HEIBEL en BREMS
Inhoud blog
  • Met klank gebuisd, meneer de perfessor (deel 1)
  • Met klank gebuisd... (deel 2)
  • Met klank gebuisd... (deel 3)
  • Met klank gebuisd... (deel 4)
  • Met klank gebuisd... (deel 5)
  • Nogmaals! Het rommelpotje van perfessor Brems

    Zoeken in blog



    Over Hugo Brems en nog veel meer
    26-08-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Met klank gebuisd... (deel 5)

    Met klank gebuisd... (deel 5)
    (Frans Depeuter)


    Met Van den Broeck is het nog ingewikkelder. In 1965, toen we met Heibel begonnen en mijn mededaders hun eigen stencils moesten typen om de penningmeester-redactiesecretaris-drukker die ik was, wat te ontlasten, sierde Walter zijn Broeck met een krullende hoofdletter V(an), zoals mag blijken uit het onderstaande Heibelfragmentje.Maar later is hij, om godweetwelke reden, naar een Hollandse ‘van’ overgeschakeld. Zijn vader, Robert Sidney, wordt op zijn santje dan weer gehoofdletterd, maar zoon Karl knackt zich uitdrukkelijk als een kleine ‘van’.

    Nu ben ik zelf, bij het opzoekingswerk voor mijn openluchtspel ‘Voor outer en heerd’, gemaakt voor de herdenking van de Boerenkrijg (1998), in de archieven meer dan eens gebotst op brigands die met een kleine ‘de’ Peuterden – jaja, toen al moeten mijn voorouders zich met vlegel en zeis tegen de verfransing van onze regio hebben verzet! -. Zelfs ‘Depeuter’ kwam ik meer dan eens tegen, terwijl het officieel toch De Peuter (van ‘De Poorter’) is. - [Dat ik mijn auteursnaam aaneen schrijf, heeft te maken met twee zaken: 1. ik wou wijzen op het onvermijdelijke onderscheid tussen de geregistreerde burger De Peuter en de auteur Depeuter, en 2. ik wou dat verdomde lidwoord neutraliseren zodat mijn eerbare opponenten me niet langer konden ‘pakken’ met dat ‘geleuter van die peuter.’]

    Maar nu terug naar die vogels die nog altijd door mijn hoofd fladderen. Aan al dat gedoe met hoofd- en kleine letters veegt de zelf gehoofdletterde Professor Brems flagrant zijn professoriale kont. Hij minuskelt er maar op los zonder te checken hoe het nu eigenlijk hoort. M.a.w.  de academicus improviseert dat het een lust is.

     

    Een kudde bonte bokjes

    Nee, aan biografische gegevens heeft professor Brems blijkbaar een broertje dood.

    Uiteraard verwachten we in zo’n historisch overzicht niet te lezen waar auteur X school gelopen heeft, hoe schrijver Y zijn eerste lief heeft leren kennen en zelfs niet welke prijzen dichter Z heeft behaald, maar geboorteplaats en –jaar (desnoods in een bijkomend register) en eventueel het nest waar een auteur uitgebroed werd, kunnen wel een supplementair licht werpen op “de specifieke maatschappelijke inbedding”, waar het ten slotte toch om te doen was.

    Maar zelfs áls zo’n register weg moet vallen wegens ‘teveel’, zouden de al zo luttele gegevens daaromtrent alleszins correct moeten zijn. En dan begrijpen we niet waarom in de tekst en het register, die van de meeste auteurs de voornaam vermelden, andere auteurs die attentie niet krijgen. Het register zegt dan wel: ‘Zijl, Annejet van der’, ‘Abdolah, Kader’, ‘Sheriff, Vamba’, ‘Peper, Rascha’, ‘Jansen, Tjitske’, enz., maar ‘Kelk C.J.’, ‘Belder, J.L. de’, ‘Bloem, J.C.’, ‘Hoogenbemt, A. van’, ‘Buddingh’ C.’, ‘Kuypers, J.’, komen er kaler van af. Is het dan zo moeilijk om van die initialen Cornelis J., Jozef L., Jacques C., Albert, Cees of Julien te maken?

    We begrijpen best dat typische ‘merknamen’ als Armando en Lucebert in de tekst niet gelengd hoeven te worden, maar in het register had wel kunnen staan dat die heren in de rijksarchieven geboekstaafd staan als Herman Dirk van Dodeweerd en Lubertus Swaanswijk; dat zou voor latere vorsers misschien verrassende dingen kunnen opleveren, of niet? Het getuigt toch niet van consequentie dat Alstein, die eveneens op zijn simplex staat, in het register dan weer wel vermeld wordt als ‘Alstein, Marc van’ – of is het om hem te behoeden dat men ‘von Alstein’ zou zeggen, iets waarvoor hij heel allergisch is, zoals ik ooit mocht ondervinden? – Ook de legendarische naam ‘weverbergh’ met minusckel is niet te vinden in het register; zelfs in verband met Bok wordt het ‘Weverbergh’ en in het register heet het ‘Weverbergh, Julien’.

