Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
anarchie in woord en daad
"Xarnego" vroeg me om een titel te zoeken voor deze webblog die alles wat Rik Wouters aan poëzie in dichtbundels gepubliceerd heeft, de literaire onderscheidingen waarmee hij bedacht werd, en de aandacht die literaire critici aan zijn poëzie besteed hebben, in chronologische orde wil groeperen. Soms zijn lichte veranderingen die echter niets aan de inhoud veranderingen, aangebracht.
Ik heb geopteerd voor “RECHT VAN SPREKEN”. Mij komt echter geen enkele eer toe: ik heb gewoon de titel van een essay van Guy van Hoof, vriend van de dichter, over Wouters, dat in boekvorm verschenen is en op deze blog zal verschijnen, genomen. Hopelijk neemt van Hoof het me niet kwalijk. Omdat Wouters zo graag met ondertitels werkt, heb ik er ook maar een ondertitel aan toegevoegd: “anarchie in woord en daad”. De ondertitel verwijst naar 2 zaken. (1) Op Wouters’ adreskaartje staat in de linkerbenedenhoek dat hij “anarchist”, “artiest en dichter” en “catalanist en flamingant” is. Wouters is niet alleen met zíjn literatuur bezig. Ga maar eens kijken op http://blog.seniorennet.be/halle_literatuur waar een poging wordt gedaan om alles over “Halle in de literatuur” openbaar te maken. (2) Kunstenaar kan men slechts zijn indien woord en daad samenvallen. Kan dit voor een dichter die zonder het woord geen daad zou kunnen plegen, moeilijk zijn?!
Een initiatief van de literaire en kunstvereniging "Xarnego" uit Halle, waarvan letterkundige Rik Wouters voorzitter is.
(geschreven door:) Andreas WANDERS
26-12-2006
FLAPTEKST VAN "GEBRUIK MAKEN VAN WOORDEN EN ONGEDATEERDE BRIEVEN"
Met Gebruik maken van woorden en ongedateerde brieven is Wouters aan zijn negende bundel in meer dan 20 jaar toe. Voor de vijfde keer spelen de gedichten zich af in Catalonië. Het is dus niet meer dan normaal om te stellen dat Catalonië Wouters niet ongemoeid laat, misschien zelfs zijn leven determineert. Het lijkt er sterk op dat Catalonië, Wouters beloofde land, dat strijd met zijn geboortestad Halle gewonnen heeft. Sinds jaren doorkruist Wouters Catalonië en dompelt hij zich ongegeneerd, ongedwongen en bewust onder in de Catalaanse culturen. Hij staat in bewondering voor de wijze waarop -zelfs door cultuurleiders en politici- de -ook hedendaagse- kunst van eigen bodem aangemoedigd, verspreid en gepromoot wordt. Gebruik maken van woorden en ongedateerde brieven is een klassieke bundel met klassieke raamstructuur en klassieke gedichten. De uitgepuurde, en uitgebalanceerde vorm en stijl vallen op. De bundel speelt zich af in de Catalaanse stad Girona. Wouters gaat op zoek naar rust en stilte en de wortels van zijn toekomst. Zou het kunnen dat Girona de stad van komen en blijven, een deel van de ondertitel, aan het worden is? Klopt de titel die op de uitnodiging van de voorstelling van deze bundel staat: Rik verlaat Halle, zijn geboortestad? Ach, van Wouters is geweten dat hij de lezer graag op het verkeerde been zet. Wouters gedichten over Catalonië, Halle en andere plaatsen vormen een eenheid. Laat me toe Wouters zelf aan het woord te laten. Hij is een dichter die verzamelingen van gedichten schrijft. De gedichten kunnen afzonderlijk én op een zinvolle wijze gelezen worden maar krijgen pas hun volledige betekenis in combinatie met andere gedichten. Kennis van andere gedichten is dus noodzakelijk om volledig inzicht in dat ene gedicht te verkrijgen. Die verzamelingen worden afdelingen of cycli genoemd. In cycli (= thematische en stilistische eenheid) is de band tussen de gedichten nog sterker dan in afdelingen (= thematische eenheid). Vaak zelfs vormen de diverse cycli in één enkele bundel een geheel dat ik opus zou willen noemen. Vaak zelfs zijn de verbanden tussen verschillende dichtbundels, opera, zo intens dat van toeval geen sprake kan zijn. Die dichters werken tijdens hun ganse literaire carrière aan het creëren van afdelingen en/of cycli, die tot opera uitgroeien. Dit geheel van opera is een oeuvre. Laat ik deze dichters poëten noemen. Poëzie roept meer vragen op. Poëzie roept meer vragen op dan ze antwoorden geven kan. Ik vraag met ongeduld af wanneer Wouters eindelijk een bundel over Barcelona zal schrijven. Ik ben benieuwd hoe Wouters de minst Catalaanse van de Catalaanse steden zal ervaren.
Verschenen in: WOUTERS, Rik. Gebruik maken van woorden en ongedateerde brieven. Is dit de stad van komen en blijven?. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 2000 [Casitacahier 8].
Andreas WANDERS
25-12-2006
GEBRUIK MAKEN VAN WOORDEN EN ONGEDATEERDE BRIEVEN [2000; dichtbundel]
Voor allecultuurbarbaren die ziende blind zijn en langs autopistas naar Zuidspaanse stranden oprukken. Dat ze toerisme opgeven. Voor wie me onherstelbaar beschadigd hebben en voor wie ik niet verzwijgen mag. Dat ze mijn codes ontcijferen. Voor Sarah en Lieve die weten wat Girona en Catalunya betekenen. Dat deze gedichten ook de hunne zijn.
de planten op het wandtapijt verkrampen in hun sappen tussen de luister van brokaat
toch herbeginnen de vlinders met het uur u
onzichtbaar staat onze naam geschreven in het dodenboek: het niet zijn de letters en het al rust in de taal
bij het trekken van traag avondwater de groeven van het voorbije voorgoed dichtdoen René TURKRY (Amarant)
Pas toen spraak kwam, begon tijd en ging ik op zoek. Een adem die gulzig was, vond ik en boeken die niet verklaarden wat ik weten wou: waarom werden bijgeloof en waarheden
door leven verdoezeld? Ik wist dat ik me steeds voor openbaringen zou hoeden moeten. Liegen weigerde ik. Ik wilde slechts andere waarheden verkondigen en bij elke pennentrek verwoorden
wat bepaalt. Zoek dus niet waarom ik niet kan zalven. Spraak houdt taal gaande (Beeld echter breekt af.): ik koester papier dat naar tijd ruikt en weet dat de lange weg nog beginnen moet.
ADAM voorwoord
Ook hij is geboren. Nog moet lente beginnen en er is al geen weg terug. Hij kijkt naar de tijd en onderscheidt nachten en vlammend licht. De grens tussen boven en onder deelt mee dat hij gelijken benoemen moet. Sprakeloos
echter is de omwereld die moet leven doen. Zijn zijde die geboorte draagt, wordt door pijn beroerd. Adem komt en dwingt hem tot leven. Ondergaan worden moet bestaan. Geboren ben ik (om binnen afzienbare tijd te sterven).
BADER els banys Árabs
Als wereldvreemde zonnewijzer fungeert de dubbele koepel die zich in de lucht boort. Een toorts die vage herinneringen aan Moorse modellen brandend houdt, en geborgenheden tegen evolutie en bescherming tegen dwalingen probeert
te bieden, lijkt hij: toch is er geen weg terug. Door gangen die de tijd denken te overleven, glijd ik rustelozer. Ik wil nog slechts afgezonderd van een vage wereld leven. Stoppen bij de water dat nooit eeuwigheid gegeven heeft, doe ik niet.
MOORDENAARS el portal de Sobreportes
Er schuilt geen gevaar in het binnenschrijden van de stad langs de Romeinse poort. Wie achterom kijkt echter, weet dat erdoor weggaan definitief kan zijn. Vanuit een nis staart een veelkleurige maagd die een Goede Dood voorspiegelt,
maar ze beseft niet dat de schelp van Afrodites geboorte die zij stal, ongevoeliger laat. Ze belooft uitgestelde tijd, misleidt. Ook ik kijk, grinnik: ik ben geboren om te sterven binnen afzienbare tijd. Slechts oud worden maakt banger.
PRENTKAART [1] la Plaça de la Catedral
Ik stoot het halflege glas om. Onleesbaar worden de zinnen die ik nog niet begrijpen kan: tussen de bladen van een boek loopt een verhaal weg. In spiegels observeren mannen. Kalm zegt een stem er geen aandacht aan te besteden. In spiegels
staren mannen naar gisteren en verloren dagen die ik vatten wil in woorden die niet meer zijn dan uit ooit weggerukt. Hier zal ik misschien geen dubbele naam meer dragen moeten. Toch lijkt verbannen van tijd nog steeds onmogelijk te zijn.
PRIMAVERA
En de mens. Een te lage zon verblindt hem. Achtergebleven zaden van vorig jaar kiemen terwijl een koude en vochtige grond ontwaakt, moeizaam en krachtig. Met de dag die verder telt, gaat hij geen strijd aan. Hij maakt gebruik
van woorden en ongedateerde brieven. Hij weet dat hij de nutteloze feiten van het leven slechts uit boeken kent; het stoort hem niet. De tijd dat taal zich krachtig openbaren zal, lijkt dichterbij en bindend. Hij begint te leven.
STEENHOUWER
el claustre de la Catedral
Terwijl duiven stenen van tijd aten, hakte een steenhouwer onbepaalde tijdloosheid en wijndragers. Halverwege bleef de zon hangen. Water wilde voor en na. Uit stenen hak ik niet: de vage verwantschap met beeldhouwers die leven
vertragen, kan ik niet ontkennen. Toch wil ik op mijn graf geen beeld. Ik wil geen graf! Van zelfgeschreven bundels wil ik stof en as elders en voor eeuwig achterlaten. Verdriet en onbegrip is. Ter sprake komt spraak, tijd en openbaring.
OOIT el Carrer de la Força
Rondom deinen gebouwen uit en in de grond verzonken rijpen als truffels oudere geschiedenissen. Gevels die zich bijna raken, grijpen naar steedse lucht. Geen schim dwaalt door straten om façades te verven. Slechts een bedelares
flankeert als kariatide gotische toegangen. Niet grijpgraag en gewoonte is haar uitgestrekte hand. Een meisje speelt hinkstap. Heden stoot ze voor zich uit. Met mondjesmaat en genoegzaam vindt ze stiltes en stilstanden van tijden.
ESTIU
En de mens. Hij wil niet ontkennen dat zomer een seizoen is waarin hij leven kan. Toch wordt hij belaagd door warmte: hij weet dat het zout van zijn lichaam de grond snel onvruchtbaar maken zal. Woorden zullen sleur doorbreken
en mettertijd tot wonden uitzetten. Hij beseft dat dit een jaargetijde is waarin hij overleven kan. Om gedateerde tijd die zich niet binden laat, te laten doorgaan, trekt hij zich discreet en verbaasd in een deurportaal terug. Hij leeft.
GIRONA [1] ríu Onyar
Dit is de stad van het vertragen van de geschiedenis. Ik daal trappen af zonder geleefdheden te herbeleven. Dood schop ik een krantenprop vol oud nieuws: van mijn geboorte raakt het nabestaan me niet. Vader is nooit meer. Wat iemand
aan een moeder heeft, is raadsel. Eb en vloed, haar en zijn: water dat ademen geluidloos meevoert, wordt niet gehoord. Zelfs karpers die momenten met kringen omlijnen, worden genegeerd: de loop der tijden bepaalt slechts andere levens.
