Met klank gebuisd... (deel 3) (Frans Depeuter)xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Poëzieoogst van 1945 tot 2005
De poëzieoogst is nog gebrekkiger. De bundels die volgens Brems het schoon weer zouden hebben gemaakt gedurende de laatste vijftig jaar, zijn:
5 titels voor
§ Leonard Nolens: Alle tijd van de wereld, De gedroomde figuur, Hart tegen hart, Twee vormen van zwijgen, Vertigo
4 titels voor
§ Herman de Coninck: De hectaren van het geheugen, De lenige liefde, Onbegonnen werk, Zolang er sneeuw ligt
§ Dirk van Bastelaere: Hartswedervaren, Pornschlegel en andere gedichten, Vijf jaar, Golden Boys (met Spinoy)
3 titels voor
§ Hugo Claus: De Oostakkerse gedichten, Paal en perk, Van horen zeggen
§ Karel Jonckheere: De hondenwacht, Spiegel der zee, Van zee tot schelp
§ Tom Lanoye: Bagger, In de piste, Neon!
2 titels voor
§ Patrick Conrad: Continental Hotel, Mercantile marine engineering
§ Luuk Gruwez: De feestelijke verliezer, Een huis om dakloos in te zijn
§ Miriam van hee: Binnenkamers, Het karige maal
§ Hubert van Herreweghen: Gedichten, Karakol
§ Remy C. van de Kerckhove: Een kleine ruïnemuziek, De schim van Memling
§ Roger M.J. de Neef: Gestorven getal, De vertelkunst van de bloemen
§ Hugues C. Pernath: Mijn tegenstem, Nagelaten gedichten
§ Erik Spinoy: De jagers in de sneeuw, Golden Boys (met Van Bastelaere)
1 titel voor
§ Daniël Billiet: Nog even flink zijn
§ Paul Bogaert: Circulaire systemen
§ Albert Bontridder: Dood hout
§ Nic van Bruggen: Tussen feestend volk
§ Ben Cami: Het land Nod
§ Jozef Deleu: De jager heeft een zoon
§ Frans Deschoemaeker: Stroomafwaarts
§ Bernard Dewulf: Waar de egel gaat
§ Christine Dhaen: Morgane
§ Charles Ducal: Moedertaal
§ Gust Gils: Ziehier een dame
§ Jos de Haes: Azuren holte
§ Herwig Hensen: Orpheus in dit avondland
§ Lucas Hüsgen: Nevels orgel
§ Geert van Istendael: De iguanodons van Bernissart
§ Herman Leenders: Landlopen
§ Jan van Nijlen: De dauwtrapper
§ Paul van Ostaijen: Music hall
§ Paul Snoek: noodbrug
§ Jotie THooft: Schreeuwlandschap
§ Eddy van Vliet: Jaren na maart
Ook een paar bloemlezingen komen ter sprake, nl. Twist met ons (Van Bastelaere, Ducal, Spinoy, Dewulf), Pijn en puin verdwenen (Werner Cranshoff), Groot gezinsverzenboek (Jozef Deleu), Poëzie is een daad van bevestiging (Eddy van Vliet), Waar is de eerste morgen? (Jan Walravens), Vlaamse avantgarde (Paul de Vree), Nieuwrealistische poëzie in Vlaanderen (Lionel Deflo). En, ja, Adam & Eva & de stad (Luc Wenseleers), een bloemlezing van
Amerikaanse dichters.
Alle andere bloemlezingen die in die zelfde periode verschenen zitten in het rioolputteke
Bovendien worden ook hier weer van sommige geciteerde dichters de mooiste werken onvermeld gelaten. Zoals bij voorbeeld Liedjes van de liefde en van de dood van Hubert van Herreweghen en Ogentroost van Karel Jonckheere. Van Paul Snoek, over wie ik toch meen te mogen zeggen dat ik zijn werk aardig ken (cfr. mijn studie De Zwarte Doos van Icarus), vinden we alleen de titel noodbrug terug, die zwak uitvalt in vergelijking met Hercules, Richelieu en Nostradamus. Over de kern van Snoeks poëzie, die juist in deze ronduit schitterende trilogie zijn hoogtepunt bereikt, wordt geen gebenedijd woord gezegd.
