Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
anarchie in woord en daad
"Xarnego" vroeg me om een titel te zoeken voor deze webblog die alles wat Rik Wouters aan poëzie in dichtbundels gepubliceerd heeft, de literaire onderscheidingen waarmee hij bedacht werd, en de aandacht die literaire critici aan zijn poëzie besteed hebben, in chronologische orde wil groeperen. Soms zijn lichte veranderingen die echter niets aan de inhoud veranderingen, aangebracht.
Ik heb geopteerd voor “RECHT VAN SPREKEN”. Mij komt echter geen enkele eer toe: ik heb gewoon de titel van een essay van Guy van Hoof, vriend van de dichter, over Wouters, dat in boekvorm verschenen is en op deze blog zal verschijnen, genomen. Hopelijk neemt van Hoof het me niet kwalijk. Omdat Wouters zo graag met ondertitels werkt, heb ik er ook maar een ondertitel aan toegevoegd: “anarchie in woord en daad”. De ondertitel verwijst naar 2 zaken. (1) Op Wouters’ adreskaartje staat in de linkerbenedenhoek dat hij “anarchist”, “artiest en dichter” en “catalanist en flamingant” is. Wouters is niet alleen met zíjn literatuur bezig. Ga maar eens kijken op http://blog.seniorennet.be/halle_literatuur waar een poging wordt gedaan om alles over “Halle in de literatuur” openbaar te maken. (2) Kunstenaar kan men slechts zijn indien woord en daad samenvallen. Kan dit voor een dichter die zonder het woord geen daad zou kunnen plegen, moeilijk zijn?!
Een initiatief van de literaire en kunstvereniging "Xarnego" uit Halle, waarvan letterkundige Rik Wouters voorzitter is.
(geschreven door:) Andreas WANDERS
09-10-2006
HET WOORD HERTALEN [1996; dichtbundel]
tien jaargetijdengedichten
voor Sarah die al té goed veel begrijpt
Verwacht mijn stem niet meer als die is voorafgegaan door het drinken. Verlang niet meer naar een handvol troost als ik die niet eens meer kan geven. Verlaat u niet op dit geschrift dat slechts schuw zichzelf verklaren wil.
Eriek Verpale (Op de trappen van Algiers)
De herfst kondigde zich vroeger aan dan andere jaren. Het speet me geenszins. Ik hield niet van de zomer met zijn eindeloze dagen en zijn halfklare nachten.
Hubert Lampo (De duivel en de maagd)
LENTE (april-mei)
Lente kondigt zich loom en pijnlijk aan. Winter wordt in de rug geschoten. Waar is het seizoen dat me zo dierbaar is? Met gewone woorden. Met míjn waarheid.
Licht: verblinding. Transparantie. Ademen: constante zelfopoffering. Poëzie: een nuttelozer poging nog tot verzet: dood al té dichtbij.
LENTE (mei-juni) voor Sarah zonder wie leven zinloos is
Nacht van doorgedreven spanningen. Overuren. Zon weerkaatst geen zee. Geen zwaargewogen woord. Vingers op mijn dochters lippen. Zij lacht:
het wordt zomer. Ik wacht af, angstig. Mijn ongeduldige tong probeert nog het woord te hertalen. Maar elke nacht wordt het moeilijker slapen en
ZOMER (juli-augustus)
Luisteren naar de lafheid van dit seizoen wil ik niet. Ik zoek de winterse vrede en de bewoonbaarheid van plaatsen: elke kamer is een leefbaar uurwerk.
Zomer echter: elk horloge een ruimte waarin gehaat wordt. Woord na woord wordt het leven gevoelloos ontmanteld. Hoop is ondraaglijk. Zelfs
SEPTEMBER (herfst)
Welkom is de herfst. En vol goede wil. Voor zijn schoot kniel ik en denk: zacht wordt mijn verdriet en draaglijk bijna. Rust brengend. Toch blijft
lucht té zuiderse zee zijn: taal is schreeuwerig en pijnlijk nog. Gelukkig komt eindelijk uit de verte een woord. Moeizaam. Maar overtuigend.