    Andere tekorten in de nomenclatuur en/of tekst (waar we toevallig op stootten, zodat we mogen aannemen dat een scherp onderzoek heel wat meer bokjes aan het licht zou brengen) zijn:

    ·       Willem Putman wordt niet gelinkt aan de (niet eens geciteerde) schrijversnaam Jean du Parc, die de ‘zwarte’ Putman na de oorlog aannam. (p. 31)

    ·       De schrijversnaam Max Kazan wordt niet gelinkt aan de uitspraak “dat de harde kern van Labris, onder leiding van Jef Bierkens, heeft doorgezet”. (p. 210)

    ·       In verband met “de in het Frans schrijvende Vlaming Jean Ray met diens fantastische roman ‘Malpertuis’ mogen we niet weten dat hij eigenlijk Raymond Jean De Kremer heette en ook in het Nederlands talrijke boeken en boeiende ‘Vlaamse Filmkes’ schreef onder het pseudoniem John Flanders.

    Maar dat is nog lang niet alles… Laten me toe kriskras nog wat takjes op het vuur te gooien…Brems is ook op andere punten inconsequent (het betreft weer zaken die ik toevallig ontdekte!).

    ·       In verband met Boons De Kapellekensbaan en ‘ondineke’ (met kleine letter) heeft Brems het over “het ondineke-verhaal” (eveneens met kleine letter, p. 193),  maar voor Het boek alfa (met kleine letter) van Michiels wordt het dan weer de ‘Alfa-cyclus’ (met hoofdletter, bij foto op p. 303)

    ·       De hele tijd door gebruikt Brems de termen ‘nieuwe’, ‘moderne’, ‘experimentele’ en ‘avantgardistische’ poëzie door elkaar, terwijl er toch wel degelijk een verschil is tussen al die begrippen, dachten we.

    En het register… Ja, dat lijkt wel opgesteld volgens het Zwitserse gatenkaas principe (we vermelden alleen de gaten die we toevallig ontdekten):

    ·       Het register verwijst naar Zielens op pagina 389, maar op pagina 389… vind je niks terug over Zielens!

    ·       Op pagina 587 wordt de naam Gregie de Maeyer geciteerd, maar de naam Gregie de Maeyer komt helemaal niet voor in het register

    ·       Voor Davidsfonds wordt in het register verwezen naar pagina 590, maar pagina 590 is de blanco versopagina vlak voor de rectotitelpagina ‘De literatuur in 1995’

    ·       In het namenregister verwijst ‘Robinson, Tjalie’ ook nog naar pag. 270 en 698, maar daar komt dezelfde naam niet voor.

    En verder:

    ·       Brems vermeldt twee maal de bundel Noodbrug van Paul Snoek (153 en 751),maar het moet zijn noodbrug, een bundel waarin geen enkele hoofdletter voorkomt.

    ·       Brems heeft het over het magisch realisme (164), maar 5 regels verder en in de index wordt als titel ‘Magisch-realisme’ mét aanhalingstekens geschreven, als betrof het een exotisch insect.

    Het verhaal van Gangreen (Jef Geeraerts) loont ook de moeite… In het register wordt éénmaal verwezen naar Gangreen 1. Black Venus en tweemaal naar Gangreen 3. Het teken van de hond; bovendien zijn er zes verwijzingen naar Gangreen zonder meer, alsof dat nóg een ander boek zou zijn:

    ·       Op p. 26 gaat het over “de reacties op Gangreen van Jef Geeraerts” en op p. 262 over “de inbeslagname van Gangreen van Jef Geeraerts” (Zelfs niet alle literatuurliefhebbers zullen weten dat het over Gangreen 1. Black Venus gaat.)

    ·       Op p. 265 gaat het over “het bizarste incident () rond Gangreen 1. Black Venus”. (Ha, eindelijk weet de argeloze lezer het dus! Hij haalt opgelucht adem.)

    ·       Op p. 267 lezen we: “Ook wanneer zij (de vrouw, FD), zoals in Gangreen, vereerd werd als symbool van de mythische natuur…”. (Weer blijven we in het ongewisse. Zou het dan toch een ander boek zijn dan Gangreen1. Black Venus en Gangreen 3. Het teken van de hond?)