En wat te denken van het feit dat van Marnix Gijsen en Maurice Gilliams zelfs geen enkel werk vermeld wordt, terwijl Ziehier een dame van Gust Gils wel in de etalage mag?
Wie in de pronkkast, wie op zolder?
Nu en dan gaat Brems uitvoeriger in op bepaalde auteurs/werken terwijl tientallen andere(n) en niet altijd de minst belangrijke! onder de mat worden geveegd.
Dat het proza en de poëzie van Depeuter en Hannelore niet ter sprake komen, ach, dat zijn we stilaan gewend. Ook Joris van Hulle vond in Ik schrijf zoals ik schrijf. Vlaams proza 1980-1989 geen ruimte voor onze namen hoewel hij een paar jaar tevoren nog geschreven had: Depeuter, die ik nog altijd één van onze beste, zij het ondergewaardeerde auteurs vind (Boekengids, mei-juni 1985). Jozef Deleu heeft mij, samen met andere klassieke dichters uit zijn Groot Verzenboek gewipt, terwijl Hannelore al in de eerste editie geen plaatsje kreeg. Van Eddy, de vliet met gedempte bruine bodem, die de (of beter: zijn) Vlamen met mondjesmaat aan de Hollanders voederde, zoals hij ooit in Poëziekrant zei, moesten de stoute jongens van Heibel uiteraard ook geen heil verwachten. En Paul (zoon van Piet) van Aken oordeelde ons al even overbodig in zijn overzicht van de Nederlandse literatuur, getiteld Letterwijs, letterwijzer (1979). En de kans dat we in een van de boeken van professor Bousset terecht zouden komen, hebben we zelfs nooit overwogen. Schreien, schrijven, schreeuwen: noppes. Woord en schroom: noppes. Grenzen verleggen: nop
- o jee, toch wel, mijn hart springt op van vreugde bij het ontdekken van mijn naam onder de titel Romanroman (alsof er ook een romannietroman en een romanbijnaroman zouden zijn); ik citeer: Dat type roman (de romanroman dus, FD) is niet dood, blijkens een boeiend recent debuut van Jos Smeyers (Archipel van de eenzaamheid, 1980) en de talrijke romans na 70 van b.v. Frans Depeuter (De rode cirkel, 1975) en Fons Schoeters (Het orakel van Delphine, 1983). Daarmee is de kous af en zelfs dat ene zinnetje heeft Grote Hugo niet meer uit zijn pen kunnen krijgen sinds 1988, het jaar dat Grenzen verleggen verscheen. Dan bremst Kleine Hugo tenminste al wat eerlijker: hij vermeldt in Altijd weer vogels
acht maal Heibel, en de naam Hannelore komt drie keren en Depeuter zelfs vier keren voor in zijn boek, zij het uitsluitend in de Heibelcontext
maar alla, we staan toch op de schouw.
Dank u wel, Hugo, dank u wel
Maar al die anderen, ocharme, die vergeefs naar hun naam zullen zoeken, zoals (ik noem enkele willekeurige namen die me kriskras te binnen schieten): Gie Bogaert, Stefan Brijs, Axel Bouts, Maria Jacques, Frank Liedel, Jos Smeyers, Jaak Stervelinck, Ingrid vander Veken, Jan Veulemans, Herman Vos, Dirk de Witte, xml:namespace prefix = st1 ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:smarttags" />Koen Vermeiren, Marc Andries, Rudi Hermans, Patricia de Martelaere, Jozef Vantorre, Paul Lebeau, Rose Gronon, Bart Plouvier, Irina van Goeree en tutti quanti.
Maar ook de doden vinden geen genade bij Brems: hij doodt ze nog eens opnieuw. De naam van Lode Zielens vinden we alleen in verband met een in Zondagspost verschenen in memoriam, waaruit Brems citeert: en hij (Lode Zielens , FD) liep de laatste maanden met geestdriftige plannen rond voor een Hollandsch-Vlaamsche samenwerking, als de vrede eindelijk ook voor het beproefde Nederland zou ingetreden zijn. (De index verwijst ook nog wel naar pagina 389, maar daar vind je niks terug over Zielens!)
