Heidegger lezen
Zoektocht naar een zinvollere realiteit
18-04-2014
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.M. Heidegger, Der Ursprung des Kunstwerkes, Commentaar
Martin Heidegger, Der Ursprung des Kunstwerkes (1935), Reclam,1995 ( HW, p. 1. - 25.)                                                                                                                                                                                   Notities, Paul Tack Deel I   (p. 1. – 34.) Waarom schrijft Heidegger deze lezing, ‘Der Ursprung des Kunstwerkes‘? Waarover wenst hij duidelijkheid te vinden en te geven? Waarin wil hij inzicht brengen? Want het ‘Kunstwerk’ lijkt maar een soort van experimenteerterrein. Heidegger wil inzicht krijgen in een nieuwe werkelijkheid. En die vat hij op als een ‘Seinsgeschichte’.           Hij is niet tevreden met de klassieke filosofie die overal en altijd enkel maar oorzakelijkheid aan het werk zag. Hoe werkt causaliteit? Wat gebeurt er dan? Wat wordt veroorzaakt? Heeft de klassieke filosofie wel voldoende nagedacht over wat causaliteit is? Heeft ze haar onderzoekende, haar kritische, haar vragende taak naar behoren volbracht? (SvG ) Dient de term ‘Kunstwerk’ hier maar als eyecatcher, als bliksemafleider of als paard van Troje om een nieuwe, een onverwachte, een ongewenste boodschap voor de lezer aanvaardbaar te maken? In feite volgt Heidegger een dubbele agenda: hij wil de traditionele filosofie van zich afschrijven en hij probeert een nieuw inzicht te krijgen in wat Zijn is, in de wijze waarop Zijn dagdagelijks gebeurt. In de ‘Seinsgeschichte’.           Ik vermoed dat Heidegger zelden de echte achtergrond van zijn inzichten aan het papier toevertrouwt. Hij heeft aan de ene kant een grote eerbied voor het gesproken woord, voor het gesprek van persoon tot persoon, en daar tegenover een wantrouwen voor het geschreven woord, voor de teksten. Daarom legde hij bij testament vast dat zijn diepste beschouwingen van de jaren 1936 tot 1938 pas gepubliceerd mochten worden nadat al zijn andere teksten gepubliceerd waren.In Der Ursprung des Kunstwerkes vind je de kern van zijn inzichten heel gebald samengevat pas in de laatste alinea van het eerste deel (64.), in termen als: ‘Sein des Seienden’, ‘Werk’, ‘Eröffnung’, ‘Wahrheit des Seienden’, ‘Sich-ins-Werk-setzen’, ‘Wahrheit’, ‘Ereignen’. Heel bescheiden sluit deze alinea, als terloops, met de duistere term ‘ereignet’. Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Waarom neemt Heidegger een kunstwerk als thema voor zijn zoektocht? Omwille van de ‘Kunst’ of om wat min of meer een resultaat is van ‘Werk’ ? Om wat aan een kunstwerk helemaal niet vanzelfsprekend, natuurlijk, ‘normaal’ is, maar juist uitgesproken kunstmatig is? Lijkt het alsof Heidegger de aandacht van de lezers op een zijspoor wil zetten, weg van zijn echte zoektocht door hoogstaande kunstwerken tot voorbeeld te nemen: een schilderij van Van Gogh en een Griekse tempel? In Das Ding (1946) zal hij immers een schamele kruik als zoekthema kiezen en beslist niet een bekoorlijke sierlijke, kunstig beschilderde Griekse vaas.   1.1.: “Ursprung bedeutet hier jenes, von woher und wodurch eine Sache ist, was sie und wie sie           ist.“           ‘Ursprung’: Heidegger vermijdt de term oorzaak, causa, want te zeer historisch beladen en zelfs misleidend. De term ‘Ursprung’ is algemener, blijft voldoende vaag en laat alle poorten voor zijn eigen inzichten open. Met het eerste woord van zijn lezing treft Heidegger reeds de kern van zijn onderzoek, meldt hij de boodschap die hij wil brengen: hoe ontstaat iets? hoe komt iets tot zijn bestaan? wat is ‘Sein’? De klassieke filosofie had daar maar één antwoord op: alles wat ontstaat, is veroorzaakt door een oorzaak, is enkel een gevolg van iets dat vooraf ging. Dat is exclusief kijken naar het verleden. Heidegger verklaart ook meteen wat hij bedoelt met ‘Ursprung’: ‘von woher’ & ‘wodurch’. ‘Eine Sache ist, was sie ist und wie sie ist.’ Heidegger perkt het betekenisbereik van een ‘Sache’ nogal vrij drastisch in.           Met ‘Ursprung’ wordt geen zaak, geen object, geen ding bedoeld. Ook geen schepper, geen oorzaak, maar wel een ‘béance’ in het Zijn, een vrijheid, een open ruimte, een kweekbed, teelaarde, mogelijkheden waarin iets kan ontstaan, tot zijn bestaan kan komen. Iets dat vooraf gaat aan de ‘ Sache’, maar toch d etoekomst openhoudt. Zou het de kenosis zijn? Het feit dat Zijn zich terug trekt, zich ontledigt. Zich fragmenteerde in ontelbare splinters. En meteen ruimte voor vernieuwing schept. De ruimte tussen de vele eindige en diverse zijnden met een eigen identiteit.          Waarom filosofeert Heidegger over ’Kunst’? Toch om het ‘Wesen’ van ’Kunst’ in actie te betrappen? ‘Ursprung’: Als je naar een oorsprong zoekt, verlaat je je object en ga je het inzicht elders zoeken. Dan ga je vreemd. ‘Woher?’ Alsof ‘eine Sache’ haar zijn (‘ist’) aan iets anders, iets vreemds te danken heeft. Elders een oorsprong zoeken is een vorm van vreemdgaan, van over-grenzen. ‘Nicht durch Rückführung auf ein anderes Seiendes in seiner Herkunft zu bestimmen.” (SZ: 6.3.3.)  1.2. : „Das, was etwas ist, wie es ist, nennen wir sein Wesen.“  Â Â Â Â Â Â Â Â Â  ‘Was’ = ‘Wesen’: Alsof met ‘Wesen’ alle verder vragen het zwijgen wordt opgelegd. Voorbij ‘Wesen’ zijn blijkbaar verder geen zinnige vragen meer te stellen, blijft niets meer om over na te denken.  ‘Wesen’ ? ‘Sein’ # ‘Walten”. Wat is de relatie tussen ‘Sein’ en ‘ist’? ‘Wesen’ = wat iets, naar buiten, in, uit zichzelf is: ‘was und wie’.  1.3. “Der Ursprung von etwas ist die Herkunft seines Wesens.” Â Â Â Â Â Â Â Â Â  ‘Ursprung = Herkunft’ : ‘Herkunft seines Wesens’. Blijkbaar is er voorbij de ‘Ursprung’ nog ergens een plaats vanwaar dat ‘Wesen’ komt, waar het zich vertoont. 1.4. “Die Frage nach dem Ursprung des Kunstwerkes fragt nach seiner Wesensherkunft.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  ‘Wesensherkunft’: Heidegger kent het kunstwerk een ‘Wesen’ toe dat door de kunstgrepen van een kunstenaar geproduceerd wordt. Een ‘Wesen’ dat niet ‘physei’, niet van nature tot stand komt.‘Wesensherkunft’: ‘Wesen’. Vanwaar dat ‘Wesen’?  1.1.: ‘Ursprung’ =>          ‘Sache’, ‘ist’ 1.2.                                 ‘ist’ => ‘Wesen’ 1.3.: ‚Ursprung‘ =>         ‘Herkunft’, ‚Wesen‘ 1.4.: ‚Ursprung des Kunstwerkes‘ => ‘Wesen’                                       ‘Wesen’ van het ’Kunstwerk’;                                       Wat het ’Kunstwerk’ doet;                                       Wat het ’Kunstwerk’ doet als materieel, eindig ‘Ding’;                                        Wat ‘Wesen’ doet. 1.5. “Das Werk entspringt nach der gewöhnlichen Vorstellung aus der und durch die Tätigkeit           des Künstlers.” Â Â Â Â Â Â Â Â Â  ‘Werk’: impliceert handelen, actief optreden. Krachtdadig ingrijpen is een soort kunstmatige, gedreven overgang van niet-zijn naar wel-zijn/bestaan. ‘Entspringt aus der und durch die Tätigkeit des Künstlers.’ We zitten op een glibberig hellend vlak. Door te zoeken naar oorzaken glijden we onvermijdelijk in een ‘regressus ad infinitum’. 1.6. : „Wodurch aber und woher ist der Künstler das, was er ist?“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  ‘Wodurch und woher’: de vragen zijn er weer! We zitten als een boterhond gevangen in een carrousel. In een ‘Zirkel’. Weer die vragen naar oorsprong, naar een verleden, naar wat bepalend voorafging. Door te vragen naar ‘Wodurch’ raken we verzeild in een eeuwig terugredeneren, zonder beginpunt. Op de klassieke manier naar een oorsprong vragen, volgens de beproefde causaliteitsfilosofie, dat is afdalen in een bodemloze kuil. Dat is wegzinken in het sompige moeras van het verleden. Heidegger doorbreekt hier het ‘cordon sanitaire’: hij stelt een vraag die in de klassieke filosofie hoogst ongepast klinkt. 1.7.: “Durch das Werk; denn, daß ein Werk den Meister lobt, heißt: das Werk erst läßt den           Künstler als einen Meister der Kunst hervorgehen.