Met klank gebuisd, meneer de perfessor (deel 1) xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Essay van Frans Depeuter over 'Altijd weer vogels die nesten beginnen' van Hugo Brems (uit Heibel, 11, 3, nov. 2006)
«Sinds de jaren 70 wordt de literatuur beïnvloed door de media en de commercialisering van het literaire bedrijf. Het gevolg is dat alles toegespitst wordt op enkele goed verkopende, vlot leesbare boeken. Er is bijvoorbeeld een nieuw boek van Brusselmans verschenen en je kan geen krant meer openslaan of er staat een interview met Brusselmans in. Alsof er niemand anders bestaat. De literatuur die bij een breed publiek zichtbaar wordt, is maar een heel klein segment uit de literatuur. Voor Vlaanderen zijn dat Herman Brusselmans, Tom Lanoye, Peter Verhelst en Kristien Hemmerechts. Af en toe komt daar iemand bij zoals Dimitri Verhulst, die nu eventjes in de aandacht staat. Ook de literaire kritiek gaat zich steeds meer op die mensen toespitsen. De manier waarop er kritiek geschreven wordt, gaat ook bij de eisen van de media aansluiten. Je ziet bijvoorbeeld dat in kranten en weekbladen uitgebreide recensies in de minderheid zijn ten voordele van interviews of artikels die met human interest te maken hebben. Veel van die interviews gaan over zaken die niets met literatuur te maken hebben. Het gaat bijvoorbeeld over het hondje van Brusselmans. (Brems, in Veto, onafhankelijk studentenweekblad van de Leuvense Overkoepelende Kringorganisatie, 27.03.06)
Vooraf: Dit artikel handelt over de literatuurgeschiedenis Altijd weer vogels die nesten beginnen van Hugo Brems. Ik heb niet het hele boek (792 pag.) gelezen, want 1) ik heb ook nog andere en interessantere dingen te doen, 2) ik ben onvoldoende beslagen in de Noord-Nederlandse literatuur om er een globale visie over te hebben, 3) dit nieuwe Heibelnummer zal zo al lijvig genoeg zijn. Alleen over Brems benadering van de Vlaamse literatuur wil ik mijn zegje doen, en dan nog hoofdzakelijk (en onvolledig) over de periode tot 1965; de latere ontwikkelingen, zoals het postmodernistisch varkentje, zal ik in een later nummer wel even Spic & Spannen.
Blokrijden
Dat het schrijven van een literatuurgeschiedenis geen makkie is, zal wel niemand ontkennen, maar voor wie de pretentie heeft er een te maken, mag dat geen excuus zijn voor de gebreken die het eindproduct eventueel zou vertonen. Evenmin als een kerkbouwer maar zijn er die nog wel? laten we dus zeggen: een moskeebouwer zich mag verschuilen achter het was zo moeilijk, meneer, wanneer de toren of minaret er wat Pisaachtig blijkt bij te staan of de biechtstoel of schoenenplank tegen het plafond hangt geplakt. Dat is onze stelling, en vanuit die stelling hebben we Altijd weer vogels die nesten beginnen, handelend over de periode 1945 -2005, van professor Hugo Brems (gedeeltelijk) gelezen.
Gedeeltelijk, inderdaad, want wie die 792 paginas tellende kanjer in één of zelfs meerdere rukken uitleest, moet een persoon zijn die aan acute zelfmutilatie lijdt. Zelfs een volbloed literatuurfanaat een etiket dat Hannelore een halve eeuw geleden al op mijn kont plakte gaat niet zo ver in zijn zelfkwelling.
Altijd weer vogels die nesten beginnen is het zevende deel van de nieuwe literatuurgeschiedenis, waaraan op last van de Taalunie gewerkt wordt door Frits van Oostrom, Herman Pleij, Karel Porteman, Mieke Smits-Veldt, Joost Kloek, Wim van den Berg, Piet Couttenier, Jacqueline Bel, Hugo Brems, Anne Marie Musschoot en Arie Jan Gelderblom. Een Geschiedenis van de Nederlandse literatuur die is geschreven voor een groot publiek, variërend van studenten en docenten Nederlands tot het algemene publiek dat geïnteresseerd is in literatuur, zo luidt het. Het is een uiterst ambitieus project dat een hoog wetenschappelijk gehalte zou moeten uitstralen en alle bestaande realisaties in het verleden en in de toekomst overbodig maken.