Voilà, nu weet je het wel, zeker, wie Lode Zielens was. Die geboren verteller en rasechte Antwerpenaar, die uit een waerekmansgezin van de Paroche van Mizeire geboren was. Nu ken je de betekenis van zijn werk wel, nemen we aan. Nu weet je wel dat het miserabele lot van de werkliedenklasse, ondergedompeld in een diepe economische crisis, in zijn geschriften centraal stond. Nu ken je zijn sociaal bewogen Moeder, waarom leven wij? wel? En nu weet je ook dat de band tussen activisme, sociaal-progressistische Vlaamsgezindheid en literatuur niet ongewoon was in het Antwerpen van toen? Professor Brems heeft nu toch overtuigend genoeg aangetoond dat, zoals hij in het woord Vooraf schrijft, literatuur geen vanzelfsprekendheid is, () afgescheiden van de wereld daarbuiten maar dat er verwevenheid van literatuur met () maatschappelijke en politieke ontwikkelingen bestaat. En meteen begrijp je hoe het komt dat hij slechts twee nietszeggende regels kan besteden aan deze Vlaamsbewuste ex-activist, of niet? Heel simpel: er was geen ruimte meer, want het wereldschokkende feit dat Hugo Claus voor zijn meesterwerk Masscheroen, waarin de bruikbare paljassen Hugues Pernath en Freddy Tevree in hun blote deukhoed op het podium mochten verschijnen, veroordeeld werd tot 10 000 bef boete, eiste bijna een halve pagina op, voilà.
Maar de zielige Zielens had nog dit voordeel: hij was een (nog echte!) socialist. Veel erger vergaat het de Vlaamsgezinde katholiek, zeker indien hij aangebrand was in de oorlog. Zoals Filip de Pillecyn bij voorbeeld, die uitsluitend als collaborateur wordt vermeld. Oké, de Pillecyn schreef Hans van Malmédy, Monsieur Hawarden en De soldaat Johan vóór 1945, maar na 45 noteren we toch nog een achttal romans waaronder Jan Tervaert, Mensen achter den dijk, De veerman en de jonkvrouw, Vaandrig Antoon Serjacobs, die toch meer vlees rond de knoken hebben dan pakweg Daeles toch wel erg ondervoede (De) moedergodinnen of Leo Pleysiers spinnewebbenlege (De) kast. Het waardeverschil tussen afgoden als Claus-Boon en de Pillecyn is toch niet zó groot, dachten we, dat de enen resp. 72/54 vermeldingen krijgen en de Pillecyn het heel vluchtig met 2 (twee!) moet stellen, en dan nog om te zeggen dat hij omwille van zijn oorlogsverleden uit de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen werd uitgesloten (33) en om te herhalen dat hij tijdens de repressieperiode zijn burgerrechten had verloren (93).
Wat Vlaams is, iets infaams is.
O ja, die echt Vlaamse auteurs ook al waren het geen incivieken, - die bij Vlaamse uitgeverijen zaten, naar de Villa Bruinzicht ermee en spoel maar door, lijkt het wetenschappelijke boek van Brems te suggereren. Marcel Matthijs, Jean du Parc, Monda De Munck, Alois Blommaert, Fred Germonprez, Armand Boni, Arie van der Lugt en heel die reutemeteut van het Davidsfonds en De Clauwaert, hup, de container in en vergeten dat spul! En uiteraard, parallel met die geringschatting van Vlaamsche koppen loopt de laatdunkendheid omtrent al wat zich katholiek noemde/noemt. Zo stellen we sprakeloos vast dat ook auteurs als Rose Gronon, Paul Lebeau, Jan Veulemans, Gaston Duribreux geen druppel uit des professors inktpotje waard zijn. Nochtans heeft Lebeau vóór 1945 slechts twee boeken gepubliceerd, de andere kwamen alle na 45, o.a. De kleine Karamazow en het prachtige Xanthippe (1959). Maar ja, Lebeau was dan ook een Vlaams beweger en dat geteisem kun je best uit je buurt houden. Van Gaston Duribreux zijn na de oorlog de meeste en belangrijkste werken verschenen: De grote Hemme (1950), Tussen duivel en diepzee (1953), De parabel van de gehate farizeeër (1955), Het wrede spel (1960), enz. Rose Gronon van haar kant heeft eigenlijk maar echt gedebuteerd in 1954 met De late oogst en Orso en daarna heeft zij nog een twintigtal, vooral historische romans geschreven. Maar professor Brems, hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde sinds 1995 en deeltijds hoofddocent aan de K.U.Brussel, blijkt de dame niet te kennen. En het debuutjaar van Jan Veulemans is 1956; wie romans/novellen als Ergens een huis, De ziekte van Kahler, Niet tot elke prijs, om maar te zwijgen van de ontroerende familiekroniek Alles gehad
niet kent, mag zich geen kenner van de 20e eeuwse Vlaamse literatuur noemen.
