De oorsprong van deze kantsoort moet in de tweede helft van de XVIIIe eeuw in Valenciennes worden gezocht. Rond de XVIIIe eeuw hebben zich in het grondwerk voornamelijk twee karakteristieken afgetekend. De Brugse Valenciennes wordt door een meer ronde tralie getypeerd, terwijl de tralie van de Ieperse Valenciennes een meer vierkante vorm aanneemt.Beide tralies zijn stevig met vier draden geklost. Het volwerk wordt,met een ringske errond, in gesloten linnen uitgevoerd. De tekeningen zijn meestal motieven uit de natuur zoals bloemen,ranken of dieren. Er komen in deze kantsoort zelden versieringen voor. Typisch folkloristische namen werden in Vlaanderen aan bepaalde kantjes gegeven zoals: 't paternostertje, 't blommetje, de bolle enz.