In plaats van een indeling te maken op basis van significante breukmomenten, (zoals) de doorbraak van een stroming, de oprichting van een belangrijk tijdschrift, een geruchtmakend manifest, enzovoort, heeft Brems gekozen voor een alternatieve indeling in tijdsblokken van 10 jaar. Een structuur waarvan één keer wordt afgeweken, nl. in het hoofdstuk over de Tweede Wereldoorlog, waarvan de doorwerking tot in de huidige literatuur wordt behandeld. De chronologische tienjarenperiodes worden telkens onderbroken door een dwarsdoorsnede van de halve-decenniajaren
Kapittelsgewijs ziet Brems literatuurgeschiedenis van de laatste halve eeuw er dus als volgt uit:
1. Proloog De literatuur in 1945
2. De 2e Wereldoorlog als breukmoment
3. De literatuur in 1955
4. De literatuur van 1955 tot 1965
5. De literatuur in 1965
6. De literatuur van 1965 tot 1975
7. De literatuur in 1975
8. De literatuur van 1975 tot 1985
9. De literatuur in 1985
10. De literatuur van 1985 tot 1995
11. De literatuur in 1995
12. Aspecten van de literatuur rond de eeuwwisseling
Een schot, dat wel, maar naast de roos
In Vooraf wordt die vernieuwende optie toegelicht: Literatuur wordt hier in de ruimst mogelijke zin opgevat: teksten, auteurs, stromingen en tendensen, opvattingen en normen, maar ook de manier waarop literatuur gemaakt, verspreid, verkocht, gepromoot, gesteund, beoordeeld en gelezen wordt. Dat brengt mee dat er aanzienlijk meer dan in eerdere literatuurgeschiedenissen aandacht is voor de rol van literaire tijdschriften, literaire kritiek, manieren van uitgeven, boekhandels, subsidies van de overheid, tot en met recente fenomenen als festivals, stadsdichters en literatuur op internet. Literatuur is geen vanzelfsprekendheid met een onveranderlijke essentie, afgescheiden van de wereld daarbuiten. Daarom gaat er ook ruim aandacht naar de verschuivende grenzen ervan en naar de verwevenheid van literatuur met andere kunsten, met maatschappelijke en politieke ontwikkelingen, en naar de manier waarop de Nederlandse literatuur functioneert in een veranderende samenleving.
In dit boek is een poging ondernomen om die veelheid en verscheidenheid onder te brengen in een chronologisch en thematisch samenhangend verhaal. Dat is noodzakelijk een verhaal waarin nu eens de ene verhaallijn de overhand krijgt, dan weer de andere. De ene keer komen literaire werken als protagonisten naar voren, de andere keer poëticale opvattingen of veranderingen in de samenleving, of uitgevers en media. Soms speelt het verhaal zich hoofdzakelijk in Nederland af, soms in Vlaanderen of in de overzeese gebieden. Maar altijd is ernaar gestreefd om de interactie tussen de verhaallijnen, de personages en de plaatsen nader te belichten. (14-15)
Goed zo! zeggen we. Prima! Bellissimo! Eindelijk een literatuurgeschiedenis die de literatuur situeert in het maatschappelijke environment. Eindelijk een soort van literaire prehistorie, die er uitdrukkelijk rekening mee houdt dat het literaire gebeuren en het politico-socio-economische gebeuren niet los staan van elkaar. En we geven graag toe dat die specifieke maatschappelijke inbedding vaak voortreffelijk geschiedt, maar helaas niet altijd wordt volgehouden. Soms, zoals bij het verhaal over het esthetisch maniërisme van de Antwerpse Pink Poets, ontbreekt elke politico-socio-economische ondergrond, ook al om de eenvoudige reden dat die beweging geen maatschappelijke fundering heeft maar zn enige bestaansreden vindt in het egocentrisch laboreren aan een snobistische ik-affirmatie. Elders, zoals in het geval Maria Rosseels, wordt juist de maatschappelijke context, nl. de emancipatie van de katholieke geest en vrouw, ondergeschikt gemaakt aan de zuivere literatuur (wat dat ook mag zijn): Het belang van Maria Rosseels is () misschien eerder te situeren op het vlak van de mentaliteitsverandering dan op dat van de literatuur in de enge zin. (177)
Al even erg is dat de vaak spitante verhalen van Brems aldoor weer geschieden ten koste van de geschiedenis van
auteurs en boeken. Brems blijkt het ook zelf wel te beseffen wanneer hij schrijft: Ieder verhaal ontwikkelt gaandeweg ook zijn eigen dynamiek, die de schrijver ervan op sleeptouw neemt, met het risico dat sommige voorvallen niet meer verteld kunnen worden omdat ze niet in de gang van het verhaal passen. Nu is dat wel iets wat een wetenschapper van om het even welke discipline absoluut dient te vermijden: dat hij het verhaal laat primeren op de historiciteit en volledigheid.
