|
|
Zoektocht naar een zinvollere realiteit |
|
15-04-2014 |
DING 24-31 |
DING 24-3124.1. âDas in seinem Bezirk, dem der Gegenstände, zwingende Wissen der Wissenschaft hat die Dinge als Dinge schon vernichtet, längst bevor die Atombombe explodierte.â âHet op zijn gebied, te weten dat van de objecten, dwingende weten van de wetenschappen heeft de dingen als zodanig reeds vernietigd, lang voordat de atoombom ontplofte.â Dit is de totale breuk met de visie van de natuurwetenschappen. Een âKehreâ. Een totale breuk in het geloof in de vooruitgang, zoals ze ons door de natuurwetenschappen constant verkondigd en opgedrongen wordt. âDinge als Dinge schon vernichtetâ: geen âÃbergangâ mogelijk! âKein Wegâ, wel vernietiging! (11.8.) Deze uitspraak sluit aan bij al. 6.4. â 5. en 22.5. Ze is de logische conclusie uit 22.5..Het dwingende weten van de natuurwetenschappen is niet zijnscreatief, maar vernietigend voor de wereld, want gebaseerd op de gesloten, universele kosmische causale wetmatigheden die alleen naar het gefossiliseerde verleden kijken, en dat verleden in de toekomst onveranderlijk continueren: âder langher schonâ (24.2.). Deze universele causale wetmatigheden tonen niet alleen geen respect voor unieke individuen, ze zijn respectloos vernietigend. âDwingendâ betekent zoveel als: zonder respect voor wat individueel bestaat, zonder verbondenheid, zonder âStreitâ, zonder betrokkenheid. Zonder vrijheid.âAtombombeâ ⦠hat die Dinge als Dinge schon vernichtetâ: zoân denken blaast alle bruggen op tussen âres extensaâ en âres cogitansâ. Er is dan van enige âÃbergangâ van het ene domein naar het andere geen sprake meer. Want het domein van het âres cogitansâ wordt weggeblazen. Dan lokt ons ook geen begeesterende âSeinsgeschichteâ meer.Het barst hier van âNichtâ! âVernichtetâ (1. & 8.), âVernichtigungâ (2. & 3.), ânichtigâ (2.).Als men de verzamelende rol van het âDingâ niet ziet, als men blind blijft voor de toevallige ontmoeting, voor de âGegenschwungâ, dan is het niet alleen een chaotisch, zinloos aggregaat van veelheid en diversiteit, maar zelfs een explosieve bron van uiteenspattende krachten. âDie Dinge als Dingeâ beschouwen is individualiteit en vrije verbondenheid erkennen, aanvaarden en dat voorkomt de âExplosionâ.Werd deze toch wel duidelijke waarschuwing ergens ernstig genomen? Ergens? Worstelt Heidegger toch niet constant met de afstand, de kloof, de âbéanceâ, met het âZwischenfeldâ tussen twee polen? Met âdie Leereâ, met het âNietsâ tussen wiel en as. Wat schuilt achter âErfahrenâ? Met het mysterie van de âsymbolèâ, van de âsynthesisâ en âdiairesisâ. Dat mysterieuze tussenveld waarin veelheid en diversiteit tot âEinheitâ verbonden worden. Wat betekent verwijdering? Wat is die open ruimte, die âGegnetâ? (Gelassenheit) Wat zijn onze zintuigen, die ons door dat tussenveld heen tom-tommen? Organen die het ons mogelijk maken bij onszelf te zijn en te blijven, terwijl we toch ook ginds zijn, bij de dingen, de dingen ontmoeten; en dus die de dubbele functie van âNäheâ en âFerneâ âzumalâ realiseren. Heidegger noemt dat domein vaak âDimensionâ, waar âVerbergenâ en âEntbergenâ een âÃbereinkunftâ realiseren; â-kunftâ, een gang, een âUnterwegsâ, een gescheiden zijn en toch âενâ, toch één. Waar âüberâ? Waar overheen? Wat bepaalt die polen? Wat bepaalt het âtussenâ? Of is dat âtussenâ in âsein innerste Wesenâ van die polen afhankelijk? Bij elkaar aan het infuus? Dat circulaire pendelen, dat over en weer en opnieuw. Een broeierig domein, zonder Google-map te doorkruisen. Waar alleen het âdenkerische Denkenâ ons doorheen kan loodsen; bevrijd van de platgetreden paden van de klassieke logica, bevrijd uit de netten van NUC. Vrij van de drammerige kosmos. Het domein van de open toekomst, van de mogelijkheden. Het moeilijke denken ver van de platgetreden paden van de klassieke logica en filosofie. Tegenover het domein van het âres extensaâ, de âDimensionâ van de mogelijkheden en toevallige ontmoetingen, van de open toekomst. Het âGegnetâ van de âGelassenheit zu den Dingenâ en van de âOffenheit für das Geheimnis.â (Gelassenheit) 24.2. âDeren Explosion ist nur die gröbste aller groben der langher schon geschehenen Vernichtung des Dinges: dessen, dass das Ding als Ding nichtig bleibt.ââDe ontploffing ervan is slechts de grofste van alle grove bevestigingen van de vernietiging van het ding die reeds lang geleden heeft plaatsgevonden: van het feit dat het ding als ding nietig blijft.â âDas Ding als Dingâ: ik blijf dat toch een rare wending vinden, een ogenschijnlijk nutteloze tautologie. Daar zit echter een filosofie achter. Hoe kan een ding iets anders zijn dan zichzelf? Wat bedoelt Heidegger er dan mee? Valt een ding niet restloos met zichzelf samen? Is âDingâ # âDingâ? (Cf. 6. 4. & 5.) Het âDingâ als méér dan een object, speelbal van de NUC-wetten. (Cf. 23.5.) Samenhang, betrokkenheid, ogivaliteit, individualiteit. âDingâ, zonder staketsel, zonder steunberen, zonder âGrundâ.Elke âExplosionâ vernietigt bestaande individualiteiten, vernietigt ogivale samenhang en wederzijdse betrokkenheid, vernietigt het concreet elkaar tot het zijn roepen, in het zijn bevestigen en bevorderen en het ogivaal streven naar een hoger zijnsniveau. Dat is het tegengestelde van toevallige ontmoeting. Zoân visie vernietigt unieke individuen; ze kent alleen abstracte categorieën volgestouwd met abstracte, toevallige, identieke, identiteitsloze exemplaren, en laat enkel zinloze repetitie van identieke exemplaren toe. Die werkelijkheid is doods, is tijdloos, statisch, toekomstloos en we mogen daarom âBestätigungâ pregnant verstaan als een immobilisme. Maar âExplosionâ >=< Bestätigung? âGröbsteâ: die overtreffende trap verrast. Toch is het geen grootspraak, geen holle retorica. Heidegger meent het, neemt bloedernstig als hij schrijft: âDass das Ding als Ding nichtig bleibtâ. Wat verdwijnt? Het individuele ding als kern van samenhang, als centrum van ogivale betrokkenheden, als concreet verzamelpunt, als individualiteit, als spanningsveld tussen identiteiten. Als eindige samenwerkende vennootschap, waarin oneindig Zijn tot eindig uitstralen kan komen, waarin de Gratiën ontsnappen uit de poel van gesmolten lood waar niets te onderscheiden valt en alles enkel onverschillig zwaar op alles weegt en drukt, in het chaotische, compacte apeiron. De alles samenhoudende spanning in de âGegenschwungâ verkeert tot explosie. De vernietiging (Vernichtung, 24.2. & 3.) van het ding als individu, als eindige epifanie van het Oneindige, als eindige uitstralingsgestalte van het Oneindige, als epifanie, komt tot ons uit een ver verleden, vanuit de âeerste aanvangâ: âder langher schon geschehenen Vernichtungâ. Van toen Plato Zijn beschouwde als probleemloos permanent, onbepaald, universeel en de concrete dingen reduceerde tot gedegradeerde, verminkte schone schijn: tot âeidosâ of âideaâ. âEidosâ impliceert een kijker. Een geïnteresseerde spectator, die betrokken tegen dit âeidosâ aankijkt, of een ongeïnteresseerde spectator, die het zich afstandelijk voor-stelt? (Gabriel Marcel) Ook deze alinea barst van âNichtsâ-echoâs: 1. & 8.: âvernichtetâ; 2. & 3. âVernichtungâ; 2. ânichtigâ.Kreeg deze wanhoopskreet de gepaste weergalm? Of bleven de filosofen in hun ivoren torentje aan hun filosofietjes schaven âas usualâ? Individualiteit, Nähe & Ferne, Verweilen Een voorgestelde, ingebeelde kruik kan noch vol- noch leeglopen. Alleen een bestaande, concrete, individuele kruik kan, vanuit haar identiteit en individualiteit, met andere individuele dingen in interactie treden, laat andere zijnden, zonder fusie, bij zich verwijlen. Zonder individualiteit bestaat âNäheâ noch âFerneâ.Inschenken is een concrete handeling, die ontspringt uit K.O.S.B.H.