DE FUNDAMENTELE INTOLERANTIE VAN DE GODSDIENST
Als het gaat om de vraag of godsdiensten wel of niet tolerantie bevorderend zijn, worden mijns inziens de verhoudingen steeds omgedraaid. Dat leidt tot een voor het atheisme noodlottige vertekening van de godsdiensten in kwestie. Je vraagt je af hoe dat komt; verlangt het moderne denken van ons dat wij de godsdiensten zonder meer positief benaderen, of zijn wij blind voor enkele onderscheidingen die, bij het nadenken over het fenomeen godsdienst, beslist gemaakt moeten worden? Ik denk het laatste !
Een poging tot verduidelijking...
Lang geleden heb ik eens in een artikel in dit blad gesteld dat er een verschil is tussen het begrip godsdienst en het begrip geloof. Ik herinner mij nog levendig dat er toen nogal wat geestverwanten waren die een dergelijk onderscheid niet wensten te maken, voornamelijk omdat de inhoud van dat begrip geloof hen niet beviel. Het is niet uitgesloten dat dit nog steeds bij een aantal vrijdenkers het geval is, zodat zij het hierna volgende betoog ook zullen willen bestrijden. Het zij zo. Jammer is alleen dat hierdoor het vraagstuk van het al of niet tolerantie bevorderende karakter van godsdiensten niet behoorlijk opgelost kan worden.
De grondslag van een godsdienst
Elke godsdienst is voortgekomen uit de een of andere vorm van een geloof. Zo'n geloof is een op intuitie berustend complex van voorstellingen. In de mensen ontstonden, zomaar vanzelf, bepaalde vermoedens omtrent de aard van de werkelijkheid en die vermoedens, waarvan de herkomst geenszins rationeel verklaarbaar was, kregen gaandeweg een steeds meer overtuigend karakter. Het werd voor de mensen almaar meer aannemelijk dat het bij die vermoedens inderdaad over de ware werkelijkheid ging. De mensen gingen geloven in hun eigen voorstelling van de werkelijkheid. Het begrip geloof heeft op die zaak betrekking.
Het zal duidelijk zijn dat de waarheid van zo'n voorstelling voor de individuele mensen in principe niet het gevolg was van indoctrinatie en andere vormen van inprenting maar van wat je zou kunnen noemen collectieve intuitie. Een intuïtie dus die de overgrote meerderheid van de leden van een collectief met elkaar gemeen hebben. Natuurlijk spraken de mensen daarover met elkaar en het kan niet uitblijven dat zij elkaar van allerlei duidelijk probeerden te maken inzake hun waarheid. Aanvankelijk drukten de mensen zich nog niet uit in formules, zoals dat bij de moderne mensen het geval is. Hun manier van uitdrukken was die van het verhaal en bij zo' n verhaal ging het erom de medemens een beeld van de werkelijkheid voor te toveren. Langs de weg van dit 'toveren' - in zekere zin een artistieke en in ieder geval een uiterst creatieve bezigheid kwam men met elkaar tot overeenstemming inzake de werkelijkheid en haar waarheid. Dat oproepen in de medemens van een beeld van de werkelijkheid is volstrekt geen zaak van indoctrinatie. Het is een kwestie van meebeleven, van het ondergaan van iets groots en schoons. Min of meer kennen wij dat nog als het ondergaan van de schoonheid van een kunstwerk. Vooral bij muziek is het beleven van schoonheid vaak het geval. Het intuïtief aanvoelen van het karakter van de werkelijkheid, of anders gezegd: het bij intuïtie weten hoe de werkelijkheid is (ik zeg niet: weten wat de werkelijkheid is, want daarvoor heb je analytisch onderzoek nodig), houdt onvermijdelijk ook in dat de mensen vertrouwd zijn met het feit dat er binnen het geheel van de werkelijkheid een schier oneindige verscheidenheid aan bestaansvormen aanwezig is. En men weet dat er daarvan geen enkele uitgesloten kan worden, althans niet zonder de werkelijkheid en de waarheid geweld aan te doen. Zo was daar het verhaal van de Grote Moeder die de voortbrengster was van al het bestaande en die als een oneindig grote baarmoeder het totale heelal omvatte. Natuurlijk bestond die 'Grote Moeder' niet echt.
Het ging slechts over een verhaal dat de mensen elkaar vertelden. Maar, hoewel dat verhaal niet feitelijk juist was, was het wel degelijk waar. Dat nu is de essentie van een echt en oorspronkelijk geloof... het is niet juist, maar het is wel waar! Hoewel het eigenlijk overbodig is wil ik er toch nog met klem op wijzen dat dit begrip geloof niet samenvalt met wat men in de westerse denktraditie onder 'geloof' is gaan verstaan. In die traditie betekent het begrip geloof niets meer dan dat je aanneemt dat een bepaalde bewering juist is. Je neemt bijvoorbeeld aan dat de bewering dat god bestaat een juiste bewering is. Uiteraard gaat het hierbij om een godsdienst en niet om een geloof.