Een ander negatief gevolg van de intentionele opstelling om de relatie tussen letteren en maatschappij bloot te leggen, vinden we in de keus van de (vooral) gedichten, die wel de socialiteit illustreren maar meestal van erg zwakke poëtische kwaliteit zijn. M.a.w. in zijn ijver om de sociale wortels van de literatuur bloot te leggen, heeft Brems specifieke, meestal erg theoretische verzen genomen die zijn uitgangspunt bevestigen maar amper nog of helemaal géén poëzie meer zijn. Als hij wil bewijzen dat de socio-politieke grondslag slechte literatuur oplevert, dan lijkt zijn opzet geslaagd, maar meer bereikt hij er ook niet mee.
En dan die poging () om die veelheid en verscheidenheid (van paraliteraire feiten - FD) onder te brengen in een chronologisch en thematisch samenhangend verhaal. We kunnen alleen beamen wat we in een bespreking van Freddy De Schutter lazen (Tertio, nr. 342, 30.08.06): de auteur eet van te veel walletjes tegelijk en houdt nooit consequent aan een eens gekozen lijn vast. Het verhaal huppelt onbekommerd van het ene thema naar het andere, houdt zich nu eens bezig met receptiegeschiedenis, dan weer met literatuursociologie, schakelt vlotjes over op literaire kritiek en voor we het weten zitten we midden in de pure anekdotiek. Inderdaad: Brems zou beter wat minder hooi op zijn vork hebben genomen, maar ervoor gezorgd dat uit het hooi de distels en akkerwinde verwijderd waren. Nu doet hij me denken aan een belhamel die zich verslikt in zijn gulzigheid. Kortom: Altijd weer vogels die nesten beginnen is eerder een rommelige potpourri geworden van ditjes en datjes dan een literairwetenschappelijk en bruikbaar werkstuk. Het is een schot náást de roos, jammer voor al dat geld dat het heeft gekost.
Wegwijzers die niet wegwijs maken Maar laten we beginnen bij het begin: de index
De layout van de index is doodgewoon slecht, een ander woord kunnen we er niet voor vinden. Tenzij enkele synoniemen: onduidelijk, niet gestructureerd, onoverzichtelijk. De verticale uitlijning en pagina-aanduiding laten zonder meer te wensen over. Ook qua letterstijl valt een en ander aan te merken: cursivering, bold en italic worden op een chaotische wijze door elkaar gebruikt. Zo ziet bij voorbeeld de index van hoofdstuk 5 eruit:
5
161 De literatuur van 1955 tot 1965
Ontwikkelingen in het proza tot 1965 162
Een grote diversiteit 162
Magisch-realisme 164
Vrouwelijke schrijvers 170
Koloniale en postkoloniale literatuur 177
Indonesië 178
Suriname en de Nederlandse Antillen 180
Kongo 174
Een crisis in de roman? 186
Experimenten met de roman 190
Pockets en paperbacks 196
De poëzie: van taal naar werkelijkheid 201
De experimentele poëzie na 1955 202
In Nederland 202
In Vlaanderen 202
Concrete en visuele poëzie 211
Vormen van neo-realisme 214
Barbarber 214
Barbarber. Tijdschrift voor teksten 214
Poëtica en poëzie 217
De bredere context: andere kostuums andere emoties 225
Gard Sivik / De Nieuwe Stijl 230
De zin van de verschillende stijlen ontgaat ons volkomen. We vragen ons af waarom niet gekozen werd voor het klassieke systeem (eventueel met bold en italic):
5. De literatuur van 1955 tot 1965 161
5.1.Ontwikkelingen in het proza tot 1965 162
Een grote diversiteit 162
5.1.1.Magisch-realisme 164
5.1.2.Vrouwelijke schrijvers 170
5.1.3.Koloniale en postkoloniale literatuur 177
5.1.3.1.Indonesië 178
5.1.3.2.Suriname en de Nederlandse Antillen 180
5.1.3.3.Kongo 174
5.1.4.Een crisis in de roman? 186
5.1.5.Experimenten met de roman 190
Pockets en paperbacks 196
In de tekst zelf is de indeling in hoofdstukken en paragrafen nog een stuk onduidelijker. Je moet constant in de index gaan zoeken: waar zit ik nu? in welke onderafdeling ben ik aangeland? En zelfs dan kijk je allicht over de onopvallende titels heen. En als kers op de taart worden, om welke reden mag mijn appendix weten, de in de index gebruikte letterstijlen meer dan eens niet gehandhaafd in de tekst. Bij voorbeeld in de afdeling De vernieuwing van de poëzie:
