Heidegger lezen
Zoektocht naar een zinvollere realiteit
15-04-2014
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.DING 24-31
DING 24-3124.1. „Das in seinem Bezirk, dem der Gegenstände, zwingende Wissen der Wissenschaft hat die Dinge als Dinge schon vernichtet, längst bevor die Atombombe explodierte.” ‘Het op zijn gebied, te weten dat van de objecten, dwingende weten van de wetenschappen heeft de dingen als zodanig reeds vernietigd, lang voordat de atoombom ontplofte.’ Dit is de totale breuk met de visie van de natuurwetenschappen. Een ‘Kehre’. Een totale breuk in het geloof in de vooruitgang, zoals ze ons door de natuurwetenschappen constant verkondigd en opgedrongen wordt. ‘Dinge als Dinge schon vernichtet‘: geen ‘Übergang‘ mogelijk! ‚Kein Weg’, wel vernietiging! (11.8.) Deze uitspraak sluit aan bij al. 6.4. – 5. en 22.5. Ze is de logische conclusie uit 22.5..Het dwingende weten van de natuurwetenschappen is niet zijnscreatief, maar vernietigend voor de wereld, want gebaseerd op de gesloten, universele kosmische causale wetmatigheden die alleen naar het gefossiliseerde verleden kijken, en dat verleden in de toekomst onveranderlijk continueren: ‘der langher schon’ (24.2.). Deze universele causale wetmatigheden tonen niet alleen geen respect voor unieke individuen, ze zijn respectloos vernietigend. ‘Dwingend’ betekent zoveel als: zonder respect voor wat individueel bestaat, zonder verbondenheid, zonder ‘Streit’, zonder betrokkenheid. Zonder vrijheid.‘Atombombe’ … hat die Dinge als Dinge schon vernichtet’: zo’n denken blaast alle bruggen op tussen ‚res extensa‘ en ‚res cogitans’. Er is dan van enige ‘Übergang’ van het ene domein naar het andere geen sprake meer. Want het domein van het ‘res cogitans’ wordt weggeblazen. Dan lokt ons ook geen begeesterende ‘Seinsgeschichte’ meer.Het barst hier van ‘Nicht’! ‘Vernichtet’ (1. & 8.), ‘Vernichtigung’ (2. & 3.), ‘nichtig‘ (2.).Als men de verzamelende rol van het ‘Ding’ niet ziet, als men blind blijft voor de toevallige ontmoeting, voor de ‘Gegenschwung’, dan is het niet alleen een chaotisch, zinloos aggregaat van veelheid en diversiteit, maar zelfs een explosieve bron van uiteenspattende krachten. ‘Die Dinge als Dinge’ beschouwen is individualiteit en vrije verbondenheid erkennen, aanvaarden en dat voorkomt de ‘Explosion’.Werd deze toch wel duidelijke waarschuwing ergens ernstig genomen? Ergens?  Worstelt Heidegger toch niet constant met de afstand, de kloof, de ’béance’, met het ‘Zwischenfeld’ tussen twee polen? Met ‘die Leere’, met het ‘Niets’ tussen wiel en as. Wat schuilt achter ‘Erfahren’? Met het mysterie van de ‘symbolè’, van de ‘synthesis’ en ‘diairesis’. Dat mysterieuze tussenveld waarin veelheid en diversiteit tot ‘Einheit’ verbonden worden. Wat betekent verwijdering? Wat is die open ruimte, die ‘Gegnet’? (Gelassenheit) Wat zijn onze zintuigen, die ons door dat tussenveld heen tom-tommen? Organen die het ons mogelijk maken bij onszelf te zijn en te blijven, terwijl we toch ook ginds zijn, bij de dingen, de dingen ontmoeten; en dus die de dubbele functie van ‘Nähe’ en ‘Ferne’ ‘zumal’ realiseren. Heidegger noemt dat domein vaak ‘Dimension’, waar ‘Verbergen’ en ‘Entbergen’ een ‘Übereinkunft’ realiseren; ‘-kunft’, een gang, een ‘Unterwegs’, een gescheiden zijn en toch ‘εν’, toch één. Waar ‘über’? Waar overheen? Wat bepaalt die polen? Wat bepaalt het ‘tussen’? Of is dat ‘tussen’ in ‘sein innerste Wesen’ van die polen afhankelijk? Bij elkaar aan het infuus? Dat circulaire pendelen, dat over en weer en opnieuw. Een broeierig domein, zonder Google-map te doorkruisen. Waar alleen het ‘denkerische Denken’ ons doorheen kan loodsen; bevrijd van de platgetreden paden van de klassieke logica, bevrijd uit de netten van NUC. Vrij van de drammerige kosmos. Het domein van de open toekomst, van de mogelijkheden. Het moeilijke denken ver van de platgetreden paden van de klassieke logica en filosofie. Tegenover het domein van het ‘res extensa’, de ‘Dimension’ van de mogelijkheden en toevallige ontmoetingen, van de open toekomst. Het ‘Gegnet’ van de ’Gelassenheit zu den Dingen’ en van de ‘Offenheit für das Geheimnis.’ (Gelassenheit 24.2. „Deren Explosion ist nur die gröbste aller groben der langher schon geschehenen Vernichtung des Dinges: dessen, dass das Ding als Ding nichtig bleibt.”‘De ontploffing ervan is slechts de grofste van alle grove bevestigingen van de vernietiging van het ding die reeds lang geleden heeft plaatsgevonden: van het feit dat het ding als ding nietig blijft.’ â€˜Das Ding als Ding’: ik blijf dat toch een rare wending vinden, een ogenschijnlijk nutteloze tautologie. Daar zit echter een filosofie achter. Hoe kan een ding iets anders zijn dan zichzelf? Wat bedoelt Heidegger er dan mee? Valt een ding niet restloos met zichzelf samen? Is ‘Ding’ # ‘Ding’? (Cf. 6. 4. & 5.) Het ‘Ding’ als méér dan een object, speelbal van de NUC-wetten. (Cf. 23.5.) Samenhang, betrokkenheid, ogivaliteit, individualiteit. ’Ding’, zonder staketsel, zonder steunberen, zonder ‘Grund’.Elke ‘Explosion’ vernietigt bestaande individualiteiten, vernietigt ogivale samenhang en wederzijdse betrokkenheid, vernietigt het concreet elkaar tot het zijn roepen, in het zijn bevestigen en bevorderen en het ogivaal streven naar een hoger zijnsniveau. Dat is het tegengestelde van toevallige ontmoeting. Zo’n visie vernietigt unieke individuen; ze kent alleen abstracte categorieën volgestouwd met abstracte, toevallige, identieke, identiteitsloze exemplaren, en laat enkel zinloze repetitie van identieke exemplaren toe. Die werkelijkheid is doods, is tijdloos, statisch, toekomstloos en we mogen daarom ‘Bestätigung’ pregnant verstaan als een immobilisme. Maar ‘Explosion’ >=< Bestätigung? ‘Gröbste’: die overtreffende trap verrast. Toch is het geen grootspraak, geen holle retorica. Heidegger meent het, neemt bloedernstig als hij schrijft: ‘Dass das Ding als Ding nichtig bleibt’. Wat verdwijnt? Het individuele ding als kern van samenhang, als centrum van ogivale betrokkenheden, als concreet verzamelpunt, als individualiteit, als spanningsveld tussen identiteiten. Als eindige samenwerkende vennootschap, waarin oneindig Zijn tot eindig uitstralen kan komen, waarin de Gratiën ontsnappen uit de poel van gesmolten lood waar niets te onderscheiden valt en alles enkel onverschillig zwaar op alles weegt en drukt, in het chaotische, compacte apeiron. De alles samenhoudende spanning in de ‘Gegenschwung’ verkeert tot explosie. De vernietiging (Vernichtung, 24.2. & 3.) van het ding als individu, als eindige epifanie van het Oneindige, als eindige uitstralingsgestalte van het Oneindige, als epifanie, komt tot ons uit een ver verleden, vanuit de ‘eerste aanvang’: ‘der langher schon geschehenen Vernichtung’. Van toen Plato Zijn beschouwde als probleemloos permanent, onbepaald, universeel en de concrete dingen reduceerde tot gedegradeerde, verminkte schone schijn: tot ‘eidos’ of ‘idea’. ‘Eidos’ impliceert een kijker. Een geïnteresseerde spectator, die betrokken tegen dit ‘eidos’ aankijkt, of een ongeïnteresseerde spectator, die het zich afstandelijk voor-stelt? (Gabriel Marcel) Ook deze alinea barst van ‘Nichts’-echo’s: 1. & 8.: ‘vernichtet’; 2. & 3. ‘Vernichtung’; 2. ‘nichtig’.Kreeg deze wanhoopskreet de gepaste weergalm? Of bleven de filosofen in hun ivoren torentje aan hun filosofietjes schaven ‘as usual‘?  Individualiteit, Nähe & Ferne, Verweilen Een voorgestelde, ingebeelde kruik kan noch vol- noch leeglopen. Alleen een bestaande, concrete, individuele kruik kan, vanuit haar identiteit en individualiteit, met andere individuele dingen in interactie treden, laat andere zijnden, zonder fusie, bij zich verwijlen. Zonder individualiteit bestaat ‘Nähe’ noch ‘Ferne’.Inschenken is een concrete handeling, die ontspringt uit K.O.S.B.H.