Heidegger lezen
Zoektocht naar een zinvollere realiteit
15-04-2014
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DING 32-44
Ding 32-44In alinea 32. zien we dat vanuit ‘Dienlichkeit‘ het zijnde (niet ‘das Ding’!) een ‘Anwesen’ en een individuele eigenheid of identiteit verwerft. 32.1.: „Dienlichkeit ist jener Grundzug, aus dem her dieses Seiende uns anblickt, d.h.   anblitzt und damit anwest und so dieses Seiende ist.“             We herinneren ons de opmerkelijke bewering in WHD, p. 16: ”Er [der Baum] stellt sich uns vor. Der Baum und wir stellen uns einander vor.” 32.7.: “Stoff und Form sind keinesfalls ursprüngliche Bestimmungen der Dingheit des    Dinges.“             Heidegger wijst het hylemorfisme radicaal af, omdat het niet reikt tot de ‘Dingheit des bloßes Dinges’. De traditie biedt ons geen antwoorden op onze            vragen. Het tweespan ‘Stoff’ – ‘Form’ biedt geen toegang tot de ‘Dingheit des bloßes Dinges.’ We moeten we dus elders of dieper graven. et tweespaqn HeDe alinea’s 33 & 34 & 35 maken duidelijk dat ook overwegingen over tuig (‘Zeug’), over gereedschap ons niet een juist inzicht in het ‘Dingbegriff’ brengen.  36.6.: “Aber deshalb ist sie [‚Schöpfungsgedanke‘ 36.1.]‘nicht weniger als die anderen genannten Auslegungen der Dingheit des Dinges ein Überfall auf das Dingsein des Dinges.“             Ook de benadering van het ‘Ding’ vanuit een ‘ens creatum’-visie, door een schepper tot stand gebracht, blijft een ‘Überfall auf das Dingsein des Dinges’. Deze ‘Überfall’ respecteert niet de individuele eigenheid van het ‘Ding’.             Waar vinden we nog een mogelijkheid tot ontmoeting, tot een respectvolle toenadering en tot respectvol inzicht in het specifiek eigene van het ‘Ding’?  Alinea 37.: Zijn we nu niet bezig het ‘ Dingbegriff’ totaal uit te kleden? Blijft er in het ‘Ding’ nog wat te overwegen of in te zien over? 37.4.:”Das besteht in dem, was dann noch übrigbleibt.“             ‚Dingsein‘ blijkt een hoopje niet te plaatsen restantjes, losse flodders, zinloze, los hangende franjes, als losse eindjes van scheringen van het vloerkleedje. 37.5: ”Aber dieser Rest ist in seinem Seinscharakter nicht eigens bestimmt.“             Blijven we met uitsluitend rommel in onze handen zitten? Hoe ver zijn we afgedwaald van de verwachting dat er ‘noch etwas anders ist’ (9.1.) opwekte? Verwijderd dolend van enig ‘Dingbegriff’? Ver verwijderd dolend van wat het perspectief dat ‘es offenbart Anderes’ (9.4.) bood. Ook de ‘Symbol’-visie wordt hier weggeblazen. (9.7.)  38.1.: „Die drei aufgefürten Weisen der Bestimmung der Dingheit begreifen das Ding als den      Träger von Merkmalen, als die Einheit einer Empfindungsmannigfaltigkeit, als den            geformten Stoff.“                         Hier volgt een oplijsting van de traditionele inzichten, van drie ‘Weisen’. Elke ‘Weise’ probeert een veelheid en diversiteit tot eenheid te verstrengelen. Eenheid = samenhang van veelheid en verscheidenheid. Pluraliteit en diversiteit, (Cf. 27.4.)(Einheit, Summe, Ganzheit, Gestalt: 24.10.)            