OKTOBER (herfst)
Dit is de maand van lange, slanke vrouwen in wie heimwee werkelijkheid dreigt te worden. Het woord is weergekeerd: jij, hét woord onder woorden. Zo heb ik je herkend, tenslotte.
In een witte nacht ben je heilzame ziekte en slapeloosheid, genezer en moordenaar. Eenzaamheid en moment. Schaduw en houvast. Ontwenning. Drank. Zo heb ik je erkend.
NOVEMBER (herfst)
Herfst. En de deuren openen zich ongevraagd. Ongehoord dit seizoen dat nooit geloofd wordt. Onbemind de winderige, steeds steelse stilte.
Onbegrepen het enige en helende woord dat ik verkondig, de zalvende aarde die mijn nerveuze vingers herkleurt tot gevoelens die afstandelijk leven.
DECEMBER (winter) voor meter
Verfijnd is dit seizoen dat winter heet, waarin we hand in hand gaan. Je leert me zachter te praten. Met tederheid. Lach is geen onhoudbare angst. Anders dan
mijn poëzie die nooit helen zal. Alleen messen slijpen en harden kan ze. En toch kan die pijn, dat gedicht je even maar voor één enkel ogenblik terugbrengen.
JANUARI (winter)
De winter van je ogen laat de nacht wit van onbesprokenheid open gaan. Je speelse stem bevrucht mijn vingers: woord na woord (Na vers. Na gedicht.).
Soms is die taal te ongenadig hard nog. Maar ja, wat kan ze anders zijn dan wapen dat zelfs met de glimlach durft te moorden. Ook winter is pijn.
FEBRUARI (winter) voor vader
Dé maand van verduldzaam duister en aanhoudende dronkenschap. Ik meen onkwetsbaar te worden: gisteren én vandaag én overmorgen. Het woord
is mijn laatste en trouwe gezel. Waarom taal aanbidden en weten dat geloof pijn alleen maar zwaarder maakt. Waarom toch zwanger zijn van poëzie?
MAART (winter)
Voor de vrouw die het koud heeft, is dit seizoen van voeten warmen niet zo onaangenaam als ze wel eens in een kwade bui beweert. Voor mij
is het glasscherven stukken weer tot spiegel te maken en van alleenzijn niet langer de eenzaamheid te voelen. Wel heimwee naar een stille lach.
WAT STILTE GENOEMD WORDT [1996; dichtbundel]
Cataloniëgedichten
On ets, Espanya? -No et veig enlloc. No entens la meva veu entronadora? No entens aquesta Ilengua -que et paria entRe perills? Has desaprés d'entendre an els teus fils? Adéu, Espanya!
Joan Maragall
Vertaling: Waar ben je, Spanje? Je bent nergens te zien. Hoor je mijn weergalmende stem niet? Versta je die taal niet die tot je spreekt temidden van gevaren? Heb je opgegeven naar je zonen te luisteren? Vaarwel Spanje!
PUIG DE SANT ANDREU (Ullestret)
Temidden een verlaten site staan en elegante cypressen voelen wuiven. In de ondergrond klotst onhoorbaar bijna het ooit gevreesde water. Op de wallen rusten slapende agaven.
Schijnbaar slechts deze rust van huizen, dakloos en zwartgeblakerd. Silo's zijn leeg, citernen stoffig. De tempel op de akropolis werd grondig vernield.
Toch wekken schedels van ritueel vermoorden geen afgrijzen op. Een groene adder zigzagt onverstoorbaar op zoek naar een prooi.
MALAKON (Sant Marti d'Empúries)
Het goud van het romeinse deel is veelkleuriger dan een impressionistisch en zuiders schilderij. De oude afgetakelde havenmuur versnippert huppelende kaboutertjes zonder rode mutsen
maar met lange en witte baarden. Scheepjes hebben ook hier geen wonderbare visvangst. Dat is immers niet nodig: de ondiepe zee zal nog wel groene griekse beelden vrijgeven.