Tolerantie als kenmerk van een geloof ???
Uit het feit dat al het bestaande vanzelfsprekend opgenomen is in één alomvattend (oermoederlijk) geheel is gemakkelijk af te leiden dat de oorspronkelijk gelovige mensen uit het grijze verleden qua geloof uiterst tolerant waren. Dat wil zeggen dat zij in hun voorstellingen van de werkelijkheid en dus ook in hun denken een grote ruimhartigheid aan de dag legden. Omdat die voorstellingen en dat denken op de wijze van verhalen tot uitdrukking werden gebracht tref je daarin een vaak tot op de dag van vandaag verbazing wekkende edelmoedigheid en ruimhartigheid aan. Het is zelfs zo sterk dat je eigenlijk niet eens van tolerantie kunt spreken, want feitelijk vooronderstelt het gelden van dit begrip dat er een wezenlijk onderscheid tussen het een en het ander, de een en de ander, gemaakt wordt. Maar zelfs dat onderscheid lag in de oudheid ver op de achtergrond omdat het 'oermoederlijk' besef van het alles voortbrengende en alles omvattende nagenoeg volledig dominant was. In de geloofsvoorstellingen die in de vorige eeuw door toedoen van westerse onderzoekers Hindoeisme zijn gaan heten vind je nog veel van het bovenstaande terug. Men was destijds in de Hindoeistische wereldbeschouwing van mening dat de grondslag en de uiteindelijke 'waarheid' van ieder individueel mens dezelfde was, zodat het niet van belang gevonden werd hoe iemand tegen de dingen aankeek en welke weg iemand volgde om zich als 'mens' te verwerkelijken. Nadrukkelijk gold: ieder het zijne. Ook in het geloof dat aan het Christendom ten grondslag ligt is het begrip tolerantie naar zijn uiterste inhoud terug te vinden. In de zogenaamde Evangelien komt als grondgedachte naar voren dat de werkelijkheid in laatste instantie in het teken van de liefde staat en dat betekent niets anders dan dat alles ineen is en er dus geen onderscheid en scheiding tussen het een en het ander, de een en de ander, geldt. Zo kun je steeds vaststellen dat oorspronkelijk elk geloof zonder meer tolerantie inhield.
Godsdienst als misbruikt geloof
In zeker opzicht zou het mooi zijn geweest als de mensen 'gelovig' gebleven zouden zijn. Hoewel zo'n gelovigheid geen enkele garantie voor de juistheid van de voorstellingen omtrent de werkelijkheid en dus ook wat betreft de juistheid van de verworven kennis biedt, vervult zij toch wel degelijk een uiterst belangrijke functie, namelijk die van een spiegel die de mensheid zich voorhoudt om de eigen cultuur, de samenhang tussen en de betekenis van de verworven kennis, kortom de realiteit van alle dag, te beoordelen. Anders gezegd: een toetssteen om niet voortdurend in het duister te tasten en als een blinde rond te dolen. Het geloof fungeert zogezegd als een spiegel der waarheid. Daarvoor is het helemaal niet noodzakelijk dat alle voorstellingen een wetenschappelijke toetsing op juistheid hebben doorstaan. Net als in de kunst heeft de waarheid in dit verband nauwelijks iets met de juistheid te maken. En net als in de kunst gaat er - als het goed is! - een louterende en inspirerende werking van een dergelijke waarheid uit. Het ligt echter in de logica dat de mensheid haar aanvankelijke fase van geloof ('het gouden tijdperk') achter zich laat en op zoek gaat naar de juiste kennis omtrent de verschijnselen. Het zoeken naar juiste kennis en het ontwikkelen van criteria van betrouwbaarheid gaat onvermijdelijk ook zijn invloed doen gelden op de intuïtieve voorstellingen, het geloof dus. Omdat er daarbij echter niets onderzocht noch gecontroleerd kan worden en er tegelijkertijd geen twijfel aan de aangevoelde waarheid bestaat komt het geleidelijk tot een machtsstelsel. Bepaalde figuren gaan zich opwerpen als kenners der 'waarheid', en die 'waarheid' is natuurlijk van een hogere orde dan de alledaagse realiteit van het menselijk leven. Dat hogere is uiteraard niet alleen Ontoegankelijk voor onderzoek en kritiek, maar het is vooral dwingend. De zogenaamde 'waarheid' geldt voor iedereen en dus zal iedereen zich eraan onderwerpen, zonder er over na te denken en zonder er vragen over te stellén. Deze dwingende en onaantastbare waarheid vormt het materiaal waaruit de godsdiensten zijn opgebouwd. En wat eerst intuïtief werd aangevoeld is binnen het kader van de godsdienst geworden tot een complex van voorstellingen dat stelselmatig wordt ingeprent en dat geen twijfel meer toelaat. Zo worden de mensen het slachtoffer van misbruik en paradoxaal genoeg hebben zij dat te danken aan hun eigen hang naar juiste en dus onbetwijfelbare kennis. Zodra het intuïtieve voor de mensen de status van kennis krijgt wordt het voor uitgeslapen enkelingen een buitengewoon efficiënt middel om macht uit te oefenen.