-momenten, binnen een âres cogitansâ-domein. Inschenken richt zich tot nabije, gewaardeerde individuen.Individuele handelingen of interacties vloeien, elk vanuit zijn/haar eigenheid, toch onontwarbaar samen, zonder zich te vermengen, elk op zijn/haar wijze. Elk blijft in die ogivaliteit de eigen identiteit en individualiteit niet alleen behouden: in de ogivale eenwording worden ze in en door de betrokkenheid zelfs bevestigd en bevorderd. In de âGegenschwungâ. Alleen individuele dingen kunnen bij elkaar verwijlen, dwz, ze kunnen elkaar toevallig ontmoeten en elkaar nabij blijven, van elkaars nabijheid genieten, zonder de individuele identiteit te verliezen of zonder de identiteit van andere zijnden te schaden of aan te tasten. âNäheâ en âFerneâ. In afstandelijkheid elkaar nabij. Afstandelijk elkaar nabijheid aanbieden. Elkaars grenzen eerbiedigen, bevorderen en bevestigen. Zonder fusie. Elkaar ont-moeten. (Kwant) 24.3. âDie Vernichtung ist deshalb so unheimlich, weil sie eine zwiefache Verblendung vor sich her trägt.ââDe vernietiging is daarom zo onheilspellend, omdat ze een tweevoudige verblinding meebrengt.â Als je dubbel verblind bent, dan kun je niet weten waar je staat of bent. Dan ben je naar je aanvoelen nergens, zeker nergens âthuisâ, dus voel je je âunheimlichâ, zonder houvast, zonder nestgeur, zonder referentiepunten. Maar, hoe moet je je voelen als âVernichtungâ je omringt? Als je met niets voeling hebt, met niets concreets in contact staat, je op niets betrokken voelt? Verloren in een volle wereld, in een wereld gevuld met hindernissen,  met nodeloze, dode, zinloze objecten, in een wereld chaotisch overladen met âGegenständeâ, zonder âNäheâ noch âFerneâ? Zonder richting noch cohesie. Zoân wereld van louter universele wetten wordt onheilspellend. Beangstigend. Werd deze waarschuwing voor âVerblendungâ wel ernstig genomen. Of als een retorische overdrijving geklasseerd? (Hier verschilt de tekst van VA van GA 79. Voor de publicatie in GA 79 werden de zinnen 24.4., 5., 6. geschrapt.) 24.4. âEinmal die Meinung, dass die Wissenschaft allem übrigen Erfahren voraus das Wirkliche in seiner Wirklichkeit treffe.â â Enerzijds de opvatting dat de wetenschap voor elke andere ervaring het werkelijke in zijn werkelijkheid vat.â âErfahrenâ: het gaat om concrete, individuele ogivale ontmoetingen. Om ontmoetingen tussen een veelheid en diversiteit van individuele identiteiten. Al wat ogivaal is, is per se concreet en individueel, blijft gevrijwaard van noodzaak en universaliteit.Ten eerste: de natuurwetenschappelijke visie is een foute visie die ons belet te zien âdas, was istâ, die ons verhindert Zijn en ook de âSeinsgeschichteâ ook maar te kunnen âAhnenâ. Omdat we ons laten aanpraten dat de natuurwetenschappen ons de enige en totale werkelijkheid tonen, deze raken en met al haar aspecten blootleggen. Omdat deze natuurwetenschapsopvatting alle echte zien en ervaren beknot, vervalst, misleidt, zelfs onmogelijk maakt, omdat ze enkel dode schijn raakt. De natuurwetenschappen beletten ons de âDinge als Dingeâ te zien, de ogivaliteit van de eindige, bepaalde zijnden onderling, hun aanmeldende functie tegenover het oneindige Zijn, hun openbarende rol om de in het apeiron verborgen weelde aan Gratiën van Zijn te demonstreren en te manifesteren. âDas Wirkliche in seiner Wirklichkeitâ: wat is werkelijkheid, in Heideggers visie? 24.5. âZum anderen den Anschein, als ob, unbeschadet der wissenschaftlichen Erforchung des Wirklichen, die Dinge gleichwohl Dinge sein könnten, was voraussetzt, dass sie überhaupt je schon wesende Dinge waren.ââAnderzijds de illusie dat, ongeacht het wetenschappelijk onderzoek van het werkelijke, de dingen toch dingen zouden kunnen zijn, het geen vooronderstelt dat ze in elk opzicht altijd reeds dingen waren die als zodanig hun wezen ontplooiden.â âÃberhaupt je schon wesende Dinge warenâ: âDingeâ zijn niet voorradig; zijn niet voorhanden, liggen nergens onder een streepjescode gebruiksklaar opgeslagen. Ten tweede: âAnscheinâ, de illusie dat de visie van de natuurwetenschappen inert zou zijn tegenover de werkelijkheid, dat ze de werkelijkheid niet zou schaden, dat hun visie neutraal en onschadelijk is voor de dingen: de wereld draait immers toch onverstoorbaar verder. De wereld draait effectief onverstoorbaar verder, hoe wij hem ons ook voorstellen. Want dat voorstellen staat buiten het Zijn, buiten de âSeinsgeschichteâ, zelfs buiten de werkelijkheid van de natuurwetenschappen. Het is immers een foute, ontluisterende visie: âDie Dinge gleichwohl Dinge sein könnten.ââAnscheinâ: belangrijke vraag! âÃberhauptâ. Letterlijk! Per individu, per âkopâ te tellen. Zonder te letten op elks unieke individualiteit. âDass sie überhaupt je schon wesende Dinge waren.â Alles lag allang vast, noodzakelijk, universeel. NUC! âJe schonâ: alsof alles al van in den beginne voor eeuwig vast lag. Al wat volgde was de kale, zinloze NUC âont-wikkeling, zonder aangroei, zonder epifanieën, zonder creaties, zonder vernieuwing. Louter dorre noodzakelijkheid, monotone universaliteit en gewelddadige maar inspiratieloze causaliteit. âEwige Wiederkehr des Gleichenâ! Zonder âbeginnenâ! âWesendeâ staat niet zo maar gelijk met âzijndeâ of met âZijnâ in zijn eentje, in solo. âWesenâ betekent met vele en diverse andere zijnden in hun individualiteit in voeling staan, in ogivaal contact staan, erop betrokken zijn, ermee in interacties verweven zijn en zo op eindige wijze het oneindige Zijn uitstralen, boodschappen. âWesenâ is âStreitâ, is âGegenschwungâ, is âAuseinandersetzungâ. Is uit je besloten identiteit breken; is wederzijds wederkerig contacten leggen. De natuurwetenschappen ontkennen die vele en diverse wijzen van interageren die uitgaan van de unieke identiteit van elk concreet, eindig, individueel zijnde. De natuurwetenschappen vlakken onverbiddelijk elke vorm van toeval, van uniciteit, van individualiteit uit. Ze blijven blind voor de epifanie van het oneindige Zijn in de vele en diverse eindige zijnden. Ze kennen geen ogivale betrokkenheid tussen de zijnden. Ze kennen enkel noodzakelijkheid, universaliteit en lineaire causaliteit, in een woord: een dode werkelijkheid.âWas voraussetzt, dass sie überhaupt je schon wesende Dinge warenâ : dat is het âVorhandeneâ, het onveranderde, het âOnbetroffeneâ, zonder betrokkenheid, zonder toekomst, opgesloten in de eigen grenzen.âStreitâ: is elks individuele identiteit tot haar volle recht laten komen! Waarbij NUC ondergeschikt wordt. Richting en cohesie worden niet NUC-gewijs aangestuurd, maar K.O.S.B.H.-gewijs. Daarin krijgt toeval veel ruimte, toeval van de kruik, van de leegte, van het gieten, van het vullen, van het schenken. Ruimte, vrijheid voor een begin. 24.6. âHätten aber die Dinge sich je schon als Dinge gezeigt, dann wäre die Dingheit des Dinges offenbar geworden.â âIndien de dingen zich echter altijd al als dingen in hun dingheid hadden getoond, dan zou de dingheid van het ding aan de dag getreden zijn.â âHättenâ, âwäreâ: irrealis! Veronderstelling. Hadden de âDingeâ die ogivaliteit getoond, (âalsâ cursief in VA) dan hadden de natuurwetenschappen de âDingheitâ van het individuele ding (enkelvoud!) gezien en in hun visie mee opgenomen. En dan was het nooit tot een âExplosionâ gekomen. âOffenbarâ: dat is het doel en de bestaansreden van de eindige, concrete, bepaalde zijnden: de eigenheid van de juwelen verborgen in het apeiron naar buiten laten komen, openbaren, een eigen gestalte, een eigen identiteit aanbieden, ze de kans geven zichzelf als individuele identiteiten te tonen en als uniek te onderscheiden van al de rest. De eindige dingen bestaan en zijn uniek zichzelf om de weelde aan diversiteit van juwelen van het Zijn uit te stallen, de Gratiën te etaleren, op de bühne te brengen. âOffenbarâ: kan naast als âgeopenbaardâ, als âonthuldâ, ook gelezen worden als in de open vrije ruimte gebracht, in de âGegnetâ. (Cf. Gelassenheit: 40) 24.7. âSie hätte das Denken in den Anspruch genommen.