En Maria Rosseels, hoe komt die uit de gehaktmolen van professor Brems? In verband met Dood van een non besteedt Brems zowaar een hele pagina aan haar
om te zeggen dat ze misschien eerder te situeren is op het vlak van de mentaliteitsgeschiedenis dan op dat van de literatuur in de enge zin (177). We citeren (cursief van FD): In het literaire leven is zij altijd een figuur in de marge gebleven. Los van ieder oordeel over de literaire kwaliteiten van haar romans is dat vooral te wijten aan een combinatie van twee factoren: in de eerste plaats het zeer uitgesproken katholieke karakter van haar werk. Zij schreef voor een katholieke krant en haar boeken verschenen bij katholieke uitgeverijen als Lannoo, de Clauwaert en in mindere mate Standaard Boekhandel, die geen toonaangevend literair fonds hadden. Op die manier ontstond er voor dat werk een context die eerder die van het intellectuele katholieke leven in Vlaanderen was dan die van de literatuur. Ten tweede () omdat Rosseels zich strikt afzijdig hield van literaire circuits en cenakels. (177)
Afgezien van de vraag wat literatuur in de enge zin dan wel mag zijn voor iemand die de verwevenheid van literatuur met maatschappelijke en politieke ontwikkelingen zou bestuderen, raken we hier de kern van de zaak: het Vlaamse literaire landschap, dat tot de jaren 50 rechts vertekend werd door een eenzijdig katholieke visie en kritiek, wordt sinds de jaren 60 compleet averechts, zeg maar links, vervormd, m.a.w. van een bolle spiegel zijn we naar een holle spiegel gegaan. De taak van een consciëntieuze literaire-geschiedschrijver bestaat erin dergelijke scheeftrekkingen en misvattingen te corrigeren, maar dat doet Brems geen enkele keer. Integendeel, doordat hij zich in zijn verhalen voortdurend oriënteert op de media-aandacht, de schandaalsfeer, de relletjes en andere paraliteraire facta, bevestigt hij het vertroebelde beeld van de literatuur dat in de loop der jaren ontstaan is. Kortom, professor Brems vertelt meer over het literaire gebeuren dan over de literatuur zelf, zijn werk sluit naadloos aan bij de huidige mode van het infotainment.
Die kleine klote-uitgeverijen toch
Het is onbegrijpelijk dat Brems geen ernstige analyse maakt van de enorme rol die het Davidsfonds tijdens en na de oorlog gespeeld heeft in het culturaliseren van het Vlaamse volk. Hij raakt het wel even aan: In Vlaanderen bekleedde het katholieke Davidsfonds op dat gebied een leidende positie, met een ledenaantal van meer dan zestigduizend, die elk jaarlijks een of meer Davidsfondsuitgaven kochten, maar verder gaat hij er niet op in. Geen enkele Davidsfondsauteur wordt vernoemd, tenzij Emiel Van (en niet van!) Hemeldonck, maar dan gaat het wel om de DAP-Reinaartuitgaven. Oké, oké, bij het toenmalige Davidsfonds was het allemaal hyperkatholiek wat de klok sloeg, maar een literair-wetenschapper, hoe onkatholiek hij ook mag zijn, moet volledig objectief informeren, anders verdient hij die naam niet. Een geschiedschrijver moet beschrijven, punt.