    ·       Op p. 414 verwijst Brems naar “het eerder aangehaalde fragment uit Gangreen van Jef Geeraerts, maar hij vermeldt er de bladzijde (266) niet bij. De lezer, die nog even wenst terug te bladeren, moet 148 bladzijden verder nog weten op welke pagina het fragment is terug te vinden.

    ·       Op p. 483 gaat het over “de rel rond de bekroning van Gangreen van Jef Geeraerts”; gelukkig weten de lezers 218 bladzijden verder nog dat het Gangreen 1. Black Venus was!

    ·       Het register verwijst ook naar pagina 26 voor Gangreen 3. Het teken van de hond, maar op die bladzijde is er geen hond te bespeuren, daar vinden we alleen Gangreen (zie hierboven).

    ·       De lezers die in het register voor Gangreen verwezen worden naar pagina 292, blijven eveneens op hun honger zitten want daar worden noch Geeraerts noch zijn Gangreen vermeld.

    Knap wetenschappelijk werk, heet dat. Een mijlpaal in de literatuurgeschiedenis. Een standaardwerk dat alle vorige overtollig maakt!

     

    Waterzooi met sjalot en peterselie

    Er zijn ook heel wat dingen die compleet ontbreken. Als Brems dan toch volledig wil zijn en uitgeverijen, boekhandels, overheidssubsidies, festivals, stadsdichters, internet e.d. wil betrekken in de “maatschappelijke inbedding”, dan vragen we ons af

    ·       waar de strips en prentenboeken blijven,

    ·              waar de illustratoren van kinderboeken blijven,

    ·       waar het letterkundig essay blijft,

    ·       waar de televisiereeksen blijven,

    ·       waarom de rol van de loge niet onderzocht wordt in verband met de carrière van bepaalde auteurs. Typisch hiervoor is de op en afgang van Clem Schouwenaars. Deze auteur, die ondanks knappe romans (zoals zijn debuut Dokter Simon Falbeck, 1962) niet echt doordrong, werd van de ene op de andere dag een gevierd en veelgevraagd auteur toen hij toetrad tot de loge. Wanneer hij later gedegouteerd de loge verliet en zijn boekje opendeed over deze Moderne Kerk, doofden de spotlights stante pede. (Vreemd genoeg is de titel van het logeafscheid nergens meer te vinden op internet, maar ik geloof dat het Het geheime genootschap was.)

    In verband met de rol van de media komt wel heel even het boekenprogramma ‘Vergeet niet te lezen’ ter sprake, en zelfs de Hollandse programma’s ‘Hoepla’ en de ‘Fred Haché Show’, maar dat laatste dient om de doorbraak van de ‘blote’ televisie te spekken. Maar over de sterke TV-creaties zoals Terug naar Oosterdonk (Guido van Meir), De Bossen van Vlaanderen (Rudy Geldhof), Langs de kade (Guy Bernaert, Libera Carlier), Ons Geluk (Paul Koeck), enz.: geen gebenedijd woord! Wel belangrijk, volgens de professor althans, is het feit dat in 1961 Godfried Bomans, Hella S. Haasse, Karel Jonckheere, Victor E. van Vriesland en Harry Mulisch aan het populaire tv-programma ‘Hou je aan je woord’ gingen meedoen.

     Ook missen we:

    ·       een alfabetische lijst van de tijdschriften: Brems spreekt over ‘Kruispunt’ op pagina 602, maar pas op pagina 709 vernemen we terloops dat ‘Kruispunt’ een tijdschrift is (of beter ‘was’, want het is doodgegaan door gebrek aan subsidies);

    ·       een gebruiksaanwijzing om b.v. de verwijzingen te verduidelijken. De aangehaalde fragmenten worden gesitueerd als “Sierksma 1948, of “Goedegebuure 1976b, 291” of “De Wispelaere 1965, 74”. Helaas, nergens vinden we een gebruiksaanwijzing, die ons zou kunnen uitleggen dat deze aanduidingen verwijzen naar de literatuurlijst die achteraan is opgenomen. “De Wispelaere 1965, 74” zou dan wel eens kunnen beduiden dat het gaat om een boek/artikel van De Wispelaere dat in 1965 is gepubliceerd. Nu staan er toch wel 14 geraadpleegde teksten van De Wispelaere in de literatuurlijst, zeker, dat is dus even zoeken… Jaar 1965, jaar 1965… ha, hier hebben we het: “Mijn levende schaduw”! Nu nog die ‘74’. Ach ja, sufferd, dat zal wel de bladzijde zijn, zeker? Toch vragen we ons af waarom onder het tekstframent niet doorgewoon staat: De Wispelaere, Mijn levende schaduw, p. 74?