“           ‘Durch das Werk’: Kort en duidelijk: de kring is rond. Heidegger doorbreekt en voorkomt zo ook de ‘regressus ad infinitum’. Hij vraagt meteen aandacht voor een opmerkelijk nieuwe benadering van de relatie tussen zijnden: voor de wederkerigheid in die relatie. ‘Werk’ is steeds op d e toekomst gericht, op aanwinst, op aangroei en oogst.          ‘Hervorgehen’: impliceert dat niet een naar voren treden uit een verborgen aanwezigheid? ‘Hervorgehen’ is als een uit-stallen, een in de openbaarheid gooien, een van achteren uit de stal halen en naar de openbaarheid van de façade op straat brengen, zodat iedereen een inkijk aangeboden krijgt.  1.9. : “Der Künstler ist der Ursprung des Werkes.“           ‘Künstler Ursprung des Werkes‘ ó ‚‘Werk Ursprung des Künstlers‘. Kan de ‘Zirkel’ explicieter geëtaleerd worden? Kan de kuil openlijker zonder bodem blijken? Er is via causaliteit geen uitkomst te bereiken, geen inzicht in wat bij het ontstaan van een zijnde gebeurt. Waar is het begin? Waar is het einde? En wat vinden we tussenin, in het niemandsland, tussen ontstaan en vergaan? Tussen de betrokken zijnden. (SZ: 354) Het gaat om die inter-acties, en om wat zich in de open ruimte tussen eindige zijnden afspeelt: om wat daar in de toekomst als aanwinst uit voort kan spruiten.  1.11. “Keines ist ohne das andere.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Is dat geen beslist afzweren en afstand nemen van elke vorm van eenzijdige causaliteit? Hier bekent Heidegger zich duidelijk voor een andere wijze van ontstaan. Voor een andere wijze waarop de zijnden met elkaar verbonden zijn, ver uit de buurt van de causaliteit, van een overheersende causa. De dingen bestaan ogivaal, zijn op elkaar bestaansbetrokken, wederkerig en wederzijds. Geen eenzijdig noch dwingend eenrichtingsverkeer.  En de herhaling ‘keines ohne das andere’, ‘keines allein’ legt de nadruk er toch wel erg dik op.  1.12.: „Gleichwohl trägt auch keines der beiden allein das andere.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Heidegger herhaalt niet alleen nogmaals die boude bewering van ogivaliteit tussen de zijnden, maar brengt ook een nieuw element aan: ‘trägt’. Er is geen sprake van overheersen, van dwingend veroorzaken, van krachtdadig bewerken, van geforceerd ingrijpen noch van koudweg, kunstmatig fabriceren. Er is sprake van dragen, van steunen. De beide polen roepen elkaar wederzijds in het bestaan, zonder een spoor van hegemonie van de een over de andere. Let toch op dat ‘Allein’! Geen doet het alleen, in zijn dooie eentje. Er is ook noch begin noch ontstaan te bespeuren. 1.13. „Künstler und Werk sind je in sich und in ihrem Wechelbezug durch ein Drittes, welches           das erste ist, durch jenes nämlich, von woher Künstler und Werk ihren Namen haben,           durch die Kunst.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Is er dan toch ‘ein Drittes im Bunde’? Draait de cirkel nu niet rond twee polen, maar rond drie polen? Is dit een cirkelredenering over drie polen? Heidegger zoekt naar een bron, een herkomst, maar vermijdt de term ‘oorzaak’. Opvallend dat ‘sind’ gecursiveerd is. Alsof de twee: ‘Künstler und Werk’, samen bij het zelfde werkwoord horen, alsof de beide polen hetzelfde ‘Sein’ delen. Maar dat wordt meteen genuanceerd: ‘in sich und in ihrem Wechselbezug’. De polen horen wel samen, maar zijn elk afzonderlijk vanuit hun eigen identiteit verwikkeld in een onderlinge wisselwerking, waarin ze hun eigenheid behouden, en vanuit die eigen identiteit met de identiteit van de andere interageren, zo niet zou er geen wissel-werking zijn. Wel samen, maar geen fusie! Welke rol speelt ‘Kunst’ hier? Welke rol speelt de kunstenaar? Heidegger weigert blikbaar de term ‘causa’, ‘oorzaak’ te gebruiken. Omdat die te beladen is met een volgens hem totaal voorbijgestreefde visie? En omdat die in slaap wiegt: men denkt dan immers dat alles al lang en voldoende overdacht en gezegd is.           