Ook de rol van De Clauwaert wordt geminimaliseerd en bij herhaling verdacht gemaakt. Op pagina 93 lezen we: Boekengilde De Clauwaert () werd in 1948 zelfs speciaal opgericht om werk te publiceren van auteurs die tijdens de repressieperiode hun burgerrechten hadden verloren en aan wie daardoor een verbod tot publiceren was opgelegd, en dan volgen de namen van Filip de Pillecyn, Marcel Matthijs en Bert Peleman. Op pagina 177 komen we de naam De Clauwaert nog eens tegen als uitgever van Maria Rosseels. Op pagina 422 luidt het (cursief van FD): Enkele zuiver Vlaamse uitgeverijen, vaak met een katholieke signatuur maar met een beperkt literair fonds, zoals Lannoo, of met uitgaven die doorgaans niet tot de literaire top gerekend worden zoals Davidsfonds en Boekengilde De Clauwaert
Doorgaans, jawel, maar zeg dan verdomme door wie gaans en breng waar nodig correcties aan. Op pagina 494 doet Brems nog maar eens denigrerend over de resterende Vlaamse uitgeverijen zoals Lannoo, Davidsfonds, De Clauwaert die slechts een beperkt en eenzijdig literair aanbod hadden. Het is pas wanneer het Davidsfonds zich ontkatholiekt, dat het oordeel van de perfessor plots omslaat in belangrijk literair fonds: Toch zijn er nog ettelijke kleine of middelgrote zelfstandige uitgevers met een belangrijk literair fonds, zoals () Lannoo, Van Halewyck en Davidsfonds/Infodok en Davidsfonds/Literair, juicht hij als het ware op pagina 618.
Het overwicht van de katholieke roman in de periode 1945-1955 (tot 1965?) was een belangrijk feit voor de Vlaamse literatuur, dat nochtans amper aandacht krijgt van professor Brems. Met het katholieke jeugd- en kinderboek uit die periode wordt hetzelfde loopje genomen (zie verder). Brems schrikt er zelfs niet voor terug op een (tolerant) vrijdenker als Jan van den Weghe een katholieke stempel te slaan wanneer zijn bevooroordeeld betoog dat eist. Het gaat over het verweer tegen Tijd en Mens (cursief van FD): Belangrijker voor de toenemende polarisering was de reactie van Walravens katholieke generatiegenoot Jan van den Weghe (). Ondanks begrip voor de visie van Walravens op de verscheurde tijdgeest wees Van den Weghe de poëtische consequenties die deze daaraan verbond, radicaal af in naam van de redelijkheid en de harmonische menselijkheid. Uit enkele passages spreekt een afkeer van de chaotische en duistere werkelijkheid die door het moderne gedicht wordt opgeroepen, die herinnert aan de reactie van Aafjes op Atonaal. Hier verschijnt iets wat het fundament van de katholieke levensbeschouwing aantast: Maar waar zij ons heerlijke zwerftochten in de wereld van de droom beloofd hebben, schepen zij ons af met allerlei chaotische beelden, die cirkelen rond de oerdaad, de paringsdrift, de genitaliën, en vaak wordt het boeltje tamelijk vies.
Helaas, helaas, voor Jan van den Weghe, hij gaf immers ook uit bij De Roerdomp en zat dus sowieso fout. De Roerdomp was een van die kleine uitgeverijen met een eerder Vlaams-nationaal dan literair fonds, schrijft Brems en hij kan het weten. In De Roerdomp zat niks anders dan rechts schorremorrie, voilà, dat bedoelt hij. En hij denkt daarbij natuurlijk aan Pol le Roy, aan Jet Jorssen, aan Paul Baekelandt, aan Valère Depauw. En, zoals het een echte wetenschapper past, vergeet hij de namen van pakweg Erik van Ruysbeek, Fons Schoeters (een van de weinige echt socialistische schrijvers van Vlaanderen), Hubert Lampo, Paul Koeck, Staf Schoeters, Jos Murez (journalist/redacteur van Vooruit en De Morgen). En Brems kan ook onmogelijk weten dat heel wat als progressief-links geboekstaafde auteurs destijds toch maar lekker geprobeerd hebben om bij De Roerdomp onderdak te vinden: Bert Brouwers bij voorbeeld, Leo Pleysier, Elisabeth Marain en zelfs Daniël Robberechts. In een linkse literatuurgeschiedenis zou het overigens niet passen dat soort informatie aan de lezer door te spelen.