-momenten, binnen een ‘res cogitans’-domein. Inschenken richt zich tot nabije, gewaardeerde individuen.Individuele handelingen of interacties vloeien, elk vanuit zijn/haar eigenheid, toch onontwarbaar samen, zonder zich te vermengen, elk op zijn/haar wijze. Elk blijft in die ogivaliteit de eigen identiteit en individualiteit niet alleen behouden: in de ogivale eenwording worden ze in en door de betrokkenheid zelfs bevestigd en bevorderd. In de ‘Gegenschwung’. Alleen individuele dingen kunnen bij elkaar verwijlen, dwz, ze kunnen elkaar toevallig ontmoeten en elkaar nabij blijven, van elkaars nabijheid genieten, zonder de individuele identiteit te verliezen of zonder de identiteit van andere zijnden te schaden of aan te tasten. ‘Nähe’ en ‘Ferne’. In afstandelijkheid elkaar nabij. Afstandelijk elkaar nabijheid aanbieden. Elkaars grenzen eerbiedigen, bevorderen en bevestigen. Zonder fusie. Elkaar ont-moeten. (Kwant)  24.3. „Die Vernichtung ist deshalb so unheimlich, weil sie eine zwiefache Verblendung vor sich her trägt.”‘De vernietiging is daarom zo onheilspellend, omdat ze een tweevoudige verblinding meebrengt.’ Als je dubbel verblind bent, dan kun je niet weten waar je staat of bent. Dan ben je naar je aanvoelen nergens, zeker nergens ‘thuis’, dus voel je je ‘unheimlich’, zonder houvast, zonder nestgeur, zonder referentiepunten. Maar, hoe moet je je voelen als ‘Vernichtung’ je omringt? Als je met niets voeling hebt, met niets concreets in contact staat, je op niets betrokken voelt? Verloren in een volle wereld, in een wereld gevuld met hindernissen,  met nodeloze, dode, zinloze objecten, in een wereld chaotisch overladen met ‘Gegenstände’, zonder ‘Nähe’ noch ‘Ferne’? Zonder richting noch cohesie. Zo’n wereld van louter universele wetten wordt onheilspellend. Beangstigend. Werd deze waarschuwing voor ‘Verblendung‘ wel ernstig genomen. Of als een retorische overdrijving geklasseerd? (Hier verschilt de tekst van VA van GA 79. Voor de publicatie in GA 79 werden de zinnen 24.4., 5., 6. geschrapt.)  24.4. „Einmal die Meinung, dass die Wissenschaft allem übrigen Erfahren voraus das Wirkliche in seiner Wirklichkeit treffe.” ‘ Enerzijds de opvatting dat de wetenschap voor elke andere ervaring het werkelijke in zijn werkelijkheid vat.’ â€˜Erfahren‘: het gaat om concrete, individuele ogivale ontmoetingen. Om ontmoetingen tussen een veelheid en diversiteit van individuele identiteiten. Al wat ogivaal is, is per se concreet en individueel, blijft gevrijwaard van noodzaak en universaliteit.Ten eerste: de natuurwetenschappelijke visie is een foute visie die ons belet te zien ‘das, was ist’, die ons verhindert Zijn en ook de ‘Seinsgeschichte’ ook maar te kunnen ‘Ahnen’. Omdat we ons laten aanpraten dat de natuurwetenschappen ons de enige en totale werkelijkheid tonen, deze raken en met al haar aspecten blootleggen. Omdat deze natuurwetenschapsopvatting alle echte zien en ervaren beknot, vervalst, misleidt, zelfs onmogelijk maakt, omdat ze enkel dode schijn raakt. De natuurwetenschappen beletten ons de ‘Dinge als Dinge’ te zien, de ogivaliteit van de eindige, bepaalde zijnden onderling, hun aanmeldende functie tegenover het oneindige Zijn, hun openbarende rol om de in het apeiron verborgen weelde aan Gratiën van Zijn te demonstreren en te manifesteren. ‘Das Wirkliche in seiner Wirklichkeit‘: wat is werkelijkheid, in Heideggers visie?  24.5. „Zum anderen den Anschein, als ob, unbeschadet der wissenschaftlichen Erforchung des Wirklichen, die Dinge gleichwohl Dinge sein könnten, was voraussetzt, dass sie überhaupt je schon wesende Dinge waren.”‘Anderzijds de illusie dat, ongeacht het wetenschappelijk onderzoek van het werkelijke, de dingen toch dingen zouden kunnen zijn, het geen vooronderstelt dat ze in elk opzicht altijd reeds dingen waren die als zodanig hun wezen ontplooiden.’ â€šÃœberhaupt je schon wesende Dinge waren‘: ‚Dinge‘ zijn niet voorradig; zijn niet voorhanden, liggen nergens onder een streepjescode gebruiksklaar opgeslagen. Ten tweede: ‘Anschein’, de illusie dat de visie van de natuurwetenschappen inert zou zijn tegenover de werkelijkheid, dat ze de werkelijkheid niet zou schaden, dat hun visie neutraal en onschadelijk is voor de dingen: de wereld draait immers toch onverstoorbaar verder. De wereld draait effectief onverstoorbaar verder, hoe wij hem ons ook voorstellen. Want dat voorstellen staat buiten het Zijn, buiten de ‘Seinsgeschichte’, zelfs buiten de werkelijkheid van de natuurwetenschappen. Het is immers een foute, ontluisterende visie: ‘Die Dinge gleichwohl Dinge sein könnten.’‘Anschein’: belangrijke vraag! ‘Überhaupt’. Letterlijk! Per individu, per ‘kop’ te tellen. Zonder te letten op elks unieke individualiteit. ‚Dass sie überhaupt je schon wesende Dinge waren.‘ Alles lag allang vast, noodzakelijk, universeel. NUC! ‘Je schon‘: alsof alles al van in den beginne voor eeuwig vast lag. Al wat volgde was de kale, zinloze NUC –ont-wikkeling, zonder aangroei, zonder epifanieën, zonder creaties, zonder vernieuwing. Louter dorre noodzakelijkheid, monotone universaliteit en gewelddadige maar inspiratieloze causaliteit. ’Ewige Wiederkehr des Gleichen’! Zonder ‘beginnen’! ‘Wesende’ staat niet zo maar gelijk met ‘zijnde’ of met ‘Zijn’ in zijn eentje, in solo. ‘Wesen’ betekent met vele en diverse andere zijnden in hun individualiteit in voeling staan, in ogivaal contact staan, erop betrokken zijn, ermee in interacties verweven zijn en zo op eindige wijze het oneindige Zijn uitstralen, boodschappen. ‘Wesen’ is ‘Streit’, is ‘Gegenschwung’, is ‘Auseinandersetzung’. Is uit je besloten identiteit breken; is wederzijds wederkerig contacten leggen. De natuurwetenschappen ontkennen die vele en diverse wijzen van interageren die uitgaan van de unieke identiteit van elk concreet, eindig, individueel zijnde. De natuurwetenschappen vlakken onverbiddelijk elke vorm van toeval, van uniciteit, van individualiteit uit. Ze blijven blind voor de epifanie van het oneindige Zijn in de vele en diverse eindige zijnden. Ze kennen geen ogivale betrokkenheid tussen de zijnden. Ze kennen enkel noodzakelijkheid, universaliteit en lineaire causaliteit, in een woord: een dode werkelijkheid.‘Was voraussetzt, dass sie überhaupt je schon wesende Dinge waren‘ : dat is het ‚Vorhandene‘, het onveranderde, het ‘Onbetroffene’, zonder betrokkenheid, zonder toekomst, opgesloten in de eigen grenzen.‘Streit’: is elks individuele identiteit tot haar volle recht laten komen! Waarbij NUC ondergeschikt wordt. Richting en cohesie worden niet NUC-gewijs aangestuurd, maar K.O.S.B.H.-gewijs. Daarin krijgt toeval veel ruimte, toeval van de kruik, van de leegte, van het gieten, van het vullen, van het schenken. Ruimte, vrijheid voor een begin. 24.6. „Hätten aber die Dinge sich je schon als Dinge gezeigt, dann wäre die Dingheit des Dinges offenbar geworden.” ‘Indien de dingen zich echter altijd al als dingen in hun dingheid hadden getoond, dan zou de dingheid van het ding aan de dag getreden zijn.’ â€˜Hätten’, ‘wäre’: irrealis! Veronderstelling. Hadden de ‘Dinge’ die ogivaliteit getoond, (‘als’ cursief in VA) dan hadden de natuurwetenschappen de ‘Dingheit’ van het individuele ding (enkelvoud!) gezien en in hun visie mee opgenomen. En dan was het nooit tot een ‘Explosion’ gekomen. ‘Offenbar’: dat is het doel en de bestaansreden van de eindige, concrete, bepaalde zijnden: de eigenheid van de juwelen verborgen in het apeiron naar buiten laten komen, openbaren, een eigen gestalte, een eigen identiteit aanbieden, ze de kans geven zichzelf als individuele identiteiten te tonen en als uniek te onderscheiden van al de rest. De eindige dingen bestaan en zijn uniek zichzelf om de weelde aan diversiteit van juwelen van het Zijn uit te stallen, de Gratiën te etaleren, op de bühne te brengen. ‘Offenbar’: kan naast als ‘geopenbaard’, als ‘onthuld’, ook gelezen worden als in de open vrije ruimte gebracht, in de ‘Gegnet’. (Cf. Gelassenheit: 40)  24.7. „Sie hätte das Denken in den Anspruch genommen.”