ââZij zou zich aan het denken te kennen hebben gegeven.â âAnspruchâ: dat is toevallig en nooit dwingend, nooit causaal bepaald, ligt nooit onder de knoet van NUC-wetten. Het vraagt wel om vrije betrokkenheid. Om vrije beantwoording. Het echte denken is net open staan voor het âWesenâ, voor de eigenheid, voor de uniciteit van de aanbreng en aanmelding van elk individueel ding; voor de eindige openbarende band met het oneindige Zijn. Denken respecteert die uniciteiten, verzamelt ze, verstrengelt ze voor een âhoger doenâ, âHöheres Tunâ. Het heeft oog voor de verrijkende epifanie en verblijft en gedijt in de vrijheid van de leegte, in de toevallige ontmoeting. âDenkenâ gaat over die rol van âdie Leereâ, over de âÃbergangâ, over de weelde van wat er meer te zien is dan met natte ogen! Oog voor de samenhang in het geheel.âDas Denken in den Anspruch nehmenâ: in de klassieke visie deed âdas Dingâ zo iets niet. Daarin werd het denken niet uitgedaagd tot enige beschouwing over het individuele ding en zijn betrokkenheid, âEreignisâ, op het Zijn. Het oude denken richtte zich exclusief op eeuwige, abstracte, onveranderlijke, universele, bloedloze voorstellingen. Het echte denken geeft ruimte aan toeval en zoekt wegen voor het âparendoâ omgaan met de NUC-kosmos. 24.8. âIn Wahrheit bleibt jedoch das Ding als Ding verwehrt, nichtig und in solchem Sinne ernichtet.ââIn waarheid blijft het ding als ding echter uitgesloten, nietig en in deze zin vernietigd.â âIn Wahrheitâ: ~ âverwehrtâ & ânichtigâ ~ âvernichtetâ. Het niet-zijnde was in de klassieke visie onbestaande, en bleef onbedacht. Ook de eindigheid bleef onbevraagd. Meer nog: de waarheid als eindige uitstraling van de Gratiën van het Zijn bleef onbekend en dus onbedacht. âIn Wahrheitâ: binnen de open ruimte van de âWahrheit des Seinsâ.  24.9. âDies geschah und geschieht so wesentlich, dass die Dinge nicht nur nicht mehr als Dinge zugelassen sind, sondern dass die Dinge überhaupt noch nie als Dinge zu erscheinen vermochten.ââDit geschiedde en geschiedt zo grondig dat de dingen niet alleen niet meer als dingen worden aanvaard, maar dat de dingen in het geheel nog nooit als dingen aan het denken konden verschijnen.â Geschah >=< geschieht De eindige zijnden konden zich, in de klassieke filosofie en in de moderne natuurwetenschappen als individuele âDingeâ nog niet tonen. Geen individualiteiten. Dus ook geen ogivaliteit. Geen zijnscreatieve interacties etaleren, geen epifanieën, dus ook geen âSeinsgeschichteâ. Het zich aanmelden & openbaren van de onuitputtelijke weelde aan Gratiën van het Zijn kreeg nog geen kansen. Ook de waarheid kreeg nog geen kansen. In feite heeft de klassieke filosofie het individuele âDingâ nog nooit ontmoet, want ze zag niet het geheel. Daarvoor moet een âandere Anfangâ komen. Pas dan zal de geschiedenis van het Zijn echt beginnen. Elke vorm van individualisatie bleef in de klassieke filosofie een probleem. âIndividuum est ineffabile.âDe natuurwetenschappen hadden nooit aandacht gehad voor de rijkdom van het âDing als Dingâ, voor zijn VIOB-dimensie. Ze kunnen nooit het âDing als Dingâ in zijn volle glorie laten âErscheinenâ, en dus ook nooit het âEreignisâ-rol van het âDingâ laten schitteren. âZugelassen ⦠erscheinen vermochtenâ: dit impliceert dat het âDingâ niet restloos met zichzelf samenvalt. Er zit ook een leegte in, een âbéanceâ, een onbepaaldheid en onbestemdheid, een open ruimte die erkend en overspannen moet worden. 25.1. âWorauf beruht das Nichterscheinen des Dinges als Ding?ââWaarop berust het niet-verschijnen van het ding als ding?â Hier raakt Heidegger een van zijn vaste topica: âNichterscheinenâ. De vraag is echter: hoe kom je ertoe dat te denken? Te denken wat zich niet aan het denken blootgeeft? En weer wordt de mens buiten vervolging gesteld. Dat âNichterscheinenâ is geen gevolg van enig verzuim van de mens. Het zit ingebakken in het âDinghafteâ van het âDingâ. Let op het volgehouden enkelvoud. Het is meegegeven in de kenosis, waarin, waardoor eindigheid ontstaat,waardoor er ruimte komt voor het toeval, voor het onvoorspelbare toeval. Het âNichterscheinen des Dinges als Dingâ grijpt Heidegger zo intens aan, dat hij toch weer de vraag stelt waarom dat niet gebeurt. âDingâ.( ID: 75)De natuurwetenschappen, verblind door hun meesterschap over de dode materie, hebben steeds naast het belangrijkste, naast het mooiste, naast het betoverendste, naast wat ertoe doet gekeken. Ze hebben nooit enig vermoeden gehad van de âSeinsgeschichteâ, van de grootse queeste die we allen samen in vrijheid gaan.âNichterscheinenâ: waar speelt dat âErscheinenâ? Tussen de âDingeâ. âErscheinenâ is licht uitstralen, is uitpuilen, is over-grenzen. Is je individuele identiteit elders beschikbaar stellen. âErscheinenâ hoort normaal bij âSeinâ, want Zijn wil zich altijd en overal manifesteren, zichzelf overal beschikbaar stellen. Toch is âScheinenâ geen blind, autonoom, onstuitbaar kosmisch NUC-proces. Er is geen schijnen zonder opvangen van het licht. Je merkt het schijnen pas als het ergens aankomt, ergens tegenaan spat; als het iets beschijnt en in het licht zet. Schijnen is een ogivaal gebeuren. âNichterscheinenâ is juist geen epifanerend effect, geen bijdrage tot de openbaring, tot de queeste; geen identificerend effect. Want het toont geen samenhang, geen beginnen. 25.2. âHat lediglich der Mensch es versäumt, das Ding als Ding vorzustellen?ââHeeft de mens alleen maar verzuimd zich het ding als ding als zodanig voor te stellen?â Is dat de schuld van de mens? Moeten we Plato en Aristoteles de schuld in de schoenen schuiven? (24.6.) âVersäumtâ: daarover meer in WhD, o.a. in al. 15.3. & 15.8 .âVorstellenâ: dat heeft geen band met het concrete, gesitueerde, individuele zijnde.Hier verschijnt weer âder Menschâ. Cf. 6.4. & 5.; 8.7. & 9.; 9.1., 25.3. & 4.; 27.1. naast âWirâ en âmanâ. (58.8.) 25.3. âDer Mensch kann nur das versäumen, was ihm bereits zugewiesen ist.ââDe mens kan slechts dat verzuimen wat hem reeds is toegewezen.â âVersäumenâ & âzugewiesenâ: geen causaal verband! Lineair-universele wetten verzuimen nooit iets. Die zetten het verleden onveranderd, onverstoord, onverbiddelijk door. âZugewiesenâ: dat leunt sterk aan bij toeval, bij willekeur.Dit hoort tot de kern van Heideggers visie op de verhouding van de eindige zijnden tot elkaar. Geen noodzakelijke, lineaire, universele eenrichtingscausaliteit. Wel toeval, wel beginnen, wel willekeur, wel wederkerigheid tussen individuen, wel ogivaliteit. Wel betrokkenheid. Geen âVermögenâ zonder âMögenâ. (WhD: p. 1) âMögenâ gaat uit van en richt zich op de individualiteit. (Cf. BuH: p. 8, al. 4. 20.-21.; Wm: p. 316-317)Tekortschieten kun je maar voor zaken waarvoor je toegerust bent, waarvoor je vanuit je eigenste identiteit voorbestemd bent. En ook maar voor concrete zijnden. Lineair-universele wetten schieten in hun domein nooit te kort. Ze moeten nooit iets nieuws aanleren, oefenen of repeteren. 25.4. âVorstellen kann der Mensch, gleichviel in welcher Weise, nur solches, was erst zuvor von sich her sich gelichtet und in seinem dabei mitgebrachten Licht sich ihm gezeigt hat.â âVoorstellen kan de mens zich op om het even welke manier alleen maar datgene wat eerst vooraf van zich uit is beginnen op te lichten en zich aan hem heeft getoond in het licht dat het zelf meebracht.