Met wat haken en héél veel ogen
Voor de poëzie is de vergeetachtigheid van Brems al even erg. We zochten vergeefs naar de namen van pakweg Marleen De Crée, Lut De Block, Christiaan Germonpré, Bernard Dewulf, Gabrielle Demedts, Walter Haesaert, Jo Gisekin, Jo Govaerts, Maris Bayar, Jos Daelman, Koen Stassijns, Pieter Theunynck, Marc Tritsmans, Joris Denoo (die alleen als stille generator wordt aangetoetst), Mark Van Tongele, Francis De Preter, Aleidis Dierick, Jan Veulemans, Annie Reniers, Maya Panajotova en wie nog allemaal.
Uiteraard wordt ook iemand als Pol le Roy in het vergeetputje geduwd. Deze ex-minister van de schimregering propagandaleider van de DeVlag én boezemvriend van Jef Geeraerts(!), - mag, hoewel hij een sterk dichter was met een onvervreemdbare stijl (Tellurisch, De stroom, Bergkristal), zeker niet figureren in een Vlaamse literatuurgeschiedenis. In godsnaam nee! zover mag de objectiviteit van een onderzoekende hoogleraar nu ook weer niet reiken.
Ook voor reisverhalen is het armoe troef. Naast Lieve Joris, Eric de Kuyper, Herman Portocarero en Stefan Hertmans vinden we ook Koen Peeters en Kamiel Vanhole die in Bellevue een wandeling maken in
de Brusselse kanaalzone. Maar de globetrotter Gaston Van Camp, die met tent en rugzak o.m. door Turkije (Gesprekken met een steppe), Marokko (De kracht van Mar-rakech), Pakistan (Tot aan de brug naar nergens), Iran (Tussen gratie en gruwel) Griekenland (Landschap met goden) trok en allerlei reisimpressies publiceerde over de Lofoten, de Sahara, Sulawesi, de Sinaï, Ethiopië
, valt nergens te bespeuren, tenzij vluchtig als auteur van jeugdboeken.
Bij de historische roman (561-563) vinden we geen Vlamingen terug. Armand Boni met zijn 49 (meestal) historische en (altijd) goed gedocumenteerde romans, Valère Depauw met zijn 46 dito werken, Rose Gronon, Jaak Stervelynck
nooit van gehoord, meneer. Werken als Boons Daens, De Zwarte Hand, Het jaar 1901, Het geuzenboek, Alsteins Het uitzicht op de wereld, Van den Broecks Aantekeningen van een stambewaarder worden uiteraard wel en zelfs vrij uitvoerig behandeld bij het proza (dat) ging over de moeilijke relatie van de schrijver of zijn personages met België, Vlaanderen, de culturele, sociale en politieke omgeving, de persoonlijke en collectieve geschiedenis. Maar voor Jet Jorssens groots opgevatte Antwerpentrilogie Och Siemeniskinderen of Demedts vierdelige Belgiëcyclus De eer van ons volk is er nergens plaats. Wellicht omdat in deze laatste werken te weinig gekakt wordt op Vlaanderen?