in de index in de tekst
De vernieuwing van de poëzie 97 idem
Doorwerking van de traditie 98 niet cursief
De vernieuwing van de poëzie in Nederland 105 niet cursief
Vernieuwing op een breed front 105 vet gedrukt
De Vijftigers 108 vet gedrukt
Ontstaan en profilering van een beweging 108 cursief
Doorbraak en canonisering 117 cursief
Poëtica en poëzie 120 cursief
De vernieuwing van de poëzie in Vlaanderen 127 niet cursief
Traditie en aanzetten tot vernieuwing 127 vet gedrukt
Experimentele poëzie in Vlaanderen vet gedrukt
Tijd en Mens 130 niet cursief
De massale doorbraak van het experiment in Vlaanderen 137 cursief
De poëzievernieuwing als reactie op de oorlog 139 niet cursief
Een balans 143 niet cursief
Poëzievernieuwing en literaire kritiek 144 niet cursief
Gewoon aan de kat gevoerd
Verwarring dus tallen kante
En dan hebben we nog niets gezegd over de betiteling, die de draden zeker niet helpt ontwarren. Welk subtiel verschil schuilt er bij voorbeeld tussen Een crisis van de roman? (186 e.v.) en De Vlaamse literatuur in crisis, of tussen Experimenten met de roman en Vormen van literair experiment?
En de afdelingen over poëzie dat is me ook nogal wat: de ene keer vormen ze een rechtstreeks onderdeel van een hoofddeel, een andere keer een tweederangsonderdeel, en nog een andere keer wordt de poëzie behandeld als onderdeel van een onderdeel van een onderdeel van een onderdeel:
-De vernieuwing van de poëzie, onderdeel van De 2e Wereldoorlog als breukmoment;
-De poëzie van taal naar werkelijkheid, onderdeel van De literatuur van 1955 tot 1965;
-De poëzie, onderdeel van De literatuur van 1975 tot 1985.
-Literatuur en leven: de poëzie, onderdeel van De literatuur van 1985 tot 1995
-De poëzie, onderdeel van De literatuur tussen taal, werkelijkheid en verbeelding, zelf onderdeel van De literatuur van 1965 tot 1975.
-Postmoderne poëzie, onderdeel van Postmodernisme, zelf onderdeel van De literatuur van 1985 tot 1995
-Poëzie en jeugdliteratuur, onderdeel van De Tweede Wereldoorlog in de literatuur in Nederland, zelf onderdeel van Boeken over de oorlog, zelf onderdeel van De Tweede Wereldoorlog als breukmoment
En wat moet de lezer zoal verwachten onder de originele en sprekende titel En ten slotte (onderdeel van De literatuur in 1965)? Wel, bij nader onderzoek blijkt het een vergaarbakje te zijn van de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt, de oprichting van het Nederlands Fonds voor de Letteren, de commotie rond het huwelijk van prinses Beatrix met Claus von Amsberg en het tijdschrift Komma.
Ook het woord diversiteit komt enkele keren in de titels terug. Nu is diversiteit wel iets van alle tijden, dachten we. Zoals er in de periode van het experimentalisme ook klassieke gedichten werden geschreven, zo zijn er zelfs in de meest klassieke periode experimenten geweest. Een titel als Een grote diversiteit, over de periode 1955-1965, is dus compleet irrelevant, het komt er juist op aan in die diversiteit orde te scheppen en alle aspecten ervan systematisch te bestuderen. En dat gebeurt in Altijd weer vogels
dus niet. We citeren even (vet en cursief van FD; let op het eentonige gebruik van zowel
als en naast):
In tal van opzichten was die romanproductie heel divers en volstrekt niet te herleiden tot het ontluisterende proza, dat in het collectieve geheugen vrijwel synoniem is geworden met naoorlogs proza. Contemporaine overzichten signaleerden naast het onluisterende of landerige proza steevast ook romans, kronieken en dagboeken over de bezettingstijd, een opmerkelijke bloei van de historische roman, fantaisistisch en humoristisch proza en psychologische romans. In Vlaanderen constateerde men bovendien een bloei van de sociaal bewogen romans en de voortzetting van de heimatliteratuur, naast het specifieke verschijnsel van het magisch-realisme.(163)
Frans Depeuter
|