EL CREADOR
Vals is de tijd die zich altijd maar herhaalt, her- schrijft. Anders is de dichter die het gemakkelijk vindt om van rust en stilstand te houden. Ík ben dichter, maar wil niet langer gedichten schrijven wanneer de klok de wijzers tikkend en gaande
houdt. Eindelijk is het nodig om het manuscript van mijn verboden evangelie te verduurzamen. Woord ben ik immers en openbaring. Waarom is het dan moeilijk om míjn poëzie die mijn bestaan rechtvaardigt, zonder schroom te bewonderen?
GIRONA [2] ríu Onyar
Geregeld slaat naast straten het tikken van de rivier op hol. Wijzers tollen in kolken. Wat drijven blijft, is verloren. Tijd verdwijnt met water, orakelt een volwassen kind. Gelukkig heb ik leren zwemmen. Ik kan de overkant bereiken waar ik
mijn horloge op de oever liggen laat: is dit de stad van komen en blijven? Ik waag het niet er zekerheden op te bouwen. Ik durf slechts gedichten te construeren die ik haar (nog) niet opdraag. Dit lijkt de stad waarin ik leef, die niet van mij is.
TARDOR
En de mens. Rond zijn huis probeert hij rust vergeefs gouden kleuren te geven. Het besef dat lage zon hem slechts op een dwaalspoor brengen kan, verzacht momenteel niet meer. Lachen door de wijn van geoogste bloemen
doet hij niet langer. Zijn dagelijks bestaan blijkt anders dan ooit geworden. Tegen vele stiltes van straten wil zijn zwijgende stem niet meer strijden. Minder maakt hij gebruik van woord en tijd. Hij wil geen telwoord zijn. Hij leeft nog.
ERGENS els Quatre Cantons
Ik ben op doorreis. Van het bestaan dat ik achtergelaten heb, zijn vervreemding en leegte gebleven. Van jaren die voor mij liggen, durf ik geen uitweg te voorspellen. Rond het kruispunt waar ik getwijfeld heb, werd de wereld door landschappen
van gesloten huizen anders gekleurd. Van nergens ver weg ben ik gekomen. Van de tijd heb ik vanmorgen voor het eerst het wegschrijven van wat ik nodig dacht te hebben, gezien. Ik dacht op doorreis naar ergens te zijn. Of ik hier blijven zal?
TOESCHOUWER el Passeig de la Muralla
Binnenwaarts gekeerd is deze stad die de geborgenheden van omringende heuvels heeft gezocht en naar zichzelf tuurt. Om het uitdeinen van haast te beletten heeft ze zich omringd met wallen. Stenen verraden nauwelijks en illustreren de rust
en tijdloosheid van saffranen zonnen. Verlaten en idyllisch is de tuin aan mijn voeten. Misschien heeft de zonnewijzer zich voorgoed verloren gegeven. Klokken lijken luiden voor altijd verleerd te hebben. Los maak ik me uit het portaal van tijd.
HIVERN
En de mens. Het is winter. Er zijn er al vele geweest. Vele zullen nog komen. Verstoord en moe grendelt hij de deur om de zachtheid van de sneeuw buiten te sluiten. Wind houdt hem nodeloos wakker. Vreemd zijn ogen. Hij
staart naar spiegels van vergeten episodes waarin schaduwen aan banden zijn gelegd. Kinderspel is aftellen nooit geweest. Laat me voor altijd tijd overbodig maken, denkt hij dof, en immer overnachten. Hij begint te sterven.
PRENTKAART [2] la Pujada de Sant Doménec
Stadsgezicht plooit zich dicht terwijl ik mijn rechteroog uit- ruk: geen splinter wens ik in een vergulde doos te bewaren. Het licht breekt. De tijd verschilfert en verstilt. Een glas valt op gladde keien die trillen in de hitte en echo's weerkaatsen
van een ander bestaan: weg vloeit wijn. Een gewelf dat leven beschermen wil, is nooit spraakzaam geweest: toch hebben haar stenen nooit aanstoot gegeven. Ze herhaalden slechts dezelfde geschiedenissen die stotterend verbeelden wilden.
MARTELAARS la Plaça del Vi
Waar de straat van onwetende en ongehoorzame burgers openbarst en zich verruimt, zitten heren die deftig willen zijn en ervan dromen om politici te worden. Van discrete wijnen nippen ze. Onverholen bijna begluren ze volksere vrouwen
die overvolle zakken vol burgeroorlog met wapens en doden meesleuren. Rijk aan martelaars die ik achter me gelaten heb, is deze streek. Om de hoek wordt door straatlantaarns licht dat zich tot tijd verengd heeft, omzichtig op stenen gelegd.
BEDELAAR la Rambla de la Llibertat
Aan tafel gezeten heb ik leven afgedragen voorbij zien gaan. Verleden en geheimen waarin het ooit ingewijd was, waren in zakken geborgen. Kranten die onwaarheden van gisteren tot geschiedenis samenvatten, verzamelde hij. Oud nieuws
van vandaag negeerde hij: aan wat nú staat, heeft zijn leven niet langer een boodschap. Of tijd en tekst die ik misbruik, samengaan, vraag ik me gemaakt gespeeld af. Weet je, ik zit aan een tafel en proef van woorden de vruchtbaarheden.
JESUCRIST nawoord
Ook hij werd geboren om te sterven. Dagen, maanden en seizoenen gingen voorbij. Jaren werden geleefd, ondergaan. Lente is slechts een vage herinnering; zonder terugweg blijkt de laatste winter: dat leven slechts splinters
achterlaat, had hij altijd al geweten. Toevlucht is de vrouw geweest ooit, nooit een weg terug. Van zijn taal heeft niemand sporen gevonden. Ademen dat moeilijker wordt, heeft gedwongen tot gaan. Ik werd geboren (maar om te begeren).
Waar de einder na een kortstondig leven verf en moment geworden is, begint taal voorgoed pas te leven. Dat papier maagdelijk en sneeuw is en de dichter toebehoort, weet de schilder
die slechts bewust en kil verkracht op een doek van woordloosheid: de loop der dingen schendt hij tot het kunstwerk zich moe gewonnen geven moet. De dichter die bewust het volle wit dient
en in vlaktes van stilte één punt nalaat, is anders: te vriend is taal. De schilder echter haat woorden die hem nooit vertrouwen zullen. Sinds spraak in beelden veranderd is, is tijd voorgoed gestokt.
AANTEKENINGEN EN 'VERANTWOORDING'
Girona (Catalaans voor Gerona) ligt in het noordoosten van Catalonië en Spanje en is hoofdstad van de provincie met dezelfde naam. Girona waarvan de omgeving reeds in de prehistorie bewoond werd, is in de eerste eeuw voor onze tijdrekening gesticht door de Romeinen na wie de Visigoten en de Moren er zich vestigden. Girona was tijdens de Middeleeuwen een van de belangrijkste steden van het Groot-Catalaanse rijk dat zich uitstrekte over delen van Aragon, de Balearen en Valencia, Corsica, Napels, Sicilië en Zuid-Italië en delen van Zuidwest-Frankrijk en Griekenland. Op het einde van de vijftiende eeuw ging Catalonië onder de beruchte Katholieke Koningen op in Castilië dat later Spanje werd. De gedichten met de Catalaanse titels Adam, Primavera (lente), Estiu (zomer), El creador (de schepper), Tardor (herfst), Hivern (winter) en Jesucrist verwijzen naar scènes uit het "Tapís de la Creació", het "Tapijt van de Schepping", dat deel uitmaakt van de kerkschat van de gotische kathedraal van Girona. Het elfde/twaalfde eeuwse "Tapís de la Creació" stelt de schepping, de winden, de maanden, de seizoenen en het jaar, mythologische voorstellingen, de rivieren van Eden en het vinden van het kruis door Helena van Constantinopel voor. De titelloze gedichten met de beginverzen Pas toen spraak kwam, begon tijd en ging ik ... en Waar de einder na een kortstondig leven verf ... kunnen beschouwd worden als mogelijke artes poëtica. De gedichten Bader, Moordenaars, Prentkaart [1], Steenhouwer, Ooit, Girona [1], Girona [2], Ergens, Toeschouwer, Prentkaart [2], Martelaars en Bedelaar verwijzen in hun ondertitels naar plaatsen uit het middeleeuwse Girona.
11-10-2006
KAFTONTWERP VAN "HET WOORD HERTALEN" EN "WAT STILTE GENOEMD WORDT" (+ illustratie)
De omslagtekening, "Puig d'Arques (tussen Cruïlles en Cassá de la Selva)", is van Rik Wouters. Houtskool. 1995.
09-10-2006
WAT STILTE GENOEMD WORDT [1996; dichtbundel]
Cataloniëgedichten
On ets, Espanya? -No et veig enlloc. No entens la meva veu entronadora? No entens aquesta Ilengua -que et paria entRe perills? Has desaprés d'entendre an els teus fils? Adéu, Espanya!
Joan Maragall
Vertaling: Waar ben je, Spanje? Je bent nergens te zien. Hoor je mijn weergalmende stem niet? Versta je die taal niet die tot je spreekt temidden van gevaren? Heb je opgegeven naar je zonen te luisteren? Vaarwel Spanje!
PUIG DE SANT ANDREU (Ullestret)
Temidden een verlaten site staan en elegante cypressen voelen wuiven. In de ondergrond klotst onhoorbaar bijna het ooit gevreesde water. Op de wallen rusten slapende agaven.
Schijnbaar slechts deze rust van huizen, dakloos en zwartgeblakerd. Silo's zijn leeg, citernen stoffig. De tempel op de akropolis werd grondig vernield.
Toch wekken schedels van ritueel vermoorden geen afgrijzen op. Een groene adder zigzagt onverstoorbaar op zoek naar een prooi.
MALAKON (Sant Marti d'Empúries)
Het goud van het romeinse deel is veelkleuriger dan een impressionistisch en zuiders schilderij. De oude afgetakelde havenmuur versnippert huppelende kaboutertjes zonder rode mutsen
maar met lange en witte baarden. Scheepjes hebben ook hier geen wonderbare visvangst. Dat is immers niet nodig: de ondiepe zee zal nog wel groene griekse beelden vrijgeven.
Hier zeggen dat men iemand liefheeft zou slechts zonde en zelfmoord zijn.
ESGLÉSIA PRERROMÁNICA (Sant Juliá de Boada)
Onooglijk.
En op een onmogelijke plaats. neergeploft zont ze gelig haar gerimpelde en moeë stenen. Eenvoud achter een werelds deurtje.
Onaardse en doodse stilte. Muren beklemmen echter niet, zijn zachter dan lege ruimtes van schepen die botweg ontheiligen.
En toch rustgevend.
MAS ROIG (Pals)
De grote boerderij oogt hoekig en leeg. Pannen liggen in brokken voor de deur die uit hengsels gelicht lijkt. Geen koe doorboort wat stilte genoemd wordt. Roestig en op de zij nikst een ploeg.
Stof op een bank verraadt geen achtergelaten oudje.
PUIG D'ARQUES (tussen Cruïlles en Cassá de la Selva)
Graasweiden kleuren groen nog, sappig en van ongekende verscheidenheid. Linten bomen verbergen schapen en geiten, bezitters van dit verheven land van langzaamheid en vergeten waterputten. Opgestapelde stenen werden huisjes en beschutting tegen een vermoeide regen. Boven het profiel van bergen vier omvergevallen inktpotten.