Ach ja, die nestbevuiling, daar gaat het toch om. Terwijl de meeste vogels hun uitsmijter netjes over de rand van hun nest hangen wanneer ze hun winkeltje leegmaken, poepen heel wat schrijvers uit Vlaanderen ik vermijd de term Vlaamse schrijvers parmantig hun eigen bed vol. Kwestie van door den Ollander toch maar als on-Vlaams te worden beschouwd. We citeren de professor: Bladzijdenlang spuwt Walter van den Broeck zijn gal aldus Brems, FD over dit kultuurloze, hebzuchtige, onbeschofte en onbeschaafde, domme volk, dat uitblinkt in egoïsme, dat bulkt van aanstellerij, dat hoofdzakelijk bestaat uit kleinzielige, enggeestige profiteurs en kortzichtige parvenus van het lamentabelste soort, () een volk waarvan de Kempenaar de overtreffende trap vormt. Jawel, dat kan tellen! Wie nog meer straffe kost over de Vlaamse en Kempense mens wil proeven, moet Aantekeningen van een stambewaarder lezen. Ook Leo Pleysier maakt er een voltijdse en zwaar gesubsidieerde bezigheid van zijn wieg vol te plakken, maar hij doet het wel iets subtieler, iets meer gecodeerd.
Het Vlaamse theater bestaat volgens Brems uit drie werken: Het gezin van Paemel van Cyriel Buysse, Groenten uit Balen van Walter van den Broeck en
Masscheroen van Hugo Claus. De waardering die Brems voor Claus koestert, kan gemeten worden aan de 72 paginas waarop de naam van deze wonderboy opduikt, maar toch moet Claus toneelwerk het met enkele algemeenheden doen. Alleen Mascheroen krijgt dus een aparte vermelding, omwille van de juridische gevolgen wegens het uitstallen van de loshangende onderdelen van een paar kwibidos, die Pernath en Tevree heetten. De wetenschappelijke professor herinnert zich nog exact welke boete Claus moest neerdokken voor dit hoogstaand werk, maar van Suiker, Vrijdag, Een bruid in de morgen blijkt hij zelfs de titels vergeten. En ook over Claus prachtige (en dit is geen satire!) bewerkingen van klassieke teksten (Orestes, Thyestes, Phaedra
) wordt met geen woord gerept.
Ach ja, zo zou ik het nog vergeten: ook de namen van Jan Christiaens en Tone Brulin worden terloops vermeld, maar een gestaatsprijsde Jozef van Hoeck is dan weer compleet onzichtbaar. Nochtans kende diens geëngageerde stuk Voorlopig vonnis (1957) destijds ontzettend veel bijval in de theatermiddens, ook in het buitenland. Jarenlang heeft het ook op de schoollijsten gefigureerd als verplichte lectuur. Ook Het proces Socrates (1966) was een knaller. Het centrale motief van het gewetensconflict en de bezorgdheid om de mens die vrij denkt en er desnoods offers voor brengt, kaderen toch als gegoten in het opzet van Brems, de verwevenheid van de literatuur met maatschappij en politiek, zou je zeggen. Of zit ik weer mijn melk uit een bloempot te halen?
Dat Ruud de Ridder nu niet direct in aanmerking komt voor de eretribuun, dat lijkt nog acceptabel. Dat ikzelf met mijn 22 toneelstukken, waarvan sommige meer dan 200 opvoeringen kenden, geen kroontje krijg, ach ja, daarvoor heet ik nu eenmaal Depeuter, hè. Maar dat ook de toneelstaatsprijswinnaars Herwig Hensen (1948), Piet Sterckx (1957), René Verheezen (1984), Paul Koeck (1987) zo maar tussen de gordijnen geschoven worden, is al minder wetenschappelijk te verantwoorden, en dan zwijgen we nog over al die andere niet-gestaatsprijsden: Gerda De Preter, Bert Verhoye, Filip Vanluchene, Staf Knop, Pascale Platel, enz. Al nog een geluk dat de professor naast Eriek Verpale, Peter de Graef, Benno Barnard, Tom Lanoye, Josse De Pauw, Arne Sierens, Paul Pourveur, ook kunstenmakers als Stefan Hertmans, Peter Verhelst, Jan Fabre, Jan Decorte een plaatsje toekent in zijn galerij. En zowaar, zelfs de Antwerpse ex-stadsdichter en multimediaman, Ramses Nasr (of is het Ramsey?), maker van netjes geteld twee monologen en dikke vriend van Tom-met-het-Slagersbril-leke, wordt op het schavotje gehesen. Maar hoe is het in Allahs naam toch mogelijk dat hij die Pjeroo vergeten is? Roobjee is toch ook een vriend van de De zwarte keizer Hugo en diens schildknaap Tom?