Het machtsstelsel van de godsdienst
Binnen de sfeer van het geloof - in de zin zoals ik dit begrip hanteer - worden er van allerlei verhalen verteld over de werkelijkheid en de daarin voorkomende processen en toestanden. AI die processen en toestanden zijn van een de mensen overstijgend karakter: het is een werkelijkheid die groter en grootser is dan de individuele mens. Dat is voor de gelovige echter volstrekt geen uitwendige en hogere zaak. Het is iets waaraan geen speciale waarde gehecht wordt en wat dus ook niet als een zaak van macht kan worden beschouwd. Dat zou overigens ook niet kunnen, want voor die gelovige behoort immers alles, ook de mens, tot diezelfde werkelijkheid en dus is dat allemaal om zo te zeggen 'gelijkwaardig'. Als men dan ook verhaalde van goden en godinnen, licht en donker, goed en kwaad, machtig en onmachtig, plaatselijk en universeel, dan ging het er om een beeld te schetsen van wat er in de werkelijkheid gaande is, zonder dat men daarmee zeggen wilde dat al die goden, godinnen en dergelijken feitelijk zouden bestaan. En een onderscheid qua macht lag ook volledig buiten het denken.
Terzijde: men zou hier van atheisme' kunnen spreken, ware het niet dat dit begrip, als zijnde een ontkenning, een erkenning van bestaande hogere en machtige goden vooronderstelt, hetgeen bij de door mij geschetste alsnog 'gelovige' mens niet aan de orde is. Maar alles werd al spoedig anders. De zaak gaat zich omzetten tot een godsdienst: vanaf dit moment treden er lui op de voorgrond die de waarheid bezitten en die elke afwijking daarvan als ketterij beschouwen. Bovendien beweren die lui dat er wel degelijk goden en godinnen bestaan en dat die beslist veel machtiger zijn dan de mensen. In feite gebruiken die lui dezelfde ingrediënten die binnen de sfeer van het geloof voorkwamen, alleen met dit verschil dat a) de oorspronkelijke beelden van goden en dergelijken nu als feitelijkheden voorgesteld worden, b) er aan de juistheid van de voorstelling niet getwijfeld kan worden en c) dat het gaat over hogere machten. Deze drie grootheden bij elkaar zijn essentieel voor de godsdienst. Dat heeft verscheidene consequenties...
Intolerantie is bij de godsdienst fundamenteel
Als we eenmaal te doen hebben met een godsdienst doet de intolerantie zijn intrede. Dat kan niet anders ! Zelfs al zouden de godsdienstigen het zo niet willen, bijvoorbeeld doordat zij herinneringen bewaren aan de fase van geloof toen voor hen alles harmonieus 'ineen' was in een 'oermoederlijke' werkelijkheid, zonder dat er ook maar iets buitengesloten of minderwaardig was, dan nog zouden zij niet kunnen ontkomen aan de intolerantie. Dat komt doordat het nu om iets absoluuts gaat: het bestaan van god is absoluut (niet tijdelijk en plaatselijk), de kennis omtrent god is absoluut (laat geen twijfel en geen tegenspraak toe) en zijn macht is absoluut (de zogenaamde almacht). Er valt dus voor goedmoedige godsdienstigen niets te willen. Een ieder die afwijkt van de absolute waarden deugt niet en moet bekeerd worden. Wordt dat niet geaccepteerd, dan verliest zo'n afwijkend iemand zijn of haar bestaansrecht. Dat is heel simpel en inderdaad ijzig consequent! De intolerantie is overigens niet alleen maar het gevolg van het absolute karakter van de godsdienst. Er is namelijk, samenhangend met dat absolute, ook nog het machtsaspect. De, de mensen overstijgende, grotere en grootsere kosmische werkelijkheid wordt er een van een hoger niveau. Zij komt niet alleen buiten, maar ook letterlijk boven de mens te staan en wordt als zodanig een macht waaraan alle mensen onderworpen zijn. Vandaar dat wij indertijd van godsdienst zijn gaan spreken. Het gaat inderdaad om een dienstbaarheid aan een hogere macht, aan een god. Men heeft destijds heel goed begrepen hoe de vork in de steel steekt! Ook dienstbaarheid laat geen tolerantie toe. De dingen moeten gebeuren zoals ze verordonneerd worden. Het gedrag van de dienstbare moet voor de regeerder absoluut voorspelbaar zijn. Logisch, want anders heeft regeren helemaal geen zin. Als niemand zich iets van de bevelen aantrok - wat inderdaad een opluchting zou zijn! - bleef er van de begrippen macht, regeren en dienstbaarheid niets over. Dat zou ook wat betreft de tolerantie een grote vooruitgang betekenen omdat dan in ieder geval in de praktijk het geringeloor onmogelijk zou zijn geworden. Maar zover is het nog lang niet! Indachtig het bovenstaande blijkt het dus onmogelijk de intolerantie anders dan als fundamenteel te beschouwen. Omdat menigeen met deze conclusie geen vrede zal hebben wijs ik er voor de aardigheid op dat het niet zonder grond is als atheisten en humanisten opgetogen zijn als zij godsdienstigen ontmoeten die tolerant blijken te zijn. Zij komen dan met enthousiaste verhalen en leggen gretig uit dat 'moderne' godsdienstigen eigenlijk net zo denken als zijzelf. Ik denk dan: kennelijk hadden die atheisten en humanisten onbewust iets anders verwacht van godsdienstigen. En dat is nu precies wat ik bedoel
!