Hoogzomer. Gras heeft gebrand op de heuvels. Een gekliefde boom.
DONA A LA TERASSA D'UN CAFÉ Josep Berga i Boada (1872-1923)
Sant Feliu de Gufxols. Blauwer zee dan lucht. Een strenge dame mijmert momentaan. Rond tafeltje ondersteunt bedekte elleboog. Gekruiste benen.
Ver weg is Girona en haar echtgenoot uit Castilië. Haar zaken behartigt hij. Ontzegd is haar vragende lichaam. Drie kinderen heeft ze gebaard: één behouden. Toch is ze vrouwelijk verrassend en te begeren gebleven.
Schroomloos wijst haar rechtervoet. Ongegeneerd keuren haar ogen de man aan de andere tafel. Haar mond twijfelt tussen uitdaging en onderdanigheid.
Aan haar geboortestad denkt ze en de gouvernante die lasten op zich neemt. Het geroddel van vriendinnen mist ze; echtgenoots overuren niet. Wind beroert geen enkel lange rok.
Spuitwaterfles en verdunde wijn laat ze ongemoeid. De vlugge man heft het glas. Onder haar kin wenkt de hand.
NIT DE LLUNA A GIRONA Prudenci Bertrana (1867-1941)
Winteravond. Sterren. Weinig wind. Geur van hout en killig water. Nergens in de carrer de la Força versnijdt een t.b.-hoest schemeringen. De maan verbergt zich niet achter de kerktoren en wazig stil. Muzieken verjagen.
Beetje bij beetje voert de rivier zich naar zee. Mee vlucht de rust van het stille leven en waterverf.
Diffuus verlicht een gaslamp balkon en slaapkamer overbodigheden. Zicht op de Onyar verhindert haar slaapkleed, van kant en te nauwelijks. Zwijgend en deels verdubbelt de kathedraal.
Eén punt op het plafond fixeert ze. Naar anijs en snorcrème stinkt de man naast haar. Van een vreemd parfum wordt de geur discreter en verhuld. Hem de rug toedraaien durft ze niet.
Een karperkring zonder nut deint uit.
AVOND DOCHTER SLAAPT IK ZIT OP BALKON
Avond. Dochter slaapt. Ik zit op balkon. Fles landwijn staat. binnen handbereik: vi negre.
In dit Catalaanse zomeren wordt sinds ooit gestreden om blauwer blauw. Lucht en zee lijken kalm in elkaar te vloeien. Schijn slechts: vlakken en vegen wit contrasteren. Klaarder dan de grauwe streek van kunstlicht en randverlichting.
Zomer. Lucht. Blauw. Toch heb ik het koud soms in dit land van golvende en rijpe velden waar oorsprong dichter dan einde is. Vanuit een andere vallei klinkt kleurloos een klank die woord wordt. Woorden worden helder, zuiverheden van kristal. Zang. Adem.
Haal altijd gulzig adem, Sarah. Geloof nooit wat verklaard wordt.
Doorlopend pompen torens als fallussen levenskracht en water. Wat daar beschamend weggestopt wordt, is hier godsgeschenk. Een flauwe tik op een rots vermag veel. Toch is dit niet het beloofde land.
Het glas wijn ligt goed in de hand. Misschien moet ik toch minder drinken.
Sarah, haal altijd gulzig adem. Wat verklaard wordt moet je niet geloven. Zoek. en lees vergeelde boeken, vooral de nooit-gekraakte.
Op zoek ben ik. Naar wie ik ben? Waarnaar ik zoek?
Warmte in mijn mond zoek ik. Geen verkoudheden meer en slijmen die doorlopend praten beletten. Geen oostenwind die verkilt en vingers verkrampt. Geen gefilterd kraantjeswater maar bergbronwaters, eerlijker dan wat open riolen bezoedelt.
Ik kan de slaap weer maar niet vinden. Het eeuwige draailicht van de vuurtoren houdt me in de ban. Roodgekleurd wordt niet: geen scheepje uit de branding ligt radeloos en dof verdrinking te spelen.
Een gewetenloze revolutie bestaat niet, heeft X ooit beweerd. En terecht. Woorden veranderen niemand. Net als molotovs. Kijk om je, Sarah, weet: het abc is zin- loos. Kijk en weet: bij- geloof verandert. Moordt. Sarah, waarom nog iets geloven? Waarom nog zoeken?
Blauwen ik versmelten. Minder gejaagd begint mijn hart te slaan. Intenser onderga ik dagelijkse ervaringen beleef ik onderhandse sensaties doorleef ik momentopnames en verrassende Yashica-snaps.
Smal en steil is de kuststrook, doorgaand en hemeltergend. Waar water lucht wordt, is alles impressie: blauwer en groen en ontelbaren geel, rood en hout en peper en zout.
Onrustig slaapt mijn dochter haar slaap. Geen wind raakt beschermende naaldbomen aan. Sterren weerkaatsen golven. Bevend volgt gammel licht flauwe bootjes op zoek.
Verroeste sleutels vinden abrikozen kerkjes op formaat mogelijk zijn. Kloostergangen geven rust en dromen. Ze onthullen een verleden, vaag en nabij. Deel geworden ben ik van dit binnenlandschap.
Het zomert in Catalonië. Water planten mensen verdampen. Hoog- seizoen en uit nevels stijgen geuren en kunst op. Stel je voor: een verkleurde prentkaart. Een lucht onmogelijk blauw vol mistigheid en mysterie. Een gelig kerkje vol adem.
Adem, Sarah, maar hoed je voor bedrukt papier. Vergeet nooit: ik lieg, de dichter liegt bij elke pennetrek.
Dronken spreek ik een nieuwe fles aan. Bomen zee en lucht onderscheid ik amper nog. Ver weg gieren banden.
Ik heb gelogen, Sarah, ik lieg niet: ik verwoord slechts andere waarheden.
Ik ben thuisgekomen in dit land van vergeten waterputten. Is dit verbeelding? Koester ik zon? Aanbid ik nacht? Of is het de stilte die ik niet zie en waarvan ik smaak de geschreven kus die twijfelt aan oude en vergeten teksten.
Dromen over waarheid doe ik niet. Dromen zijn niet langer. Waarheid is. Eénzelvig woord dat naaktheid verbeeldt, staat op. Op zich. Duurzaam moet papier zijn: vrij en open.
Een gedicht, Sarah, heeft geen contoeren of zwarte lijnen als stripverhalen. Uit deint het gedicht. Wat jij als streling aanvoelt, is verruiming. Een gedicht, Sarah, is onvatbaar als jij?
Mat is de zee geworden. En egaal. Op oneindig staat de horizon. Doorheen zwart kreet een onwillige motor.
De ondraaglijke pijn hoor ik nog van een geweten overlijden, plagiaat en de verbannen lach van een te ver familielid.
Dronkenschap is wonderbaar sloopt werende grensbakens en laat demonen uit mijn hart ontsnappen. Heimwee keert terug en gedichten vol pijn en weemoed, wanhoop.
Stom is de nacht geworden bijna: scheepjes dobberen nog misschien. Motoren zwijgen.
En voel: ik ween niet meer achter mijn ongenadige ogen. Ik ween met tranen. Uit woede tegen haar wrede god. Denken doet hij niet. Slechts wegnemen wat dierbaar is. Zij, wrede god, zíj hield van jou. Ik kan niet anders dan wenen en jou haten.
Drank moet niet meer. Nuchter begin ik te worden. Kan dronken- schap soberheid zijn? Kan sprake- loosheid rijkdom brengen? Ademhalen verruimt. De horizon wordt voorgoed verlegd. Anders gelegd. De streep tussen land en lucht, werkelijkheid en droom, vervaagt. Is niet langer begrenzing, barrière. Drank moet niet meer. Nuchter ben ik geworden.
Het draailicht van de vuurtoren lijkt geen schepen meer te lokken: met sirenen is ook verbeelding verdwenen. Zwart is zee geworden. En afwezig plots.
Luister, Sarah, luister. Eindelijk zal ik mijn waarheid vertellen. Niet de dichter zal spreken; wel de vader die diep ergens in me woekert. En toch, Sarah, kan ik me de vader niet los van de dichter voorstellen. Weet: kind ben ik met jou. Gesprekspartner. Samen groeien we op. Slechts jou zal ik nooit zijn kunnen wellicht.
Eén twee drie lichten één twee tellen zwart. Kleuren doet de vuurtoren niet meer. Wind rust. Verdorde takken kraakt geen voet. Hond noch ruiter kondigen een laatste oordeel aan. Geen mogelijke uitweg.
Hoor, Sarah, hoor. Onthoud de woorden van een oud en geleefd man. Grijs word ik: allang tel ik niet meer. De slaap der onschuldigen die jij ondergaat, is mij ontnomen. Recht van spreken heb ik. Des te meer. Zalven doen mijn woorden niet (Dat weet jij maar al te best.): kwetsend bereiken ze veel meer. Zelfs moorden kunnen ze.
Ogen en lippen en woorden bepalen mijn bestaan. Wat ik verzwijg, meen ik niet. Wat ik hoop, verwerp ik. Wat ik zie, probeer ik te verwerken.
Wat mij bepaalt, zijn vingers. Letters. Wat mij beperkt, zijn letters. Vingers.
Woorden. Nog zwijg ik meer dan ik zeggen wil. Nog bedoelen woorden meer dan interpreteerbare betekenissen.
Weet je, Sarah, buigen doe, ik soms. Knielen kan ik niet. Hét woord is mijn enige zekerheid. De enige dwaasheid zou verloochening ervan zijn. Saartje, ik smeek je: herroep nooit wat je woord verkondigt. Geloof de waarheid niet die omstaanders domweg uitbraken. Ga alleen maar voort op ervaren en pijnlijke kaakslagen.
Taal zeg ik en denk: oorsprong, bestaan en overleving. Want dood ga ik niet, Sarah, dood ga ik nooit. Immers: woord taal gedicht ben ik.
[begin zomer 1993 - 18 januari 1995]
EL CAFÉ VILA DE GIRONA Jaume Pons i Marlf (1855-1931)
20 januari 1877. Pyreneeënwind jaagt over de plaça del Vi. Burgers met toverhoeden en militairen spelen en converseren. Een eenzaat droomt een andere volle pint en raadt.
Aan de ronde tafel zitten heren met baarden en snorren Catalaan te zijn. Het immense schaakbord beroert hen niet. Toverballen zijn uit hun gezichtsveld verbannen: vooruit kijken ze en hebberig. Eén leest beursberichten en voorspellingen.
Een officier in rode broek verstoort het grijze evenwicht. Autochtonen genieten zijn voorkeur zeker niet.
Een oudere lijkbidder rookt een sigaar en denkt aan zijn te jonge echtgenote die erg ziek in haar boudoir rust.
Spiegels verruimen het café. Bedrieglijk.
Toch blijft een vrije plaats over voor een telaatkomer. Tiens, hij was niet in de hoogmis! Een verloren stoel vinden zal voor de ober niet moeilijk zijn.
RETRAT DE DONA Francesc Vayreda (1888-1929)
Zondag en hoogmis. De jeugdige associé van haar man is gekomen. Cru heeft ze erna een laatste keer gezegd en zijn eerstverwekte beleden. Ver weg kraaide een haan. Angstig is hij weg- gelopen. Of verstoord en bedrogen? Een hoek van het tapijt verraadt nog.