Heidegger somt hier de drie traditioneel toonaangevende wijzen van denken over het ding, visies die hij beoordeelde, afkeurde en stellig verwierp. Die drie benaderingen of visies bieden ons niet alleen beslist geen inzicht in wat ‘Dingheit’ is, volgens Heidegger, erger nog: ze versperren ons de weg naar een juist, een indringender inzicht. Ze verhinderen elke toenadering of ontmoeting. 38.3. : “In dieser Verkoppelung haben sie die in ihnen angelegte Ausweitung noch verstärkt, so    daß sie in gleicher Weise vom Ding, vom Zeug und vom Werk gelten.”              Geen verschil tussen ‘Ding’, ‘Zeug’, ‘Werk’? Geen onderscheid? Zijn we onder weg ( ‘im Verlauf der Geschichte der Wahrheit über das Seiende’ 38.2. ‘) het inzicht in het verschil verloren? Kunnen we alleen nog ‘über alles Seiende im allgemeinen denken’? (38.4.) 38.5.: „Diese längst geläufig gewordene Denkweise greift allem unmittelbaren Erfahren des          Seienden vor.“             En verstoort de traditionele filosofie niet ‘allem unmittelbaren Erfahren des Seienden’? Hoe moet het dan verder? Als ons ‘unmittelbare Erfahren’ van de ‘Dinge’ bij voorbaat vervalst is? Wat blijft ons dan over?  38.6.: “Der Vorgriff unterbindet die Besinnung auf das Sein des jeweilig Seienden.“ Bouwt dan elke ‘Besinnung’ nutteloos op onbetrouwbare gronden? Bereiken we dan nooit ‘das Sein des jeweilig Seienden‘? (‚Versperren‘ 38.7.))             De heersende traditionele ‘Dingbegriffe’ versperren ons de toegang tot elk onderscheid tussen ‘Ding’, ‘Zeug’ en ‘Werk’. ( Cf. Das Ding : Kein Weg … ) Zo wordt elke ‘Besinnung’ op wat een ‘Kunstwerk’ is onmogelijk gemaakt door de traditionele visie op wat een ‘Ding’ is.  38.7.: “So kommt es, daß die herrschenden Dingbegriffe uns           den Weg zum Dinghaften des           Dinges sowohl, als auch zum Zeughaften des Zeuges und erst recht zum Werkhaften des       Werkes versperren.“             Kan een afwijzing van de traditie cassanter? Het zit totaal fout met die visies! Noch de dingvisie van de gangbare filosofie, noch haar kijk op getuig, noch haar kijk op ‘Werk’ biedt enige uitkomst. Alleen nieuwe wegen verkennen zou ons kunnen leiden naar een verhelderend ontmoeting met het ‘Ding’.  39.1. “Diese Tatsache ist der Grund, weshalb es not tut, von diesen Dingbegriffen zu    wissen, um in diesem Wissen ihre Herkunft und schrankenlose Anmaßung, aber auch den   Schein ihrer Selbstverständlichkeit zu bedenken.“             We moeten weet hebben van de dwalingen van de traditie, om haar misleidende rol te doorzien en nieuwe wegen te willen inslaan. 39.2.: „Dieses Wissen ist dann umso nötiger, wenn wir den           Versuch wagen, das Dinghafte des      Dinges, das Zeughafte des Zeuges und das Werkhafte des Werkes in den Blick und zum   Wort zu bringen.“             Dit zoeken naar nieuwe denkenwegen hebben we vooral nodig om ‘das Dinghafte‘, ‚das Zeughafte‘, ‚das Werkhafte‘, in het vizier te kunnen krijgen, en vooral om dat alles ‘zum Wort zu bringen‘.            Hoe breng je de sprakeloze verwondering over het ‘Dinghafte des Dinges’ ‚zum Wort‘?  39.3.: “Dazu ist aber nur eines nötig: unter Fernhaltung der Vor- und Überbegriffe jener           Denkweisen das Ding z.B. in seinem Dingsein auf sich beruhen lassen.