Hier zeggen dat men iemand liefheeft zou slechts zonde en zelfmoord zijn.
ESGLÉSIA PRERROMÁNICA (Sant Juliá de Boada)
Onooglijk.
En op een onmogelijke plaats. neergeploft zont ze gelig haar gerimpelde en moeë stenen. Eenvoud achter een werelds deurtje.
Onaardse en doodse stilte. Muren beklemmen echter niet, zijn zachter dan lege ruimtes van schepen die botweg ontheiligen.
En toch rustgevend.
MAS ROIG (Pals)
De grote boerderij oogt hoekig en leeg. Pannen liggen in brokken voor de deur die uit hengsels gelicht lijkt. Geen koe doorboort wat stilte genoemd wordt. Roestig en op de zij nikst een ploeg.
Stof op een bank verraadt geen achtergelaten oudje.
PUIG D'ARQUES (tussen Cruïlles en Cassá de la Selva)
Graasweiden kleuren groen nog, sappig en van ongekende verscheidenheid. Linten bomen verbergen schapen en geiten, bezitters van dit verheven land van langzaamheid en vergeten waterputten. Opgestapelde stenen werden huisjes en beschutting tegen een vermoeide regen. Boven het profiel van bergen vier omvergevallen inktpotten.
Hoogzomer. Gras heeft gebrand op de heuvels. Een gekliefde boom.
DONA A LA TERASSA D'UN CAFÉ Josep Berga i Boada (1872-1923)
Sant Feliu de Gufxols. Blauwer zee dan lucht. Een strenge dame mijmert momentaan. Rond tafeltje ondersteunt bedekte elleboog. Gekruiste benen.
Ver weg is Girona en haar echtgenoot uit Castilië. Haar zaken behartigt hij. Ontzegd is haar vragende lichaam. Drie kinderen heeft ze gebaard: één behouden. Toch is ze vrouwelijk verrassend en te begeren gebleven.
Schroomloos wijst haar rechtervoet. Ongegeneerd keuren haar ogen de man aan de andere tafel. Haar mond twijfelt tussen uitdaging en onderdanigheid.
Aan haar geboortestad denkt ze en de gouvernante die lasten op zich neemt. Het geroddel van vriendinnen mist ze; echtgenoots overuren niet. Wind beroert geen enkel lange rok.
Spuitwaterfles en verdunde wijn laat ze ongemoeid. De vlugge man heft het glas. Onder haar kin wenkt de hand.
NIT DE LLUNA A GIRONA Prudenci Bertrana (1867-1941)
Winteravond. Sterren. Weinig wind. Geur van hout en killig water. Nergens in de carrer de la Força versnijdt een t.b.-hoest schemeringen. De maan verbergt zich niet achter de kerktoren en wazig stil. Muzieken verjagen.
Beetje bij beetje voert de rivier zich naar zee. Mee vlucht de rust van het stille leven en waterverf.
Diffuus verlicht een gaslamp balkon en slaapkamer overbodigheden. Zicht op de Onyar verhindert haar slaapkleed, van kant en te nauwelijks. Zwijgend en deels verdubbelt de kathedraal.
Eén punt op het plafond fixeert ze. Naar anijs en snorcrème stinkt de man naast haar. Van een vreemd parfum wordt de geur discreter en verhuld. Hem de rug toedraaien durft ze niet.
Een karperkring zonder nut deint uit.
AVOND DOCHTER SLAAPT IK ZIT OP BALKON
Avond. Dochter slaapt. Ik zit op balkon. Fles landwijn staat. binnen handbereik: vi negre.
In dit Catalaanse zomeren wordt sinds ooit gestreden om blauwer blauw. Lucht en zee lijken kalm in elkaar te vloeien. Schijn slechts: vlakken en vegen wit contrasteren. Klaarder dan de grauwe streek van kunstlicht en randverlichting.
Zomer. Lucht. Blauw. Toch heb ik het koud soms in dit land van golvende en rijpe velden waar oorsprong dichter dan einde is. Vanuit een andere vallei klinkt kleurloos een klank die woord wordt. Woorden worden helder, zuiverheden van kristal. Zang. Adem.