In de wandgrote spiegel schikt ze haar kapsel. Vocht parelt speels nog op de binnenkant van melkwitte dijen. Uitgerokken buikspieren herinneren zeven maanden. Scherpe tepels genieten na. Toch is heimwee al opgeborgen.
Roze of ivoorkleurig: welke jurk zou haar man vertederen? N' importe, dat hij zijn zoon zal krijgen, telt.
Weer zal ze op de rambla flaneren een gerespecteerde en begeerde vrouw zijn: haar offer is eindelijk volbracht.
CASTELL DE LA FOSCA (Palamós)
Een vervallen hoeve boven woedende rotsen. Aan de voet een strand. Woelend zand tussen vingers. Een gespannen boog. van pijnbomen. De gouden incaschijf. Weggeroofd door spaanse opdringerigheid. En vernietigd. Een verbrande kreet van een kristallen kind. Een vlakte in kogelpennen blauw. Catalaanse rust. Ver weg een dak. Of is het een zeilboot?
EL PORTAL DE LA VERGE (Peratallada)
Klimoppen muren leiden aandacht af van de rotsige hoofdstraat. Honden waken voor doorgroefde deuren die textuele geheimen van vroeger openbaren. Balkons zijn bewoond door geraniums en gesloten luiken.
De kerk extra muros is vergrendeld. Ganzen verraden een verloren toerist.
ESGLÉSIA PRERROMÁNICA (Romanyá de la Selva)
Poedergoud is op oude stenen gestrooid. Ook de harde grond heeft zijn deel gehad. Slechts bladeren op de aarde ontbreken en tooien nog lang geen herfst. Rimpels en bochels echter kunnen niet weggemoffeld worden. Sporen van gekgegeseld geloof tonen aan: eerlijker dan opdringerige kathedralen waren deze rustige baarmoeders.
Nu een mis en mineur uit het einde van een leeggespoelde wereld: kinderen stamelen gevoelloze gebeden. Dood is triest en zonder gevolg.
AFRODITE (Sant Mart! d'Empuries)
Het halflange golvende haar is opgebonden (Omdat ze uit de zee geboren werd.). Discreet. Oogschaduw behoeft haar egale gelaat niet. Geen sieraad tooit haar halsje.
Waarom, Praxiteles, heeft ooit zo'n schoonheid voor jou geposeerd? Toch droomt haar wrange mond nog van schuimend water. Een trage traan in de hoek van haar linkeroog.
COVA D'EN DAINA (Romanyá de la Selva)
Geen gepolijst marmer nodig hebben om voor altijd verdoemd te zijn.
Tevreden zijn met wat windpokken zwerfstenen die schijnbaar nonchalant neergesmeten zijn tussen reumatische en moegetergde kurkeiken.
Onaantastbaar en onbegrijpend wordt hun ovalen eenheid toegedekt, weggeborgen door raadselachtige en grauwe kilte.
Kruinen ruisen niet meer zoals taal: e onbeholpen om te verwoorden.
HET WOORD HERTALEN [1996; dichtbundel]
tien jaargetijdengedichten
voor Sarah die al té goed veel begrijpt
Verwacht mijn stem niet meer als die is voorafgegaan door het drinken. Verlang niet meer naar een handvol troost als ik die niet eens meer kan geven. Verlaat u niet op dit geschrift dat slechts schuw zichzelf verklaren wil.
Eriek Verpale (Op de trappen van Algiers)
De herfst kondigde zich vroeger aan dan andere jaren. Het speet me geenszins. Ik hield niet van de zomer met zijn eindeloze dagen en zijn halfklare nachten.
Hubert Lampo (De duivel en de maagd)
LENTE (april-mei)
Lente kondigt zich loom en pijnlijk aan. Winter wordt in de rug geschoten. Waar is het seizoen dat me zo dierbaar is? Met gewone woorden. Met míjn waarheid.
Licht: verblinding. Transparantie. Ademen: constante zelfopoffering. Poëzie: een nuttelozer poging nog tot verzet: dood al té dichtbij.
LENTE (mei-juni) voor Sarah zonder wie leven zinloos is
Nacht van doorgedreven spanningen. Overuren. Zon weerkaatst geen zee. Geen zwaargewogen woord. Vingers op mijn dochters lippen. Zij lacht:
het wordt zomer. Ik wacht af, angstig. Mijn ongeduldige tong probeert nog het woord te hertalen. Maar elke nacht wordt het moeilijker slapen en
ZOMER (juli-augustus)
Luisteren naar de lafheid van dit seizoen wil ik niet. Ik zoek de winterse vrede en de bewoonbaarheid van plaatsen: elke kamer is een leefbaar uurwerk.
Zomer echter: elk horloge een ruimte waarin gehaat wordt. Woord na woord wordt het leven gevoelloos ontmanteld. Hoop is ondraaglijk. Zelfs
SEPTEMBER (herfst)
Welkom is de herfst. En vol goede wil. Voor zijn schoot kniel ik en denk: zacht wordt mijn verdriet en draaglijk bijna. Rust brengend. Toch blijft
lucht té zuiderse zee zijn: taal is schreeuwerig en pijnlijk nog. Gelukkig komt eindelijk uit de verte een woord. Moeizaam. Maar overtuigend.
OKTOBER (herfst)
Dit is de maand van lange, slanke vrouwen in wie heimwee werkelijkheid dreigt te worden. Het woord is weergekeerd: jij, hét woord onder woorden. Zo heb ik je herkend, tenslotte.
In een witte nacht ben je heilzame ziekte en slapeloosheid, genezer en moordenaar. Eenzaamheid en moment. Schaduw en houvast. Ontwenning. Drank. Zo heb ik je erkend.
NOVEMBER (herfst)
Herfst. En de deuren openen zich ongevraagd. Ongehoord dit seizoen dat nooit geloofd wordt. Onbemind de winderige, steeds steelse stilte.
Onbegrepen het enige en helende woord dat ik verkondig, de zalvende aarde die mijn nerveuze vingers herkleurt tot gevoelens die afstandelijk leven.
DECEMBER (winter) voor meter
Verfijnd is dit seizoen dat winter heet, waarin we hand in hand gaan. Je leert me zachter te praten. Met tederheid. Lach is geen onhoudbare angst. Anders dan
mijn poëzie die nooit helen zal. Alleen messen slijpen en harden kan ze. En toch kan die pijn, dat gedicht je even maar voor één enkel ogenblik terugbrengen.
JANUARI (winter)
De winter van je ogen laat de nacht wit van onbesprokenheid open gaan. Je speelse stem bevrucht mijn vingers: woord na woord (Na vers. Na gedicht.).
Soms is die taal te ongenadig hard nog. Maar ja, wat kan ze anders zijn dan wapen dat zelfs met de glimlach durft te moorden. Ook winter is pijn.
FEBRUARI (winter) voor vader
Dé maand van verduldzaam duister en aanhoudende dronkenschap. Ik meen onkwetsbaar te worden: gisteren én vandaag én overmorgen. Het woord
is mijn laatste en trouwe gezel. Waarom taal aanbidden en weten dat geloof pijn alleen maar zwaarder maakt. Waarom toch zwanger zijn van poëzie?
MAART (winter)
Voor de vrouw die het koud heeft, is dit seizoen van voeten warmen niet zo onaangenaam als ze wel eens in een kwade bui beweert. Voor mij
is het glasscherven stukken weer tot spiegel te maken en van alleenzijn niet langer de eenzaamheid te voelen. Wel heimwee naar een stille lach.
14-08-2006
LAWAAI IS TEDERHEID [1987; dichtbundel]
Ill never let you see The way my broken heart Is hurting me I've got my pride And I know how to hide All my sorrow and pain Ill do my crying in the rain
The Everly Brothers (Crying in the Rain)
in november als de zomer voltooid verleden tijd is en de lente in de onvoltooid toekomende wordt geschreven zullen we sterven en opnieuw geboren worden.
in november als de ochtenden lang en wazig zijn en vochtige wagens naar koud zweet stinken zal jouw ademhaling hoorbaar op hol slaan. de wind van herfstige herinneringen zal met je meezingen.
in november als nog niet klaar en al donker één zijn zullen mijn gevoelens minder breekbaar dan beton lijken. maar in het hoekje achter mijn ongenadige ogen zullen tranen de fles van zwoel geluk vullen.
vanaf november wanneer de cyclus afgerond is zullen we als ouders in het huis van sarah wonen met wie we een wereld vol gekleurde blokjes zullen bouwen.
voor mijn dochtertje Sarah
ZELFS GODINNEN STERVEN 6 gedichten vol wrede wanhoop
Dat wij tot in het merg doorwreten van hunkering naar een gaaf behoud geteisterd staan uiteengespleten laat zuilen en profeten koud.
Andries Dhoeve (Nieuwe Gedichten)
1. (een eerste nooit geschreven brief)
meter,
ook de wijzers van jouw uurwerk oud en duurzaam, én kwetsbaar zullen bruusk afgebroken worden. radeloos zullen ze me uiteenrijten en eeuwenlange wonden achterlaten.
zondermeer zal ik ze koesteren met plezier en weemoed, wanhoop. en diep in me zal een boot bloedrood, leven en dood, tegen de dorre oever lek varen,
meter (misschien dat ik je wel altijd missen zal)
2. GROOTMOEDER
vele jaren heeft ze het graan voelen rijpen en met het graan is ze meegegroeid. toch zijn haar woorden geen dorre takken in een heidens en vernietigend houtvuur.
haar stem is zacht en zoet om smaken als het fluwelig vlees van perziken. haar gelaat is grimmig en vol gleuven niet door zilt zeewater maar sober:
nooit heeft ze rome ervaren, en eeuwigheid. nooit heb ik haar rusteloos horen rouwen. vele jaren heeft ze het graan voelen rijpen: ik wil haar nog niet geoogst zien.
3.
zoals zij ligt op haar zachte zij afwezig de ogen doffer dan dood en tijd en rondom haar van tong tot oor het codewoord wordt doorgegeven
zo wil ik haar lome lippen lenen een gedicht vol eeuwigheid boetseren
4.
gisteren toen ze nog leefde en discreet danste en vele gedichten in één adem reciteerde is verloren vreugde en vrijheid geworden.
nu zijn de overgordijnen gesloten en stamelt ze nietszeggende verzen die vormelijk niet met de broze bouw van haar brakke lichaam samenvallen. de lampen van de luchter zuchten gelig.
ze belichten nauwelijks de woorden vastgeworteld in haar hart; zelfs de kaars flikkert moeizaam en ruikt naar roet zoute tranen en zuur verdriet.
woorden kan ze niet langer ontcijferen: alle herten in haar bloed zijn verdwaald in het korzelig koraal van haar hersenen.
5.
slechts je stem is echo eentonig maar eindeloos weergalmend in het woeste waaien van de nacht. vergeefs verzin ik andere gordijnen zwaardere gordijnen om je klagend kreunen je smekend stamelen buiten te sluiten.
zo is je broze beeld niet waarvan de stukken van de legpuzzel schemerig op de vloer liggen. de kunst tot reconstrueren is met je bloed stil blijven staan. een ikoon is het, je beeld. andere details gaan hopeloos verloren.
traag en moedeloos zet ik mijn masker vol ongevoeligheid en verraad op.
6. EMPORION (een tweede nooit geschreven brief)
naar jou keer ik ooit terug - misschien. dan laat ik je zonder haat zonder zorgen oude stenen voelen. daar is de vlakte zilt en rustig. waar de grieken zoet droomden zal ik jouw gedichten voor je lezen. en elke nis van de bloedende basilica zal ik versieren met vrome verzen voor jou over jou: vroeger én nu én later. dan zal je weer lachen.
daar zijn alle seizoenen lente. zelfs de begraafplaats ademt rust en liefde. geen dood.