“                        Hier treedt een zuivering op. Hier helpt de leidende leuze van de fenomenologie: “Zu den Sachen selbst!” Ons dicht in de buurt van het ‘Ding’ ophouden! Vooral dicht in de buurt van ‘etwas Anderes’! En verder niets!             We moeten ver ( ‘Fernhaltung’ ) van alle klassieke visies over ‚das Ding z.B. in seinem Dingsein auf sich beruhen lassen.‘ Bij de les blijven. 39.4.: „Was scheint leichter, als das Seiende nur das Seiende sein zu lassen, das es ist?“            Heidegger wil echter de pijn van die aanval op de traditie wat verzachten en afzwakken door ze een excuus voor te schotelen, ook in 39.5. 39.5: “ Oder kommen wir mit dieser Aufgabe vor das Schwerste, zumal wenn ein solches            Vorhaben – das Seiende sein zu lassen, wie es ist – das Gegenteil darstellt von jener            Gleichgültigkeit, die dem Seienden zugunsten eines ungeprüften Seinsbegriffes den Rücken kehrt.“                                     Heidegger keurt nogmaals het gebrek aan diversiteit, aan onderscheid tussen ‘Ding’, ‘Zeug’, en ‘Werk’ (‘Gleichgültigkeit’, ook 38.4) af. Hij beoordeelt het cassant als ‘ungeprüften Seinsbegriffes‘.            Komt hier ook weer niet Heideggers alles overkoepelende bekommernis naar boven: het ‘Sein’ van het ‘Seiendes’ te doorgronden? De zwaarste opgave is: sprakeloos staan voor het ‘Wunder aller Wunder‘ en dat dan toch, sprakeloos, ‘zum Wort’ willen brengen. Maar Heidegger zet door.Dat zal echter niet gemakkelijk zijn. (‘das Schwerste’) 39.6.: “Wir sollen uns dem Seienden zukehren, an ihm selbst auf dessen Sein denken, aber es      dadurch zugleich in seinem Wesen auf sich selbst beruhen lassen.“             Beweert Heidegger dat om elke lezer meteen te doen afhaken? Dit is toch niet alleen ‘das Schwerste’, maar zelfs geen haalbare opgave. Geen hapklare brok, in elk geval!            Let even op de afgelegde weg: hoe Heidegger via een ’Kunstwerk’ belandt in beschouwingen over getuig, en van daar in het moeras van de traditionele beschouwingen over het ‘Ding’, ‘Zeug’, ‘Werk’ (38.3.) wegzinkt en zo onverbiddelijk ondergespoeld wordt door de vloedgolf van het ‘Sein’. Als meegesleurd in een tsunami!             Met andere woorden, om over een ‘Ding’ na te denken moet we ons boven het ondermaanse verheffen, er bovenuit stijgen naar de ijle hoogten van het ‘Sein’. We moeten beslist ophouden louter intramundaan te denken! We moeten onze blikken op het Zijn zelf richten. Dat formuleert I. Auriol opvallend gedurfd en scherp: ‘percée juqu’à l’être.’            Wat moeten we doen om een ontmoeting met het ‘Ding’ te realiseren? Wij moeten ons naar het zijnde in zijn Zijn zelf toekeren, zonder de ballast van de traditionele aanwas. Dus niet volgens een van de drie traditionele visies, maar door het zijnde in zijn ‘Wesen’ te laten rusten. Wat is echter ‘in seinem Wesen auf sich selbst beruhen lassen‘? Wat is het onderscheid tussen ‚Sein‘ en ‚Wesen‘? Wordt dat uitvoerig uitgewerkt in ‘Was heisst Denken’ van 1951-52?            Is dat een taak voor ons, mensen? Moeten wij ons naar het veilige eindige zijnde toekeren om zo de gedimde glorie het volle ‘Sein’ te ontmoeten? Is het zich op het Zijn richten een taak voor het Denken zelf? Of is het een taak voor het ‘Wesen’ ons dat Zijn in eindige gestaltes te tonen?