hij kon de mensen niet meer verdragen ze deden toch niets anders dan klagen dus trok hij naar het bos een bouwde een een hut van los sprokkelhout daar sleet hij zijn dagen
wat moeten die stakkers nu buiten? ze kijken verlangend door de ruiten hopelijk krijgen ze eten ze zullen hen toch niet vergeten zo wassen ze niet uit de kluiten
rond de kachel griezelverhalen vertellen we konden ze niet meer tellen voor de weerwolf waren we bang dan duurde de winter te lang we konden niet naar huis bellen
als we thuiskwamen had ma wafels gebakken de sneeuw hing aan de takken we konden dan lekker smullen en van blijdschap brullen de sneeuw zou nog niet zo vlug zakken
voor het eerst een lange broek dragen we konden echt niet klagen die broeken werden zelf gemaakt er waren er soms die kraakte daar konden ze ons dan mee plagen
waar is die tijd gebleven toen we onze naam nog met potlood schreven met griffels schreven we op een lei de strenge juf namen we erbij er is niet eentje aan ons blijven kleven
natte kousen konden ons niet deren we konden ons daar tegen verweren met een muts en handschoenen konden we de tegels boenen en we aten lekkere gestoofde peren
met een warme baksteen naar bed we waren met de winter opgezet op klompen gingen we glijden wat waren dat betere tijden op de drukte op de weg werd niet gelet
als we vroeger keken naar buiten zagen we ijspegels tegen de ruiten de kachel brandde de ganse nacht we hadden het lekker warm door de dag we waren toen nog kleine guiten
we gaan met zijn allen de winter tegemoet dat geeft ons weer meer moed want vriezen is beter dan regen daar kunnen we beter tegen ik hoop met veel spoed