â Hier krijgt Heidegger blijkbaar echt een âEinblick in das, was istâ. (WhD)âVorstellenâ: âvon sich her sich gelichtetâ; âmitgebrachte Lichtâ ; âgezeigt hatâ, âerst zuvorâ. Geen vreemde causae! Geen externe noodzaak. Het gaat uit van elks eigenste identiteit en individualiteit. âVorstellenâ is âstilling the streamâ, het stollen van de lava, het bevriezen van de bruisende fontein, het kruien van de ijsschotsen boven de dijk.Het licht, dat het individu vanuit zijn identiteit meebrengt, en laat schijnen in het eindige âWesenâ, in het eindige aanmelden van het oneindige Zijn. Het âlichtâ gaat hier duidelijk om toevallige, concrete interacties tussen individuele dingen. De vraag is: waar halen wij de âWeisungâ voor ons oordeel, voor onze keuze, voor ons beginnen, voor onze beslissing tot handelen? Wat stuurt ons K.O.S.B.H.? Er is immers geen noodzaak, geen dwang. Wij wenden de wetten van NUC hoogst eigenzinnig aan. Wij gehoorzamen wel aan de partiële, lokale, geïsoleerde, gesitueerde NUC-wetten. Maar we transponeren ze eerst, voordat we ze elders toepassen en inpassen, in ons doel, in een eigenzinnige interactieconstellatie, in enige interactiekluwens. Volgens welke criteria? Hoe beheren we het toeval? 26.1. âWas ist nun aber das Ding als Ding, dass sein Wesen noch nie zu erscheinen vermochte?ââWat is nu echter het ding als ding, gezien het feit dat zijn wezen nog niet te voorschijn kon komen?â Dit is weer zoân korte éénzins-alinea. Met vasthoudendheid wordt de vraag van 9.2. & 8., of 12.1.- 2. herhaald. Een dringende vraag. Waarom bleef de klassieke filosofie zo schromelijk in gebreke? âDing als Dingâ: dit is een vermelding van âDingâ binnen een verband, niet meer als los, als afstandelijk âetwasâ. Weer die vraag naar âdas Ding als Dingâ, aansluitend bij de verwerping van het antwoord van de natuurwetenschappen. âDas Ding als Dingâ: âDingâ # âDingâ, en toch weer wel Ding = Ding! Twee maal dezelfde term, twee verschillende betekenissen, en toch bedoeld om bij dezelfde betekenis uit te komen!âNichterscheinenâ: het gaat niet om de herkomst, om het ontstaan, om de samenstelling. âNun aberâ: sterke tegenstelling met het voorafgaande. Het is de vraag, het thema van dit opstel! âWesenâ: hier duikt de term âWesenâ op, ipv âSeinâ! âWestâ ipv. âistâ.Opmerkelijk: in heel dit opstel worden de termen âSeinâ, of âSeiendesâ nooit vermeld! Alsof Heidegger zich ervan distantieert. âWesenâ is het Zijn uitleven, het oneindige Zijn handelend, in eindige zijnden, ingrijpend, uitwaaierend aanwezig doen zijn; is het oneindige Zijn uitstralen in de toevallige ontmoetingen en interacties tussen eindige zijnden, in veelheid en verscheidenheid, in âNäheâ en âFerneâ. âWesenâ is uit de eigen beslotenheid breken en contacten leggen met andere zijnden. ( Wat zijn contacten?) Kenotisch Zijn dat zich machteloos uitlevertâErscheinenâ: dat âWesenâ, dat zich in een eindige gestalte aanmelden, dat doen blijken, dat zich vertonen, zich manifesteren, zich demonstreren, op de bühne klimmen, in concrete, individuele gestalten! âErscheinenâ:( WhD, p. 8 (?)) âWesenâ: Erfahrenâ ~ âDenkenâ. âErscheinenâ is niet âgemaaktâ, niet veroorzaakt, niet samengesteld, niet gefabriceerd. Heeft duidelijk twee polen, die zich toevallig ontmoeten. âDass sein Wesen noch nie zu erscheinen vermochteâ In UdK mediteert Heidegger uitvoerig over dat zichzelf tonen. Een âDingâ moet zichzelf als âDingâ met heel zijn aureool tonen. Wat belet dit zich als âDingâ tonen? Hoe, via welke weg kom je in de nabijheid van een zijnde dat zich niet toont? âZu den Sachen selbst!â ? Hier ligt een knoop! (65: 258-259: âNach Seine Wahrheit unerfahrbar, ungestelltâ.)Is er onderscheid tussen het âAussichtâ, de in tijd en ruimte lokaliseerbare verschijning, tegenover een andere zijnsvorm of zijnsmodus, die in zich opgesloten zit? Of is er een betekenis die boven deze Hic et Nunc lokaliseerbare verschijning uitstijgt? Of wordt het âDingâ begrepen als een element met vele tentakels, als een octopus in het netwerk van de interacties? Zetten wij âdas Dingâ buiten de queeste, parkeren we het op de zijberm, gespeend van zijn epifanierol, verbannen uit de âSeinsgeschichteâ?Of is âdas Dingâ een worstelperk, een arena, een strijdtoneel, een oorlogsterrein waar Sein en kenosis, waar queeste en epifanie zich voltrekken? Waar individuele identificaties van de Gratiën zich afspelen? Waar âBedeutungâ tot âWörteâ âwachsetâ, waar het efemere Seiende (Krug) zich âins Sein halt und darin behält. ( 176) In âDing als Dingâ zit een âEntbergenâ en âVerbergenâ, tegelijkertijd, âzumalâ. Een ââNäheâ en âFassenââ samen, die elkaar in stand en in ere houden. Alinea 27: Heidegger vraagt naar de zin van âDas Dingâ. âNäheâ komt weer in beeld. In 27.4. zegt Heidegger dat hij niet in het ijle wil filosoferen, niet louter theoretisch over het abstracte begrip âNäheâ. Hij wil wel een concreet ding bevragen, bv. een kruik, âum es zu erfahren, den Krug in der Nähe.â Niet de voorgestelde, niet de virtuele, maar wel de concrete en gesitueerde kruik. âZu erfahrenâ: om de wervelwind van de interactie aan den lijve te ondergaan. Te ervaren, niet te denken. Opmerkelijk. âGewahrenâ in 16.3. & 44.7., Om in de spanning van de âGegenschwungâ te staan. De titanen-âStreitâ van individuele identiteit. 27.1. âKam das Ding noch nie genug in die Nähe, so dass der Mensch noch nicht hinreichend auf das Ding als Ding achten lernte?ââKwam het ding niet voldoende in de nabijheid, zodat de mens nog niet voldoende aandacht leerde te schenken aan het ding als ding.â âNäheâ = > âDingâ => âWirâ = > âNäheâ, via een kruik. âNäheâ tot zichzelf, tot zichzelf als âDingâ, als epifaniegestalte?âDer Menschâ: hij duikt weer op, zoals in 6.4. ;8.7. & 9.; 9.1.; 25.2. & 3. & 4.. Zou er toch een gradatie, een hiërarchie schuilen achter het gebruik van âder Menschâ, âWirâ en âmanâ? âLernteâ: leren zien, de dubbele rol van âDingâ leren zien: het gespleten zijn van het âDingâ: âwegâ van zichzelf en naar zichzelf toe. Eenheid én gespletenheid. 27.2. âWas ist Nähe?ââWat is nabijheid?â Dit herhaalt de vraag van 4.1. & 2., 8.1. âNäheâ: de vraag heeft niets van doen met NUC-nabijheid, met meetbare nabijheid, met âAggregatzustand der Stoffeâ. (Cf. 28.9.) âNäheâ: nabij zijn zonder opgeslorpt te worden, zonder je identiteit te verliezen, zonder fusie.âKrugâ ~âNäheâ & âKrugâ ~ bevatten.Wat is de relatie tussen âNäheâ en bevatten? Tussen ervaren, vragen en denken? Heidegger plaatst hier een eigenaardige combinatie op het podium: âErfahrenâ ~ âBefragenâ ~ âDenkenâ. Wat hebben ervaren en bevragen met âNäheâ van doen? Of kunnen we niet ervaren zonder fysische nabijheid? Kunnen we überhaupt algemeenheden ervaren? En wat vraag je dan? Wat bevraag je dan? Wat vraag je aan de kruik in de nabijheid? âNäheâ heeft van doen met contact op afstand. Contact dat de fysische integriteit van beide polen ongeschonden houdt. Dat geldt ook voor âErfahrenâ. Je ervaart enkel concrete, individuele zijnden, in en met hun verworteling, in en met hun verwevenheid met de dingen van de wereld.Hebben NUC âErfahrenâ en âBefragenâ of denken nodig? â 27.3. âDies frugen wir schon.ââDit vroegen wij reeds.â 27.4. âWir befrugen, um es zu erfahren, den Krug in der Nähe.ââWij ondervroegen, omdat te weten, de kruik in de nabijheid.â Heidegger verschuilt zich niet achter universele eerste principes, achter abstracte begrippen, maar confronteert ons met concrete, individuele zijnden. Om na te denken over âNäheâ grijpt Heidegger naar iets tastbaars nabij. Hij vraagt over die fysische, geometrische nabijheid heen, âtranscendeertâ haar, reikt uit naar een andere wijze van nabij-zijn. Naar een âseinsmässigâ nabij-zijn, een nabij-zijn op zijnsniveau. In een soort van Utopia, in een vacuüm, in een open ruimte met ingebouwde afstand. Een nabijheid waarin de individualiteit van elke pool betrokken is en gerespecteerd blijft. En waartoe toeval toegang heeft.Heidegger gaat het letterlijk niet ver zoeken! Ook figuurlijk niet! Geen eerste principes! Geen zoeken naar noodzakelijkheid, naar universaliteit, naar causaliteit. Wel aandacht voor toeval, voor ontmoetingen.