'k Denk dat iedereen het gevoel ongeveer kent, die zeer plotse angst die geen paniek mag worden omdat er nog méér op het spel staat.
Bevreemdende situaties hadden we soms aan boord. Wanneer het brandalarm ging moest iedereen onmiddellijk naar zijn/haar post, ondertussen hoorden we over de intercom waar de brand gesitueerd werd, en als ik hoorde 'fire engine room – fire engine room – I repeat – fire engine room – fire engine room' dan kreeg ik soms zo'n kouwe angst: wat al het dit keer geen loos alarm is, wat als het wél voor echt is … LM is daar, hij werkt daar, hij is ín die machineruimte. Maar meestal was het loos alarm.
Een correspondente heeft me ooit onderstaand verhaal gemaild, een gelijkaardige situatie : koude angst. Haar man was bij de politie en later bij de recherche en zij heeft tal van verhalen over hoe het is om de vrouw van- te zijn.
De officier van dienst belt ons op: hij wil Raymond onmiddellijk in actie, zodat ze samen naar een oproep kunnen gaan. In een café stond er ene te zwaaien met een pistool.
Dat was toen nog uitzonderlijk, men wist ook niet of het een echt wapen was, of het geladen was. Enfin, Raymond was zoals gewoonlijk de uitverkoren partner voor die ondercommissaris. Het toeval wil dat in dezelfde periode ergens in België een agent was doodgeschoten, toen hij in een soortgelijke situatie een café binnenging. Niet dat ik bang was, bij een dringende oproep was er wel altijd een portie gevaar, maar men went aan veel. Tot de telefoon rinkelde : ik neem op en ik hoor “Het is hier met de 100”. Mijn bloed zakte met een grote bonk naar mijn voeten, zo hard was ik geschrokken.
Direct denk ik : die onnozele lafaards ! (zijn collega’s), er is iets gebeurd met Raymond en ze durven het niet zelf komen zeggen. Aan de anderen kant van de lijn : “Mevrouw, hebt gij een kleine die met de telefoon aan het spelen is ?” “Ja mijnheer, dat zal mijn zoontje van 5 zijn” en ik doe wat beverig mijn verhaal over de oproep voor Raymond. Gelukkig geloofde hij mij : dat zal wel, hij had onze naam en ons adres voor zijn ogen op de display. Maar ik stond daar wel te trillen op mijn benen en zo wit als een doek.
Toen ik het achteraf vertelde aan Raymond was het onze jongste zijn beste dag niet. In zijn geüniformeerde dagen moest mijn man af en toe mensen gaan vermanen, hen zeggen dat ze beter op hun kleine moesten letten, omdat die met de telefoon zat te spelen, omdat die al prutsend de 100 belde. Nu was onze bloedeigen zoon een van die prutsende kinderen.
Waarom belde onze kleine de 100? Feitelijk wou hij bellen naar de sprekende klok, het nummer 1200. Dat mocht hij soms doen, als er iemand bij was. Nu had hij dat in zijn eentje gedaan maar hij drukte nummer 100. Telkens hij de stem aan de andere kant hoorde, legde hij weer de hoorn neer, netjes in de haak zoals we hem dat geleerd hadden. En het huisnummer van Samson en Gert is 100. Telefoonnummer, huisnummer … een nummer is een nummer wanneer men vijf is.
m – HiH-05/2015, naar een gegeven van MPC
|