    En verder stellen we ons ook de volgende vragen:

    ·       Wat betekent in godsnaam iets als: “Tegenover de poëzie, die het domein is van de vrijheid, en die ‘slechts zichzelf tot doel heeft’, staat het proza, dat ‘onderwerping van de taal aan iets wat door die taal uitgedrukt of meegedeeld wordt’ inhoudt.” (p. 162, citaten van Walravens)?

    ·       En zeg je eigenlijk wel iets met dingen als (cursief van FD): “Hoe ver uit elkaar de sfeer en de levensvisie ook mogen liggen, deze roman is in zekere zin verwant met…” (p. 167, over Daisne), of: “Daarin is hij, hoe verschillend in tal van opzichten ook, verwant aan…” (p. 169, over Lampo)?

    ·       En wat is de correlatieve waarde van een zin als: “Hoewel Vlaanderen traditioneel heel wat meer buitenshuis werkende vrouwen telde dan Nederland, was – en is – het aandeel van schrijvende vrouwen er veel kleiner.” (p. 176)?

    ·       En wie/wat bedoelt Brems met “het collectieve geheugen” in de zin: “het ‘ontluisterende’ proza, dat in het collectieve geheugen zo vrijwel synoniem is geworden met naoorlogs proza,” (p. 163), waarna in de volgende zin dat ‘ontluisterend’ proza ook ‘landerig’ (????) proza wordt genoemd.

    ·       En hoe bestaat het dat in het deel Experimenten met de roman de eerste echt experimentele Vlaamse roman achterwege blijft, nl. de kulturellen van de Labrisman Hugo Neefs, een werk waaraan ik destijds, misschien als enige criticus (?), een uitvoerige bespreking heb gewijd (Heibel II, nr. 4 ,1966), maar dat Brems allicht niet kent omdat het op maar 125 gestencilde exemplaren werd verspreid?

    ·       En waar haalt de professor het om De verwondering (Claus) en De vadsige koningen (Raes) te situeren in het kader van de Franse nouveau roman en die werken op dezelfde plank te zetten als Messiah (Krijgelmans), Een eiland worden (De Wispelaere), Blues voor glazen blazers (Roggeman), Het boek alfa (Michiels) – bien étonnés de se trouver ensemble (p. 195)?

    ·       En wat is het wetenschappelijke fundament van beweringen als: “Het nieuwe gezicht van de Nederlandse prozaliteratuur van de jaren zestig was zonder twijfel mede te danken aan een tekstexterne factor: de doorbraak van de paperback” (p. 196)?

    ·       En waarom zou een uitspraak van Paul Rodenko omtrent de “overgang van de ‘homo psychologicus’ naar de ‘homme absurde’” meer waarde hebben dan mijn tegensprekelijke toevoeging: alsof de homme absurde geen psychologische backgrond heeft. (p. 187)?

    ·      

    Davita Lotto en Dietsche Warande

    Nee, ik geef het op. De soep loopt over.

    Wat Brems in dit ‘wetenschappelijk’ werk (alleszins voor wat de door mij onderzochte periode betreft) doet, is niets anders dan het officiële menu terug opdienen en er een paar pikante sausjes over gieten, zodat de tafelgast niet proeft dat het opgewarmde kost is. Op geen enkel moment voegt hij een eigen inhoudelijke inbreng toe, nergens brengt hij correcties aan het gemediatiseerde literatuurlandschap aan, integendeel: door zijn belustheid op het sensationele en geruchtmakende gaat hij nog zwaardere contouren trekken rond de mediatieke vertekening.

    We beamen volmondig wat Freddy De Schutter onder de titel Eclectisch allegaartje schreef in Tertio (nr. 342, 30.08.06): “Deze geschiedenis investeert weinig in geestelijke stromingen. Het boek biedt gewoon een inventaris () aan (). Veel aandacht gaat uit naar materiële gegevens. () Deze nieuwe, nog nooit vertoonde aanpak levert verrassende perspectieven op, geen mens zal het ontkennen, (maar) is tegelijk de achillespees van deze geschiedenis. In de inleiding nemen de auteurs zich voor ‘veelzijdigheid en samenhang met elkaar te verzoenen’ en ‘onder te brengen in een chronologisch en thematisch samenhangend verhaal’. Van die mooie voornemens is helaas weinig terecht gekomen. Deze geschiedenis eet van te veel walletjes tegelijk en houdt nooit consequent aan een eens gekozen lijn vast. Het verhaal huppelt onbekommerd van het ene thema naar het andere, houdt zich nu eens bezig met receptiegeschiedenis, dan weer met literatuursociologie, schakelt vlotjes over op literaire kritiek en voor we het weten zitten we midden in de pure anekdotiek.” Kortom, het is een rommelpotje, bedoelt De Schutter, een soepke van jewelste, en “voor de gemiddelde, niet in de letteren geschoolde lezer blijft de informatieve waarde van deze geschiedenis ondermaats.” Of nog: “Van een uitgave die een grote wetenschappelijkheid claimt – en met die bedoeling ook zwaar werd gesubsidieerd – had je toch iets anders verwacht.”

