|
|
Zoektocht naar een zinvollere realiteit |
|
15-04-2014 |
DING 56-71 |
Das Ding56.5.: „Meinen wir, das Gemälde entnehme dem Wirklichen ein Bild und versetze dies in ein Produkt der künstlerischen … Produktion? (6.) Keineswegs.“ ‘Produktion’ => (6.) ‘Keineswegs’. Geen sprake van! Geen geforceerd veroorzaken, geen gewelddadig fabriceren! 57.10.: „Hier ist weder ein wirklich vorhandener Brunnen poetisch abgemalt, noch ist das allgemeine Wesen eines römischen Brunnens wiedergegeben. (11.) Aber die Wahrheit ist ins Werk gesetzt. (12.) Welche Wahrheit geschieht im Werk? (13.) „Kann Wahrheit überhaupt geschehen und so geschichtlich sein? (14.) Wahrheit, so sagt man, sei doch etwas Zeitloses und Überzeitliches.“ Heidegger zoekt naar het onderscheid of de relatie tussen werkelijkheid, waarheid en ‘Werk’, en hoe je dat in taal kunt weergeven. Hij vraagt: wat doet het gedicht? Hij verwerpt vooraf twee traditionele en gangbare voorstellingen: - ‚hier ist weder ein wirklich vorhandener Brunnen poetisch abgemalt‘;- ‚noch ist das allgemeine Wesen eines römischen Brunnens wiedergegeben‘. Het gaat noch om een ‚woordenschildering’ van een concrete fontein, noch om de algemene essentie ervan. Hij poneert kortaf een tegenstelling (‘aber’): hier is waarheid ‘ins Werk gesetzt‘. En meteen vraagt hij méér: ‘welche Wahrheit?‘; hij vraagt welke waarheid hier dan wel werd neergezet. Niet zo maar waarheid. Hij vraagt echt méér: welke waarheid ‘geschieht im Werk‘? Hoe kan waarheid überhaupt ‘geschieden’? Daarmee hebben we drie aandachtspolen: werkelijkheid, waarheid en ‘Werk’. Wat is het onderscheid, wat is hun onderlinge relatie? Opmerkelijk: Heidegger vraagt niet welke werkelijkheid. Hij vuurt hier in feite twee vragen af. In 57.12.: vraagt hij: welke waarheid? In 57.13.: ‘Kann Wahrheit überhaupt geschehen?‘ Kan waarheid ‚geschichtlich‘ zijn? Zitten we hier niet in de kern van Heideggers ‘metafysica’? Midden in de ‘Seinsgeschichte’? Deze vragen moeten voor veel traditionele filosofen klinken als heiligschennende vloeken in de kerk:- Waarheid als ‘Geschehnis’; - Sein’ als ‘Geschichte’. In 57.14. veegt Heidegger brutaal alle traditionele filosofie en al de traditionele filosofen samen in de verfoeide vergaarbak van ‘das Man’: ‘so sagt man.’ 58.1.: “Wir suchen die Wirklichkeit des Kunstwerkes, um dort wirklich die Kunst zu finden, die in ihm waltet.“ We struikelen weer over termen als : ‘Wirklichkeit’ en ‘wirklich‘, en vooral over ‘waltet’. Wat zouden we iets moeten zoeken om het te kunnen vinden als het ‘waltet’? Ligt kunst dan niet open en bloot voor de hand? Is ze niet massaal aanwezig in musea? (‚Suchen‘: filosofen zijn geen ‚weters‘, maar zoekers (Cf 49.4. & 59.3.) 58.2.: “Als das nächste Wirkliche am Werk erwies sich der dingliche Unterbau. (3.) Um dieses Dingliche zu fassen, reichen aber die überlieferten Dingbegriffe nicht aus; denn diese selbst verfehlen das Wesen des Dinghaften. (4.)Der vorherrschende Dingbegriff, Ding als geformter Stoff, ist nicht einmal aus dem Wesen des Dinges, sondern aus dem Wesen des Zeuges abgelesen.