2014.06.13Begin, αÏÏη, andere Anfang Dit is gedurfd!Aristoteles had het juist gezien: we weten niets zolang we niet het âbeginâ, de αÏÏη van iets kennen. Hij vatte echter dat begin exclusief intramundaan op. Louter binnenswerelds, gevangen, ingesnoerd in NUC. Dat hij een afkeer had van de toen geldende mythische verklaringen siert hem! Toch maakte hij het zich wat te gemakkelijk, achteraf gezien dan wel. Hij bleef, tegen de visie van zijn meester, Plato, in kleven aan te grijpbare, te tastbare αÏÏαι. Hij had gelijk de mythen niet âDenk-würdigâ te achten.Hij had echter dieper moeten graven, verder moeten kijken, voorbij de materie. Heidegger probeert dat: hij komt daarbij uit bij âGottlosigkeitâ, bij Seinsverlassenheitâ, bij âSeinsvergessenheitâ, bij âVerborgenheitâ, bij âEnzugâ, bij Ðηθη. Ten slotte bij de âkenosisâ! En, vooral die âkenosisâ moeten wij âDenk-würdig bedenkenâ. Daar moet ons denken starten, ook als we over het ondermaanse nadenken. Maar die âandere Anfangâ heeft nog geen start gekregen. Daar durft blijkbaar niemand aan! Dat heeft blijkbaar nog niemand gelezen bij Heidegger. Het staat nochtans herhaalde malen expliciet in zijn âBeiträgeâ (GA 65), en ook b.v. in zijn commentaar bij âDer Rheinâ van Hölderlin. (GA 30:268-273)Waarop wachten ze ?
2014.06.11KenosisKenosis is geen fantasietje! Het is wel het basis inzicht waaruit heel het ‘meta-fysische’ denken kan en moet voortvloeien. We moeten kenosis enfin ‘Denk-würdig Bedenken’. (GA 79:70) We mogen niet louter intramundaan blijven rondzwabberen. ‘Seinsverlassenheit’, Gottlosigkeit’, ‘Entzug’, ‘Verborgenheit’, …Uit kenosis als gebeuren ontspringt eindigheid. Eindigheid zet de poort wijd open voorpluraliteit, voor versplintering. Uit de fragmentatie volgt vanzelf diversiteit. Met des nieuwe ingrediënten: eindigheid, pluraliteit, diversiteit, versplintering kunnen zich IIen samengroeien. Die identiteiten staan assertief op hun strepen en laten zich niet ‘van den bak zetten’, ze eisen voldoende ruimte op voor zichzelf, en zetten daarom grenzen om zich heen uit: geen bilocatie! Daarom staan alle zijndne naast elkaar, geven wel elkaar ruimte en scheppen zo ruimte en tijd. ‘Nähe’ en ‘Ferne’. Daarom zit er overal open tussenruimte tussen de zijnden.Kenosis ó identiteit. Identiteit ó Samenhang. Twee polen. Na de ‘kenosis’ trekt de Exuberante op queeste, op zoek naar het eigen ‘Ereignis’.‘Kehre’. Zo ontstaan twee zijnsniveaus:- de exuberante, kenosis, queeste, epifanie, Ereignis;- eindigheid, pluraliteit, diversiteit, met twee bewegingen:- - Zelfaffirmatie, II;- -Zusammengehörigkeit, complementariteit. Kenosis: Seinsverlassenheit, Seinsvergessenheit, Gottlosigkleit, Entzug, Verborgenheit; vandaar queeste. De IIen zijn steeds, stees ‚unterwegs‘, steeds op weg naar …, daarbij steeds over-grenzend, steeds uit zich zelf uitpuilend; steeds op inter-actie met anderen uit. ‘Übergang’, ‘Umschlag’, ‘Be-wëgen’, dunamis en energeia, ‘Pfad’, ‘Nähe’, ‘Ferne’, ‘Ereignung’, queeste, epifanie, openbaring, … ‘Kenosis’ => ‚Exitus‘ =>‘Sich-ins –werk- Setzen’ => ‚Wesen‘, => ‚Ereignung‘, => queeste, epifanie => openbaring => ‚Wahrheit des Seyns‘ => ‚Kehre‘ => ‚Ereignis‘ => ‚Reditus‘, …Geen interactie heeft zin als louter intramundaan. (GA 39:256-257) (GA 79:70, cf P. Emad, 2012,p. 192 sq)- ‘Wesen des Seyns’- ‘Wesen des Menschen’- Brauchen GA 65:251