Haal altijd gulzig adem, Sarah. Geloof nooit wat verklaard wordt.
Doorlopend pompen torens als fallussen levenskracht en water. Wat daar beschamend weggestopt wordt, is hier godsgeschenk. Een flauwe tik op een rots vermag veel. Toch is dit niet het beloofde land.
Het glas wijn ligt goed in de hand. Misschien moet ik toch minder drinken.
Sarah, haal altijd gulzig adem. Wat verklaard wordt moet je niet geloven. Zoek. en lees vergeelde boeken, vooral de nooit-gekraakte.
Op zoek ben ik. Naar wie ik ben? Waarnaar ik zoek?
Warmte in mijn mond zoek ik. Geen verkoudheden meer en slijmen die doorlopend praten beletten. Geen oostenwind die verkilt en vingers verkrampt. Geen gefilterd kraantjeswater maar bergbronwaters, eerlijker dan wat open riolen bezoedelt.
Ik kan de slaap weer maar niet vinden. Het eeuwige draailicht van de vuurtoren houdt me in de ban. Roodgekleurd wordt niet: geen scheepje uit de branding ligt radeloos en dof verdrinking te spelen.
Een gewetenloze revolutie bestaat niet, heeft X ooit beweerd. En terecht. Woorden veranderen niemand. Net als molotovs. Kijk om je, Sarah, weet: het abc is zin- loos. Kijk en weet: bij- geloof verandert. Moordt. Sarah, waarom nog iets geloven? Waarom nog zoeken?
Blauwen ik versmelten. Minder gejaagd begint mijn hart te slaan. Intenser onderga ik dagelijkse ervaringen beleef ik onderhandse sensaties doorleef ik momentopnames en verrassende Yashica-snaps.
Smal en steil is de kuststrook, doorgaand en hemeltergend. Waar water lucht wordt, is alles impressie: blauwer en groen en ontelbaren geel, rood en hout en peper en zout.
Onrustig slaapt mijn dochter haar slaap. Geen wind raakt beschermende naaldbomen aan. Sterren weerkaatsen golven. Bevend volgt gammel licht flauwe bootjes op zoek.
Verroeste sleutels vinden abrikozen kerkjes op formaat mogelijk zijn. Kloostergangen geven rust en dromen. Ze onthullen een verleden, vaag en nabij. Deel geworden ben ik van dit binnenlandschap.
Het zomert in Catalonië. Water planten mensen verdampen. Hoog- seizoen en uit nevels stijgen geuren en kunst op. Stel je voor: een verkleurde prentkaart. Een lucht onmogelijk blauw vol mistigheid en mysterie. Een gelig kerkje vol adem.
Adem, Sarah, maar hoed je voor bedrukt papier. Vergeet nooit: ik lieg, de dichter liegt bij elke pennetrek.
Dronken spreek ik een nieuwe fles aan. Bomen zee en lucht onderscheid ik amper nog. Ver weg gieren banden.
Ik heb gelogen, Sarah, ik lieg niet: ik verwoord slechts andere waarheden.
Ik ben thuisgekomen in dit land van vergeten waterputten. Is dit verbeelding? Koester ik zon? Aanbid ik nacht? Of is het de stilte die ik niet zie en waarvan ik smaak de geschreven kus die twijfelt aan oude en vergeten teksten.
Dromen over waarheid doe ik niet. Dromen zijn niet langer. Waarheid is. Eénzelvig woord dat naaktheid verbeeldt, staat op. Op zich. Duurzaam moet papier zijn: vrij en open.
Een gedicht, Sarah, heeft geen contoeren of zwarte lijnen als stripverhalen. Uit deint het gedicht. Wat jij als streling aanvoelt, is verruiming. Een gedicht, Sarah, is onvatbaar als jij?
Mat is de zee geworden. En egaal. Op oneindig staat de horizon. Doorheen zwart kreet een onwillige motor.
De ondraaglijke pijn hoor ik nog van een geweten overlijden, plagiaat en de verbannen lach van een te ver familielid.