(Herrmann, Wege, 103.)                Alleen het ‘Seiende’ en alleen ‘dessen sein denken’, maar het “zugleich in seinem Wesen auf sich beruhen lassen.’ En er geen vreemde oorzaken bij sleuren! Geen vreemde padden in de mand! Niet op drijfzand, op onstabiele, van elders aangespoelde alluviale gronden bouwen! ‘Dem Seiende zukehren’; ‘dessen Sein denken’; ‘in seinem Wesen auf sich beruhen lassen’ = drie verschillende houdingen: ‚Denken‘, ‚Zukehren‘, ‚Beruhen lassen‘. En ook drie verschillende thema’s: ‘Seiendes’, ‘Sein’, ‘Wesen’.  40.1.:  “Diese Anstrengung des Denkens scheint bei der Bestimmung der Dingheit des Dinges     den größten Widerstand zu finden; denn wo anders möchte sonst das Mißlingen der             genannten Versuche seinen Grund haben?“             Her vereiste baanbrekende ‘Denken’ moet zelf, tastend, de eigen weg banen, om de weerstand van eeuwen blijkbaar succesvol denken te kunnen overwinnen. Heidegger beraadslaagt even over de te volgen strategie tegen de weerstand. En spreekt zichzelf en zijn gehoor moed in.  40.2.: “Das unscheinbare Ding entzieht sich dem Denken am hartnäckigsten.” 40.3.: “Oder sollte dieses Sichzurückhalten des bloßen Dinges, sollte dieses in sich beruhende        Zunichtsgedrängtsein gerade zum Wesen des Dinges gehören?“             Heidegger stelt hier een kapitale vraag!      Sla de termen: ‘unscheinbare‘, ‘entzieht‘, ‘Sichzurückhalten‘ niet achteloos over! Ze horen tot de kern van Heideggers nieuwe boodschap, tot zijn vernieuwend, verlossend kerugma.            Blijkbaar hoort dat ‚Entziehen‘, dat ‘unscheinbar’ zijn, dat ‘Sichzurückhalten’ ‘zum ‘Wesen’ des Dinges’? Hoe komt je daaruit weg? Hoe lokt je ‘das Ding’ uit zijn verberging? Uit zijn ‘Wesen’? Zou ‚Sichzurückhalten‘, zou ‘sich Entziehen‘‚ zou ‚Zunichtsgedrängtsein‘ tot het ‘Wesen des Dinges‘ horen? Zou de kenosis, in het ‘Wesen’, tot op het niveau van het eindige ‘Ding’ neerdalen? Ik vermoed dat we hier een van de diepste inzichten van Heidegger over ‘Sein’ uit onpeilbare diepten op een zeer bescheiden wijze zien emergeren.             Let ook op dat ‘Gehören‘, op de zachte dwang die daarin geïmpliceerd zit. ‘Gehören’ veronderstelt openheid naar buiten, bereidheid tot interacties, engagement in het tussenveld. Het det dHetHuldt geen dwang van enige causaliteit. 40.4.: “Muß dann jenes Befremdende und Verschlossene im           Wesen des Dinges nicht für ein          Denken, das versucht, das Ding zu denken, das Vertraute werden?“                        Welke spanning wordt hier zichtbaar? ‘Befremdende‘ ó ‚Vertraute‘. En welke omkering? Beweerde Heidegger zopas niet dat we moesten breken met de te vertrouwde traditie en open moesten staan voor een nieuw Denken? Nu wacht blijkbaar ‘das Vertraute‘ ons in de toekomst, en moeten we het nog zelf realiseren. Moet voor ons nieuwe ‚Denken‘ het ‘Befremdende und Verschlossene im Wesen des Dinges’ ‘das Vertraute werden’? Moeten we ons denken, onze aandacht niet juist op dit bevreemdende als zodanig richten, en het tot onze wapenbroeder maken? Tot een breed openzwaaiende inrijpoort tot het ‘Wesen des Dinges’?             