“ Heidegger houdt voor alle zekerheid toch nog een opruiming. ‘Zeug’! : de traditionele visie op ‘Zeug’ vervalste onze kijk op het ‘Ding’. Ze keken meer naar de pottenbakker dan naar de pot! Ze lieten zich verleiden door wat hen te opdringerig werd voorgeschoteld, en vooral door wat anderen voor hen er over hadden verkondigd. Ze keken te veel en te exclusief naar de pottenbakker en onvoldoende naar de pot. Hou je ver uit de buurt van de traditie! 58.6. „Dieser indessen nicht eigens bedachte Vorrang des Zeugseins gab den Wink, die Frage nach dem Zeughafte erneut zu stellen, aber unter Vermeidung der geläufigen Auslegungen.’ Onverschillig welke uitleg de traditionele filosofie ook geeft, ze zijn allemaal misleidend. We moet ze mijden als de pest. Heidegger bijt hier flink van zich af. We moeten die verklaringen zelfs vermijden! Het gaat ook om de kern van zijn lezing: Zeker niet via de antieke causaliteit! Zeker niet volgens de gangbare opvattingen. Ze dwaalden allen. 59.1.: „Was das Zeug sei, ließen wir uns durch ein Werk sagen. (2.) Dadurch kam, gleichsam unter der Hand, an den Tag, was im Werk am Werk ist: die Eröffnung des Seienden in seinem Sein: das Geschehnis der Wahrheit.“ Heidegger luistert niet naar de traditionele filosofie, maar laat zich wel door een ‘Kunstwerk’ gezeggen: ‘durch ein Werk sagen’ (59.1.). Hier wordt het ondergeschikt belang van ‘Zeug’ aangeklaagd. En wat blijkt? Het nieuwe inzicht was helemaal niet zo verborgen! Hadden we maar met de juiste instelling naar ‘Zeug’ geluisterd, dan lag wat een ‘Werk’ is ‘unter der Hand, an den Tag’. Hoorden zijn luisteraars het in Keulen donderen? Of bleven ze potdoof? En nu vat Heidegger zijn visie zeer gebald samen: ‘die Eröffnung des Seienden in seinem Sein: das Geschehnis der Wahrheit.‘ ‘Zeug’ als bemiddelaar, als gestalte van ‘Geben’; ‘es gibt’. ‘Zeug’ => toont ‘was im Werk am Werk ist’. Geen externe causa: ‘im Werk’! Een juist begrepen ‚Zeug‘ geeft toegang tot de kern van Heideggers kerugma: ‘Im Werk am Werk’ = ‘Eröffnung des Seienden in seinem Sein’: het ‚Sein‘ van het eindige zijnde is ‘das Geschehnis der Wahrheit’. Is epifanie! Is ‚Sein‘ in een eindige gestalte aanwezig brengen. ‘In seinem Sein’: de ‘Wahrheit’ zit niet gevangen in de eindige gestalte, deze laat een doorkijk naar het volle ‘Sein’. Ze laat op eindige wijze die volheid van het ‘Sein’ aanklinken. ‘Eröffnung’: Wat is dat? Wat moet geopend worden, wat moet nodig getoond worden? Wat verbergt zich achter het ‘Werk’? En waarom? Achter de ‘Wirklichkeit des Werkes’? ‘Das Geschehnis der Wahrheit’! Waarheid gebeurt! Waarom gebeurt ze, en waarom is ze niet gewoon altijd onveranderlijk zichzelf? Waarom kan ze er niet gewoon zijn, niet gewoon ‘er zijn’, zonder poespas? Zonder ‘gedoe’? Ze ligt ook niet in een of ander depot onder een barcode. Opgeslagen waarheid. Waarheid mààkt zichzelf waar door te ovr-grenzen. Volgens Heidegger manifesteert waarheid zich in een veelheid en verscheidenheid van eindige gestaltes. In eindige vormen. Elke waarheid, elk ‘Wesen’ van ‘Sein’ wil een eigen, eindige, onderscheidbare individuele gestalte aannemen; ze wil in die eindige gestalte uniek zijn, herkenbaar zijn, onderscheidbaar van de andere waarheden; ze wil als uniek ont-springen aan de poel van gesmolten lood van het