PRENTKAARTEN
Straten schuiven in eendere straten licht schuift in eender licht mensen in eendere mensen volte in eendere leegte leven in eendere dood.
PaulRodenko (Orensnijder tulpensnijder)
ZOMAAR EEN VLAAMSE STAD
er wordt niet gelogen als de zon loodrecht staat nooit gelogen als mensen één zijn met hun schaduw. dan wordt enkel de waarheid niet gezegd zoals bij het ware en volle leven.
er wordt slechts gelogen, en dan nog in bedekte woorden, als de zware gordijnen alle licht buitensluiten, als bier schraal smaakt en naar bederf, als het schuim overheerst en over de rand loopt.
SOEST, DUITSLAND nauwelijks weergalmt in deze ommuurde stad zonder poorten het leven. is lawaai is tederheid
mensen slenteren langs gerestaureerde wallen kinderen spelen beleg (schamper wordt dit romantiek genoemd) ze denken aan vroeger: godsdienstoorlogen die volkeren in tweeën verdeelden zoals het zwaard het bebloede laken doormidden scheurde
leven is er een schotse kerktoren zonder kruis. maar het uurwerk tikt geruisloos. de klokken begeleiden geen rondedans. het water is rustig nu. levenloos zelfs. geen bloemenbootjes varen nog op het naar verderf stinkende water
hier feest men sinds lang niet meer: men slaagt slechts erin de sur-place aan te houden.
PALAMOS, SPANJE
aan de kade een bedrijvig vrachtschip tegen de heuvel een zonnende kerk. tussenin hinkstapspelende kinderen: ze hinken van schip naar kerk.
kerk. en de nauwe winkelstraat is een paternoster groentekramen waar het geborgen leven is. de gekartelde kust is volledig bezet met agaven onbeweeglijk neergehurkte wachters onverdroten en met oneindig geduld uitkijkend over de vijandige zee.
barbarossa zou terug kunnen komen. en dan. dan zullen groentekramen slechts bloederige brij zijn en kinderen niet meer van nu naar vroeger hinken.
LENINGRAD (een impressie)
het bevroren water zal geen bloed meer wenen. de dorre aarde zal geen klaaglied meer schreeuwen van mannen en vrouwen zonder naam. toch hebben hun soldaten nooit rozen in hun geweerloop gestoken. (groeien hier wel rozen, tovaritj ?)
de nauwgezet gerestaureerde hermitage denkt bijna uitsluitend impressionistisch. (de werkelijkheid werd naar siberië verbannen) de kolossale atlantiden staren tevergeefs naar de overzees-liggende toekomst die zich nooit begrijpen laat.
in de buurt van het winterpaleis wordt een dronkaard discreet weggevoerd door schichtig kijkende mannen in burger.
FROM HERE TO ETERNITY 5 gedichten over nergens en ergens
... AILLEURS
Alles is goud hier - wijl 't in Brussel regent. Ik huiver soms voor wat de wind mij zingt. Morgen wordt alles weer door 't werk gezegend: sluipen en liegen waar het brood om dwingt.
Andries Dhoeve (Gedichten 1945-1965)
1 (hier, een brabantse stad)
het ritme van het dagelijks leven is meer reutel dan onbesuisd en veelbesproken volle bierglazen legen.
erger nog de nacht die even snel voortwentelt als de hartslag van de stervende stumperd. onafwendbaar staren de glurende ogen traag en treurig naar de moordende morfinespuit binnen handbereik.
zelfs de kinderen zijn grijsaard en onmondig voor altijd. vanop de bank in het park kijken ze beotisch lachend naar polyestereenden die over gladde golfjes dobberen. de grillige kastanjelaar draagt geen vruchten meer.
het ritme van de dag is als de ratel van de leproos die alle lust en leven op afstand houdt.
2 (hier, een kuststad)
zwaar hangen ook vannacht de woedende wolken van de goden. genadeloos glimmen de stenen van de stad, strooien hun trotse tranen bol van bestoft verleden hol van hopeloos heimwee.
de luiken zijn gesloten, het bier smaakt zuur en zerp. en in mijn veelvormige vingers voel ik het steedse kotsen van mijn kil gemoed.
naast de hijgende havenmuur ligt met hoogzwangere buik een verkleumd vissersschip radeloos en verloren op zijn doffe zij.
zwaar hangen ook vannacht de woedende wolken van de goden. op de weerkaatsende stenen stuikt mijn schreeuw te pletter. mijn bloed verft de draailamp van de vuurtoren donkerrood.
3 (elders, ergens tussenin)
uurwerken hebben steeds een ander ritme een trager ritme getikt dan hier.
alle zomers zijn dagelijks gezapig en gemoedelijk als het slentertempo van een ingekort boemeltreintje. (maar .vele winters zijn toch nog krakende koelkasten en meisjes zonder blozende vraagwangen)
zo zijn mijn moerassige zomers nooit geweest: nooit at ik aardbeien met slagroom zonder de verlammende smaak van zuurheid op mijn tong. steeds liepen mijn gevoelens ongrijpbaar evenwijdig met de gladde sporen naar nergens.
daar echter kan ik de autoportieren wijdopen zetten, zonder zuchten of zeuren. daar kan ik mezelf door een fletse filter van stof van tien tot één horen tellen. men betaalt het eten al met de glimlach.
ik schijn erin te zullen slagen me grenzeloos en ongenadig god te voelen. maar ook het leven van lust en tijdloosheid is daar nog maar een uitgedroogde rozijn.
de wijzer draait merkbaar trager. of ik het verouderen stoppen kan is de vraag.
4 (daar, la fosca)
vele winters en zomers ligt het gemeerd in het zalvende zand. onverstoorbaar wordt het tot eeuwige rust gewiegd. de enge en hoge hoofdstraat is onbegrijpelijk korter dan tijd.
tijd heb ik nodig om tomeloos en traag ketsende stenen in mijn mond te gorgelen.
korter nog dan tijd is de afstand tussen kerk en thuis waarin het kruisbeeld en de stille staanklok broederlijk en broos het leven verderslepen.
vele winters en zomers al ligt het gemeerd tussen rokende rotsen en woelige golven.
tijd heb ik over om van hier naar nergens een niemandsland waarin de tergend trage deur op een kier wordt gezet en mensen zonder maskers en zakken vol reisgidsen binnendansen, te hinkstapspringen.
5 (daar, hotel ancora)
we hebben elkaar onbegrensd en ongekend kennen in dit lome land waar regen weldaad is, en wulpsheid.
er is geen vermuft vocht dat deuren kriepend klemmen doet als van het oude gebarsten en geschilferde huis. toen leefde ik lusteloos en kunstmatig: ik had nog niet ongeremd ervaren dat de dag lang duurt en tegelijk kort kan zijn. niemand kon het me leren. niemand wist ervan.
we hebben elkaar leren kennen in dit land waar zon en lucht de nieuwsgierige gevels in spaans ritme en adem gekleurd hebben.
daar gebeurt ademhalen gulzig en bewust. dag is warme choco melk en boterhammen met krenten en rijkelijk uitgesmeerde boter. nacht is een zandkasteel en maanlicht dat door de blinden als liefdesbrief binnenglipt.
LETTERWOORD
Zolang je poëzie wilt schrijven, geloof geen woord dat blinkt als water, balsemend de stank van bloed.
Clem Schouwenaars (Cantica Mea)
Leeggezogen door het letterwoord uit het grote boek (poëzie laat zich niet ongestraft tarten) werp ik een allerlaatste maal mijn netten uit. tevergeefs. de woorden glippen glibberig door de dichte mazen, laten zich niet vangen. ik laat me ontvoeren om een onbekende dood te sterven tussen zeewier en dolfijnen.
PAPIEREN REVOLUTIE
men heeft me het alfabet leren zingen op het ritme van woedende wind en laffe lucht. schuimkoppen duwen me onder (zout smaakt naar leed en eenzaamheid) ze proberen mijn gepijnigde stem te vermurwen in een gesmoorde schreeuw.
de gong van de liefde laveert niet over de bijtende zoutvlakte. geen rozen worden door de rauwe wind bijeengeblazen. geen klanken doen de kristallen toren trillen. geen affiches kondigen nog aan: de revolutie van morgenmiddag.
die van gisteren is reeds lang vergeten.
SONNET
onrustig lig ik geborgen en in foetushouding tussen zee en aarde, licht en donker. lichtbundels die mijn vliegtuig gevangen houden, verblinden me. mijn ogen wennen niet
aan het duister van de lege bunker waarin ik struikel over beenderen en rottend vlees. waanzin! waanzin! enkel schreeuwen rest me nog.
want ruw wordt de witte stok in mijn gekneusde ribben geduwd, beestachtig wordt de zonnebril
tegen mijn geschaafde gezicht gedrukt. ademloos word ik gekastreerd: een lidteken, een schande blijft achter.
zoals zij spreekt zacht en zomers geen woord breder dan het ander geen woord harder dan het ander en haar tedere tong doorgeeft en tegen oren houdt (maar niemand hoort even fris en fluwelig als zij spreekt. altijd. overal) zo spreekt de vrede niet.
de vrede heeft geen gelaat. slechts grimassen die ze opzet volgens geluiden en kleuren van de dag. de vrede is karnaval. eindeloos en eeuwig veinzen en steeds weer andere maskers opzetten.
ALLEENSPRAAK een belijdenis zonder namen te noemen
Wij hebben geen geluk gehad, want ik weet dat voortaan nooit meer in staat zal zijn om een vrouw; onvoorwaardelijk liet te hebben.
Clem Schouwenaars (De Seizoenen)
AFTAKELEN
Er is veel dat niemand weet, dat nooit velen zullen weten, willen en mogen weten. De gezonde grond mag dan nog vruchtbaar zijn. Maakt de dood het leven niet eindelozer?
Dikwijls probeert ze tederdwingend haar handen op mijn onthutsend gepraat te leggen. Langs mijn oren wil ze benauwende waarheid in mij blazen.
Kwetsend klinkt haar klaaglied, kreunend en wegkwijnend, weerloos. Woeste wolken beangstigen haar.
Haar handen grijpen hopeloos naar het passieve teken van geloof.
Mijn kreet doet glazen barsten.
ZINLOOS
En vanaf dan zag ik moeheid in haar ogen. Moeheid en verzet. Verzet tegen de kaakslag. Moeheid door te veel verloren bloed. Een lemmet gebet op hopeloze haat.
Geen hoerageroep. Achter haar rug echoot vijands kreterige lach. Zijn hakmes houwt grenzeloze gangen. Ook in mijn lijf. Ik probeer loomte te verbannen in roes.
Mijn banvloek pijnigt en voorspelt .
AVOND
Hoorbaar is de avond. En muzikaal.
Leugens paraderen niet langer; ze grimassen niet meer. Ze hebben zich verkleed. Aangepast: mistige maskers opgezet, discretere kleren aangetrokken. Maar
ze zijn er nog: onderhuids kankerend. Ze sluipen rond. Overal en nergens. Ze zijn binnenwaarts gekeerd en intens. Ze zijn onuitroeibaar.
Rustig is de avond. En zo donker.
HERFST
Herfst. En deuren openen zich ongevraagd. Ongehoord dit seizoen dat nooit geloofd wordt. Onbemind de winderige stilte die steeds steels is.