Toch opletten dat we ons niet aan ‘Wesen’ laten vangen! Wat wordt met ‘Wesen’ bedoeld? Is ‘Wesen’ als ‘essentia’ in de klassieke filosofie niet het gemakkelijkst kenbaar? Zelfs niet het uitsluitend kenbare? Denken we immers niet met universele begrippen, met ‘essentiae’? Ontsnapt het concrete, het individuele niet aan ons begrijpen? Althans toch volgens de klassieke logica. Moeten we ‘Wesen’ verstaan als op eindige wijze uitstallen van de Oneindige? Als het op eindige, uniek wijze gestalte geven aan tot nu toe verborgen Gestaltes van het ‘Sein’?  40.5.: “Steht es so, dann dürfen wir den Weg zum Dinghaften des Dinges nicht erzwingen.”             ‘Erzwingen’: straffe taal: we mogen onze weg naar het ‘Dinghafte’ niet forceren! We moeten luisteren naar, acht slaan op d ehints en de wenken, op bescheiden uitnodigende tekens. 41.4.: “Wir vernehmen in dieser Geschichte zugleich einen             Wink.“             ‘Wink’: dat is de uiterste dwang die ons nieuwe ‘Denken’ kan dulden: een lokroep, een wenk, een uitnodiging uit de verte. Van achter het hitteschild.  41.7. “Dieses Seiende, das Zeug, ist dem Vorstellen des Menschen in einer besonderen Weise        nahe, weil es durch unser eigenes Erzeugen ins Sein gelangt.”  ‘Gelangt’, maar niet veroorzaakt! Geen causa in de buurt! Wel uit-reiken naar … ‘Jusqu’à.’            Heidegger beweert hier iets heel opmerkelijks: getuig (‚Zeug‘) is ‘durch unser eigenes Erzeugen ins Sein gelangt‘. Wij, mensen, hebben een directe en bepalende, creatieve inbreng in het ‚Sein‘ van een stuk gereedschap. Wij presteren het aan ‘Sein’ een eindige gestalte te geven. Wij hebben dus deel aan de scheppende werking van ‘Sein’, aan ‘Wesen’. Maar hij beweert niet dat wij het veroorzaken! Hij beweert duidelijk dat het ‘Zeug’ zelf ’ins Sein gelangt’, al is dat ‘durch unser eigenes Erzeugen’. 41.8.: “Das so in seinem Sein vertrautere Seiende, das Zeug, hat zugleich eine eigentümliche        Zwischenstellung zwischen dem Ding und dem Werk.“ We zijn wel met het Zijn van het ‚Zeug‘ vertrouwd, toch heeft het ‘eine eigentümliche Zwischenstellung’, een eigen individuele identiteit . ‘Zwischenstellung’, tussen ‘Ding’ en ‘Werk’ in. In de open tussenruimte.Die brugfunctie! Een brugfunctie tussen een eindig zijnde aan de ene kant en het oneindige ‘Sein’ aan de andere kant. En dat die brugfunctie, als brugfunctie, een ‘eigentümliche‘ functie is! Een functie die individueel is, die niet vervangbaar, noch uitwisselbaar, noch omruilbaar is. Dus geen algemeen verschijnsel, opgeslokt in NUC. Een functie met een eigen individuele identiteit. Verwonderlijk.Wordt hier tevens niet impliciet beweerd dat het, vanuit onze eindigheid, onze taak is deel te nemen aan de openbaring, aan de individualisatie van de Gratiën van de Exuberante? En zouden we door ons nieuwe ‘Denken’ inzicht krijgen, een ‘Einblick’ in ‘Sichzurückhalten’ en in ‘Zunichtsgedrängtsein‘, als vormen, als gestaltes van kenosis? 41.10.: “Vielleicht geht uns von da etwas über das Dinghafte des Dinges und das Werkhafte      des Werkes auf.