âErfahrenâ, âum es zu erfahrenâ # âDenkenâ: eigenaardige combinatie: om te ervaren, om te bevragen, (âbefrugenâ). En wat heeft bevragen met ervaren van doen? Zou het dan toch om fysische nabijheid gaan? En wat bevraag je dan? En waarnaar vraag je? Wat vraag je aan de kruik? Aan een kruik iets vragen!? Aan een kruik in de nabijheid? âWir befrugenâ: om te âErfahrenâ. Wat: âden Krug in der Näheâ: Niet om te denken! Toch is âNäheâ dubbelzinnig! Gaat het om de gelokaliseerde kruik in de meetbare ruimte, als een object dat ruimte inneemt, of gaat het om de leegte rond de kruik, om de ontmoetingsruimte, en vindt men een andere âNäheâ, een waar de dingen ongehinderd verzamelen en met elkaar in toevallig contact komen? Omdat elk ervaren tijdens toevallige ontmoetingen gebeurt, is het telkens verrassend en steeds nieuw, en dat nodigt het uit tot denkende aandacht. (âWirâ cf. 6.1. & 2. & 3.; 27.3.; 27.4.; 28.2. & 3. & 5. & 6. &7. & 10.; 29.16. & 17.)Erfahrenâ zoekt naar oriëntatie tijdens toevallige ontmoetingen. In een NUC-kosmos is er geen nood aan, geen ruimte voor âErfahrenâ noch voor Denken. Alleen tijdens toevallige ontmoetingen moet men zich oriënteren, is K.OS.B.H. nodig. 28.1 âWorin beruht das Krughafte des Kruges?â âWaarop berust het kruik-zijn van de kruik?â Na het robbertje met de natuurwetenschappen, met de tradities, nu een terugkeer naar het   eigen thema: de kruik? De natuurwetenschappen hebben met groot succes de dode materie bestudeerd. Maar ze ervaren de levende wezens en vooral de mens als hinderlijk, omdat die niet te vangen is in cijfers, in geometrie, in vaste formules, in noodzaak en universele wetten. J. Monod! âTziganes aux marges de lâUnivers.â           âKrughafte des Krugesâ: in 9.3. & 16.2. hadden we al de vraag naar het âDinghafteâ. Cf. 25.1. âWorauf beruht das Nichterscheinen des Dinges als Ding.â (Waarop berust het niet-verschijnen van het ding als ding.â) Een gelijkaardige vraag duikt in al. 29.18. op. Je verneemt niets over de traditionele âessentiaâ. Heidegger houdt die term op armafstand, in die âFerneâ. Reeds in al. 26.1. vermeed hij die term: âdas Ding als Dingâ. In 9.3. werd de vraag vanuit de foute vooronderstellingen van de klassiek filosofie en natuurwetenschappen gesteld. Moet die kruik-in-de-nabijheid, in de fysische nabijheid staan om naar haar âKrughafteâ te kunnen vragen? Ze moet daar toevallig staan in haar volle identiteit en individualiteit. Hier wordt de individualiteit van de kruik bevestigd. Ze moet vrij staan, maar wel betrokken.In de natuurwetenschappelijke visie verliest alles zijn eigenheid, verzuipt alles in loze universaliteit, blinde kettingreacties, en is âLeereâ enkel âHohlraumâ. (Cf. GA, 65: 339 = âHohle Mitteâ)âKrughafteâ >=< âDinghafteâ: wat is het verschil, de meerwaarde, de toegevoegde waarde van âDinghafteâ tegenover âKrughafteâ? 28.2. âWir haben es plötzlich aus dem Blick verloren und zwar in dem Augenblick, da sich der Anschein vordrängte, die Wissenschaft könne uns über die Wirklichkeit des wirklichen Kruges einem Aufschluss geben.ââWe hebben het plotseling uit het oog verloren, en wel op het ogenblik dat zich de illusie opdrong dat de wetenschap ons over de werkelijkheid van de reële kruik uitsluitsel zou kunnen verschaffen.â Dit is een toch wel opmerkelijke bewering! Net als we de kruik in haar fysische nabijheid bevragen, verliezen we haar âDingâ-zijn uit het oog! Waarom? Waardoor? Omdat âsich der Anschein vordrängteâ? Uit het oog verloren, omdat âder Anschein vordrängteâ. Uit het oog verloren! Toen het visuele te opdringerig werd, en het âechteâ, het âKrughafteâ overlommerde, en uit de aandacht verdreef. Zolang we slaafs de klassieke visie van filosofie en natuurwetenschappen bleven volgen en geloven dat: âdie Wissenschaft könne uns über die Wirklichkeit des wirklichen Kruges einem Aufschluss geben.â De natuurwetenschappen hebben ons niet verrijkt met zinvolle inzichten in de dingen. Neen! Ze hebben ons verarmd. Ze hebben ons beroofd van de juiste âEinblick in das, was istâ. Ze hebben ons opgezadeld met âErsatzâ. Met âvirtual realityâ. âDas, was istâ ontging ons. We werden gevangen gehouden in een doodse visie op de werkelijkheid.âAugenblick ~ Blick ~ Anscheinâ: opmerkelijk gezelschap! âAnscheinâ: het visuele verleidt ons, misleidt ons, verblindt ons, zet ons oogkleppen op. Hier staat het uitdrukkelijk: de natuurwetenschappen misleiden ons; ze maken ons blind, doen ons wegkijken van de echte vraag. Ze maken loze beloftes. De natuurwetenschappen hebben echter wel de pretentie ons met âdie Wirklichkeit des wirklichen Krugesâ in contact te brengen. Ze beloven ons een âAufschlussâ te geven. Een uitsluitsel. Ook dit moet pregnant gelezen worden: de natuurwetenschappen doen de deur naar de echte vraag toe, sluiten ons buiten die echte vraag. En dus ook buiten de juiste visie. De oude kosmogonie laat ons met onze nieuwe vragen in de kou staan. Want ze kent enkel de âwerkelijke â kruik, dwz. de abstracte, universele, bloedloze kruik. Een kruik die een speelbal wordt van dwingende fysische causale wetmatigheden, zonder binding met concrete, gesitueerde, individuele dingen. Een kruik zonder individualiteit of uniciteit. Een kruik zonder toekomstperspectief, gespeend van alle toevallige ontmoetingen, zonder âEreignisâ-mogelijkheden: we moeten âAufschlussâ heel letterlijk nemen. Geen âEreignisâ, geen thuiskomen bij onszelf, maar uitsluiting.De natuurwetenschappen hebben abstracte theorieën over een virtuele werkelijkheid, maar ze wenden zich nooit âZu den Sachen selbstâ. Ze kennen in feite enkel subjectieve voorstellingen (âSacheâ) met een verleden, algemeenheden en geen âSacheâ die vanuit hun eigen individualiteit en uniciteit openstaan naar een toekomst. Naar âEreignisâ. Naar de âSeinsgeschichteâ. Heidegger echter wil de individuele, gesitueerde kruik bevragen in haar individualiteit, én in haar ogivale betrokkenheid op andere individuele zijnden. âAufschlussâ: bewijs, logica, dwang, op basis van immobiliteit! Wel op basis van een abstracte identiteit. Niet op basis van individualiteit.  28.3. âWir stellten das Wirkende des Gefässes, sein Fassendes, die Leere, als einen mit Luft gefüllten Hohlraum vor.ââWe stelden ons de effectieve werking van het vat voor, zijn be-vattingsvermogen, namelijk de leegte, als een met lucht gevulde holte?â Hoe bevat de kruik? Hoe werkt âdas Wirkende des Gefässesâ, en hoe âsein Fassendes, die Leereâ? Twee leegtes: de fysische en de âKrughafteâ van de kruik. Lege ruimte, niet-actieve leegte. Leegte zonder zijnsrol. De âLeereâ blijkt pas in/door vullen, bipolair, ogivaal. Leegte en volheid. Vullen demonstreert de leegte. Leegte roept om vullen. Leegte en vullen zijn elkaars âGegenschwungâ in één gebeuren. Ze âereignenâ elkaar. 28.4. âDas ist die Leere wirklich, physikalisch gedacht; aber es ist nicht die Leere des Kruges.ââDat is de leegte werkelijk, natuurwetenschappelijk gedacht: maar het is niet de leegte van de kruik.â Hier botsen duidelijk twee zijnsvisies. De leegte brengt die twee visies in de openbaarheid. Ze demonstreert, zonder âbewijzenâ, dat er meer is dan een fysische leegte. âDie Leereâ: bepaald, gesitueerd, rijk aan relaties, toevallige ontmoetingen en interacties, individueel. 28.5. âWir liessen die Leere des Kruges nicht seine Leere sein.