En zo zouden we nog bladzijdenlang voort kunnen gaan met het aanduiden van omissies. Voor de thrillers bij voorbeeld. Indien men aanneemt dat dit genre in een literatuurgeschiedenis thuishoort, dan dient men dat ook correct te doen. Brems vermeldt alleen de namen van Jef Geeraerts (De zaak Alzheimer), Pieter Aspe (Dertien) en Paul Mennes (Soap en Tox). Alle andere thrillerauteurs, die minder lees maar: zo goed als geen media-aandacht krijgen zijn quantité négligeable. Aster Berkhof, Patrick Bernauw, Staf Schoeters, Mieke De Loof, Hubert Van Lier, Katrien Ryserhove, Ivo Dekoning, Bob Van Laerhoven, enz., hup, de belt op.
Voor de Vlaamse column moeten Buysse en Boon de vlag dragen, en voor het Vlaamse cursiefje wordt de klassieke goedlachse drievuldigheid Jos Ghysen, Louis Verbeeck en Gaston Durnez aangehaald, maar waar blijven het salpeter en vitriool van Johan Anthierens, Bernard Dewulf, Hugo Camps, Marc Callewaert, Rudy Vandendaele en C°?
Sag mir wo die Namen sind
Toch nog even de jeugd- en kinderliteratuur onder de loep nemen. Die is, om het eufemistisch te zeggen, erg assepoesterlijk bahandeld. Op pagina 80 worden er 1½ paginas voor gereserveerd, op pagina 250 vinden we 1/3 pagina, op pagina 277 toch al 4½ en op pagina 581 reeds 8½ paginas. Alles te zamen dus bijna 14 paginas van de 792 !!!
Uiteraard is die ruimte niet alleen voor Vlaanderen voorbehouden. Vlaanderen, waarvan algemeen geweten is dat het in de kinder- en jeugdschrijverij een hoge Europese score behaalt, krijgt iets meer dan
2 (jawel, twee!) paginas, de overige 12 zijn voor Nederland. In het deeltje De emancipatie van de jeugdliteratuur worden de namen van Gaston van Camp, Mireille Cottenjé en Gie Laenen vermeld. Verder mogen Ed Franck, Gregie de Maeyer, Bart Moeyaert, Anne Provoost en de dichters Daniel Billiet en André Sollie heel even in het stoetje lopen, en dat is het dan. Van al die rijkdom van Vlaamse jeugd- en kinderboeken worden slechts drie titels vermeld: Suzanne Dantine van Bart Moeyaert, en Mijn tante is een grindelwal en Vallen van Anne Provoost, maar voor de beste roman van Provoost, De arkvaarders, is er dan weer geen plaatsje meer. (Ook het Nederlandse Bartje van Anne de Vries en Ciske de Rat van Piet Bakker vindt Brems niet vermeldenswaard.)
Aan Vlaamse auteurs van jeugd- en kinderboeken is er geen tekort, tenzij in het boek van Brems. Sag mir wo die Namen sind van Diane Broeckhoven, Marc De Bel, Gerda Van Erkel (met haar schitterende en meermaals bekroonde Een dubbel vuurteken), Els Beerten, Annemie Berebroeckx, Patrick Bernauw, Heide Bonen, Patricia De Landtsheer, Gerda Dendooven, Joris Denoo, Gerda De Preter, Marita De Sterck, Guy Didelez, Jaak Dreesen, Frank Adam, Marcella Baete, Jan Van Coillie, Henri Van Daele, Katelijne van der Hallen, Gil vander Heyden, Ingrid Vander Veken, Do Van Ranst, Anna Coudenys, Ron Langenus, Brigitte Minne, GodeLiva Uleners, Paul Verrept, Kaat Vrancken, Riet Wille, Rudi Hermans, Paul Kustermans, Henri Van Daele, und so weiter
Frans Depeuter
|