“             Nu probeert Heidegger toch via de omweg langs het ‘Zeug’ zicht te krijgen op het ‘Dinghafte’ en op het ‘Werkhafte’. De formulering blijft verrassen: ‘geht auf’. Het emergeert blijkbaar uit verborgenheid, uit duisternis of onwetendheid en blijft zo boven drijven. . 41.11.: “Wir müssen nur vermeiden, Ding und Werk vorschnell zu Abarten des Zeuges zu        machen.”             We mogen ons niet laten verblinden door de visie van de ambachtsman. We moeten in het onderscheid tussen ‘Ding’, ‘Zeug’, ‘Werk’ blijven volharden! Geen vermenging! Zeker geen fusie! En ook geen onverschilligheid. Elk zijn eigenheid laten. Respect voor ieders individuele identiteit.  42.1.: „Doch welcher Weg führt zum Zeughaften des Zeuges? ”42.4.:”Davor sind wir am ehesten gesichert, wenn wir ein Zeug ohne eine philosophische Theorie    einfach    beschreiben.“              Willen we echt inzicht krijgen in wat ‚Zeug‘ is, dan moeten we categoriek alle gangbare, traditionele filosofische beschouwingen terzijde schuiven! Vanuit die hoek is absoluut geen heil te verwachten. Dus begint Heidegger in alinea 43 ‘from scratch’ met de beschrijving van iets concreets: een paar boerinnenschoenen. ‘Einfach beschrieben’: noteren, getrouw rapporteren wat we zien. Niet aandikken, noch interpreteren.  43.1. “Wir wählen als Beispeil ein gewöhnliches Zeug: ein             Paar Bauernschuhe.”  Vrijheid. Ruimte. Geen causale processen. Ook niets speciaals: ‘gewöhnliches’.  43.3.: “Jedermann kennt sie.”             Dat ‘Jedermann’ klinkt bij Heidegger als een waarschuwing, want dan begraven we ons denken in onbenulligheden en verdwalen we in te vertrouwde maar juist daarom misleidende alledaagse voorstellingen. Dit is de manier waarop Heidegger zegt: tot nu toe heeft iedereen zich totaal vergist wat betreft deze boerinnenschoenen. Niemand heeft ooit echt naar die schoenen gekeken, niemand heeft ze dus ooit echt gekeken, men dacht ze wel voldoende te kennen. Opmerkelijk: hij gaat niet een concreet paar boerinnenschoen beschrijven. Hij gaat voor een schilderij staan en dat beschrijven. Schilderijen zijn een interpretatie van de werkelijkheid. (M. Merleau-Ponty beweert dat een schilderij van b.v. een berg werkelijker is, dan de afgebeelde beklimbare berg.) Heidegger neemt een door mensenhanden gemaakte afbeelding van een door mensenhanden gemaakt object. ‘Humaan’ in het kwadraat. Die ‚Jedermann‘ komt weer in 43.8.  43.4.: “Aber da es doch auf eine unmittelbare Beschreibung           ankommt, mag es gut sein, die             Verantschaulichung zu erleichtern.“             ‘Unmittelbare’: onbemiddeld, zonder vertekening door een van de drie gangbare, klassieke theorieën.  43.6.: “Wir wählen dazu ein bekanntes Gemälde von van Gogh, der solches Schuhzeug             mehrmals gemalt hat.“             ‘Bekannte Gemälde’: wat onmiskenbaar door mensen gemaakt is, geschilderd, en noch aan bomen noch struiken groeit. Deze keuze van Van Gogh is niet neutraal! Heidegger kiest een ‘entartete Künstlern’ volgens de Nazi’s.  43.7.: “Aber was ist da viel zu sehen? (8.) Jedermann weiss, was zum Schuh gehört.