Ongeremd de slag in haar aangezicht, de zichtbare breuk tussen liefde en laster. Breuk die tot braken neigt. Winter kondigt zich weerloos aan.
WINTERMORGEN
Enkel radeloosheid is gebleven. Rauw en rusteloos zwerft ze door mijn houterige ademhaling.
Elke dag een nieuwe poging tot overleven: ten koste waarvan slaagt ze steeds weer? Anderen spreken verstikte kreten, klachten in het rustige duister van een vroege wintermorgen. Ze willen de moegeworden meanders kanaliseren de opstandige stemmen in mijn hoofd in hun afgrond, in mijn einde stoten.
Ik hoor ze niet. Ik luister geboeid naar andere stemmen, andere kwellingen.
LIEFDESVERKLARING
Je beeld is wazig. Zo ook je woorden: sober en stemmig, rustig lijkend. Rustbrengend. Onuitgesproken soms je liefde. Kan dat anders?
Je woorden worden gewikt. Maar toch. Je geurt naar leven: een ander, een vreemd parfum. Laat het zo. Laat het altijd zo blijven.
Want je ogen - vraag. nooit de kleur- je ogen blijven bij. Ze zijn jou. Altijd veel zeggend, niet veel verzwijgend.
EEN BRIEF IN EEN FLES: NOOIT BEREIKTE HIJ ZIJN BESTEMMING
meter,
ook de wijzers van jouw uurwerk oud en duurzaam, én kwetsbaar zullen bruusk afgebroken worden. radeloos zullen ze me uiteenrijten en eeuwenlange wonden achterlaten.
zondermeer zal ik ze koesteren met plezier en weemoed, wanhoop. en diep in me zal een boot bloedrood, leven en dood, tegen de dorre oever lek varen,
meter (misschien dat ik je wel altijd missen zal)
Verschenen in: LUYTEN, Gie [samensteller]. Verzeild. Bloemlezing uitgegeven ter gelegenheid van de derde Poëtische Nachtwake Beringen 1984. Litera, Beringen. 1984. Verschenen in: WOUTERS, Rik. Lawaai is tederheid. Yang, Gent. 1987 [Yang Poëziereeks; gepubliceerd onder de titel "1. (een eerste nooit geschreven brief)"].
12-08-2006
RIK WOUTERS IN ZIJN POÃTISCHE EIGEN TIJD
Rik Wouters heb ik al eens gekarakteriseerd als 'lik-dichter van de werkelijkheid" (1). Daarmee werd eigenlijk al impliciet de opdracht die me nu is toegewezen, gerealiseerd, namelijk Rik Wouters te situeren binnen de eigentijdse' Vlaamse poëzie. Even toelichten. Ruw gesteld zijn neo-realisme en neo-romantiek de twee grote tendensen die de Nederlandstalige poëzie sinds 1945 inhoudelijk (en ten dele ook vormelijk) hebben bepaald; maniërisme (experimentalisme), klassiek en taalsoberheid de tendensen die talig-vormelijk zowel afwisselend als gelijktijdig de scepter hebben gezwaaid. Vorm en inhoud zijn hierbij verschillende huwelijken aangegaan. Wat Vlaanderen betreft, waar het neo-realisme op het einde van de jaren '60 is doorgebroken en rond 1975 door de neo-romantiek terzijde is gedrongen, kan algemeen, in vergelijking met Nederland, gesteld worden, dat het dichtersindividu er steeds sterker voor de dag is gekomen. Drie verschijnselen, waarbij ik' telkens met Nederland vergelijk, moeten deze bewering ondersteunen: het subjectieve karakter van ons realisme, het meer individueel werken van onze kunstenaars (niet zo'n "'school"-vorming) en het zuiverder romantisch levensgevoel dat zonder ironische distantie in veel belijdenispoëzie wordt uifgesproken. Vlaanderens poëzie vanaf 1965 is aldus altijd meer dan de "Hollandse" dichtkunst belijdenispoëzie geweest, natuurlijk met vele schakeringen. Als we Rik Wouters nu benadrukt ik-dichter van de werkelijkheid noemen, dan hebben we hem meteen in een eigentijds Vlaams poëziekader gesitueerd. Hij is inderdaad één van de vele "buiten school"-werkende Vlaamse kunstenaars die de werkelijkheid fijn-subjectief romantiseert (nu eens meer, dan eens minder!). Dat romantiseren maakt bij onze Halse dichter een zekere evolutie door, een heel duidelijke wanneer we zijn eerste bundel "Ik zeg tot je", van 1979, vergelijken met zijn tweede, "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich", van 1982. Het markante aan die evolutie is, dat ze ogenschijnlijk een omgekeerde chronologie bezit, vergeleken met die van de Vlaamse poëzie. In de bundel van 1979 vinden we een smoorverliefde dichter die zijn gevoelsontboezemingen op nogal parlandistische wijze door het papier gooit. Wat Wouters daarin met de Nederlandse parlandoforrmatie rond tijdschriften als "De Revisor" en "Hollands Maandblad", eind van de jaren '60, gemeen heeft. is de centrale positie die hij er als dichter inneemt, een dichter die zijn poëzie weer uitdrukking van heel zijn menselijkheid weet, en is ten dele ook de wijze waarop hij schept, namelijk romantische gevoelens (en gedichten) door reële beelden, anecdotische situaties of door gewoon rechtstreeks zeggen verwoorden. Wat Wouters echter van die parlandogroep scheidt, is het volledig ontbreken van enige intellectuele distantie (ironie, relativering...). In "Ik zeg tot je" treedt de dichter werkelijk als een neo-romanticus op, zij het wel geen volbloed, want daarvoor zijn te weinig krachtige romantische motieven aanwezig. Wouters verschijnt er als één van de belijdenisdichters die voluit persoonlijk zijn dromen van eenheid en tijdloosheid in de liefde in een geheel sobere, alledaagse taal brengt. Door die directe gevoelsexplosies rangschikt Wouters zich eerder bij de Vlaamse debuterende romantici van na 1975 dan wel bij de hogervermelde parlandogroep. In zijn tweede bundel verschijnt onze Halse dichter zeker nog als ik-dichter (cf. eerder vermelde recensie), maar dan een meer getemperde. Het ik explodeert er niet maar straalt durend door het brandglas van de buiten-ik-realiteit. In "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" is Wouters met andere woorden meer realist, maar dan wel een Vlaams realist, bij wie de werkelijkheid heel persoonlijk wordt gekleurd. Dit betekent dat Rik Wouters in 1982 in vergelijking met 1979 niet eind de jaren '70, maar schijnbaar eerder eind de jaren '60 te situeren is, namelijk wanneer in Vlaanderen het neo-realisme doorbreekt. Ook hier moet weer, zoals bij onze parlando-vergelijking boven, een nuance gegeven worden. In zijn tweede bundel dicht Wouters immers niet 100% opzettelijk nonchalant en anti-metaforisch zoals de kunstenaars aan het einde van de jaren '60. Naast geheel metafoorloze gedichten zijn er immers ook waarin de dichter straalt door mooie beeldentaal. Toch maar een voorbeeld uit "Brussel voor de Provence ruilen" (uit de tweede bundel, p. 15):
mijn getakeld lichaam laveert toch nog tussen noord en zuid stad en dorp dood en leven, lavendel
lavendel, door een zachte vrouwehand overal uitgestrooid, wint de strijd: de wip helt zuidelings over
Juist die nuance laat ons toe de final touch aan de situering van Wouters te verzorgen. De Halse dichter hoort inderdaad maar "schijnbaar" eind de jaren '60 thuis en zijn evolutie is aldus ook maar "ogenschijnlijk" zo markant in vergelijking met de evolutie van de gehele Vlaamse poëzie. Wouters is ontegensprekelijk een eigentijds Vlaams dichter! Eigentijds omdat zijn sterke combinatie van neo-realisme en neo-romantiek in zijn tweede bundel typisch is voor één van de drie grote tendensen die de Vlaamse neo-romantiek tegenwoordig beheerst. Het romantisch schrijven vanuit een poëticaal-stilistisch neo-realistische achtergrond is in zijn zuiverste vorm, ontdaan van alle ironie, pathos en geforceerde humor, een Vlaams verschijnsel, dat we in de poëzie van Herman de Coninck en Patricia Lasoen terugvinden. Rik Wouters is dus een dichter van een Vlaams ik in een Vlaamse werkelijkheid en daarbij zijn ik en werkelijkheid componenten die respectievelijk romantiek en realisme in een uitgebalanceerd evenwicht houden. Inderdaad, nauwelijks verheffen zijn woorden zich uit de stijl van zijn tijd, maar "ademen" doen ze zeker.
(1) CROMBEZ, Frits. Rik Wouters, ik-dichter van de werkelijkheid. Verschenen in: Initiatief, jg. 3, nr.18, mei 1984, p. 46-49.
Verschenen in: Hallensia, jg. 6, nr. 4, oktober-december 1984, p. 31-33.
Frits CROMBEZ
11-08-2006
RIK WOUTERS, IK-DICHTER VAN DE WERKELIJKHEID.
Rik Wouters, een collega, heeft me voor enkele weken zijn bundel "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" ter recensie toegestuurd. In het colofon lees ik dat het werkje "in de lente van 1982 in een oplage van 100 genummerde en door de auteur gesigneerde exemplaren" is verschenen. Of er dus nog exemplaren te verkrijgen zijn, moet aan de dichter zelf worden gevraagd: R. Wouters, Impeleer 60, 1600 St.-Pieters-Leeuw. En nu even voorstellen. Wouters komt uit zijn bundel als een manifest ik-dichter. Niet alleen is het eerste gedicht een "Gedicht voor mezelf" (dus hemzelf), maar zijn bovendien van de 20 poëzievruchten die de bundel in totaal rijk is, nog 6 andere als directe ik-gedichten te karakteriseren. Met directe ik-gedichten bedoel ik stukjes waarin de dichter zijn eigen innerlijke wereld openbaart door zichzelf in het gedicht in de ik-persoon te laten optreden. Misschien vind je mijn typering "manifest ik-dichter" op basis van een 7/20 verhouding wat te scherp. Ik haast me echter om eraan toe te voegen dat de meeste andere gedichten een heel nabije aanwezigheid van hun schepper laten voelen, een zo nabije dat je bijna wel van indirecte ik-gedichten kan gewagen. "Wat is binnen die 13 dan de verhouding?" zul je wellicht vragen. Wel, boven was ik niet zo precies toen ik schreef "de meeste andere gedichten": het gaat gewoon om alle andere gedichten. Een beschrijving nu van de manier waarop de dichter zich zo sterk bij een lectuur.laat voelen, levert ons dé karakterisering van het soort poëzie we in "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich" krijgen. De dichter vertrekt in 16 van de 20 gedichten van een waarneming van een sterk individueel geregistreerde concrete werkelijkheid als dusdanig. Dat betekent dat hij in zijn gedichten een hem persoonlijk opgevallen realiteit rechtstreeks beschrijft, wat maakt dat we hem als lezer heel nabij voelen (we kijken namelijk heel voelbaar door zijn ogen heen). Die nabijheid wordt echter versterkt door een verfilming van de werkelijkheid die heel sterk geïndividualiseerd wordt, namelijk door het gebruik van hoogst originele beelden (we kijken dus door Wouters' ogen wat zowel het object als de wijze van waarneming betreft). Daar blijft het niet bij! Wouters manifesteert zich gedurende de hele loop van het gedicht bovendien nog meestal door een voortdurende commentaar bij en beoordeling van de werkelijkheid. Die manifestatie wordt natuurlijk ten top gevoerd waar hij in twee gedichten met een rechtstreekse vraag aan de lezer eindigt. Hieronder twee voorbeelden: het eerste gedicht, een stukje zonder vraag; het tweede met:
(de fransklinkende fazant) nacht. en elk raam is zwart. toch zont het plein languit en in overvloedig licht. straatverlichting. voor de rest donkere gevels. of toch niet.
aan de overkant van het plein 2 verlichte ramen: een laatste pils voor het slapengaan, een ultieme verdoving. het binnengaan een plotse verwarring. weerkaatste gezichten.
spiegels. ze geven alles prijs. net als dronken woorden. alles wordt geopenbaard: een apokalyptisch tafereel. spiegels verbergen niet zoals binnensmondse woorden wel.