ââWe lieten de leegte van de kruik niet haar leegte zijn.â âSeine Leereâ: de unieke, individuele leegte van deze kruik, leegte met een unieke toekomst, met een unieke taak: leegte, gevuld en beladen met een eigen ogivale betrokkenheid. Leegte waarin van het ene zijnsdomein naar het andere overgestapt kan worden, waarin zich, tijdens toevallige ontmoetingen, een âÃbergangâ kan voltrekken. We zagen de âbéanceâ niet, de gespletenheid niet. De dubbele rol. (GA 29/30: p. 456, 459, sunthesis & diairesis). Waarin het kompas over âEreignisâ heen richting âSeinsgeschichteâ wijst. Leegte, de âDimensionâ waarin de âGegenschwungâ zich kan voltrekken.Het gaat duidelijk om deze concrete, individuele, gesitueerde, unieke kruik, die in haar eindigheid aan het oneindige Zijn een eindige, onderscheidbare, individuele gestalte leent. (Licht ~ dia ~ projectiebeeld)âLiessen ⦠seine Leere seinâ: we beroofden de leegte van haar eigenwaarde, van haar individuele identiteit. Te lang bleven we de leegte niet zien als de vrije ruimte, als een agora waar iedereen iedereen toevallig kan ontmoeten en die daarbij ieder in zijn individuele identiteit respecteert. De leegte als de vrije ruimte voor zeer diverse wisselende toevallige ontmoetingen. Let er op dat âwirâ hier als schuldigen voor dit falen aangewezen worden.âWir haben verlorenâ (28.2.);âWir stellten vorâ (28.3.);âWir liessen ⦠nichtâ (28.5.);âWir achteten ⦠nichtâ (28.7.);âWir bedachten nichtâ (28.7.);âDas Fassendeâ? âWestâ en niet âistâ! Waar? (28.7.);âWir â¦unterliessen nach zu denkenâ (28.10.).Dit is een aardig lijstje met negaties, met tekortkomingen. Heidegger maakt in 28.3 -10 duidelijk dat de klassieke filosofie en de traditionele natuurwetenschappen ons een rad voor de ogen gedraaid hebben. Dat ze ons met lege veroveringen opzadelden; dat ze ons stenen voor vissen voorschotelden, abstracte kennis over dode materie. 28.6. âWir achteten dessen nicht, was am Gefäss das Fassende ist.ââWe hadden geen aandacht voor wat aan het vat het bevattende is.â Weer komt dat âwirâ uitdrukkelijk negatief naar voren! Weer is onze inbreng expliciet vermeld: âachtetenâ. Weer die vraag naar âdas Fassendeâ. Toen reeds, in 1949, denkt Heidegger na over wat hij zal zoeken in âWas Heisst Denken?â (1952). Hier blijkt toch weer dat het denken de vrijplaats is voor de âÃbergangâ: voor een oversteek van de klassieke filosofie naar een âseinsgeschichtliches Denkenâ. Dat dit denken zich afspeelt in de vrije ruimte, in de speling tussen wiel en as. In de onbepaaldheid, in de ongrijpbaarheid van de âLichtungâ. Het blijkt eens te meer dat âFassenâ, dat de kruik een metafoor is om die âÃbergangâ in beeld te brengen. Ook om de grote ordening, de gerichtheid, de queeste naar het âEreignisâ in beeld te krijgen. Zou, zou Heidegger hier een alternatief voor het hylemorfisme aan het uitproberen zijn? âAchtetenâ: we begrepen, beoordeelden vervaardigen fout, we zagen niet wat er echt gaande was, wat echt gebeurde; we zagen niet de âSeinsgeschichteâ in actie! We bleven blind voor wat echt van waarde was en van belang, en hadden enkel oog voor het louter intramundane, het exclusief NUC-kosmische. We bleven blind voor de werking van âFassenâ. âFassenâ geeft aan het onvoorspelbare, het onberekenbare een unieke gestalte, de vrije ruimte om zichzelf te zijn, de ruimte om tot een identiteit uit te groeien en de anderen met een stevige individualiteit te confronteren. âWir bedenken das Wesen des Handels noch lange nicht entschieden genug.â ( BuH: 1.1., in Wm: 313) 28.7. âWir bedachten nicht, wie das Fassen selber west.ââWe bedachten niet hoe het bevatten zelf weest.â âWie das Fassen selber westâ: vanuit dat âFassenâ probeert Heidegger toegang te krijgen tot het mysterie van het bruisende Zijn. Dat vraagt âDenkenâ! Dat âFassenâ is niet passief vollopen. De natuurwetenschappen hebben wel steeds gepoogd de NUC-wetten van de âErdeâ bloot te leggen, maar ze vergaten de veel belangrijker taak: inzicht in de âSeinsgeschichteâ te verwerven, via het juiste denken. In het juiste âDenkenâ voltrekken we die taak, dat âWerkâ! Het âIns-Werk-setzenâ. De oversteek. (UdK) 28.8. âDarum musste uns auch das entgehen, was der Krug fasst.ââDaarom moest ons ook ontgaan wat de kruik bevat.â âWas der Krug fasstâ dat blijft onverschillig, dat blijft: âblosse Flüssigkeitâ, (28.9.) âallgemein Aggregatzustandâ (Cf; 28.9.), zonder enige band of betrokkenheid tussen de elementen. âAllgemeinâ staat tegenover âeignetâ, tegenover âeigenâ, uniek, individueel. De wereld van NUC vindt niet de weg naar âEreignisâ, naar identiteit en individualiteit. Het gaat niet alleen om de leegte, niet alleen om het vullen. Maar ook om de vulling zelf! Wat bevat de kruik? En wat is van dit bevatten de âseinsgeschichtlicheâ rol? Het âFassenâ is een inspirerende metafoor voor de ogivale betrokkenheid tussen bevatten en water. Beide bestemmen elkaar, roepen elkaar op, bevestigen elkaar in hun âseinsgeschichtlicheâ rol. Als je âtussenâ, het âZwischenfeldâ fout ziet en beoordeelt, dan verschaalt ook de wijn. Dan verbrokkelt alles en meldt zich de âExplosionâ. 28.3. Fysische, klassieke beschrijving, âWIRâ;28.4: âWirkliche, physikalischâ;ânicht die Leere des Krugesâ. Deze leegte van de bepaalde, concrete kruik.28.5. âseine Leereâ = individuele;28.6. âAm Gefass das Fassendeâ, âachteteâ, âWIRâ;28.7. âFassendeâ âwestâ ~ 29.11.;28.8. âEntgehen, was der Krug fasst:â = wat in de kruik belandt, blijft er. Het dienende werk van de kruik bleef onopgemerkt, ongewaardeerd in zijneigenheid. 28.9. âDer Wein wurde für das wissenschaftliche Vorstellen zur blossen Flüssigkeit, zu einem allgemein möglichen Aggregatzustand der Stoffe.â âDe wijn werd voor de natuurwetenschappelijke voorstelling louter vloeistof en deze weer tot een algemene, overal mogelijk aggregaattoestand van de stof.â âBlosse Flüssigkeitâ, âallgemeinâ = NUC, = natuurwetenschappen! âWijnâ: -> âFlüssigkeit, Aggregatzustandâ. âStoffeâ. Geen âwirâ.âAggregatzustandâ: bijeengehusselde, voor elkaar vreemde elementen, zonder betrokken, gedeelde breuklijnen of contactvlakken, met enkel een neutraal, statisch contact. âZustandâ. Zonder openheid op een zinvolle toekomst. Dus zonder individualiteit, zonder eigenheid noch identiteit. Noch âNäheâ noch âFerneâ. Hier voltrekt zich een belangrijke ommekeer, van âStehenâ, âStandâ, âStellenâ schakelt Heidegger plots over op vloeien. In het âFassenâ, door het âFassenâ belanden we in een andere wijze van samenhangen: niet de statische wijze van âGegenstandâ, van âStehenâ en âStellenâ. Dit is een breuk met de natuurwetenschappelijke visie op fysisch-causale relaties. We belanden in de ongrijpbare, on-vat-bare relaties van het vloeiende, het vlietende, van het gieten, van het schenken, van de overgangen gestoeld op ogivale betrokkenheid binnen toevallige ontmoetingen. Met richting en cohesie. We waren het vloeiende, het beweeglijke, het dynamische, het âSeinsgeschichtlicheâ uit het oog verloren. Bevatten is als een sas, een stilstand tussen twee wijzen van vloeien, van varen. ( ~ I. Prigogine & I. Stengers,(1986), Orde uit Chaos, p. 307-308) 28.10. âWir unterlieÃen es, dem nachzudenken, was der Krug fasst und wie er fasst.â âWe lieten na ons te bezinnen op wat de kruik bevat en hoe ze dit doet.