“             Weer dat ‘Jedermann‘! En dan is de kous af! Daar valt er niet verder over te seuren. Vanuit het verleden wordt voldoende kennis aangevoerd, voldoende voorstellingen aangedragen. Ter plaatse rust! Immers, ieder weet al eeuwen lang wat schoenen zijn en wat erbij hoort. Waarom dan nog de moeite nemen om te kijken?  43.9.: “Wenn es nicht gerade Holz- oder Bastschuhe sind, finden sich da die Sohle aus Leder und             das Oberleder,             beide zusammengefügt durch Nähte und Nägel.“              Heidegger analyseert de schoen ( Cf. de kruik in Das Ding, 1946), zoals de natuurwetenschappen dat doen.. 43.11.: ”Entsprechend der Dienlichkeit, ob zur Feldarbeit oder zum Tanz, sind Stoff und         Form     anders.“  Een vleugje ‘Stoff’: ‘Geformter Stoff’. (Cf. 27.4.) Stof en vorm scharen zich gedwee in verschillende functies en … ‘sind … anders’! 44.1.: “Solche richtigen Angaben erläutern nur, was wir   schon wissen.” We weten dat immers uit ervaring, uit het verleden, uit overlevering, uit voorstellingen? We worden door aandachtig te kijken toch niets wijzer. Hier ligt voor ons geen toekomst open.            Hier duikt weer die nieuwe categorie op: ‘Dienlichkeit’. Een zuiver ‘humane’ categorie als je het mij vraagt. 44.2.: “ Das Zeugsein des Zeuges besteht in seiner Dienlichkeit.” Zeug ontstaat niet uit het bijeenharken van verschillende materialen. 44.3. “Aber wie steht es mit dieser selbst? (4.) Fassen wir mit ihr schon das Zeughafte des          Zeuges? (5.) Müssen wir nicht, damit das gelingt, das dienliche Zeug in seinem Dienst          aufsuchen?“             Een vraag! Heidegger had die vraag reeds uitvoerig beantwoord in Sein und Zeit, (1927) We moten het ‘Zeughafte’ niet zoeken in de samenstellende delen, maar wel in zijn ‘dienst’ In zijn context. In de ‘Umgang’. 5SZ, p. 68 In zijn context, in het geheel van de interactie, in haar eigen wereld. Heidegger zet de schoenen in hun ‚Umkreis‘ (12.4.) en hij maakt de boerin tot de centrale actieve, ordenende factor: zij draagt de schoenen. Niet de schoenen dragen haar. De akker draagt toch de schoenen, en de schoenen dragen toch de boerin. Toch! Onderliggende afhankelijkheid, ogivale interactie of dienstbaarheid. Geen sprake van dwangmatige, onvermijdelijke causaliteit! Wel zich zelfopenbarend inpassen in het geheel.            In ‘Sein und Zeit’ (1927), p. 68-69, ontleedt Heidegger nauwkeurig de ‚Dienstbarkeit‘ van het ‚Zeug’ als ‘Um-zu’, als ‘Umgang’, als ‘Verweisung’. Zij karakteriseren het ‘Zeug’. In de ‚Umgang‘ ontmoeten de dingen elkaar, in hun pluraliteit, diversiteit en uniciteit. In de circulariteit die zich in de ’Umgang’ de open ruimte voltrekt en waarin de dingen elkaar wederzijds, wederkerig ontmoeten. En dat ontmoeten vertrekt vanuit elks unieke individuele identiteit . Maar ook vanuit respect voor elkaars integriteit, voor elkaars individuele identiteit . Die onbepaalde tussenruimte, in die utopia tussen de dingen vinden de geëigende ’Ort’ waarin ze zich op elkaar kunnen afstemmen, en zo een modus operandi kunnen aftasten, en vastleggen. Waarin ze zonder risico, wederzijds en wederkerig, de eigen individuele identiteit  kunnen blootgeven, en waarin een ‘Verhältnis’ kan ontstaan, en een bruikbare modus operandi voor latere ontmoetingen. In die utopia schenken ze elkaar de ruimte, de vrijheid om zichzelf te zijn, in hun eindigheid en diversiteit. Ze schenken elkaar, wederzijds, wederkerig, de eigen waarheid en de eigen vrijheid om ongestoord zichzelf te zijn. Wat schreef Heidegger in VWW, p. 19: ‘Das Wesen der Wahrheit enthüllt sich als Freiheit’.  