(de toren van de halse basiliek) dagjesmensen kijken naar de trotse toren die onaantastbaar prijkt hoog boven de kronkelende straatjes. hij wordt ten top gedreven door mannelijke gotische lijnen en bekroond met de barokke lantaarn. galmgaten strooien het beiaardgeklingel als het rennen van lichtvoetige kinderen over de roestkleurige daken.
marktkramers en winkeliers horen niet de kleurige klanken van de zingende beiaard en zien niet de statige schoonheid van de machtige toren.
enkel een meisje van amper 12 met grote zachte ogen kijkt bewonderend omhoog en neuriet het liedje mee.
wie (wat) maakte de andere mensen blind?
Het valt je wellicht op dat het hier tweemaal om een zogenoemd "indirect" ik-gedicht" gaat. Van de 16 gedichten waarin van een concrete buiten-de-dichter-liggende werkelijkheid wordt uitgegaan, zijn er namelijk slechts 3 directe ik-gedichten. In die 3 is door de directheid van het ik de aanwezigheid van de dichter natuurlijk optimaal. Voor we vertellen wat nu in die 4 andere gedichten, alle vier ik-stukjes waarin niet van een waarneming van een concrete buiten-de-dichter-liggende realiteit wordt vertrokken, gebeurt, dient nog aangestipt, dat de dichter zijn aanwezigheid doorheen de waargenomen realiteit en plus affirmeert door die realiteit voor de lezer herkenbaar te maken. Hij laat bijvoorbeeld vijf gedichten waarin hij van een beschrijving van een werkelijkheid in Halle uitgaat, voorafgaan door een titeltje "Halle weggeborgen in de Zennebocht" en voegt er zelfs nog een persoonlijke noot aan toe: "(vijf gedichten opgedragen aan Ghislain Laureys)". In die vijf gedichten zijn de eerste woorden van Wouters dan bovendien nog telkens een kenbaar maken van wat in Halle er nu juist sprake is. Elders treedt de dichter expliciet tot bij de lezer door in een voetnoot aan te geven dat het om een waarneming van een schilderij in eigen bezit gaat (plus vermelding van de naam van de schilder en zelfs beschrijving van wat er op het doek staat). Dus 16 "ik-gedichten" zeker en wel in verschillende schakeringen. Over de vier stukjes waarin niet van buiten-dichter-werkelijkheid wordt vertrokken, kunnnen we kort zijn. De dichter beschrijft er rechtstreeks een gevoel (2x), een handeling (1x) of steunt zich op een algemene werkelijkheid (1x). Wat echter telkens weer opvalt, is de beschrijvende stijl. Met andere woorden de ingrediënten "waarneming" en "beschrijving" zijn ook hier voorhanden; hier in deze wellicht sterkst geconcentreerde ik-poëzie. Een voorbeeld, mijns inziens een mooie tekening voor het bewust binnentreden van de dichter in de wachtkamer van zijn muze.
met een staf vol tovertekens gedichten in een vreemde taal trek ik een cirkel om me heen en zet mijn koptelefoon op waarin stilte speelt
zo stil zo mysterieus speelt de stilte een melodie die inspireert
Maken we het bilan op, dan stellen we vast dat in "Nauwelijks ademend verheffen woorden zich." naast twee categorieën ik-gedichten drie categorieën /ik+concrete werkelijkheid/-gedichten voorkomen: ten eerste de stukjes die expliciet beschrijvend inzetten en geen expliciet ik-personage kennen, ten tweede de stukjes die expliciet beschrijvend inzetten en wel een expliciet ik-personage kennen en ten derde die die een expliciet ik-personage kennen, maar geen expliciete beschrijving. Wat vertelt ons deze vaststelling nu uiteindelijk? Een schrandere vraag, maar toch niet zo een moeilijke. Het feit dat in alle 20 gedichten de ik-persoon Wouters en de concrete werkelijkheid waarmee deze ik-persoon geconfronteerd wordt, zo helder aanwezig zijn, bewijst ons dat we hier op en top met een realiteitsgebonden en uit de realiteit beeldende dichter te maken hebben. Een realist tout court, zowel naar inhoud als naar stijl (een heldere en verstaanbare taal, beschrijvend en commentariërend, suggestief). En kan nu de opmerking worden gemaakt, dat ieder dichter uiteindelijk realist is, omdat ieder dichter tenslotte vanuit de realiteit (zij het nu ik-realiteit of buiten-ik-realiteit) schept, dan kenmerkt het realistische bij Wouters zich precies daardoor, dat de ik-realiteit meestal (in 80 % van de gevallen in deze bundel) doorheen een sobere, nuchtere, maar persoonlijk beschreven buiten-ik-realiteit geboden wordt. De ik-realiteit is als het licht dat door een brandraam de kerk binnenvloeit; de buiten-ik-realiteit is het brandraam. "Wouters-realist" betekent evenwel niet dat Wouters 20 keer gefotografeerd heeft! Boven wees ik al op de originaliteit van zijn beelden en bovendien; is er de manifestatie van de ik-persoon Wouters alsdusdanig, een manifesta,tie die alle fotografie banvloekt. En tenslotte, denk nu ook weer niet dat de ikheid twintigmaal zo opdringerig is, dat ons lezers geen eigen interpretatie meer wordt gelaten... Laat mij ook "open" eindigen, namelijk met de meerzinnigheid van de dichter zelf:
GEDICHT VOOR MEZELF
als de wind takken afkraakt en zand opstuift als de regen dammen breekt en oogsten vernielt als de droogte akkers verdort en in tweeën splijt als het vuur huizen platbrandt en mensen verdeelt
als ik eindelijk nog eens een gedicht schrijf, zal niemand er naar kraaien
dat hoeft ook niet
Verschenen in: Initiatief, jg. 3, nr. 18, mei 1984, p. 46-49.
F. CROMBEZ
06-08-2006
NAUWELIJKS ADEMEND VERHEFFEN WOORDEN ZICH [1982; dichtbundel]
aan mijn meter en grootvader, mijn ouders, mijn schoonouders, Lieves grootouders.
[TITELLOZE CYCLUS]
GEDICHT VOOR MEZELF
als de wind takken afkraakt en zand opstuift als de regen dammen breekt en oogsten vernielt als de droogte akkers verdort en in tweeën splijt als het vuur huizen platbrandt en mensen verdeelt
als ik eindelijk nog eens een gedicht schrijf, zal niemand ernaar kraaien
dat hoeft ook niet
HALLE WEGGEBORGEN IN DE ZENNEBOCHT [cyclus] (vijf gedichten opgedragen aan Ghislain Laureys)
(halle) stad van de gotische basiliek waarvan het grauw te grauw is. de handelshuizen van het marktplein beletten veel bedevaarders het zwangere godshuis (mariahuis) binnen te treden. de mond van de maagd is geen lach meer: ook zij gelooft niet langer in overtuiging
de ogen van de vrouwen geen kleurrijk vuurwerk zoals gesluierde meisjes uit tunesië die elke rimpel in hun schaamteloos lichaam verbergen. dof klinken ze zoals het ritme van de tamtam aangegeven door de vinger loze leprazanger
trager de mannen loom door bier en te veel dromen. hun gevoelloze huid proeft al jaren niet meer de kussen van het nichtje dat nieuwjaar wenst. enkel een bruine meisjesborst brengt nog schittering in hun stoffige en gedoofde ogen
(stadhuis) nauwelijks ademend verheft het zich boven de bloedende druiven op straat. het geurt naar renaissance en ruikt naar frans. huisdeuren en gouden raamopschriften zijn zonder tijd. geen besef ervan. het justitia-beeld van godebski probeert vergeefs recht en tijd levend te houden.
Godebski: 19de eeuws Russisch beeldhouwer die de beelden "waarheid" en "rechtvaardigheid" van het Halse stadhuis maakte.
(de toren van de halse basiliek) dagjesmensen kijken naar de trotse toren die onaantastbaar prijkt hoog boven de kronkelende straatjes. hij wordt ten top gedreven door mannelijke gotische lijnen en bekroond met de barokke lantaarn. galmgaten strooien het beiaardgeklingel als het rennen van lichtvoetige kinderen over de roestkleurige daken.
marktkramers en winkeliers horen niet de kleurige klanken van de zingende beiaard en zien niet de statige schoonheid van de machtige toren.
enkel een meisje van amper 12 met grote zachte ogen kijkt bewonderend omhoog en neuriiet het liedje mee.
wie (wat) maakte de andere mensen blind?
(de fransklinkende fazant) nacht. en elk raam is zwart. toch zont het plein languit en in overvloedig licht. straatverlichting. voor de rest donkere gevels. of toch niet.
aan de overkant van het plein 2 verlichte ramen: een laatste pils voor het slapengaan, een ultieme verdoving. het binnengaan een plotse verwarring. weerkaatste gezichten.
spiegels. ze geven alles prijs. net als dronken woorden. alles wordt geopenbaard: een apokalyptisch tafereel. spiegels verbergen niet zoals binnensmondse woorden wel.
(karnaval)
1 marktkramers en schreeuwende venters verkrachten het marktplein, die sacrale plaats, waar straks zotskappen en cynici hun dagelijkse gareel met plezier zullen afleggen
2 de levenloze stad nog op zichzelf geborgen, de lijkwitte stilte wordt verscheurd door een onwezenlijke lach
confettigewijs zwelt het lachen aan tot een atoomontploffing: karnaval viert weer eens springtij
3 de uitgelopen clown staat voor de spiegel zijn neus verlopen tot roze zijn wit verdwenen en zegt zijn gedicht op
LOSSE GEDICHTEN [afdeling]
DE SCHEEPJES IN DE BAAI VAN HAMMAMET
er liggen veel scheepjes gemeerd aan de verlaten kaai in de baai van hanmamet
verloren in het zand ligt een vis met de zon te spelen zijn ogen glazend naar de kim
vissers zijn er niet. ook zij lopen gekleed in boernoes door de medina. met tapijten is meer te verdienen
s nachts varen ze uit. niemand mag weten dat ze nooit een wonderbare visvangst hebben
BRUSSEL
de toren van het stadhuis verbergt zich achter stellages. de renaissance-huizen verschuilen zich achter roestige gevels. een brandweerladder vleit tegen het broodhuis aan.
waar is de bloedige tijd van alva en egmont?
met een staf vol tovertekens gedichten in een vreemde taal trek ik een cirkel om me heen en zet mijn koptelefoon op waarin stilte speelt
zo stil zo misterieus speelt de stilte een melodie die inspireert
DE SCHREEUW VAN EDVARD MUNCH
een rat knaagt gangen in mijn lijf. ook mijn stembanden worden opgepeuzeld. als dessert. schreeuwen doe ik contesteren maar zelfs versterkers helpen niet. ik word niet gehoord. mijn mond een holte waarin mijn tong beweegt waaruit geen klank komt. klankloos schreeuw ik. gedachten schieten voorbij aan lichtsnelheid kunnen zich niet verwoorden. mijn oordeel is geluidloos.
terwijl de pick-up de beatles all you need is love draait, braakt de radio het bericht van weer een nieuwe joodse vergeldingsactie door de luidspreker
BRUSSEL VOOR DE PROVENCE RUILEN
door mijn stenen venster kijk ik uit over een koningsmausoleum bekruisde naalden de olierivier hersenloze dwergen: ik walg ik voel me helemaal afknappen
een bijtende rioolstank drukt me tegen de metaalkoude grond. mijn hoofd raakt zoek in de modder: ik kots de rottende aarde onder
mijn afgetakelde lichaam laveert toch nog tussen noord en zuid stad en dorp dood en leven, lavendel
lavendel, door een zachte vrouwenhand overal uitgestrooid, wint de strijd: de wip helt zuidelings over
LEGERDIENST IN SOEST, DUITSLAND
het bier in de pint daalt de geur van krokante frieten vult het kalme café de beatles spelen op de achtergrond
toch voel ik me zonder haar hopeloos alleen
mijn tranen schitteren niet in zonlicht en bevuilen mijn wangen niet. ik ween slechts achter gesloten ogen. ik probeer mijn lome verdriet zo goed mogelijk te verbergen.
ik verkleed me in lach en beantwoord elk lachsalvo met lach. ik vlucht weg in de liefde, in poëzie (ja, ik noem dit poëzie)
de pijn wordt slechts erdoor verergerd bij elke stekelige herinnering, bij elke trilling van mijn stem.