    Bovendien is het een ‘linkse’’ literatuurgeschiedenis geworden. Wat niét zo’n signatuur draagt, wordt ofwel verzwegen, ofwel geminimaliseerd, ofwel erg relativerend behandeld (Maria Rosseels b.v.). Het gros van de katholieke auteurs, zelfs uit de periode waarin de rechtse literatuur ontegensprekelijk de scepter zwaaide, d.i. zowat tot 1955-60, wordt met de mantel van de vergetelheid bedekt. Waarschijnlijk omdat de lezer er anno 2006 geen boodschap meer aan heeft. Edoch, aan Busken Huet en Karel Lodewijk Ledeganck hebben we ook geen boodschap meer, maar ik neem aan dat Wim van den Berg en Piet Couttenier aan deze oldtimers wel de nodige aandacht zullen besteden in hun boekdeeldeel over 1800-1890, De grenzen voorbij. Mochten ze al dat katholieke en protestantse gespuis, dat niet meer gelezen wordt, de mand in kappen, dan zouden ze niet veel verder geraken dan de veelbelovende titel, vrees ik.

    Altijd weer vogels die nesten beginnen gaat te veel uit van het eigen kennisniveau en de eigen voorkeuren van de auteur, die als hoogleraar moderne literatuur blijkbaar zijn cursus als basis heeft genomen voor het werk. Daardoor richt het boek zich als het ware uitsluitend van de ene literatuurwetenschapper tot de andere, want voor scholen is het niet bruikbaar als studieboek, voor doorsneelezers is het onverteerbaar, voor bibs kan het niet als encyclopedisch naslagwerk dienen (daarvoor zit er te weinig systeem in), en ja, andere auteurs lezen wellicht alleen het hoofdstukje of de alinea waarin hun naam werd vereeuwigd. De vraag is dus: voor wie is het dan wel bestemd, tenzij voor het inteelterig clubje ‘specialisten’ onder elkaar. Ikzelf, die toch al een en ander heb gelezen, heb niets aan een opsomming van titels die ik niet heb gelezen. Overigens ben ik ervan overtuigd dat de ongetwijfeld erg belezen professor-auteur op verre na niet alle door hem geciteerde werken persoonlijk ‘tot zich heeft genomen’… Ach ja, ik vergat het nog, ook critici die geleerd willen overkomen, kunnen het gebruiken om eruit te citeren. Zoals ik bij voorbeeld, voor het maken van dit stuk…

    Freddy De Schutter vergelijkt in zijn artikel het opzet van het boek “met een tiental onbemande camera’s die op willekeurige plaatsen in de stad staan opgesteld. Ze werken vanzelfsprekend niet de hele dag, daar is geen geld voor. Mensen of fenomenen die op het juiste moment in het blikveld van zo’n camera terechtkomen, hebben prijs. De anderen, tja. Volgende keer wat meer geluk?” Wij zelf zouden het veeleer vergelijken met een veldcross: je gaat ergens staan waar je de renners drie- à viermaal ziet voorbijkomen indien je snel naar een andere kant van de heuvel rent… Jaja, zie je wel, daar zijn ze weer, de jongens van Davita-Lotto en Dietsche Warande, in een ietwat gewijzigde orde. Bart Wellens op kop, en dan Hugo Claus en Jefke de Congolees, en op zes fietslengten volgen Erwin Vervecken en Gerben De Knegt, met in hun wiel… maar godferdomme, wie is dat toch, die modderschuit met zijn vettige haren?… O ja, nu herken ik hem, den Brusselaars, en (natuurlijk áchter hem) Hijgend Tommeke die met zijn voetjes amper aan de pedalen kan, en hup, hup, hup, ze flitsen voorbij als pijlstaarten, en ocharme, helemaal achteraan, met de tong op de schoenen, komt Mark Donckers ingesingeld met op zijn rug een paar geometrische ab-stracties en algoritmische polyseminaties…  Komaan, jongens, en nu weer vlug naar de andere kant van de heuvel, waar het gras nog altijd groener is, en opnieuw kiekjes nemen van de vedetten en in de handen klappen en een drinkbus met EPO klaarhouden…