44.6.: “Die Bäuerin auf den Acker trägt die Schuhe.”             ‚Auf den Acker’: Heidegger stapt als Alice of Erik door een lijst in de werkelijkheid die er achter ligt. (Dahinter) Heidegger gaat van reële schoenen naar een schilderij, en stapt dan door de lijst heen, naar het ‘achterland’, naar de ‘Acker’ waarop de boerin loopt. Zij draagt de schoenen. Niet de schoenen dragen de boerin.  44.7.: “Hier erst sind sie, was sie sind.“             Hier, in situ, zijn ze. ‘Sind‘ pregnant te lezen! En die situatie maakt hun ‘was’ uit. Bepaalt ze, maakt ze tot schoenen, tot wat ze zijn: tot zichzelf. Geeft ze een identiteit. Maakt ze vrij voor een individuele identiteit . Niet enige duistere ‘essentia’. In dat naar elkaar verwijzen. In en door dat bij elkaar in het krijt staan worden de schoen pas zichzelf, en daardoor wonderbaarlijk toch in zichzelf rustend.            Pas in dit kader, in deze situatie, in dit geheel, in deze samenhang. in deze ogivale betrokkenheid, waar alles zich aan alles optrekt, en de vrijheid van de eigen individuele identiteit ontdekt, wordt iets zichzelf.  44.8.: “Sie sind dies um so echter, je weniger die Bäuerin bei der Arbeit an die Schuhe denkt       oder sie gar anschaut             oder auch nur spürt.“  Hoe minder de boerin erover nadenkt, des te beter. Denken wordt hier als hinderlijk, als storend,  als remmend geweerd. ‘Arbeid’ # ‘Werk’! De schoenen worden ‘overgeslagen’, zoals J. H. van den Berg het formuleert in zijn Hoe vertel ik het mijn nichtjes en neefjes, 2000, p. 19. 44.9. : “Sie steht und geht in ihnen.”             De schoenen laten haar toe zichzelf te zijn, de vrijheid te nemen te staan en te gaan, zich in de kosmos te bewegen naar eigen inzichten. Ze laten haar toe zich als een individuele identiteit tussen en tegenover de anderen als zodanig te gedragen. Ze dienen haar. Ze dwingen haar er niet toe. Ze maken het mogelijk.  44.10. “So dienen die Schuhe wirklich.”              Ze gaan op in hun dienst en kunnen daarbij in hun materialiteit overgeslagen worden. Ze vinden hun eigenheid in hun dienen. Het dienen toont het ‘Schuhhafte’ in de schoenen. 44.11.: “An diesem Vorgang des Zeuggebrauches muss uns das Zeughafte wirklich begegnenen.“ ‘Zeuggebrauch’ => ‘Zeughafte’. Het gebruik schenkt individuele identiteit. ‘Begegnen’: als vrije individuele identiteiten elkaar ontmoeten, in wederzijds respect elkaars individuele identiteit openbarend; niet gewelddadig veroorzaken. Vrij laten, niet dwingen. Vrij interageren. 


Geef hier uw reactie door
Uw naam *
Uw e-mail *
URL
Titel *
Reactie *
  Persoonlijke gegevens onthouden?
(* = verplicht!)
Reacties op bericht (0)



Inhoud blog
  • kennen, oordelen, selecteren, beslissen, handelen
  • Subjectivité
  • wat blijft na de dood
  • mijn levenscredo
  • Kennen Sein
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!