Denemarken stond open voor nieuwe buitenlandse invloeden, maar verloor nooit zijn eigen identiteit. In de loop van de 18de eeuw kreeg de Deense kant nieuwe impulsen door onder meer Vlaamse invloeden: men ging er Vlaanderse, Binche,Mechelse,en tenslotte tulekant imiteren. Vrouwen uit Brabant,die de troepen van Frederik IV zouden gevolgd hebben,hebben zich in 1712 in Tönder gevestigd en tevens de noodzakelijke verfijning op gebied van vormgeving en techniek geïmporteerd.In 1717 waren er in Tönder 7 kantkantoren. De kantindustrie in Denemarken was halfweg de 18de eeuw economisch heel belangrijk en bracht meer op dan de handel in vee,paarden en andere artikelen,vandaar dat de import van vreemde kant helemaal verboden was.Doch, het basismateriaal voor kant werd wel geïmporteerd.Om tot de in 1761 opgerichte "gilde van kooplieden in kant" te kunnen toetreden,moesten de handelaars aan bepaalde verplichtingen kunnen voldoen. Het was essentieel over fijne garens te kunnen beschikken en goede kantpatronen te hebben. Vandaar dat één van de voorwaarden voor toetreding tot de gilde erin bestond relaties te hebben met Vlaanderen en Brabant, precies om aan de mooie draad en patronen te kunnen geraken. Overdruk uit Kant