â We zagen niet wat de kruik echt doet, wat ze tot âDingâ maakt. Wij zijn schuldig: âwirâ. Weer gaat het duidelijk om deze concrete, gesitueerde, individuele kruik. Een kruik die ogivaal betrokken is op wat ze bevat, en waarom ze dit bevat, verweven in een netwerk van toevallige vrije interacties, in K.OS.B.H.! In een âres cogitansâ. Omgeven door zovele âÃbergängeâ en vacuüm-momenten met telkens vele vrije uitwijkmogelijkheden!Het gaat nadrukkelijk om de vraag wat en hoe (âwieâ) dat vatten gebeurt. Dat blijkt niet fysisch te gebeuren, niet volgens causale wetten te verlopen, maar toevallig, ogivaal betrokken, door ons, mensen vrij te voltrekken. En weer wordt uitdrukkelijk het âNachdenkenâ ingeschakeld. In Heideggers visie heeft âDenkenâ beslist een overgangsfunctie, een doorsluisrol in de âSeinsgeschichteâ. De dubbelzinnigheid van âFassenâ speelt hier een opmerkelijke overgangsrol. âFassenâ heeft een aspect aanvaarden en aannemen en een aspect doorgeven, weggieten. âFassenâ barst van energie, van bewegingsdrang. Maar dan gehuld in toevalligheden.De mens heeft een zijnstaak in de âSeinsgeschichteâ, een openbaringsrol. Een âEreignisâ-taak tegenover de Exuberante. Beide verwerven er hun identiteit en vormen zich een identiteit en individualiteit. In de ruimte van de toevallige ontmoetingen.Hij heeft ook een taak in het toekennen aan het individu van de waarde van zijn uniciteit en individualiteit.âWas, wie der Krug fasst:â concreet; het complete gebeuren, de interactie;âWirâ cf. 6.1. & 2. & 3.; 23.4.; 27.3.; 27.4.; 28.2. & 3. & 5. & 6. & 7. & 9. & 10. & 14.; 29.16. & 17.. Wij doen wat âoverâ de kruik:Wir:    - 28.2.: âaus dem Blick verlorenâ;           28.3.: âStelltenâ;           28.5.: âLiessenâ;           28.6.: âAchtetenâ;           28.7.: âBedachtenâ. âWasâ en âWieâ: de materiële kruik, zoals de natuurwetenschappen ze zien, die is leeg, al is ze gevuld met lucht. Echter, in Heideggers visie rusten in de leegte van de kruik: âÃbergangâ, âUmschlagâ en âGegenschwungâ. De natuurwetenschappen verloren elk inzicht in wat een concreet, individueel âDingâ is. Elk inzicht in ogivale betrokkenheid, vanuit uniciteit; elk uitzicht op individualiteit met een toekomst, elk inzicht in toevalligheid. De natuurwetenschappen hebben ons vervreemd van de echte kruik, van de echte âDingeâ. Ze hebben ons vervreemd van worden, van aangroei, van beginnen, van ontstaan, van ctreatie, van nieuw. 29.1. âWie fasst die Leere des Kruges?ââHoe bevat de leegte van de kruik?â Na de vraag âWas?â ( 28.8) volgt nu de vraag âwie fasst?â. Hier wordt op het eerste zicht blijkbaar weer een banale vraag gesteld. Banaal! Maar oh zo belangrijk! Het is een scharniervraag! Heidegger poogt het falen van de natuurwetenschappen op te vangen door, via de kruik, via de leegte een nieuwe visie op het âDingâ en op de interacties tussen de âDingeâ uit te proberen. Bevatten kan enkel een concrete, eindige, individuele kruik. Als je even nadenkt is het een gedurfde vraag! Gedurfd, want ze impliceert dat je aan leegte, aan âdie Leereâ, aan âNichtsâ activiteiten toeschrijft, scheppingskracht, zijnsactiviteiten. Heidegger poogt hier zicht (âEinblickâ) te krijgen op leegte, op bevatten, op interacties, op wat zich tussen individuele identiteiten afspeelt. âEinblickâ in compactheid? Of in leegte? Of in ogivale betrokkenheid? âFassenâ is een toeval, ogivaal gebeuren: âFassenâ en âLeereâ maken elkaar mogelijk, manifesteren elkaar: elk de andere, wederzijds en wederkerig. Het gaat Heidegger echt om het reële, toevallige, concrete, singuliere gebeuren. Om het âconcreteâ gebeuren met al zijn wortels en vertakkingen in de realiteit. Niet om abstracties, niet om elucubraties, niet om bloedloze algemeenheden, niet om ijle voorstellingen. We stappen uit het âwirâ, over naar de leegte, naar de kruik, naar âSieâ. Dat is de vraag waartoe al. 28. leidde: hoe bevat deze concrete, individuele leegte van deze concrete kruik? Vaag die concreetheid niet weg! Want daarop draait alles. (WhD, (1992): âDer Baum stellt sich uns vor.â p. 16 -17, (6x!)) We ontmoetten reeds de vraag naar âWas?â (26.1.): na âWorin?â (28.1.), nu de vraag naar âWie?â. Ik dacht dat die vragen in alineaâs 10. â 16. reeds behandeld waren!Maar: hoe doet âLeereâ dat: bevatten? Het gaat om een gesitueerde, unieke âLeereâ, niet om een abstracte, algemene leegte. Houdt dat concrete bevatten niet een vorm van beperken, van grenzen stellen in? Hoe? Is dat een rechtmatige vraag? Mag je dat vragen? Wat bevatten is, ligt toch te duidelijk voor de hand. Dat weet ieder kerstekind. Echter, wat te opdringerig duidelijk wordt, dat wekt Heideggers achterdocht. Dan pas borrelen de vragen bij hem krachtig naar boven. Hoe kan leegte ingegoten bulk- of vloeistoffen opvangen en bevatten, boven de aarde beschikbaar houden? Wat is bevatten? Wat is verzamelen? Is het bevatten in een kruik ( man-made) een halte toeroepen aan de heerschappij van NUC, aan de lineariteit van de causaliteit van de kosmos? Leegte, dat is Niets, en dat Niets is actief. Dat geeft ruimte aan de dingen om hun identiteit, hun individualiteit, hun uniciteit te demonstreren om tijdens toevallige ontmoetingen hun creativiteit te demonstreren. Dat Niets begrenst. Nichts, leegte laat het oneindige Zijn toe zich via een veelheid en diversiteit van eindige zijnden te manifesteren zonder dat zijn gloed die eindige zijnden verschroeit tot sintels of tot slakken. Niets stijgt uit boven het âres extensaâ! Rolt de steen van Sisyfus ooit uit zichzelf bergop? Zijn âFassenâ en âNehmenâ synoniemen? âLeereâ als plaats van samenhang, âOrtâ. De markt voor toevallige ontmoetingen. De speling tussen wiel en as. Open ruimte. Ontmoetingsplaats. Verzamelpunt. Utopia. âÃbergangâ. Voorde. Oversteek naar de overzijde, naar het onbekende, naar het verrassend nieuwe. Naar de verrassende, onbegrensde mogelijkheden van het vrije âres cogitansâ. 29.1.: âWie fasst die Leere?â29.2.: âSie fasst, indem ⦠nimmtâ;29.3.: âSie fasst, indem â¦behältâ;29.4.: & 5.:âZwiefache Fassen: eingegossen nimmt >=< Aufgenommene behältâ;29.6.: Samen, één;29.8.: âFassen: beruht: im Ausgiessenâ: causaal gestuurd;29.10.: sprong naar hoger niveau; doel;29.11.: âWest >=< beruhtâ (29.8.);29.11.: âFassen: west im Schenkenâ: humaan gericht. âEingiessenâ heeft geen âWarum?â. Geen oorzaak, geen NUC! 29.2. âSie fasst, indem sie, was eingegossen wird, nimmt.ââZe bevat doordat ze het ingegotene opneemt.â De zinsbouw is complex, verweven, net als het gebeuren zelf.Dit is een staaltje van wederkerigheid, van ogivaliteit; âAusgiessenâ >=< âNehmenâ. âFassenâ is een dubbele beweging (~ De twee benen aan de ene steel van een vork. M. Foucault): (uit-)gieten tegenover (op-)nemen. De leegte is actief betrokken bij het vullen, en wel op twee manieren: âsie nimmtâ (29.2.) en âsie behältâ. (29.3.) âIndemâ: op voorwaarde. Waarvan? Op voorwaarde van welwillende toevallige ontmoetingen, van aangepast en beantwoordend weerwerk; âbehältâ (29.3.): aangemeten, toegemeten, positief response. De leegte van deze kruik is actief betrokken op het vullen, ze maakt het bevatten mogelijk. Ze werkt mee aan het bevatten, aan het âFassenâ: ze neemt op, ze ontvangt. Is nemen een identiteit, een individualiteit geven? Is nemen manipuleren, van richting doen veranderen? De leegte werkt mee vanuit haar individueel, concreet en gesitueerd leegte-zijn. Een abstracte, voorgestelde leegte kan niet meewerken. Deze concrete leegte werkt actief mee: er staat niet: âDe leegte wordt gevuld.