‘Zij zou zich aan het denken te kennen hebben gegeven.’ â€˜Anspruch’: dat is toevallig en nooit dwingend, nooit causaal bepaald, ligt nooit onder de knoet van NUC-wetten. Het vraagt wel om vrije betrokkenheid. Om vrije beantwoording. Het echte denken is net open staan voor het ‘Wesen’, voor de eigenheid, voor de uniciteit van de aanbreng en aanmelding van elk individueel ding; voor de eindige openbarende band met het oneindige Zijn. Denken respecteert die uniciteiten, verzamelt ze, verstrengelt ze voor een ‘hoger doen’, ‘Höheres Tun’. Het heeft oog voor de verrijkende epifanie en verblijft en gedijt in de vrijheid van de leegte, in de toevallige ontmoeting. ‘Denken’ gaat over die rol van ‘die Leere’, over de ‘Übergang’, over de weelde van wat er meer te zien is dan met natte ogen! Oog voor de samenhang in het geheel.‘Das Denken in den Anspruch nehmen’: in de klassieke visie deed ‘das Ding’ zo iets niet. Daarin werd het denken niet uitgedaagd tot enige beschouwing over het individuele ding en zijn betrokkenheid, ‘Ereignis’, op het Zijn. Het oude denken richtte zich exclusief op eeuwige, abstracte, onveranderlijke, universele, bloedloze voorstellingen. Het echte denken geeft ruimte aan toeval en zoekt wegen voor het ‘parendo’ omgaan met de NUC-kosmos.  24.8. „In Wahrheit bleibt jedoch das Ding als Ding verwehrt, nichtig und in solchem Sinne ernichtet.”‘In waarheid blijft het ding als ding echter uitgesloten, nietig en in deze zin vernietigd.’ â€˜In Wahrheit’: ~ ‘verwehrt’ & ‘nichtig’ ~ ‘vernichtet’. Het niet-zijnde was in de klassieke visie onbestaande, en bleef onbedacht. Ook de eindigheid bleef onbevraagd. Meer nog: de waarheid als eindige uitstraling van de Gratiën van het Zijn bleef onbekend en dus onbedacht. ‘In Wahrheit’: binnen de open ruimte van de ‘Wahrheit des Seins’.  24.9. „Dies geschah und geschieht so wesentlich, dass die Dinge nicht nur nicht mehr als Dinge zugelassen sind, sondern dass die Dinge überhaupt noch nie als Dinge zu erscheinen vermochten.”‘Dit geschiedde en geschiedt zo grondig dat de dingen niet alleen niet meer als dingen worden aanvaard, maar dat de dingen in het geheel nog nooit als dingen aan het denken konden verschijnen.’ Geschah >=< geschieht De eindige zijnden konden zich, in de klassieke filosofie en in de moderne natuurwetenschappen als individuele ‘Dinge’ nog niet tonen. Geen individualiteiten. Dus ook geen ogivaliteit. Geen zijnscreatieve interacties etaleren, geen epifanieën, dus ook geen ‘Seinsgeschichte’. Het zich aanmelden & openbaren van de onuitputtelijke weelde aan Gratiën van het Zijn kreeg nog geen kansen. Ook de waarheid kreeg nog geen kansen. In feite heeft de klassieke filosofie het individuele ‘Ding’ nog nooit ontmoet, want ze zag niet het geheel. Daarvoor moet een ‘andere Anfang’ komen. Pas dan zal de geschiedenis van het Zijn echt beginnen. Elke vorm van individualisatie bleef in de klassieke filosofie een probleem. ‘Individuum est ineffabile.’De natuurwetenschappen hadden nooit aandacht gehad voor de rijkdom van het ‘Ding als Ding’, voor zijn VIOB-dimensie. Ze kunnen nooit het ‘Ding als Ding’ in zijn volle glorie laten ‘Erscheinen’, en dus ook nooit het ‘Ereignis’-rol van het ‘Ding’ laten schitteren. ‘Zugelassen … erscheinen vermochten’: dit impliceert dat het ‘Ding’ niet restloos met zichzelf samenvalt. Er zit ook een leegte in, een ‘béance’, een onbepaaldheid en onbestemdheid, een open ruimte die erkend en overspannen moet worden.  25.1. „Worauf beruht das Nichterscheinen des Dinges als Ding?”‘Waarop berust het niet-verschijnen van het ding als ding?’ Hier raakt Heidegger een van zijn vaste topica: ’Nichterscheinen’. De vraag is echter: hoe kom je ertoe dat te denken? Te denken wat zich niet aan het denken blootgeeft? En weer wordt de mens buiten vervolging gesteld. Dat ‘Nichterscheinen’ is geen gevolg van enig verzuim van de mens. Het zit ingebakken in het ‘Dinghafte’ van het ‘Ding’. Let op het volgehouden enkelvoud. Het is meegegeven in de kenosis, waarin, waardoor eindigheid ontstaat,waardoor er ruimte komt voor het toeval, voor het onvoorspelbare toeval. Het ‘Nichterscheinen des Dinges als Ding’ grijpt Heidegger zo intens aan, dat hij toch weer de vraag stelt waarom dat niet gebeurt. ‘Ding’.( ID: 75)De natuurwetenschappen, verblind door hun meesterschap over de dode materie, hebben steeds naast het belangrijkste, naast het mooiste, naast het betoverendste, naast wat ertoe doet gekeken. Ze hebben nooit enig vermoeden gehad van de ‘Seinsgeschichte’, van de grootse queeste die we allen samen in vrijheid gaan.‘Nichterscheinen’: waar speelt dat ‘Erscheinen’? Tussen de ‘Dinge’. ‘Erscheinen’ is licht uitstralen, is uitpuilen, is over-grenzen. Is je individuele identiteit elders beschikbaar stellen. ‘Erscheinen’ hoort normaal bij ‘Sein’, want Zijn wil zich altijd en overal manifesteren, zichzelf overal beschikbaar stellen. Toch is ‘Scheinen’ geen blind, autonoom, onstuitbaar kosmisch NUC-proces. Er is geen schijnen zonder opvangen van het licht. Je merkt het schijnen pas als het ergens aankomt, ergens tegenaan spat; als het iets beschijnt en in het licht zet. Schijnen is een ogivaal gebeuren. ‘Nichterscheinen’ is juist geen epifanerend effect, geen bijdrage tot de openbaring, tot de queeste; geen identificerend effect. Want het toont geen samenhang, geen beginnen.  25.2. „Hat lediglich der Mensch es versäumt, das Ding als Ding vorzustellen?”‘Heeft de mens alleen maar verzuimd zich het ding als ding als zodanig voor te stellen?’ Is dat de schuld van de mens? Moeten we Plato en Aristoteles de schuld in de schoenen schuiven? (24.6.) ‘Versäumt’: daarover meer in WhD, o.a. in al. 15.3. & 15.8 .‚Vorstellen‘: dat heeft geen band met het concrete, gesitueerde, individuele zijnde.Hier verschijnt weer ‚der Mensch‘. Cf. 6.4. & 5.; 8.7. & 9.; 9.1., 25.3. & 4.; 27.1. naast ‚Wir‘ en ‚man‘. (58.8.)  25.3. „Der Mensch kann nur das versäumen, was ihm bereits zugewiesen ist.”‘De mens kan slechts dat verzuimen wat hem reeds is toegewezen.’ â€˜Versäumen’ & ‘zugewiesen’: geen causaal verband! Lineair-universele wetten verzuimen nooit iets. Die zetten het verleden onveranderd, onverstoord, onverbiddelijk door. ‘Zugewiesen‘: dat leunt sterk aan bij toeval, bij willekeur.Dit hoort tot de kern van Heideggers visie op de verhouding van de eindige zijnden tot elkaar. Geen noodzakelijke, lineaire, universele eenrichtingscausaliteit. Wel toeval, wel beginnen, wel willekeur, wel wederkerigheid tussen individuen, wel ogivaliteit. Wel betrokkenheid. Geen ‘Vermögen’ zonder ‘Mögen’. (WhD: p. 1) ‘Mögen’ gaat uit van en richt zich op de individualiteit. (Cf. BuH: p. 8, al. 4. 20.-21.; Wm: p. 316-317)Tekortschieten kun je maar voor zaken waarvoor je toegerust bent, waarvoor je vanuit je eigenste identiteit voorbestemd bent. En ook maar voor concrete zijnden. Lineair-universele wetten schieten in hun domein nooit te kort. Ze moeten nooit iets nieuws aanleren, oefenen of repeteren.   25.4. „Vorstellen kann der Mensch, gleichviel in welcher Weise, nur solches, was erst zuvor von sich her sich gelichtet und in seinem dabei mitgebrachten Licht sich ihm gezeigt hat.” ‘Voorstellen kan de mens zich op om het even welke manier alleen maar datgene wat eerst vooraf van zich uit is beginnen op te lichten en zich aan hem heeft getoond in het licht dat het zelf meebracht.’ Hier krijgt Heidegger blijkbaar echt een ‘Einblick in das, was ist’. (WhD)‘Vorstellen’: ‘von sich her sich gelichtet’; ‘mitgebrachte Licht’ ; ‘gezeigt hat’, ‘erst zuvor’. Geen vreemde causae! Geen externe noodzaak. Het gaat uit van elks eigenste identiteit en individualiteit. ‘Vorstellen‘ is ‘stilling the stream’, het stollen van de lava, het bevriezen van de bruisende fontein, het kruien van de ijsschotsen boven de dijk.Het licht, dat het individu vanuit zijn identiteit meebrengt, en laat schijnen in het eindige ‘Wesen’, in het eindige aanmelden van het oneindige Zijn. Het ‘licht’ gaat hier duidelijk om toevallige, concrete interacties tussen individuele dingen. De vraag is: waar halen wij de ‘Weisung’ voor ons oordeel, voor onze keuze, voor ons beginnen, voor onze beslissing tot handelen? Wat stuurt ons K.O.S.B.H.? Er is immers geen noodzaak, geen dwang. Wij wenden de wetten van NUC hoogst eigenzinnig aan. Wij gehoorzamen wel aan de partiële, lokale, geïsoleerde, gesitueerde NUC-wetten. Maar we transponeren ze eerst, voordat we ze elders toepassen en inpassen, in ons doel, in een eigenzinnige interactieconstellatie, in enige interactiekluwens. Volgens welke criteria? Hoe beheren we het toeval?  26.1. „Was ist nun aber das Ding als Ding, dass sein Wesen noch nie zu erscheinen vermochte?”‘Wat is nu echter het ding als ding, gezien het feit dat zijn wezen nog niet te voorschijn kon komen?’  Dit is weer zo’n korte éénzins-alinea. Met vasthoudendheid wordt de vraag van 9.2. & 8., of 12.1.- 2. herhaald. Een dringende vraag. Waarom bleef de klassieke filosofie zo schromelijk in gebreke? ‘Ding als Ding’: dit is een vermelding van ‘Ding’ binnen een verband, niet meer als los, als afstandelijk ‘etwas’. Weer die vraag naar ‘das Ding als Ding’, aansluitend bij de verwerping van het antwoord van de natuurwetenschappen. ‘Das Ding als Ding’: ‘Ding’ # ‘Ding’, en toch weer wel Ding = Ding! Twee maal dezelfde term, twee verschillende betekenissen, en toch bedoeld om bij dezelfde betekenis uit te komen!‘Nichterscheinen’: het gaat niet om de herkomst, om het ontstaan, om de samenstelling. ‘Nun aber’: sterke tegenstelling met het voorafgaande. Het is de vraag, het thema van dit opstel! ‘Wesen’: hier duikt de term ‘Wesen’ op, ipv ‘Sein’! ‘West’ ipv. ‘ist’.Opmerkelijk: in heel dit opstel worden de termen ‘Sein’, of ‘Seiendes’ nooit vermeld! Alsof Heidegger zich ervan distantieert. ‘Wesen’ is het Zijn uitleven, het oneindige Zijn handelend, in eindige zijnden, ingrijpend, uitwaaierend aanwezig doen zijn; is het oneindige Zijn uitstralen in de toevallige ontmoetingen en interacties tussen eindige zijnden, in veelheid en verscheidenheid, in ‘Nähe’ en ‘Ferne’. ‘Wesen’ is uit de eigen beslotenheid breken en contacten leggen met andere zijnden. ( Wat zijn contacten?) Kenotisch Zijn dat zich machteloos uitlevert‘Erscheinen’: dat ‘Wesen’, dat zich in een eindige gestalte aanmelden, dat doen blijken, dat zich vertonen, zich manifesteren, zich demonstreren, op de bühne klimmen, in concrete, individuele gestalten! ‘Erscheinen’:( WhD, p. 8 (?)) ‘Wesen’: Erfahren’ ~ ‘Denken’. ‘Erscheinen’ is niet ‘gemaakt’, niet veroorzaakt, niet samengesteld, niet gefabriceerd. Heeft duidelijk twee polen, die zich toevallig ontmoeten. ‘Dass sein Wesen noch nie zu erscheinen vermochte’ In UdK mediteert Heidegger uitvoerig over dat zichzelf tonen. Een ‘Ding’ moet zichzelf als ‘Ding’ met heel zijn aureool tonen. Wat belet dit zich als ‘Ding’ tonen? Hoe, via welke weg kom je in de nabijheid van een zijnde dat zich niet toont? ‘Zu den Sachen selbst!’ ? Hier ligt een knoop! (65: 258-259: ‚Nach Seine Wahrheit unerfahrbar, ungestellt‘.)Is er onderscheid tussen het ‘Aussicht’, de in tijd en ruimte lokaliseerbare verschijning, tegenover een andere zijnsvorm of zijnsmodus, die in zich opgesloten zit? Of is er een betekenis die boven deze Hic et Nunc lokaliseerbare verschijning uitstijgt? Of wordt het ‘Ding’ begrepen als een element met vele tentakels, als een octopus in het netwerk van de interacties? Zetten wij ‘das Ding’ buiten de queeste, parkeren we het op de zijberm, gespeend van zijn epifanierol, verbannen uit de ‘Seinsgeschichte’?Of is ‘das Ding’ een worstelperk, een arena, een strijdtoneel, een oorlogsterrein waar Sein en kenosis, waar queeste en epifanie zich voltrekken? Waar individuele identificaties van de Gratiën zich afspelen? Waar ‚Bedeutung‘ tot ‘Wörte’ ‘wachset’, waar het efemere Seiende (Krug) zich ‘ins Sein halt und darin behält. ( 176) In ‚Ding als Ding‘ zit een ‚Entbergen‘ en ‚Verbergen‘, tegelijkertijd, ‚zumal‘. Een ‘‘Nähe’ en ‘Fassen’’ samen, die elkaar in stand en in ere houden.   Alinea 27: Heidegger vraagt naar de zin van ‘Das Ding’. ‘Nähe’ komt weer in beeld. In 27.4. zegt Heidegger dat hij niet in het ijle wil filosoferen, niet louter theoretisch over het abstracte begrip ‘Nähe’. Hij wil wel een concreet ding bevragen, bv. een kruik, ‘um es zu erfahren, den Krug in der Nähe.’ Niet de voorgestelde, niet de virtuele, maar wel de concrete en gesitueerde kruik. ‘Zu erfahren’: om de wervelwind van de interactie aan den lijve te ondergaan. Te ervaren, niet te denken. Opmerkelijk. ‘Gewahren‘ in 16.3. & 44.7., Om in de spanning van de ‚Gegenschwung‘ te staan. De titanen-‘Streit’ van individuele identiteit.   27.1. „Kam das Ding noch nie genug in die Nähe, so dass der Mensch noch nicht hinreichend auf das Ding als Ding achten lernte?”‘Kwam het ding niet voldoende in de nabijheid, zodat de mens nog niet voldoende aandacht leerde te schenken aan het ding als ding.’  â€˜Nähe’ = > ‚Ding‘ => ‚Wir‘ = > ‘Nähe’, via een kruik. ‘Nähe’ tot zichzelf, tot zichzelf als ‘Ding’, als epifaniegestalte?‚Der Mensch‘: hij duikt weer op, zoals in 6.4. ;8.7. & 9.; 9.1.; 25.2. & 3. & 4.. Zou er toch een gradatie, een hiërarchie schuilen achter het gebruik van ‘der Mensch’, ‘Wir’ en ‘man’? ‘Lernte‘: leren zien, de dubbele rol van ‚Ding‘ leren zien: het gespleten zijn van het ‘Ding’: ‘weg’ van zichzelf en naar zichzelf toe. Eenheid én gespletenheid.   27.2. „Was ist Nähe?”‘Wat is nabijheid?’ Dit herhaalt de vraag van 4.1. & 2., 8.1. ‘Nähe’: de vraag heeft niets van doen met NUC-nabijheid, met meetbare nabijheid, met ‘Aggregatzustand der Stoffe‘. (Cf. 28.9.) ‘Nähe’: nabij zijn zonder opgeslorpt te worden, zonder je identiteit te verliezen, zonder fusie.‘Krug’ ~’Nähe’ & ‘Krug’ ~ bevatten.Wat is de relatie tussen ‘Nähe’ en bevatten? Tussen ervaren, vragen en denken? Heidegger plaatst hier een eigenaardige combinatie op het podium: ‘Erfahren’ ~ ‘Befragen’ ~ ‘Denken’. Wat hebben ervaren en bevragen met ‘Nähe’ van doen? Of kunnen we niet ervaren zonder fysische nabijheid? Kunnen we überhaupt algemeenheden ervaren? En wat vraag je dan? Wat bevraag je dan? Wat vraag je aan de kruik in de nabijheid? ‘Nähe’ heeft van doen met contact op afstand. Contact dat de fysische integriteit van beide polen ongeschonden houdt. Dat geldt ook voor ‘Erfahren’. Je ervaart enkel concrete, individuele zijnden, in en met hun verworteling, in en met hun verwevenheid met de dingen van de wereld.Hebben NUC ‘Erfahren’ en ‘Befragen’ of denken nodig? ‘   27.3. „Dies frugen wir schon.”‘Dit vroegen wij reeds.’ 27.4. „Wir befrugen, um es zu erfahren, den Krug in der Nähe.”‘Wij ondervroegen, omdat te weten, de kruik in de nabijheid.’ Heidegger verschuilt zich niet achter universele eerste principes, achter abstracte begrippen, maar confronteert ons met concrete, individuele zijnden. Om na te denken over ‘Nähe’ grijpt Heidegger naar iets tastbaars nabij. Hij vraagt over die fysische, geometrische nabijheid heen, ’transcendeert’ haar, reikt uit naar een andere wijze van nabij-zijn. Naar een ‘seinsmässig’ nabij-zijn, een nabij-zijn op zijnsniveau. In een soort van Utopia, in een vacuüm, in een open ruimte met ingebouwde afstand. Een nabijheid waarin de individualiteit van elke pool betrokken is en gerespecteerd blijft. En waartoe toeval toegang heeft.Heidegger gaat het letterlijk niet ver zoeken! Ook figuurlijk niet! Geen eerste principes! Geen zoeken naar noodzakelijkheid, naar universaliteit, naar causaliteit. Wel aandacht voor toeval, voor ontmoetingen.