Dronkenschap is wonderbaar sloopt werende grensbakens en laat demonen uit mijn hart ontsnappen. Heimwee keert terug en gedichten vol pijn en weemoed, wanhoop.
Stom is de nacht geworden bijna: scheepjes dobberen nog misschien. Motoren zwijgen.
En voel: ik ween niet meer achter mijn ongenadige ogen. Ik ween met tranen. Uit woede tegen haar wrede god. Denken doet hij niet. Slechts wegnemen wat dierbaar is. Zij, wrede god, zíj hield van jou. Ik kan niet anders dan wenen en jou haten.
Drank moet niet meer. Nuchter begin ik te worden. Kan dronken- schap soberheid zijn? Kan sprake- loosheid rijkdom brengen? Ademhalen verruimt. De horizon wordt voorgoed verlegd. Anders gelegd. De streep tussen land en lucht, werkelijkheid en droom, vervaagt. Is niet langer begrenzing, barrière. Drank moet niet meer. Nuchter ben ik geworden.
Het draailicht van de vuurtoren lijkt geen schepen meer te lokken: met sirenen is ook verbeelding verdwenen. Zwart is zee geworden. En afwezig plots.
Luister, Sarah, luister. Eindelijk zal ik mijn waarheid vertellen. Niet de dichter zal spreken; wel de vader die diep ergens in me woekert. En toch, Sarah, kan ik me de vader niet los van de dichter voorstellen. Weet: kind ben ik met jou. Gesprekspartner. Samen groeien we op. Slechts jou zal ik nooit zijn kunnen wellicht.
Eén twee drie lichten één twee tellen zwart. Kleuren doet de vuurtoren niet meer. Wind rust. Verdorde takken kraakt geen voet. Hond noch ruiter kondigen een laatste oordeel aan. Geen mogelijke uitweg.
Hoor, Sarah, hoor. Onthoud de woorden van een oud en geleefd man. Grijs word ik: allang tel ik niet meer. De slaap der onschuldigen die jij ondergaat, is mij ontnomen. Recht van spreken heb ik. Des te meer. Zalven doen mijn woorden niet (Dat weet jij maar al te best.): kwetsend bereiken ze veel meer. Zelfs moorden kunnen ze.
Ogen en lippen en woorden bepalen mijn bestaan. Wat ik verzwijg, meen ik niet. Wat ik hoop, verwerp ik. Wat ik zie, probeer ik te verwerken.
Wat mij bepaalt, zijn vingers. Letters. Wat mij beperkt, zijn letters. Vingers.
Woorden. Nog zwijg ik meer dan ik zeggen wil. Nog bedoelen woorden meer dan interpreteerbare betekenissen.
Weet je, Sarah, buigen doe, ik soms. Knielen kan ik niet. Hét woord is mijn enige zekerheid. De enige dwaasheid zou verloochening ervan zijn. Saartje, ik smeek je: herroep nooit wat je woord verkondigt. Geloof de waarheid niet die omstaanders domweg uitbraken. Ga alleen maar voort op ervaren en pijnlijke kaakslagen.
Taal zeg ik en denk: oorsprong, bestaan en overleving. Want dood ga ik niet, Sarah, dood ga ik nooit. Immers: woord taal gedicht ben ik.
[begin zomer 1993 - 18 januari 1995]
EL CAFÉ VILA DE GIRONA Jaume Pons i Marlf (1855-1931)
20 januari 1877. Pyreneeënwind jaagt over de plaça del Vi. Burgers met toverhoeden en militairen spelen en converseren. Een eenzaat droomt een andere volle pint en raadt.
Aan de ronde tafel zitten heren met baarden en snorren Catalaan te zijn. Het immense schaakbord beroert hen niet. Toverballen zijn uit hun gezichtsveld verbannen: vooruit kijken ze en hebberig. Eén leest beursberichten en voorspellingen.
Een officier in rode broek verstoort het grijze evenwicht. Autochtonen genieten zijn voorkeur zeker niet.