    Ja, Altijd weer vogels die nesten beginnen is voor mij een grote tegenvaller geworden. Brems neemt een vooringenomen uitgangspunt: in plaats van objectief de literaire waarde van auteurs/boeken in hun tijd te rapporteren, beoordeelt hij ze vanuit het heden (b.v. Maria Rosseels). Of beter: vanuit zijn links georiënteerd heden, zodat hij een overdreven aandacht gaat schenken aan het links-literaire gebeuren en bij het arbitrair en karig behandelen van rechtse auteurs/ boeken de connotaties ‘inferieur’, ‘bekrompen’, ‘onintelligent’ en erger nooit veraf zijn. Hij doet dat op een vrij ludieke wijze, dat wel, maar ik dacht toch dat literatuur juist niet op sensatie, faam, fanfare en bombarie mocht drijven. Auteurs zijn tenslotte geen coureurs, die zich de benen van onder het lijf gaan fietsen om toch maar in de top-10 te komen. Hoewel… het gros van het peloton denkt er blijkbaar anders over en zou zelfs zijn haar laten verven à la Frank Vandenbroucke om toch maar de krant te halen. Faam, naam, roem, dat is de doping die zovele schrijvers drijft, veel meer dan menselijke bewogenheid. Wordt het geen tijd dat we de nimbussen achter het hoofd van de Heilige Schrijver wegschilderen en in plaats van iconodoel wat meer iconoclast worden?

    P.S. En dan weten dat ik op 5 cent na 50 euro heb betaald voor deze miskleun, zeg maar 2000 oude befkes, daar had ik verdomme een hele week friet met curryworst kunnen van eten in ’t Fritmieke van Boon!!

    Frans Depeuter

     

    26-08-2007, 12:19 geschreven door frans depeuter

    Reageer (1)

    28-06-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nogmaals! Het rommelpotje van perfessor Brems

    Nogmaals… Het rommelpotje van perfessor Brems

    (Frans Depeuter)

     

    Zure melk in de neus

    Op de weblog ‘Knack blogt’ lezen we een korrelig artikeltje van Frank Hellemans (02. 02.07)  omtrent het feit dat Patricia de Martelaere “als enige auteur van formaat” ontbreekt in de literatuurgeschiedenis van Brems. Ook volgens Arjan Peters in De Volkskrant “komen alle bekende en minder bekende schrijvers aan de orde, maar één naam ontbreekt: die van Patricia de Martelaere.” Patricia zelf vindt eveneens dat alleen zij in de Hall of Famous Authors verwaarloosd werd.

    Dat De Martelaere een niet onbelangrijk auteur is, zullen weinigen betwisten – drie nominaties voor de Ako-prijs, de publieksprijs Gouden Uil, een Staatsprijs en de J. Greshoffprijs voor het Essay, en de debuutprijs 1989, doe dat maar na! - maar dat ze de enige is die door Brems over het hoofd werd gezien, is lichtjes bij het haar getrokken. Het literair negationisme van de perfessor reikt heel wat verder dan die éne Patricia.

    Een feit is echter wel dát Patricia ontbreekt, en dat is als zure melk in haar neus geschoten. Zij “kan niet meer zwijgen over zoveel literair onrecht,” luidt het, zij “voelt zich in haar beroepseer aangetast”. En dus doet zij haar b(r)oekje open.

    Zij, de hoogstaande vrouwe, de voorname dame, die zo “notoir afkerig is van autobiografische bekentenissen” (Hellemans), wier “publiciteitsschuwheid en terughoudendheid (zo) roemrucht” is (Peters), licht het dekseltje op, en het stinkt, hoor, jaja, het stinkt zoals zelfs de nobelste excrementen een luchtje hebben.

    “Ik ontbreek in die geschiedenis omdat Brems meer dan tien jaar geleden een verhouding met mij had,” vertrouwt ze Knack toe. "De kwestie is dat ik samen met Brems in de redactie van het literaire tijdschrift 'Dietsche Warande en Belfort' zat, nog voor er sprake was van een verhouding, en dat hij mij toen een geweldige auteur vond. Toen de verhouding afsprong, is zijn houding tegenover mij radicaal omgeslagen.”

    Voilà, meine Damen und Herren, gij die dacht dat het er zo alleen in het politieke circus aan toeging – ge weet wel: Pa-trick en Greet, Rik en Sofie, Wilfried en Ilse, Johan en Els; al goed dat we nog Annemie Neyts hebben, die hoewel Uyttebroeck van geboorte, toch zedig bij haar potten en pannen blijft, - gij vergiste u deerlijk: ook de hogere regionen van de Vlaamse Literatuur zijn door dat soort gescharrel aangetast.