apeiron. ‘In seinem Sein’: dat is de gedimde, de geïndividualiseerde gloed van ‘Sein’. De opening naar de volheid, naar de volheid, de heftigheid van de volle gloed. In de averechtse richting naar de prisma kijken, waarin de eenheid van het licht gebroken wordt in veelheid en diversiteit. ‘In seinem Sein’: Toch een probleem!! Terugkijken in de averechtse richting door de prisma, van openbarende breking naar nivellerende, egaliserende, dedifferentiërende eenheid. De gloed van ‘Sein’ ontvouwd, uitgesplitst zien door een prisma. Door een kier, gemilderd door een flessenhals, eindig en draaglijk gemaakt. 59.3. „Wenn nun aber die Wirklichkeit des Werkes durch nichts anderes bestimmt werden kann als durch das, was im Werk am Werk ist, wie steht es dann mit unserem Vorhaben, das Wirkliche Kunstwerk in seinen Wirklichkeit aufzusuchen?“ Die foute visie kalefateren we op door er een ‘Oberbau’ bij te fantaseren, en door daar dan ‘Kunst’ te huisvesten. ‘In seinen Wirklichkeit’: ontdaan van de gloed en de glans van het ‘Sein’, in zijn schamelheid, in zijn naakt blootje. ‘Entzaubert’. Waarheid: de ons toegekeerde zijde van het ‘Sein’. De kenotische zijde. ‘Mittel’, ‘Dingliche’, ‘Dinghafte’, ‘reichen nicht zu.’(60.) Elk idee van ‘Unterbau’ (59.4.) schiet tekort. Ze bereiken, ze tonen niet het echte gebeuren. Ze besnoeien het echte gebeuren. Ontnemen het zijn glans en gemilderde gloed. 61.: “Zum andern: Das, was wir damit als nächste Wirklichkeit des Werkes fassen wollten, der dingliche Unterbau, gehört in solcher Weise nicht zum Werk.” Ontdaan van zijn gestaltegevende functie, van zijn brekende, filterende en matigende rol, van zijn epifanerende werking, beroofd van de originele glans en de gloed van het ‘Geschehen’. 62.2.: “Aber das Werk ist kein Zeug, das außerdem noch mit einem ästhetischen Wert ausgestattet ist, der daran haftet.“ 63.3.: „ Es ist die Fragestellung der Ästhetik.“ ‚Ästhetik‘ is een verleidster. Niet links weg, Neen! Wel ‘im / am Werk’: in en door eindigheid, in en door een eindige, milderende gestalte, in en door een brekend prisma. 63.4. ‘Überlieferte Auslegung’ : dwz, foute, achterhaalde analyses. 63.6.: “Worauf es ankommt, ist eine erste Öffnung des Blickes dafür, daß das Werkhafte des Werkes, das Zeughafte des Zeuges, das Dinghafte des Dinges uns erst näher kommen, wenn wir das Sein des Seienden denken.“ Hoe geraken we uit de padstelling? Via een mengeling van halve of opgelapte waarheden?Neen! Alleen ‘eine erste Öffnung des Blickes‘ kan ons hieruit helpen. Pas dat kan ons in de buurt (‘näher’) van het echte ‘Werkhafte‘, het ‘Zeughafte’ en het ‘Dinghafte’ brengen. Heidegger stelt wel steile voorwaarden. Heeft de metafysica niet 24 eeuwen lang vergeefs geprobeerd ‘das Sein des Seienden’ te denken? Nu vraagt Heidegger ons schoon schip (‘auf die Seite stellen’, 7.) te maken met de traditionele filosofie. 63.8. : “Deshalb müssen wir einen Umweg gehen.“ Die ‚Umweg‘ zal alle hindernissen omzeilen: Op die ‚Umweg‘ moet het ‚Dinghafte am Werk‘ => over het ‚Werksein des Werkes‘, ‚aus dem Werkehaften gedacht sein‘.‘Umweg gehen’. Caramboleren, over de eindigheid. 