‘Erfahren‘, ‚um es zu erfahren‘ # ‚Denken‘: eigenaardige combinatie: om te ervaren, om te bevragen, (‘befrugen’). En wat heeft bevragen met ervaren van doen? Zou het dan toch om fysische nabijheid gaan? En wat bevraag je dan? En waarnaar vraag je? Wat vraag je aan de kruik? Aan een kruik iets vragen!? Aan een kruik in de nabijheid? ‘Wir befrugen’: om te ‘Erfahren’. Wat: ‘den Krug in der Nähe‘: Niet om te denken! Toch is ‘Nähe’ dubbelzinnig! Gaat het om de gelokaliseerde kruik in de meetbare ruimte, als een object dat ruimte inneemt, of gaat het om de leegte rond de kruik, om de ontmoetingsruimte, en vindt men een andere ‘Nähe’, een waar de dingen ongehinderd verzamelen en met elkaar in toevallig contact komen? Omdat elk ervaren tijdens toevallige ontmoetingen gebeurt, is het telkens verrassend en steeds nieuw, en dat nodigt het uit tot denkende aandacht. (‘Wir’ cf. 6.1. & 2. & 3.; 27.3.; 27.4.; 28.2. & 3. & 5. & 6. &7. & 10.; 29.16. & 17.)Erfahren’ zoekt naar oriëntatie tijdens toevallige ontmoetingen. In een NUC-kosmos is er geen nood aan, geen ruimte voor ‘Erfahren’ noch voor Denken. Alleen tijdens toevallige ontmoetingen moet men zich oriënteren, is K.OS.B.H. nodig.    28.1 „Worin beruht das Krughafte des Kruges?” ‘Waarop berust het kruik-zijn van de kruik?’ Na het robbertje met de natuurwetenschappen, met de tradities, nu een terugkeer naar het    eigen thema: de kruik? De natuurwetenschappen hebben met groot succes de dode materie bestudeerd. Maar ze ervaren de levende wezens en vooral de mens als hinderlijk, omdat die niet te vangen is in cijfers, in geometrie, in vaste formules, in noodzaak en universele wetten. J. Monod! ‘Tziganes aux marges de l’Univers.’            ‘Krughafte des Kruges’: in 9.3. & 16.2. hadden we al de vraag naar het ‘Dinghafte’. Cf. 25.1. “Worauf beruht das Nichterscheinen des Dinges als Ding.” (Waarop berust het niet-verschijnen van het ding als ding.’) Een gelijkaardige vraag duikt in al. 29.18. op. Je verneemt niets over de traditionele ‘essentia’. Heidegger houdt die term op armafstand, in die ‘Ferne’. Reeds in al. 26.1. vermeed hij die term: ‘das Ding als Ding’. In 9.3. werd de vraag vanuit de foute vooronderstellingen van de klassiek filosofie en natuurwetenschappen gesteld. Moet die kruik-in-de-nabijheid, in de fysische nabijheid staan om naar haar ‘Krughafte’ te kunnen vragen? Ze moet daar toevallig staan in haar volle identiteit en individualiteit. Hier wordt de individualiteit van de kruik bevestigd. Ze moet vrij staan, maar wel betrokken.In de natuurwetenschappelijke visie verliest alles zijn eigenheid, verzuipt alles in loze universaliteit, blinde kettingreacties, en is ‘Leere’ enkel ‘Hohlraum’. (Cf. GA, 65: 339 = ‘Hohle Mitte’)‚Krughafte‘ >=< ‚Dinghafte‘: wat is het verschil, de meerwaarde, de toegevoegde waarde van ‘Dinghafte’ tegenover ‘Krughafte’?  28.2. „Wir haben es plötzlich aus dem Blick verloren und zwar in dem Augenblick, da sich der Anschein vordrängte, die Wissenschaft könne uns über die Wirklichkeit des wirklichen Kruges einem Aufschluss geben.”‘We hebben het plotseling uit het oog verloren, en wel op het ogenblik dat zich de illusie opdrong dat de wetenschap ons over de werkelijkheid van de reële kruik uitsluitsel zou kunnen verschaffen.’  Dit is een toch wel opmerkelijke bewering! Net als we de kruik in haar fysische nabijheid bevragen, verliezen we haar ‘Ding’-zijn uit het oog! Waarom? Waardoor? Omdat ‘sich der Anschein vordrängte‘? Uit het oog verloren, omdat ‚der Anschein vordrängte‘. Uit het oog verloren! Toen het visuele te opdringerig werd, en het ‘echte’, het ‘Krughafte’ overlommerde, en uit de aandacht verdreef. Zolang we slaafs de klassieke visie van filosofie en natuurwetenschappen bleven volgen en geloven dat: ‘die Wissenschaft könne uns über die Wirklichkeit des wirklichen Kruges einem Aufschluss geben.‘ De natuurwetenschappen hebben ons niet verrijkt met zinvolle inzichten in de dingen. Neen! Ze hebben ons verarmd. Ze hebben ons beroofd van de juiste ‘Einblick in das, was ist’. Ze hebben ons opgezadeld met ‘Ersatz’. Met ‘virtual reality’. ‘Das, was ist’ ontging ons. We werden gevangen gehouden in een doodse visie op de werkelijkheid.‘Augenblick ~ Blick ~ Anschein’: opmerkelijk gezelschap! ‘Anschein’: het visuele verleidt ons, misleidt ons, verblindt ons, zet ons oogkleppen op. Hier staat het uitdrukkelijk: de natuurwetenschappen misleiden ons; ze maken ons blind, doen ons wegkijken van de echte vraag. Ze maken loze beloftes. De natuurwetenschappen hebben echter wel de pretentie ons met ‘die Wirklichkeit des wirklichen Kruges’ in contact te brengen. Ze beloven ons een ‘Aufschluss’ te geven. Een uitsluitsel. Ook dit moet pregnant gelezen worden: de natuurwetenschappen doen de deur naar de echte vraag toe, sluiten ons buiten die echte vraag. En dus ook buiten de juiste visie. De oude kosmogonie laat ons met onze nieuwe vragen in de kou staan. Want ze kent enkel de ‘werkelijke ‘ kruik, dwz. de abstracte, universele, bloedloze kruik. Een kruik die een speelbal wordt van dwingende fysische causale wetmatigheden, zonder binding met concrete, gesitueerde, individuele dingen. Een kruik zonder individualiteit of uniciteit. Een kruik zonder toekomstperspectief, gespeend van alle toevallige ontmoetingen, zonder ‘Ereignis’-mogelijkheden: we moeten ‘Aufschluss’ heel letterlijk nemen. Geen ‘Ereignis’, geen thuiskomen bij onszelf, maar uitsluiting.De natuurwetenschappen hebben abstracte theorieën over een virtuele werkelijkheid, maar ze wenden zich nooit ‘Zu den Sachen selbst’. Ze kennen in feite enkel subjectieve voorstellingen (‘Sache’) met een verleden, algemeenheden en geen ‘Sache’ die vanuit hun eigen individualiteit en uniciteit openstaan naar een toekomst. Naar ‘Ereignis’. Naar de ‘Seinsgeschichte’. Heidegger echter wil de individuele, gesitueerde kruik bevragen in haar individualiteit, én in haar ogivale betrokkenheid op andere individuele zijnden. ‘Aufschluss’: bewijs, logica, dwang, op basis van immobiliteit! Wel op basis van een abstracte identiteit. Niet op basis van individualiteit.    28.3. „Wir stellten das Wirkende des Gefässes, sein Fassendes, die Leere, als einen mit Luft gefüllten Hohlraum vor.”‘We stelden ons de effectieve werking van het vat voor, zijn be-vattingsvermogen, namelijk de leegte, als een met lucht gevulde holte?’ Hoe bevat de kruik? Hoe werkt ‘das Wirkende des Gefässes‘, en hoe ‚sein Fassendes, die Leere‘? Twee leegtes: de fysische en de ‘Krughafte’ van de kruik. Lege ruimte, niet-actieve leegte. Leegte zonder zijnsrol. De ‚Leere‘ blijkt pas in/door vullen, bipolair, ogivaal. Leegte en volheid. Vullen demonstreert de leegte. Leegte roept om vullen. Leegte en vullen zijn elkaars ‚Gegenschwung‘ in één gebeuren. Ze ‚ereignen‘ elkaar.  28.4. „Das ist die Leere wirklich, physikalisch gedacht; aber es ist nicht die Leere des Kruges.”‘Dat is de leegte werkelijk, natuurwetenschappelijk gedacht: maar het is niet de leegte van de kruik.’ Hier botsen duidelijk twee zijnsvisies. De leegte brengt die twee visies in de openbaarheid. Ze demonstreert, zonder ‘bewijzen’, dat er meer is dan een fysische leegte. ‘Die Leere’: bepaald, gesitueerd, rijk aan relaties, toevallige ontmoetingen en interacties, individueel.  28.5. „Wir liessen die Leere des Kruges nicht seine Leere sein.”‘We lieten de leegte van de kruik niet haar leegte zijn.’ â€˜Seine Leere‘: de unieke, individuele leegte van deze kruik, leegte met een unieke toekomst, met een unieke taak: leegte, gevuld en beladen met een eigen ogivale betrokkenheid. Leegte waarin van het ene zijnsdomein naar het andere overgestapt kan worden, waarin zich, tijdens toevallige ontmoetingen, een ‘Übergang’ kan voltrekken. We zagen de ‘béance’ niet, de gespletenheid niet. De dubbele rol. (GA 29/30: p. 456, 459, sunthesis & diairesis). Waarin het kompas over ‘Ereignis’ heen richting ‘Seinsgeschichte’ wijst. Leegte, de ‘Dimension’ waarin de ‘Gegenschwung’ zich kan voltrekken.Het gaat duidelijk om deze concrete, individuele, gesitueerde, unieke kruik, die in haar eindigheid aan het oneindige Zijn een eindige, onderscheidbare, individuele gestalte leent. (Licht ~ dia ~ projectiebeeld)‘Liessen … seine Leere sein‘: we beroofden de leegte van haar eigenwaarde, van haar individuele identiteit. Te lang bleven we de leegte niet zien als de vrije ruimte, als een agora waar iedereen iedereen toevallig kan ontmoeten en die daarbij ieder in zijn individuele identiteit respecteert. De leegte als de vrije ruimte voor zeer diverse wisselende toevallige ontmoetingen. Let er op dat ‘wir’ hier als schuldigen voor dit falen aangewezen worden.‘Wir haben verloren’ (28.2.);‘Wir stellten vor‘ (28.3.);‘Wir liessen … nicht‘ (28.5.);‘Wir achteten … nicht‘ (28.7.);‘Wir bedachten nicht‘ (28.7.);‘Das Fassende’? ‘West’ en niet ‘ist’! Waar? (28.7.);‚Wir …unterliessen nach zu denken‘ (28.10.).Dit is een aardig lijstje met negaties, met tekortkomingen. Heidegger maakt in 28.3 -10 duidelijk dat de klassieke filosofie en de traditionele natuurwetenschappen ons een rad voor de ogen gedraaid hebben. Dat ze ons met lege veroveringen opzadelden; dat ze ons stenen voor vissen voorschotelden, abstracte kennis over dode materie.  28.6. „Wir achteten dessen nicht, was am Gefäss das Fassende ist.”‘We hadden geen aandacht voor wat aan het vat het bevattende is.’ Weer komt dat ‘wir’ uitdrukkelijk negatief naar voren! Weer is onze inbreng expliciet vermeld: ‘achteten’. Weer die vraag naar ‘das Fassende’. Toen reeds, in 1949, denkt Heidegger na over wat hij zal zoeken in “Was Heisst Denken?” (1952). Hier blijkt toch weer dat het denken de vrijplaats is voor de ‘Übergang’: voor een oversteek van de klassieke filosofie naar een ‘seinsgeschichtliches Denken’. Dat dit denken zich afspeelt in de vrije ruimte, in de speling tussen wiel en as. In de onbepaaldheid, in de ongrijpbaarheid van de ‘Lichtung’. Het blijkt eens te meer dat ‘Fassen’, dat de kruik een metafoor is om die ‘Übergang’ in beeld te brengen. Ook om de grote ordening, de gerichtheid, de queeste naar het ‘Ereignis’ in beeld te krijgen. Zou, zou Heidegger hier een alternatief voor het hylemorfisme aan het uitproberen zijn? ‘Achteten’: we begrepen, beoordeelden vervaardigen fout, we zagen niet wat er echt gaande was, wat echt gebeurde; we zagen niet de ’Seinsgeschichte’ in actie! We bleven blind voor wat echt van waarde was en van belang, en hadden enkel oog voor het louter intramundane, het exclusief NUC-kosmische. We bleven blind voor de werking van ‘Fassen’. ‘Fassen’ geeft aan het onvoorspelbare, het onberekenbare een unieke gestalte, de vrije ruimte om zichzelf te zijn, de ruimte om tot een identiteit uit te groeien en de anderen met een stevige individualiteit te confronteren. “Wir bedenken das Wesen des Handels noch lange nicht entschieden genug.“ ( BuH: 1.1., in Wm: 313)  28.7. „Wir bedachten nicht, wie das Fassen selber west.”‘We bedachten niet hoe het bevatten zelf weest.’ â€˜Wie das Fassen selber west’: vanuit dat ‘Fassen’ probeert Heidegger toegang te krijgen tot het mysterie van het bruisende Zijn. Dat vraagt ‘Denken’! Dat ‘Fassen’ is niet passief vollopen. De natuurwetenschappen hebben wel steeds gepoogd de NUC-wetten van de ’Erde’ bloot te leggen, maar ze vergaten de veel belangrijker taak: inzicht in de ‘Seinsgeschichte’ te verwerven, via het juiste denken. In het juiste ‘Denken’ voltrekken we die taak, dat ‘Werk’! Het ‘Ins-Werk-setzen’. De oversteek. (UdK)   28.8. „Darum musste uns auch das entgehen, was der Krug fasst.”‘Daarom moest ons ook ontgaan wat de kruik bevat.’  â€˜Was der Krug fasst‘ dat blijft onverschillig, dat blijft: ‘blosse Flüssigkeit’, (28.9.) ‘allgemein Aggregatzustand’ (Cf; 28.9.), zonder enige band of betrokkenheid tussen de elementen. ‘Allgemein’ staat tegenover ‘eignet’, tegenover ‘eigen’, uniek, individueel. De wereld van NUC vindt niet de weg naar ‘Ereignis’, naar identiteit en individualiteit. Het gaat niet alleen om de leegte, niet alleen om het vullen. Maar ook om de vulling zelf! Wat bevat de kruik? En wat is van dit bevatten de ‘seinsgeschichtliche’ rol? Het ‘Fassen’ is een inspirerende metafoor voor de ogivale betrokkenheid tussen bevatten en water. Beide bestemmen elkaar, roepen elkaar op, bevestigen elkaar in hun ‘seinsgeschichtliche’ rol. Als je ‘tussen’, het ‘Zwischenfeld’ fout ziet en beoordeelt, dan verschaalt ook de wijn. Dan verbrokkelt alles en meldt zich de ’Explosion’.   28.3. Fysische, klassieke beschrijving, ‘WIR’;28.4: ‘Wirkliche, physikalisch’;‘nicht die Leere des Kruges’. Deze leegte van de bepaalde, concrete kruik.28.5. ‘seine Leere’ = individuele;28.6. ‘Am Gefass das Fassende’, ‘achtete’, ‘WIR’;28.7. ‘Fassende’ ‘west’ ~ 29.11.;28.8. ‘Entgehen, was der Krug fasst:’ = wat in de kruik belandt, blijft er. Het dienende werk van de kruik bleef onopgemerkt, ongewaardeerd in zijneigenheid.  28.9. „Der Wein wurde für das wissenschaftliche Vorstellen zur blossen Flüssigkeit, zu einem allgemein möglichen Aggregatzustand der Stoffe.” ‘De wijn werd voor de natuurwetenschappelijke voorstelling louter vloeistof en deze weer tot een algemene, overal mogelijk aggregaattoestand van de stof.’ â€˜Blosse Flüssigkeit’, ‘allgemein’ = NUC, = natuurwetenschappen! ‘Wijn’: -> ‘Flüssigkeit, Aggregatzustand’. ‘Stoffe’. Geen ‘wir’.‚Aggregatzustand‘: bijeengehusselde, voor elkaar vreemde elementen, zonder betrokken, gedeelde breuklijnen of contactvlakken, met enkel een neutraal, statisch contact. ‘Zustand’. Zonder openheid op een zinvolle toekomst. Dus zonder individualiteit, zonder eigenheid noch identiteit. Noch ‘Nähe’ noch ‘Ferne’. Hier voltrekt zich een belangrijke ommekeer, van ‘Stehen’, ‘Stand’, ‘Stellen’ schakelt Heidegger plots over op vloeien. In het ‘Fassen’, door het ‘Fassen’ belanden we in een andere wijze van samenhangen: niet de statische wijze van ‘Gegenstand’, van ‘Stehen’ en ‘Stellen’. Dit is een breuk met de natuurwetenschappelijke visie op fysisch-causale relaties. We belanden in de ongrijpbare, on-vat-bare relaties van het vloeiende, het vlietende, van het gieten, van het schenken, van de overgangen gestoeld op ogivale betrokkenheid binnen toevallige ontmoetingen. Met richting en cohesie. We waren het vloeiende, het beweeglijke, het dynamische, het ‘Seinsgeschichtliche’ uit het oog verloren. Bevatten is als een sas, een stilstand tussen twee wijzen van vloeien, van varen. ( ~ I. Prigogine & I. Stengers,(1986), Orde uit Chaos, p. 307-308)  28.10. „Wir unterließen es, dem nachzudenken, was der Krug fasst und wie er fasst.” ‘We lieten na ons te bezinnen op wat de kruik bevat en hoe ze dit doet.’  