Een oudere lijkbidder rookt een sigaar en denkt aan zijn te jonge echtgenote die erg ziek in haar boudoir rust.
Spiegels verruimen het café. Bedrieglijk.
Toch blijft een vrije plaats over voor een telaatkomer. Tiens, hij was niet in de hoogmis! Een verloren stoel vinden zal voor de ober niet moeilijk zijn.
RETRAT DE DONA Francesc Vayreda (1888-1929)
Zondag en hoogmis. De jeugdige associé van haar man is gekomen. Cru heeft ze erna een laatste keer gezegd en zijn eerstverwekte beleden. Ver weg kraaide een haan. Angstig is hij weg- gelopen. Of verstoord en bedrogen? Een hoek van het tapijt verraadt nog.
In de wandgrote spiegel schikt ze haar kapsel. Vocht parelt speels nog op de binnenkant van melkwitte dijen. Uitgerokken buikspieren herinneren zeven maanden. Scherpe tepels genieten na. Toch is heimwee al opgeborgen.
Roze of ivoorkleurig: welke jurk zou haar man vertederen? N' importe, dat hij zijn zoon zal krijgen, telt.
Weer zal ze op de rambla flaneren een gerespecteerde en begeerde vrouw zijn: haar offer is eindelijk volbracht.
CASTELL DE LA FOSCA (Palamós)
Een vervallen hoeve boven woedende rotsen. Aan de voet een strand. Woelend zand tussen vingers. Een gespannen boog. van pijnbomen. De gouden incaschijf. Weggeroofd door spaanse opdringerigheid. En vernietigd. Een verbrande kreet van een kristallen kind. Een vlakte in kogelpennen blauw. Catalaanse rust. Ver weg een dak. Of is het een zeilboot?
EL PORTAL DE LA VERGE (Peratallada)
Klimoppen muren leiden aandacht af van de rotsige hoofdstraat. Honden waken voor doorgroefde deuren die textuele geheimen van vroeger openbaren. Balkons zijn bewoond door geraniums en gesloten luiken.
De kerk extra muros is vergrendeld. Ganzen verraden een verloren toerist.
ESGLÉSIA PRERROMÁNICA (Romanyá de la Selva)
Poedergoud is op oude stenen gestrooid. Ook de harde grond heeft zijn deel gehad. Slechts bladeren op de aarde ontbreken en tooien nog lang geen herfst. Rimpels en bochels echter kunnen niet weggemoffeld worden. Sporen van gekgegeseld geloof tonen aan: eerlijker dan opdringerige kathedralen waren deze rustige baarmoeders.
Nu een mis en mineur uit het einde van een leeggespoelde wereld: kinderen stamelen gevoelloze gebeden. Dood is triest en zonder gevolg.
AFRODITE (Sant Mart! d'Empuries)
Het halflange golvende haar is opgebonden (Omdat ze uit de zee geboren werd.). Discreet. Oogschaduw behoeft haar egale gelaat niet. Geen sieraad tooit haar halsje.
Waarom, Praxiteles, heeft ooit zo'n schoonheid voor jou geposeerd? Toch droomt haar wrange mond nog van schuimend water. Een trage traan in de hoek van haar linkeroog.
COVA D'EN DAINA (Romanyá de la Selva)
Geen gepolijst marmer nodig hebben om voor altijd verdoemd te zijn.
Tevreden zijn met wat windpokken zwerfstenen die schijnbaar nonchalant neergesmeten zijn tussen reumatische en moegetergde kurkeiken.
Onaantastbaar en onbegrijpend wordt hun ovalen eenheid toegedekt, weggeborgen door raadselachtige en grauwe kilte.
Kruinen ruisen niet meer zoals taal: e onbeholpen om te verwoorden.
11-10-2006
KAFTONTWERP VAN "HET WOORD HERTALEN" EN "WAT STILTE GENOEMD WORDT" (+ illustratie)
De omslagtekening, "Puig d'Arques (tussen Cruïlles en Cassá de la Selva)", is van Rik Wouters. Houtskool. 1995.