     

    De druppel in het pispotje

    Nu was Patricia zo “notoir afkerig van autobiografische bekentenissen” dat ze een verhaal schreef over haar affaire, en dát was de druppel die het pispotje deed overlopen. Hoewel het verhaal reeds door de hele DWB-redactie was goedgekeurd, stak Brems zijn duim naar onder. En toen heeft de ene Hugo de andere Hugo uit de nood gered en “om strategische redenen” (sic) ook ‘njet’ gezegd. Later, toen Patricia, nog altijd even “notoir afkerig van autobiografische bekentenissen”, haar affaire met Brems in de roman Het onverwachte antwoord verwerkte, zou de professor zelfs gedreigd hebben met juridische maatregelen.

    Dat zou dus de reden zijn waarom Brems zijn Martelaertje wegretoucheerde uit zijn ondertussen wereldberoemde literatuurgeschiedenis. Volgens Patricia handelde hij uit persoonlijke wrok, omdat zij niet wou ingaan op zijn probatio pennae “Hebban olla uogala nestas bigunnan hina-se hi(c) (e)nda thu uuat unbidan uue nu?” Daar stond hij dan met zijn nieuwgesneden pen. Maar wacht maar! nú was de kans dus gekomen!

    En de professor deed zoals elke kleine knoflookboer zou doen. Hij deed een beetje aan geschiedenisvervalsing – zo noemt Patricia het ineens, alsof Hugo vóór het verwijgen van haar naam dat nooit zou hebben gedaan! – Met veel overheidsgeld en in opdracht van de Taalunie en ondersteund door een 26-koppige adviesraad van specialisten mág zoiets natuurlijk.

    Maar nee, hoor, dát wil de perfessor niet gezegd hebben! Zijn uitleg is veel plausibeler. De ene keer zegt hij: ”De ene naam past al beter in het verhaal dat ik wens te vertellen dan de andere. Zo gaat dat nu eenmaal.' De volgende keer acht hij de romans van De Martelaere “niet representatief voor een bredere stroom”. Daarna is het weer een “jammerlijke vergetelheid” die hij in een toekomstige versie van zijn literatuurgeschiedenis (over 100 jaar dus, tenminste indien de stock in de kartonnen dozen tegen die tijd is weggevreten door de boekwormen en papiervisjes) zelfs bereid is om recht te zetten.

     

    Het belletje gaat rinkelen

    Ondertussen is de filosofe Patricia, die nota bene hoogleraar is aan de KU Brussel en de KU Leuven en promoveerde op een proefschrift over het scepticisme van David Hume, ook weer iets wijzer geworden: thans weet zij “dat macht in déze wereld, zoals in alle andere werelden, een grote rol speelt.”

    En als een volslagen filosofe trekt zij daar haar logische conclusies uit. Het besef dat Hugo Brems tussen 1985 en 2000 in meer dan 40 jury’s zat en ook nadien nog mee besliste over prestigieuze prijzen zoals de Libris Literatuurprijs, doet bij haar een belletje rinkelen. “Wat indien hij bijvoorbeeld in de jury had gezeten van een literaire prijs waarvoor ik in aanmerking kwam?” vraagt ze zich bezorgd af.

    Jaja, Patricia, wat dan, inderdaad? Maar draai de zaken nu ook eens om: “Wat indien hij bij voorbeeld als mijn bedgenoot in de jury heeft gezeten van een literaire prijs waarvoor ik in aanmerking kwam? En wat als hij tegelijk al zovele jaren zetelt in de adviescommissie poëzie en essay van het Vlaams Fonds voor de Letteren?”

    We willen niet zo boosaardig zijn als ene Saskia (toch niet De Coster, zeker?) die zich op ‘Knack blogt’ afvraagt “waarop de 'claim to fame' van De Martelaere eigenlijk gebaseerd is. Wie ooit een boek van De Martelaere gelezen heeft, weet echter dat de vraag eerder zou moeten zijn: met hoeveel juryleden heeft ze nog moeten slapen om ooit een literaire prijs te krijgen? Bij deze wordt ze uitgenodigd om binnen de werkgroep 'Vrouw en Universiteit' een workshop te volgen rond het onderwerp 'Horizontale Carrière - en hoe waardig het falen daarvan te dragen’.”

    Dat is uiteraard smeuïge roddel, zo iets. Maar minstens even smeuïg is de (satirische?) reactie contra Brems van ene Nele Jongbloed: “Ik schrijf nu al zo'n 20 jaar poezie, en ook ik sta niet in dat boek. Nochtans is de impact die ik had op onder meer Louis Pol Boon noemenswaardig. Ik sliep met Brems aan het begin van de jaren 70, en ik vermoed dat hij een slechte verliezer is. Hij kreeg die avond immers zijn pietje niet recht.”