63.10. : „Das Dinghafte am Werk soll nicht weggeleugnet werden; aber dieses Dinghafte muß, wenn es schon zum Werksein des Werkes gehört, aus dem Werkhaften gedacht sein. 11. Steht es so, dann führt der Weg zur Bestimmung der dinghaften Wirklichkeit des Werkes nicht über das Ding zum Werk, sondern über das Werk zum Ding.“ Dat is een ‘Kehre’! Niet: ‘Ding =>Werk.’ Maar: ‘Werk => Ding’. Niet meer moeizaam opklimmen van het kleine naar het omvattende, niet van het deel uitbreken naar het geheel. 64.1. “Das Kunstwerk eröffnet auf seine Weise das Sein des Seienden. (2.) Im Werk geschieht diese Ëröffnung, d.h. das Entbergen, d.h. die Wahrheit des Seienden. (3.) Im Kunstwerk hat sich die Wahrheit des Seienden ins Werk gesetzt. (4.) Die Kunst ist das ‘Sich-ins- Werk-Setzen der Wahrheit. (5.) Was ist die die Wahrheit selbst, dass sie sich zu Zeiten als Kunst ereignet. (6.) Was ist dieses Sich-ins-Werk-Sezten?“ Wie kan de pretentie hebben dit beter te formuleren dan Heidegger zelf deed?We zijn in elk geval ver uit de buurt van de esthetica, van het genieten van de schoonheid van kunstwerken in musea. Wat wel te releveren valt, is de verbluffende nieuwheid van Heideggers visie op de werkelijkheid. Hier staan de peilers van Heideggers visie verzameld en in verband gebracht: ‘Kunst’, ‘Werk’, ‘Wahrheit’, ‘Sein des Seienden’, ‘Eröffnen’, ‚Entbergen, ‚Geschehen‘, ‘Sich-ins-Werk-Setzen‘, ‚Ereignen‘. Mij intrigeert ‚aus seine Weise‘: dat ‚Eröffnen‘ kann dus op vele verschillende wijzen gebeuren: pluraliteit en diversiteit. Het moet de kenner opvallen dat in deze laatste alinea van het eerste deel van zijn lezing de laatste zin als terloops ‘ereignet’ vermeldt. Men neemt aan dat ‘Ereignis’ Heideggers denken beheerste tussen 1936 en 1938. Zijn ‘beschermde’ beschouwingen over ‘Ereignis’ kun je lezen in volume 65 van de GA. Mij intrigeert in 64.5 Let weer op: ‘Werk’ # ‘Werk’. Dat is geen wetenschappelijke tekst! Maar een ‘Besinnung’.Im Werk’: ‘Eröffnung’, ‘Entbergen’, ‘Wahrheit des Seienden’. Waarheid is geen aan de vergankelijkheid van de tijd onttrokken toestand, maar een gebeuren, een activiteit, een prestatie: de weelde van het anonieme, gestalteloze ‘Sein’ een etalage schenken, een kans geven zich zelf een gestalte te geven via de eindige gestalte van een eindig zijnde. 64.6. Toch opmerkelijk dat Heidegger in 64.6. vraagt wat dat ‘Sich-ins-Werk-Setzen’ mag zijn, terwijl hij dat blijkens 64.4 al wist. We mogen besluiten dat Heidegger hier fundamentele aandachtspunten bijeen brengt, maat dat hun onderlinge relaties nog verder beraad vereisen. Er staan ons dus in het vervolg van de lezing nog verrassingen te wachten. Ik wil dit deel van mijn commentaar besluiten met een citaat van Cees Fens: “Ik ontdekte dat ik eigenlijk altijd over het onderste deel van het schilderij heen in de verte had gekeken.: de lucht in, naar de horizon en vooral: over de horizon heen, naar wat helemaal niet op het schilderij stond: een altijd doorgaande, stille, heldere wereld, door de kou uit die altijd drukkende lijst gehaald. Ik was gelukkig geweest met de begeerte naar iets onbereikbaars, zelfs onzichtbaars: een gezuiverde wereld.” (In: Het volmaakte kleine stukje, 2009, p. 39.) *** *** ***
|
|
|
Reacties op bericht (0)
|