Voor elke lekkernij ben ik te vinden, zolang het maar geen zoetigheid is.
Dat heeft ooit vervelende situaties opgeleverd, wanneer ze ergens kwamen aandraven met lokum of met dadels moest ik bedanken en weigeren is in sommige landen juist heel onbeleefd. Dan heb ik er 'doctor’s orders' van gemaakt, no sweets. Dat gaf dan gegons bij de werkgever als zou ik diabetes hebben. Gelukkig kon de medische dienst dat weerleggen.
‘k Word gewoon wee & mottig van zoetigheid. Een proevertje, ok. Maar dat proevertje is dan het tipje van een hoekje.
Alle andere lokale lekkernijen wil ik wél meegemaakt hebben. Zo hadden we op een avond een paar uren vrij aan de wal in Boma en de stalletjes met geitenvlees roken appetijtelijk. Daar moest ik iets van proeven. Onder zwakke peertjes ziet men niet hoe schamel dat allemaal is natuurlijk. Schamel qua hygiëne, bedoel ik.
Ik stond me daar te verlekkeren terwijl de man van het stalletje met mijn bestelling bezig was. Ineens een tikje op mijn schouder. De chef steward.
- Wilt gij morgen in uw cabine blijven misschien, zei hij tamelijk nors. - Eh, nee Chef.
Ze hadden ons aan boord gebriefd dat we NIKS mochten eten aan de wal, op straffe van acute buikloop. En dat was ik toch wel vergeten zeker! Zo lekker rook dat geitenvlees.
De chef trok verder, met zijn plaatselijke verloofde en ik ging mijn kant uit, met mijn bakje geitenvlees.
Heel lekker en achteraf niks van ondervonden.
En ik hoop voor de chef hetzelfde.
m EZW-03/2013, HiH-11/2014
|