| 
 De vier kaarsen
 
 Heel langzaam brandden eens vier kaarsen.
 De omgeving was zo rustig dat men ze kon horen spreken.
 De eerste kaars zei: “Ik ben de VREDE.
 Ik deed zolang mijn best
 opdat mensen geen ruzie zouden maken,
 dat ze geen wapens zouden gebruiken,
 dat ze niet zouden slaan voor een meningsverschil.
 Maar er blijft oorlog overal,
 en waar mensen in groepen samenkomen
 blijven er twisten ontstaan.
 Wat heeft het voor zin dat ik voor hen brand?
 Niemand, kan mij beletten dat ik uitdoof.”
 Haar vlammetje werd vlug kleiner en doofde uit.
 De tweede kaars zei: “Ik ben het VERTROUWEN.Meestal kan ik gemist worden.
 Dus heeft het geen zin meer dat ik blijf branden.
 Want ik leer mensen om te geloven
 in het leven zelf en in elkaar.
 Ik leer hen dat ze samen iets moois kunnen maken,
 maar ze luisteren niet.
 Hun vertrouwen is zo klein.
 Ze geloven alleen wat simpel is
 en in dromen die wegvliegen als een veertje.
 Mensen vertrouwen niet eens meer hun eigen hart,
 en geloven niet in het waarom van hun bestaan.”
 Wanneer ze stopte met praten
 blies ze zichzelf met een laatste zuchtje uit.
 Op haar beurt sprak zachtjes de derde kaars:“Ik ben de LIEFDE.
 Ik heb de kracht niet gekregen om te blijven branden.
 De mensen negeren me.
 Ze vergeten zelfs hun naasten te beminnen.
 Ik had zo gehoopt
 dat ik mensen kon helpen
 om elkaar warmte te geven,
 en het gevoel dat er altijd Iemand
 ook van hen hield – zelfs al wist men dat niet.”
 Ze wachtte niet langer en doofde uit.
 Plots kwam er een kind aanen zag de drie gedoofde kaarsen.
 Het keek naar de vrede
 waarvan het licht verdwenen was,
 en naar het vertrouwen
 dat het nodig had om groot te worden
 en om moedig te zijn,
 en naar de liefde
 omdat het kind niet alleen wilde zijn.
 “Waarom branden jullie niet langer?”
 riep het kind vol onzekerheid uit.
 De drie kaarsen spraken
 en vertelden hoe slecht het met hen ging.
 Nadat dit alles gezegd was
 begon het kind te wenen.
 Toen zei de vierde kaars:“Wees niet bang, mijn kind.
 Nu ik nog brand
 kunnen we de andere kaarsen weer aansteken.
 Want ik ben de HOOP!”
 Met glanzende ogen nam het kind de kaars van de hoop
 en stak de andere kaarsen weer aan.
 Het vlammetje van de hoop
 wilde het kind nooit uit het leven laten verdwijnen.
 Laten ook wij allemaal de HOOP,het VERTROUWEN, de VREDE
 en de LIEFDE bewaren en koesteren!!!
 Dan groeit het grote licht
 dat Kerstmis is voor vandaag, voor morgen en altijd!
 
 |