â Er staat heel duidelijk ânimmtâ. Ze werkt mee door een eigen eindige tegenprestatie te leveren. Ze geeft een gestalte aan wat uit zichzelf geen gestalte heeft of kan hebben. Ze geeft een rijker zijnsstatuut. Ogivaal. Tegenstrevend. toeval. Door het kosmische verloop van het gieten, door de druk van de zwaartekracht, van het vloeien tegen te gaan, te verhinderen. Leegte die de lineaire efficiëntie van de causale wetten aborteert, manipuleert en begrenst. Dit zou een prototype van wederkerige interactie en ogivaliteit kunnen zijn: kracht en tegenkracht, werk en weerwerk, zoals de ribben van een gotisch ogief. Elkaar aangepast tegenstrevend, houden ze elkaar rechtop in de hoogte, wat geen van beide alleen zou kunnen presteren. De prestatie waartoe elk ogief in staat is, wordt maar gedemonsytreerd door de tegenwerking, het weerwerk van de andere. Geen pool kan het uit zichzelf alleeen tonen waartoe ze samen in staat zijn. Prototype van wederkerige wederzijdsheid, waarbij elke pool gebruik maakt van het anders-zijn, van het weerwerk van de tegenpool. Als twee klimplanten die elkaar rechtop in de hoogte tillen en er houden. âStreitâ en âGegenschwungâ van individuele identiteiten.Nemen is ook de andere aanvaarden met of juist omwille van zijn concrete identiteit en particulariteiten. De leegte van deze kruik neemt de vloeistof op in haar anders-zijn, respecteert haar en laat haar zijn in haar eigenheid, in haar âgrenzeloosheidâ vloeistof-zijn. De vloeistof wordt niet anders, wordt niet in haar vloeistof-zijn, in haar vloeibaarheid, in haar vormloos-zijn aangetast. Ze wordt gerespecteerd en bevestigd. Ze blijft vloeistof, en dus in staat tot vloeien, tot wegvloeien in alle lager gelegen gaten en spleten om daarin te versmelten met de omliggenden. In staat tot het zich in- en aanpassen aan elke vorm die haar aangeboden wordt. In staat tot het vullen van de leegte en zo de leegte van de leegte te affirmeren door ze te vullen. De vloeistof loopt, zonder opnemen, gevaar tot fusie gedwongen te worden. Water, wijn, vloeistoffen die nergens âthuisâ zijn en overal; die niet in te tomen zijn en waarvoor geen uitweg verborgen blijft. Vloeistof is een schitterend metafoor voor de onbegrensbaarheid van de alomtegenwoordigheid, en die alleen door de leegte, door âdie Leereâ, door âNichtsâ bevat en ingetoomd kan worden!Merk hoe het thema zin na zin uitgewerkt en uitgebreid, ontwikkeld wordt:âWie fasstâ (1.); ânimmtâ (2.); âbehältâ(3.). Zin 4. rolt alles op, verzamelt het afgelegde traject: âFassenâ = ânehmend & behaltendâ. Zin 5. meldt het resultaat:: âFassenâ = tweeduidig. Zin 6. besluit tot de wederkerigheid, tot het weer-werk van beide; âNehmenâ & âEinbehaltenâ, âgehören zusammenâ. Dubbel = âFerneâ en toch âNäheâ = âEinheitâ. 29.3. âSie fasst, indem sie das Aufgenommene behält.ââZe bevat doordat ze het opgenomene behoudt.â Weer zoân herhaling. Met beklemtoning van de werking van de ogivaliteit in de open ruimte van de leegte. Beklemtoning van Heideggers verzet tegen elke vorm van eenzijdig, gewelddadig causaal denken, tegen elke vorm van âeingleisig Denkenâ (WhD, p. 55), van het eenrichtingsverkeer van de lineair-causale processen. âBehältâ: behouden is het wegvloeien beletten, de alomtegenwoordigheid indijken, kanaliseren door tegen de NUC-wetten van de kosmos in te gaan. Het is vloeien omzetten in stilstand. Dat beletten gebeurt onder voorwaarden. Dat gaat niet vanzelf. Dat vraagt samenwerking. We mogen âBehaltenâ niet te voortvarend, niet te voor de hand liggend, niet te âgewoontjesâ interpreteren als iets âbanaalsâ. Sisyfusâ steen moet rollen, niet ergens staan. Maar dan wel rollen naar waar Sisyfus hem wil hebben, desnoods tegen alle universele wetten in, tegen de zwaartekracht in, naar de andere kant van de heuvel. Met de hulp van de kosmos, van de NUC-wetten tegen de NUC-wereld in! Eigenaardig, toch. âParendoâ!âBehaltenâ is iets in zijn eigenheid aanvaarden, in zijn waarde behouden. Het is verre van elke vorm van respectloos door de mallemolen van de causale processen draaien. In deze leegte van de kruik blijft deze vloeibare wijn vloeibaar en die krijgt er nog een bestemming bovenop: hij wordt nog verrijkt met een individuele betrokkenheid: hij zal of mensen of goden te drinken aangeboden en geschonken worden. (32. 1. & 9.) ( Toch manipuleren! Optillen naar een hoger zijnsniveau! ) Zou âBehaltenâ een relatie hebben met cohesie, met innerlijke consistentie en zelfbehoud?âFassenâ = âNehmenâ & âBehaltenâ. Samen! Het is geen lineaire beweging, van causa naar gevolg. Hier wordt weer-werk geleverd, tegenstrevend, maar opbouwend weerwerk. âFassenâ is een voorbeeld van âGegenschwungâ.âAufgenommeneâ: let op de nieuwe benaming. Er staat niet âEingegosseneâ âvloeistofâ. Als je âAufgenommeneâ zegt, dan kijk je vanuit de leegte van deze kruik. Dat intrigeert me: dat wat wordt opgenomen in de leegte krijgt inhoud, krijgt belang. Wat wordt opgenomen? Waarvoor?âIndemâ: er worden aan dat âbehoudenâ, bevatten of opnemen voorwaarden gesteld. Het is dus toch niet de eenvoud zelf. Dus toch niet zo vanzelfsprekend! Zeker niet blind automatisch.Als dit geen vorm van intense âNäheâ is! Vanuit een âFerneâ, vanuit hun wederzijds anders-zijn vonden deze leegte van de kruik en deze vloeistof toevallig elkaar in een constructieve âNäheâ en klimmen dan samen naar een hoger, complexer en meer gecoördineerd en expansiever zijnsniveau: het schenken. Identiteit, âFerneâ, behouden en toch samenwerken: âNäheâ. Speelt zich in dit nemen geen opmerkelijke âÃbergangâ af? Er gaat vanuit de identiteit van het âDingâ een activiteit uit. Geen extern aangedreven worden. Een activiteit die ontspringt aan de eigen unieke identiteit. Een beginnen. 29.4. âDie Leere fasst in zwiefacher Weise: nehmend und behaltend.â âDe leegte bevat op een dubbele wijze door op te nemen en door te behouden.â âNehmend und behaltendâ: niet zo vlug! Dit is niet âsimpelâ! Let op de werkwoordvormen: geen onbepaalde infinitief maar concrete, in hun actie bepaalde tegenwoordig deelwoorden, âin actuâ. Het âFassenâ zelf gebeurt op twee wijzen. Dat elkaar vinden op een hoger zijnsniveau: die ogivale interactie, die âÃbergangâ voltrekt zich in âdie Leereâ. âDie Leereâ, deze unieke, concrete leegte van deze unieke kruik. Deze leegte is op twee manieren actief: ânehmend und behaltendâ. Beide pregnant te lezen en in onderling verband, âogivaalâ. Al âbehaltendââ nemen, en al ânehmendâ behouden. Elk van de twee polen wordt in zijn identiteit behouden en ontvangt de andere in zijn anders-zijn, in zijn identiteit en behoudt en bevestigt daardoor wederzijds elks identiteit. Elk krijgt zijn Zelf van en door de andere, verrijkt, voltooid terug. Stijgen, carambolerend over elkaar. Het is de eindigheid, de bepaaldheid, de verscheidenheid van elk die deze âzwiefacherâ wijze van interageren mogelijk maken. Eindigheid, veelheid en verscheidenheid bieden via de onbepaaldheid en onbepaalbaarheid van de toevallige leegte de open ruimte tot vernieuwende, verkennende, epifanerende interacties tussen de dingen van de wereld en bieden die onvermoede eigenschappen in beide polen de kans zich te etaleren, zich op de marktplaats te vertonen. Leegte en vloeistof, ogivaal in toevallige onbepaaldheid.âEinbehaltenâ: is die actie van de âGussâ onderbreken: het vloeien stoppen, tot stilstand brengen. Het vloeien van intentie, van gerichtheid, van doel veranderen. Het is de gerichtheid van het vloeien opkrullen tot cohesie. Is afwijken van het lineair-causale proces. Als âbekeringâ, als âKehreâ humaniseert, individualiseert dat het universeel-kosmische vloeien. Het is de alomtegenwoordigheid van het vloeien tot een bepaalde tegenwoordigheid, tot een unieke gestalte fatsoeneren door âNichtsâ.Dit is dubbelop! Heidegger zet het ogivale dik in de verf, het wederkerige wordt expliciet vermeld, âzwiefache Weiseâ. Ook âWeiseâ benadrukt dat het hele gebeuren zich, vrij, tussen twee polen afspeelt: het toevallig tot een eenheid samenvloeien van twee activiteiten. Toch blijft het me een enigmatische bewering en gebeuren. Een omkering, een âKehre, een âÃbergangâ in die âLeereâ. Vrij van inmenging van dwingende causae. Het is steeds een concrete, gelokaliseerde, individuele âLeereâ die te maken heeft met concrete inhouden
|
|
|
Reacties op bericht (0)
|