Dissidente godsdienstigen
Bijna altijd wordt de zaak zo voorgesteld dat het helemaal niet vanzelfsprekend is dat godsdiensten aanleiding zijn tot intolerantie. Sterker nog: men wijst er met graagte op dat de godsdiensten eigenlijk buitengewoon tolerant zijn.
De geestdrijvers, de vaak moordlustige fanatici en de zogenaamde fundamentalisten zouden dan uitzonderingen zijn, minderheden die bepaalde machtsdoelen voor ogen hebben. Nu is het verwarrende dat dit inderdaad een feit is. Het zijn minderheden die doorgaans ook door de meeste leden van hun eigen godsdienst afgewezen worden. Maar dat is niet doordat zo'n godsdienst in wezen tolerant zou zijn, maar daarentegen juist doordat zo'n godsdienst allang door zijn eigen (intolerante) fundamenten heen gezakt is. Men is niet meer zo erg overtuigd van de juistheid van de godsdienstige dogma's, stellingen en theorieën. Bij alle wereldgodsdiensten zie je het verschijnsel dat de meeste leden een ernstige mate van twijfel en een zekere mate van redelijkheid en tolerantie ontwikkeld hebben. Maar die mensen zijn beslist geen afspiegeling van het wezen van hun godsdienst.Zij zijn juist de dissidenten binnen hun godsdienst en zij worden voortdurend bestraffend toegesproken! Nergens kun je dit beter waarnemen dan bij het katholicisme. Een vergelijking tussen het gedoe van de prelaten van de Roomse Kerk en dat van de gewone godsdienstigen leert dat juist die gewone mensen, die de meeste geloofswaarheden allang in de praktijk afgezworen hebben, bij voortduring terechtgewezen worden:zij zijn dissidenten, mensen die van de ware leer afwijken. Begrip voor andere godsdiensten en overtuigingen, ruimhartigheid ten aanzien van ander gedrag zijn symptomen van ontrouw aan de rechte leer. Ontmoet je dus 'aardige' godsdienstigen - en dat is in onze moderne westerse wereld meer regel dan uitzondering - dan heb je te maken met tolerantie die als dissidente godsdienstigheid getypeerd moet worden. Dus zijn niet de geestdrijvers, fanaten en fundamentalisten de uitzonderingen, maar de ruimhartige en tolerante godsdienstigen, die in belangrijke mate door hun eigen godsdienst heen gezakt zijn. De verwarring inzake het al of niet tolerant zijn is zonder twijfel ontstaan vanuit het in de moderne cultuur gebruikelijke kwantitatieve denken. Dat is een denken dat alleen maar uit de voeten kan met datgene dat in getallen, hoeveelheden en waarden uit te drukken is. Omdat er van de tolerante godsdienstigen tegenwoordig de meeste zijn wordt dat voor het kwantitatieve denken vanzelfsprekend de regel, terwijl de minderheid, die dus uit die intoleranten bestaat, als uitzondering gezien wordt. Kwantitatief gezien is dit dus juist, maar door deze eenzijdige benadering ontstaat er toch een geheel vertekend beeld: de godsdienst bevordert plotseling tolerantie ! Daar klopt natuurlijk, ook historisch gezien, niets van. Wie tolerantie bevorderen zijn de dissidente godsdienstigen...
Bovenstaande tekst is geschreven: door Jan Vis, filosoof.
Zijn e‑mail adres luidt: filosvis@wxs.nl
webpagina: http://home.wxs.nl/~filosvis
Paginas zijn overgenome uit het tijdschrift van De Vrije Gedachte No. 249 oktober 1994.