We zagen niet wat de kruik echt doet, wat ze tot ‘Ding’ maakt. Wij zijn schuldig: ‘wir’. Weer gaat het duidelijk om deze concrete, gesitueerde, individuele kruik. Een kruik die ogivaal betrokken is op wat ze bevat, en waarom ze dit bevat, verweven in een netwerk van toevallige vrije interacties, in K.OS.B.H.! In een ‘res cogitans’. Omgeven door zovele ‘Übergänge’ en vacuüm-momenten met telkens vele vrije uitwijkmogelijkheden!Het gaat nadrukkelijk om de vraag wat en hoe (‘wie’) dat vatten gebeurt. Dat blijkt niet fysisch te gebeuren, niet volgens causale wetten te verlopen, maar toevallig, ogivaal betrokken, door ons, mensen vrij te voltrekken. En weer wordt uitdrukkelijk het ‘Nachdenken’ ingeschakeld. In Heideggers visie heeft ‘Denken’ beslist een overgangsfunctie, een doorsluisrol in de ‘Seinsgeschichte’. De dubbelzinnigheid van ‘Fassen’ speelt hier een opmerkelijke overgangsrol. ‘Fassen’ heeft een aspect aanvaarden en aannemen en een aspect doorgeven, weggieten. ‘Fassen’ barst van energie, van bewegingsdrang. Maar dan gehuld in toevalligheden.De mens heeft een zijnstaak in de ‘Seinsgeschichte’, een openbaringsrol. Een ‘Ereignis’-taak tegenover de Exuberante. Beide verwerven er hun identiteit en vormen zich een identiteit en individualiteit. In de ruimte van de toevallige  ontmoetingen.Hij heeft ook een taak in het toekennen aan het individu van de waarde van zijn uniciteit en individualiteit.‘Was, wie der Krug fasst:’ concreet; het complete gebeuren, de interactie;‘Wir’ cf. 6.1. & 2. & 3.; 23.4.; 27.3.; 27.4.; 28.2. & 3. & 5. & 6. & 7. & 9. & 10. & 14.; 29.16. & 17.. Wij doen wat ‘over’ de kruik:Wir:     - 28.2.: ‘aus dem Blick verloren’;            28.3.: ‘Stellten’;            28.5.: ‘Liessen’;            28.6.: ‘Achteten’;            28.7.: ‘Bedachten’. â€˜Was’ en ‘Wie’: de materiële kruik, zoals de natuurwetenschappen ze zien, die is leeg, al is ze gevuld met lucht. Echter, in Heideggers visie rusten in de leegte van de kruik: ‘Übergang’, ‘Umschlag’ en ‘Gegenschwung’. De natuurwetenschappen verloren elk inzicht in wat een concreet, individueel ‘Ding’ is. Elk inzicht in ogivale betrokkenheid, vanuit uniciteit; elk uitzicht op individualiteit met een toekomst, elk inzicht in toevalligheid. De natuurwetenschappen hebben ons vervreemd van de echte kruik, van de echte ‘Dinge’. Ze hebben ons vervreemd van worden, van aangroei, van beginnen, van ontstaan, van ctreatie, van nieuw.  29.1. „Wie fasst die Leere des Kruges?”‘Hoe bevat de leegte van de kruik?’ Na de vraag ‘Was?’ ( 28.8) volgt nu de vraag ‘wie fasst?’. Hier wordt op het eerste zicht blijkbaar weer een banale vraag gesteld. Banaal! Maar oh zo belangrijk! Het is een scharniervraag! Heidegger poogt het falen van de natuurwetenschappen op te vangen door, via de kruik, via de leegte een nieuwe visie op het ‘Ding’ en op de interacties tussen de ‘Dinge’ uit te proberen. Bevatten kan enkel een concrete, eindige, individuele kruik. Als je even nadenkt is het een gedurfde vraag! Gedurfd, want ze impliceert dat je aan leegte, aan ‘die Leere’, aan ‘Nichts’ activiteiten toeschrijft, scheppingskracht, zijnsactiviteiten. Heidegger poogt hier zicht (‘Einblick’) te krijgen op leegte, op bevatten, op interacties, op wat zich tussen individuele identiteiten afspeelt. ‘Einblick’ in compactheid? Of in leegte? Of in ogivale betrokkenheid? ‘Fassen’ is een toeval, ogivaal gebeuren: ‘Fassen’ en ‘Leere’ maken elkaar mogelijk, manifesteren elkaar: elk de andere, wederzijds en wederkerig. Het gaat Heidegger echt om het reële, toevallige, concrete, singuliere gebeuren. Om het ‘concrete’ gebeuren met al zijn wortels en vertakkingen in de realiteit. Niet om abstracties, niet om elucubraties, niet om bloedloze algemeenheden, niet om ijle voorstellingen. We stappen uit het ‘wir’, over naar de leegte, naar de kruik, naar ‘Sie’. Dat is de vraag waartoe al. 28. leidde: hoe bevat deze concrete, individuele leegte van deze concrete kruik? Vaag die concreetheid niet weg! Want daarop draait alles. (WhD, (1992): “Der Baum stellt sich uns vor.” p. 16 -17, (6x!)) We ontmoetten reeds de vraag naar ‘Was?’ (26.1.): na ‘Worin?’ (28.1.), nu de vraag naar ‘Wie?’. Ik dacht dat die vragen in alinea’s 10. – 16. reeds behandeld waren!Maar: hoe doet ‘Leere’ dat: bevatten? Het gaat om een gesitueerde, unieke ‘Leere’, niet om een abstracte, algemene leegte. Houdt dat concrete bevatten niet een vorm van beperken, van grenzen stellen in? Hoe? Is dat een rechtmatige vraag? Mag je dat vragen? Wat bevatten is, ligt toch te duidelijk voor de hand. Dat weet ieder kerstekind. Echter, wat te opdringerig duidelijk wordt, dat wekt Heideggers achterdocht. Dan pas borrelen de vragen bij hem krachtig naar boven. Hoe kan leegte ingegoten bulk- of vloeistoffen opvangen en bevatten, boven de aarde beschikbaar houden? Wat is bevatten? Wat is verzamelen? Is het bevatten in een kruik ( man-made) een halte toeroepen aan de heerschappij van NUC, aan de lineariteit van de causaliteit van de kosmos? Leegte, dat is Niets, en dat Niets is actief. Dat geeft ruimte aan de dingen om hun identiteit, hun individualiteit, hun uniciteit te demonstreren om tijdens toevallige ontmoetingen hun creativiteit te demonstreren. Dat Niets begrenst. Nichts, leegte laat het oneindige Zijn toe zich via een veelheid en diversiteit van eindige zijnden te manifesteren zonder dat zijn gloed die eindige zijnden verschroeit tot sintels of tot slakken. Niets stijgt uit boven het ‘res extensa’! Rolt de steen van Sisyfus ooit uit zichzelf bergop? Zijn ‘Fassen’ en ‘Nehmen’ synoniemen? ‘Leere’ als plaats van samenhang, ‘Ort’. De markt voor toevallige ontmoetingen. De speling tussen wiel en as. Open ruimte. Ontmoetingsplaats. Verzamelpunt. Utopia. ‚Übergang’. Voorde. Oversteek naar de overzijde, naar het onbekende, naar het verrassend nieuwe. Naar de verrassende, onbegrensde mogelijkheden van het vrije ‘res cogitans’.  29.1.: ‘Wie fasst die Leere?’29.2.: ‘Sie fasst, indem … nimmt’;29.3.: ‘Sie fasst, indem …behält‘;29.4.: & 5.:‘Zwiefache Fassen: eingegossen nimmt >=< Aufgenommene behält’;29.6.: Samen, één;29.8.: ‘Fassen: beruht: im Ausgiessen’: causaal gestuurd;29.10.: sprong naar hoger niveau; doel;29.11.: ‘West >=< beruht‘ (29.8.);29.11.: ‘Fassen: west im Schenken’: humaan gericht.  â€šEingiessen‘ heeft geen ‚Warum?‘. Geen oorzaak, geen NUC!  29.2. „Sie fasst, indem sie, was eingegossen wird, nimmt.”‘Ze bevat doordat ze het ingegotene opneemt.’  De zinsbouw is complex, verweven, net als het gebeuren zelf.Dit is een staaltje van wederkerigheid, van ogivaliteit; ‘Ausgiessen’ >=< ‘Nehmen’. ‘Fassen’ is een dubbele beweging (~ De twee benen aan de ene steel van een vork. M. Foucault): (uit-)gieten tegenover (op-)nemen. De leegte is actief betrokken bij het vullen, en wel op twee manieren: ‘sie nimmt’ (29.2.) en ‘sie behält’. (29.3.) ‘Indem’: op voorwaarde. Waarvan? Op voorwaarde van welwillende toevallige ontmoetingen, van aangepast en beantwoordend weerwerk; ‘behält’ (29.3.): aangemeten, toegemeten, positief response. De leegte van deze kruik is actief betrokken op het vullen, ze maakt het bevatten mogelijk. Ze werkt mee aan het bevatten, aan het ‘Fassen’: ze neemt op, ze ontvangt. Is nemen een identiteit, een individualiteit geven? Is nemen manipuleren, van richting doen veranderen? De leegte werkt mee vanuit haar individueel, concreet en gesitueerd leegte-zijn. Een abstracte, voorgestelde leegte kan niet meewerken. Deze concrete leegte werkt actief mee: er staat niet: ‘De leegte wordt gevuld.’ Er staat heel duidelijk ‘nimmt’. Ze werkt mee door een eigen eindige tegenprestatie te leveren. Ze geeft een gestalte aan wat uit zichzelf geen gestalte heeft of kan hebben. Ze geeft een rijker zijnsstatuut. Ogivaal. Tegenstrevend. toeval. Door het kosmische verloop van het gieten, door de druk van de zwaartekracht, van het vloeien tegen te gaan, te verhinderen. Leegte die de lineaire efficiëntie van de causale wetten aborteert, manipuleert en begrenst. Dit zou een prototype van wederkerige interactie en ogivaliteit kunnen zijn: kracht en tegenkracht, werk en weerwerk, zoals de ribben van een gotisch ogief. Elkaar aangepast tegenstrevend, houden ze elkaar rechtop in de hoogte, wat geen van beide alleen zou kunnen presteren. De prestatie waartoe elk ogief in staat is, wordt maar gedemonsytreerd door de tegenwerking, het weerwerk van de andere.  