    Laten we het dan liever houden bij het ijle gedweep van enkele germanistjes die van de literatuur zoveel afweten als de haan die op zijn eieren ging zitten en zei: “Dat kan ik ook.”

    Eentje heet Sam: “Ik heb de eer gehad enkele colleges van Hugo Brems te krijgen en kan zonder twijfel stellen dat zijn kennis van en visie op de Nederlandstalige literatuur enorm diepgaand en bewonderenswaardig is. Voor mij heeft hij dus niet aan geloofwaardigheid ingeboet.” Ene Ruben klinkt al even overtuigend: “Ik heb dit semester ook mijn eerste colleges van prof. dr. Brems gehad en het is zonder twijfel de meest boeiende en fijnste prof. Zijn colleges zijn uiterst interessant en vandaar dat mijn respect er ook niet minder om is. Ik denk dat het hier eerder gaat om iemand die gefrustreerd is dat ze niet in een standaardwerk staat en met dit verhaal daar even de aandacht op wilt vestigen. Professor Brems is een zeer bekwaam iemand en het zou me verbazen moest ie iemand om persoonlijke redenen niet in een literatuurgeschiedenis vermelden.”

     

    Grootvadertje, waar ga je naartoe?…

    Voilà, nu horen we het ook eens het gestaafde oordeel van échte literatuurkenners. Ene Kris gaat nog verder in zijn Bremsverering. “Waarom komt De Martelaere nu pas met dit verhaal op de proppen?” vraagt ze/hij ons af. Wat is er gebeurd dat ze nu pas heeft beslist om hun affaire in de openbaarheid te gooien? Ze beweert dat hij haar uit de lite-ratuurgeschiedenis zou heb-ben geweerd. Maar hoeveel van haar succes heeft ze aan hem te danken gehad?” En dan komt het meelijdend hart van het germanistje boven: “Je moet trouwens al laag vallen om zulke dingen publiek te maken, zeker als je bedenkt dat Brems een gezin heeft en grootvader is. Dat hij wilde verhinderen dat zij haar verhaal over hen publiceerde, kan ik best begrijpen. Brems zijn dochter is zelf professor literatuur. Zij zou geen teke-ningen nodig hebben om te begrijpen over wie het in werkelijkheid ging, ook al verzweeg De Martelaere dat het autobiografisch was.”

    Zeg mij, wat kun je daar tegen inbrengen? Krisje slaat gewoon het zwaard uit je hand. De falsificatie van de literatuurgeschiedenis ten dienste van het opa-effect, edeler kan het toch niet! “Je moet trouwens al laag vallen om zulke dingen publiek te maken, zeker als je bedenkt dat Brems een gezin heeft en grootvader is.” En daar durft ene hondsbrutale Linda dan nog op repliceren met: “Dat had Brems zelf maar moeten bedenken. Het is trouwens een publiek geheim dat hij geregeld naast de pot pist, dus…”

    Jaja, beste Heibelvrienden, dat is het niveau van Actua-Knack. Zo wordt daar literatuur bedreven in dat “Magazine voor politiek, economie, maatschappij en cultuur”. Zou ene Uvi dan toch nog gelijk hebben als ze op haar beurt blogt: “Eindelijk een roddelblad in Vlaanderen. Dat mankeerden we nog. Het gat in de literaire markt.”

     

    28-06-2007, 22:09 geschreven door frans depeuter

    Reageer (2)

    Archief per week
  • 20/08-26/08 2007
  • 25/06-01/07 2007

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Blog als favoriet !

    Links 1
  • Heibel literair tijdschrift
  • Heibel, het blad zonder blad (voor de mond)
  • Heibel en Brems
  • Heibel en Dimitri Verhulst
  • Heibel en Gerard Reve
  • Was Walschap een racist?
  • Depeuter en Stichting Lezen
  • Inhoud van de verschenen Heibelnummers
  • Heibel, het enige blad tegen het literaire estblishment
  • Nestorprijs van het tijdschrift Heibel

    Links 2
  • Bibliografie van Frans Depeuter
  • Toneel van Frans Depeuter
  • Poëzie van Frans Depeuter 1 (vadergedichten)
  • Poëzie van Frans Depeuter 2 (moedergedichten)
  • Poëzie van Frans Depeuter 3 (ouderhuis)
  • Kerstverhaal: Jeske
  • Liedjesteksten van Frans Depeuter
  • Depeuter en 'Boudewijn, le roi triste'


  • Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!