2014.06.09Val van IcarusNav. Joël de Ceulaer, Gooi God niet weg, 2014 Op p. 51-52 van ‘Gooi God niet weg’ wendt Joël de Ceulaer een gedicht van W.H. Auden, ‘Musée des beaux Arts’ verkeerd aan. Auden mijmert over Breugels ‘Val van Icarus’. (Cf. H.J. van den Berg, Met menselijk lichaam I, 1961, p. 11-28 & 321-324) JdC leest het als een tekst over onverschilligheid. (Zoals ook Vd Berg het ziet.) Maar dat is het niet!Alles wat Breugel schildert, alles wat Auden opsomt drààgt die val. Is er bij betrokken. Alles apart en alles als heel in samenhang. De evolutie gaat wel over individuen, maar gedragen door alles. Ze gaat om meer dan die individuen, zelfs meer dan populaties of rassen. Alles is erbij betrokken. Elke verandering gaat telkens iedereen en het geheel als geheel aan. Over de samenhang in diversiteit. Samenhangend vanuit én universele wetten én individuele identiteiten. Zij alle dragen, beoordelen, selecteren, aanvaarden of verwerpen de ‘nieuwkomers’, de veranderingen. Zij allen beslissen over de val. Zijn erbij betrokken. Ze staan er niet onverschillig tegenover. Alle samen als geheel en als IIen. Zo evolueert alles. In het geval van Icarus: zij verwerpen hem; ze hebben hem niet nodig. Ze dragen hem dus niet. Ze zijn niet onverschillig, maar betrokken partij. Ze verwerpen hem. Icarus past niet in het geheel och bij iets afzonderlijk. Icarus mag zonder gevolg noch spoor, zonder attentie. JdC verengt ook het hele gebeuren tot lijden. Tot menselijk lijden. Het schip zeilt rustig verder, weg van Icarus. Ieder is benomen door zijn eigen bezigheden. Aarde, water, lucht noch vuur nemen hem op, dragen hem, bergen hem, geven hem een plaats in de evolutie van het geheel. De evolutie is een gebeuren van het geheel, van de samenhang van vele en diverse IIen. Ze is erop gericht de verborgen rijkdom en weelde aan pluraliteit en diversiteit van de Exuberante breeduit te etaleren. De verborgen weelde van de Exuberante en van elk II. En natuurlijk van elke nieuwkomer. Vooral van hun samenhang, van hun ogivale betrokkenheid, van hun op elkaar ingesteld zijn, elkaar bevestigend, openbarend en bevorderend. Geen zinloos, chaotisch, inhoudsloos naast elkaar opgestapeld liggen in enig verlaten depot. De II én de samenhang van het geheel hebben een openbarende kracht, een zending, ze gaan een queeste, waarin de IIen én het geheel, de samenhang zin realiseren. Zin! Het gaat in de evolutie niet om een onbeperkt voortwoekerende pluraliteit en diversiteit op zichet gaat in de evloHe. Het gaat om via die pluraliteit en diversiteit en innerlijke verborgen weelde van de Exuberante te realiseren, en deze realiserend te openbaren en te bevestigen en zijn Gratiën een eigen gestalte, een individueel gezicht te geven. Win-win. Maar niet voor Icarus! Icarus distantieerde zich van het geheel; hij wou weg uit de beknelling van uit de verstrengeling van en uit de incorporatie in het labyrint. Hij wou zijn individualiteit urgeren tegen alles in, tegen de samenhang in. Hij wou zichzelf los maken, zijn onafhankelijke individualiteit manifesteren, los van de dragende samenhang met de elementen in het geheel. Dat verzet tegen de ogivale betrokkenheid werd zijn ondergang, als individu. Daarom verdwijnt hij spoorloos, door niemand uitgewuifd! Niemand mist hem. Zonder samenhang met, zonder opvang in het dragende geheel ben je gedoemd tot Niets. Als je die samenhang als hinderlijk verwerpt, dan word je zelf als hinderlijk afgevoerd. NBOvidius: “Hij verwenste zijn kunst.” Het kunstmatige, het niet natuurlijke, niet organische, wat uit de NUC-band springt, uit de ogivale samenhang van het labyrint, wat niet door het geheel gedragen wordt.