VLAANDEREN
voor dit land van 4 seizoenen op 1 enkele dag zal ik vechten tegen windmolens en addergebroed
DE SEIZOENEN [cyclus]
LENTE
de lente is nog stil. schuchter. enkel het vallen van de regen. zelfs vogels schuilen onder dakgoten.
toch vergrootglaast het dubbele raam een zonderlinge zonnestraal die het tafelblad warm kleurt.
op tafel: een franse golden in een mand. teken van vernieuwd leven dat slechts dood aahter zich laat:
een vettige witte made
ZOMER
rondslenteren op de openluchttentoonstelling positie innemen ten opzichte van sculpturen
"het belang van licht en schaduw is zeker niet te onderkennen" zegt een schijnbaar ingewijde wat verder tegen zijn knikkende volgelingen
later op het terras observeer ik het spel van licht en schaduw met mijn pils
HERFST
de zomer is achtergelaten. onwetende stralen prikken door de mist veranderen mijn kamer in clair-obsur. de wijn op vervondels schilderij bevat enkel nog de bodem; aardappelen en bloemkool blijven onaangeroerd. de boeken in de kast krommen kouwelijk hun rug.
Henk Vervondel: een schilder uit Diest van wie ik een schilderij bezit (2 kommen, aardappelen, bloemkool en een halflege wijnfles in donkere, maar zachte kleuren).
WINTER voor mijn grootmoeder
omstreeks 19.30 uur schakelt ze de 2de hands zwartwit TV aan wacht angstig op de weerman die gelukkig weer geen sneeuw voorspelt
blijgezind ontkleedt ze zich en sukkelt de trap naar boven op
[TITELLOZE CYCLUS]
DE HOOP" (een schilderij)
traag boort het kanaal zich onder de spoorwegbrug door het doek op de ezel
in de mist loopt een aak tegen de dorre oever lek hijst hopeloos verloren zijn witte vlag
het dampende water verdwijnt in een draaikolk. een stuk wrakhout waarop "de hoop" staat, drijft doelloos erop
bloed kleurt de hemel roze
05-08-2006
IK ZEG TOT JE [1979; dichtbundel]
voor lange blonde haren
1974
niet in 1956 ben ik geboren -de burgerlijke stand geeft mijn geboortedatum slechts subjectief weer- maar in 1974 -16 januari 15.00 uur om precies te zijn- toen ik voor het eerst je handen vasthield je honinglippen smaakte me verborg in je haar
niet in 1956 ben ik geboren maar in 1974 -16 januari 15.00 uur om precies te zijn- toen ik voor het eerst jou was
WAT BEN IK?
wat ben ik wat doe ik wat weet men over me wie weet wat over me wie begrijpt me wie wil met me zijn wie heeft mijn gedachten ze zijn gestolen zij heeft ze gestolen lange blonde haren men weet ervan mijn mond begeert haar lippen ik lach bier bevruchting op straat er was vroeger er is nu zij is mij is zij mij zij mij
ik ben niets dan onder je handen
het ontwaken een slagroomkus en naakt je borsten (nog niet gezoogd) parelen verder zweet dan maar gewone warmte
parelen van genot je huiverende tepels en in 1 seconde oneindigheid ik weer betast je trotse naaktheid
afrodite, je steelt weer mijn ogen vingers - oren - lippen ik die weer uitstort over jou mijn liefste woonloze buik en je echte mooizijn dat zelfs sneeuw niet verwoest
je naakte tepels je naakte lichaam op mijn kamer in een nis staat eindelijk
LIEFDE
haar liefde voor mij is een onwerkelijke droom van aantrekken en afstoten die eens zal eindigen in een bodemloze put
of als een siamees
KLAAGLIED
ik ben alleen ik mis je verlangen naar je naakte lichaam alleen mis ik je gisteren vandaag morgen altijd hopen naar later je wordt verlangd je doet verlangen ik verlang de naakte aanraking het somse eenzijn begeren naar je naaktheid ik mis je
ik slaap in haar hart koekehart op het rustige onrustige ritme van haar hartslag
geef je hart in mijn handen laat me er binnentreden opdat ik het zou leren kennen laat me het liefkozen opdat het van me zou houden laat me het gedag zeggen op straat
lieve hart laat me tegen je zeggen dat ik enkel haar heb
LIEVE
ik lach je lichaam tot een perfect marmeren beeld -niet zomaar een beeld maar voelend nemend gevend- en mijn tranen doordrenken je naakte schoonheid met bewondering, liefde
AAN LIEVE DIE VROUW WIL WORDEN
en door het nachtelijk gordijn kom je transparant naar me gelopen en leg je je hart bloot
we tekenen liefde in smeltende sneeuw
dan neem ik je met woorden en ooh zeg ik en wat ben je mooi met je goudblonde haren verloren in de wind en als je vingers me beginnen smaken en ijswater ijn keel verandert met gentianen is er lust
muziek omlijst fluwelen woorden en vermurwen in een onwezenlijke zoen de stilstaande hangklok je lippen worden mij onze tong begeert donkerrood licht
we spelen hinkstap en door muren banen we naar morgen en overmorgen en slapeloze nachten
mijn ogen fotograferen lieve die is lief wat is lieve? liefde draagt over bergen en tussendoor woorden
BEZETENHEID
hoe meer ik je zie hoe meer ik je voel, hoe eerder ik je wil bezitten innig en voor altijd
TO MY LOVE ON THE EIGHTH OF JULY
lieve je bent lief als je lacht lieve je bent lief als je vrijt lieve je bent lief als je slaapt lieve je bent lief
ik leef van mond tot mond en adem in mijn slaap om te ervaren het allerprilste geluk dat achter de droom ligt
ik weerspiegel me in je rozige tepels maar onaantastbaar ben je soms ver weg als de nood het hoogst is om 1 te zijn liefste
maar er is ook nog morgen en overmorgen en de dag na overmorgen
weet je ik ben ook maar een mens de begeerte is soms groot om jou te zijn: de geboorte van dit gedicht de geboorte van ons kind mijn wedergeboorte
je hebt gevraagd om lief te zijn vandaag en morgen en altijd en met je te leven in tweezaamheid
ik speel geen spel nee ik speel liefde ik zie je in bodemloze woorden bij me blijven voor altijd
GODIN voor 16 januari 1974
en dan plots komt ze uit mijn koffie wolken gekropen en verandert in 1 handomdraai mijn lichaam in bron van levenslust en als ze dan weer mijn eenzame handen kust weet ik dat ik meer ben dan een vervloekte dichter
tijdloos ben je -ik bedoel niet: wezenloos- maar het leven is zo kort té kort om met jou mijn dromen op te bouwen, werkelijk en waarneembaar wat rest me dan nog buiten mijn dromen toe te vertrouwen aan wat wezenloos papier?
IK ZEG TOT JE
ik zeg tot je : bloem ik zeg tot je: meisje van mijn dromen ik zeg tot je: schoonheid
ik zeg tot je: roos van mijn dromen je schoonheid zo broos betovert me
ik zeg tot je: liefste ik zeg tot je: verlaat me nooit ik zeg: ik zeg zoveel
03-08-2006
PUBLICATIES IN BOEKVORM
1. POËZIE
-Ik zeg tot je. Panther Paperback, Dilbeek. 1979. -Nauwelijks ademend verheffen woorden zich. Iambe, Molenhoek (Nederland). 1982. -Lawaai is tederheid. Yang, Gent. 1987. -Het woord hertalen. tien jaargetijdengedichten. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1996 [als dubbeldichtbundel, samen met "Wat stilte genoemd wordt". Casitacahier 1. Kaftontwerp: Rik Wouters]. -Wat stilte genoemd wordt. Cataloniëgedichten. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1996 [als dubbeldichtbundel, samen met "Het woord hertalen". Casitacahier 1. Kaftontwerp: Rik Wouters]. -Steeds heimwee en stilten vol hedonisme. Bij doeken van René Devedeleer. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997 [Brochure. Casitacahier 7]. -een tweekoppig wezen ben ik. een anarchistisch gedicht over overleven, woordenmacht en permanente schending. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1999 [in "het verboden evangelie van de dichter", samen met een essay over de poëzie van Rik Wouters door WANDERS, Andreas: kwetsbaar en verstoten tussen brokstukken. Het ontnomen woord en de doorgelichte dichter. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1996. Casitacahier 4. Kaftontwerp: Rik Wouters]. -xarnego. Klaagliederen van een Catalaanse Brabander. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek en Upsilon, Halle. 1999 [Casitacahier 7. Kaftontwerp: Rik Wouters]. -gebruik maken van woorden en ongedateerde brieven. is dit de stad van komen en blijven?. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 2000 [Casitacahier 8].
2. POËZIE EN PROZA
-elke klank heeft zich tot een drein verlangzaamd. Herinneringen aan ooit en nog. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1998 [Casitacahier 3. Kaftontwerp: Rik Wouters]. -zeg niet. dat democratie voorgoed dood is. Xarnego, Halle. 2003 [Met proza. Xarnegoschrift 1. Kaftontwerp: Rik Wouters].
3. ESSAYS -schaamteloos en puur als ik ben. Over de dichtbundel Jagen van Nicole Van Overstraeten. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997 [Casita de la soledad-cahier 1]. -De doorlichter van woorden die anders betekenen. Bedenkingen bij hedendaagse poëzie van Hallenaars (1992-1997). -xarnego. Klaagliederen van een Catalaanse Brabander. Casita de la soledad-stichting, Ruisbroek. 1997 [Bijdragen over poëzie in het algemeen, gedichten van Jan Vanhaelen, Nicole Van Overstraeten en Pieter Delen en cultuur n kunst in Halle. Casita de la soledad-cahier 2]. -Woord én daad van Guy van Hoof. Zijn apocriefe evangelie. Xarnego, Halle. 2005 [Xarnegoschrift 2].