Geen pool kan het uit zichzelf alleeen tonen waartoe ze samen in staat zijn. Prototype van wederkerige wederzijdsheid, waarbij elke pool gebruik maakt van het anders-zijn, van het weerwerk van de tegenpool. Als twee klimplanten die elkaar rechtop in de hoogte tillen en er houden. ‘Streit’ en ‘Gegenschwung’ van individuele identiteiten.Nemen is ook de andere aanvaarden met of juist omwille van zijn concrete identiteit en particulariteiten. De leegte van deze kruik neemt de vloeistof op in haar anders-zijn, respecteert haar en laat haar zijn in haar eigenheid, in haar ‘grenzeloosheid’ vloeistof-zijn. De vloeistof wordt niet anders, wordt niet in haar vloeistof-zijn, in haar vloeibaarheid, in haar vormloos-zijn aangetast. Ze wordt gerespecteerd en bevestigd. Ze blijft vloeistof, en dus in staat tot vloeien, tot wegvloeien in alle lager gelegen gaten en spleten om daarin te versmelten met de omliggenden. In staat tot het zich in- en aanpassen aan elke vorm die haar aangeboden wordt. In staat tot het vullen van de leegte en zo de leegte van de leegte te affirmeren door ze te vullen. De vloeistof loopt, zonder opnemen, gevaar tot fusie gedwongen te worden. Water, wijn, vloeistoffen die nergens ‘thuis’ zijn en overal; die niet in te tomen zijn en waarvoor geen uitweg verborgen blijft. Vloeistof is een schitterend metafoor voor de onbegrensbaarheid van de alomtegenwoordigheid, en die alleen door de leegte, door ‘die Leere’, door ‘Nichts’ bevat en ingetoomd kan worden!Merk hoe het thema zin na zin uitgewerkt en uitgebreid, ontwikkeld wordt:‘Wie fasst’ (1.); ’nimmt’ (2.); ‘behält’(3.). Zin 4. rolt alles op, verzamelt het afgelegde traject: ‘Fassen’ = ‘nehmend & behaltend’. Zin 5. meldt het resultaat:: ‘Fassen’ = tweeduidig. Zin 6. besluit tot de wederkerigheid, tot het weer-werk van beide; ‘Nehmen’ & ‘Einbehalten’, ‘gehören zusammen’. Dubbel = ‘Ferne’ en toch ‘Nähe’ = ‘Einheit’.  29.3. „Sie fasst, indem sie das Aufgenommene behält.”‘Ze bevat doordat ze het opgenomene behoudt.’ Weer zo’n herhaling. Met beklemtoning van de werking van de ogivaliteit in de open ruimte van de leegte. Beklemtoning van Heideggers verzet tegen elke vorm van eenzijdig, gewelddadig causaal denken, tegen elke vorm van ‘eingleisig Denken’ (WhD, p. 55), van het eenrichtingsverkeer van de lineair-causale processen. ‘Behält’: behouden is het wegvloeien beletten, de alomtegenwoordigheid indijken, kanaliseren door tegen de NUC-wetten van de kosmos in te gaan. Het is vloeien omzetten in stilstand. Dat beletten gebeurt onder voorwaarden. Dat gaat niet vanzelf. Dat vraagt samenwerking. We mogen ‘Behalten’ niet te voortvarend, niet te voor de hand liggend, niet te ‘gewoontjes’ interpreteren als iets ‘banaals’. Sisyfus’ steen moet rollen, niet ergens staan. Maar dan wel rollen naar waar Sisyfus hem wil hebben, desnoods tegen alle universele wetten in, tegen de zwaartekracht in, naar de andere kant van de heuvel. Met de hulp van de kosmos, van de NUC-wetten tegen de NUC-wereld in! Eigenaardig, toch. ‘Parendo’!‘Behalten’ is iets in zijn eigenheid aanvaarden, in zijn waarde behouden. Het is verre van elke vorm van respectloos door de mallemolen van de causale processen draaien. In deze leegte van de kruik blijft deze vloeibare wijn vloeibaar en die krijgt er nog een bestemming bovenop: hij wordt nog verrijkt met een individuele betrokkenheid: hij zal of mensen of goden te drinken aangeboden en geschonken worden. (32. 1. & 9.) ( Toch manipuleren! Optillen naar een hoger zijnsniveau! ) Zou ‘Behalten’ een relatie hebben met cohesie, met innerlijke consistentie en zelfbehoud?‘Fassen’ = ‘Nehmen’ & ‘Behalten’. Samen! Het is geen lineaire beweging, van causa naar gevolg. Hier wordt weer-werk geleverd, tegenstrevend, maar opbouwend weerwerk. ‘Fassen’ is een voorbeeld van ’Gegenschwung’.‘Aufgenommene’: let op de nieuwe benaming. Er staat niet ‘Eingegossene’ ‘vloeistof’. Als je ‘Aufgenommene’ zegt, dan kijk je vanuit de leegte van deze kruik. Dat intrigeert me: dat wat wordt opgenomen in de leegte krijgt inhoud, krijgt belang. Wat wordt opgenomen? Waarvoor?‘Indem’: er worden aan dat ‘behouden’, bevatten of opnemen voorwaarden gesteld. Het is dus toch niet de eenvoud zelf. Dus toch niet zo vanzelfsprekend! Zeker niet blind automatisch.Als dit geen vorm van intense ‘Nähe’ is! Vanuit een ‘Ferne’, vanuit hun wederzijds anders-zijn vonden deze leegte van de kruik en deze vloeistof toevallig elkaar in een constructieve ‘Nähe’ en klimmen dan samen naar een hoger, complexer en meer gecoördineerd en expansiever zijnsniveau: het schenken. Identiteit, ‘Ferne’, behouden en toch samenwerken: ‘Nähe’. Speelt zich in dit nemen geen opmerkelijke ‚Übergang’ af? Er gaat vanuit de identiteit van het ‘Ding’ een activiteit uit. Geen extern aangedreven worden. Een activiteit die ontspringt aan de eigen unieke identiteit. Een beginnen.   29.4. „Die Leere fasst in zwiefacher Weise: nehmend und behaltend.” ‘De leegte bevat op een dubbele wijze door op te nemen en door te behouden.’  â€˜Nehmend und behaltend’: niet zo vlug! Dit is niet ‘simpel’! Let op de werkwoordvormen: geen onbepaalde infinitief maar concrete, in hun actie bepaalde tegenwoordig deelwoorden, ‘in actu’. Het ‘Fassen’ zelf gebeurt op twee wijzen. Dat elkaar vinden op een hoger zijnsniveau: die ogivale interactie, die ‘Übergang’ voltrekt zich in ‘die Leere’. ‘Die Leere’, deze unieke, concrete leegte van deze unieke kruik. Deze leegte is op twee manieren actief: ‘nehmend und behaltend’. Beide pregnant te lezen en in onderling verband, ‘ogivaal’. Al ‘behaltend’’ nemen, en al ‘nehmend’ behouden. Elk van de twee polen wordt in zijn identiteit behouden en ontvangt de andere in zijn anders-zijn, in zijn identiteit en behoudt en bevestigt daardoor wederzijds elks identiteit. Elk krijgt zijn Zelf van en door de andere, verrijkt, voltooid terug. Stijgen, carambolerend over elkaar. Het is de eindigheid, de bepaaldheid, de verscheidenheid van elk die deze ‘zwiefacher’ wijze van interageren mogelijk maken. Eindigheid, veelheid en verscheidenheid bieden via de onbepaaldheid en onbepaalbaarheid van de toevallige leegte de open ruimte tot vernieuwende, verkennende, epifanerende interacties tussen de dingen van de wereld en bieden die onvermoede eigenschappen in beide polen de kans zich te etaleren, zich op de marktplaats te vertonen. Leegte en vloeistof, ogivaal in toevallige onbepaaldheid.‘Einbehalten’: is die actie van de ‘Guss’ onderbreken: het vloeien stoppen, tot stilstand brengen. Het vloeien van intentie, van gerichtheid, van doel veranderen. Het is de gerichtheid van het vloeien opkrullen tot cohesie. Is afwijken van het lineair-causale proces. Als ‘bekering’, als ‘Kehre’ humaniseert, individualiseert dat het universeel-kosmische vloeien. Het is de alomtegenwoordigheid van het vloeien tot een bepaalde tegenwoordigheid, tot een unieke gestalte fatsoeneren door ‘Nichts’.Dit is dubbelop! Heidegger zet het ogivale dik in de verf, het wederkerige wordt expliciet vermeld, ‘zwiefache Weise’. Ook ‘Weise’ benadrukt dat het hele gebeuren zich, vrij, tussen twee polen afspeelt: het toevallig tot een eenheid samenvloeien van twee activiteiten. Toch blijft het me een enigmatische bewering en gebeuren. Een omkering, een ‘Kehre, een ‘Übergang’ in die ‘Leere’. Vrij van inmenging van dwingende causae. Het is steeds een concrete, gelokaliseerde, individuele ‘Leere’ die te maken heeft met concrete inhouden


Geef hier uw reactie door
Uw naam *
Uw e-mail *
URL
Titel *
Reactie *
  Persoonlijke gegevens onthouden?
(* = verplicht!)
Reacties op bericht (0)



Inhoud blog
  • kennen, oordelen, selecteren, beslissen, handelen
  • Subjectivité
  • wat blijft na de dood
  • mijn levenscredo
  • Kennen Sein
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!