Ik denk dat in deze alinea reeds heel de boodschap van Heidegger over causaliteit compact samengebald is, en toch voldoende expliciet aanwezig. Het staat anderen natuurlijk vrij deze tekst van Heidegger te lezen als een uitzetting over kunstfilosofie op klassiek leest ( J. Young, Heidegger’s Philosophy of Art, 2001 ). Toch denk ik dat zo’n lectuur Heidegger geweld aandoen; zelfs totaal verraadt.           Het mysterie blijft. Wat is ‘Ursprung’? Hoe ontstaat iets? Waarom ontstaat iets? Wat is een kunstwerk? Wat is ‘Kunst’? Hoe kunnen we er via een concreet kunstwerk achter komen hoe en waarom iets ontstaat? Wat is Zijn? Waarom kiest Heidegger daarvoor nu juist een kunstwerk? Omdat die niet aan de bomen groeien, noch in de natuur, noch in de kosmos als gevolg van een oorzaak aangetroffen worden? Omdat ze duidelijk ‘kunstmatig’ geproduceerd worden, en wel door mensen, door kunstenaars? Dus op zijn minst toch een aanwijsbaar ontstaanspunt (Ort) hebben?  2.1. „So notwendig der Künstler in einer anderen Weise der Ursprung des Werkes ist als das           Werk der Ursprung des Künstlers, so gewiß ist die Kunst in einer noch anderen Weise           der Ursprung für den Künstler und das Werk zumal.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  ‘Künstler‘ => ‚Ursprung des Werkes‘;‘Werk’ => ‚‘Ursprung des Künstlers‘;‘Kunst’ => ‚‘Ursprung des Künstlers & Werkes‘? Is dat een geval van wederzijdse betrokkenheid, van ogivaliteit?‘So notwendig’ => ‘so gewiß’: even gelijk: het ene zowel als het andere. Maar nu het om de ‘Kunst’ gaat: ‘In einer noch anderen Weise’: toch wel apart. En toch ‘zumal’! Kunst is gelijkelijk, ‘zumal’, ‘Ursprung des Künstlers & Werkes’. Verschillen die twee dan niet van zijnsstatuut? En toch maar één en dezelfde oorsprong! Opmerkelijk. Staan we niet voor drie soorten van ‘Ursprung’? Voor een nieuwe visie op Zijn?‚Ursprung‘ # ‚Ursprung‘. Wat is het verschil? ‚Ursprung des Kunstwerkes’ # ‚Ursprung des Kunstlers‘Eerst schetst Heidegger de gelijkheid, de gelijke oorsprong. Nu beklemtoont hij sterk het verschil, het onderscheid. 2.2. : “Aber kann denn die Kunst überhaupt ein Ursprung sein?“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Dit is geen retorische vraag! Volgt nu een stukje zelfkritiek? ‘Aber’. Kan dat wel? Kan ‘Kunst’ überhaupt wel, zonder met de verschillen van soorten van ‘Ursprung’ of van zijnsstatuut van hun resultaat rekening te houden, wel op enigerlei wijze ‘Ursprung’ zijn? Heidegger wil het probleem duidelijk en omstandig bloot leggen. Maar hij negeert de klassieke visie. Kan ‘Kunst’ een ‘Ursprung’ zijn? In elk geval geen oorzaak! 2.3. „Wo und wie gibt es die Kunst? „ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Hier worden de vragen van 1.1. & 1.6. geaccentueerd. Glijden we toch af naar een ‘regressus ad infinitum’? Van waar ‘Kunst’? We kennen Heidegger om zijn soms drammerig blijven doorvragen. Meteen valt de magische term: ‘gibt es’. Gaat dit de term ‘causa’ vervangen? Er is in ‘es gibt’ geen spoor van een vraag naar een oorzaak.  2.4. : “Die Kunst, das ist nur noch ein Wort, dem nichts Wirkliches mehr entspricht.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  ‘Wort’: Woorden, termen kunnen ons misleiden, kunnen verdovend werken, onze aandacht in slaap wiegen. ‘Kunst’ : is dat een zijnde? Iets reëels? Of toch maar ‘ein Wort’? Waaraan niets ‘Wirkliches’ beantwoordt. Een holle frase. Praat voor de vaak? Een zwijgoffer? Heidegger tast in deze lezing de grenzen en mogelijkheden van nieuwe inzichten af en wenst daarom beslist niet verstrikt te geraken in oude terminologie, of weg te glijden in oude karrensporen waar niemand nog uit weggeraakt. Hij stelt veel vragen. Echter geen louter retorische vragen: 1.6.; 2.2.; 2.8.; 2.9.; 3.4.  2.5.: “Es mag als eine Sammelvorstellung gelten, in der wir das unterbringen, was allein von der           Kunst wirklich ist: die Werke und die Künstler.“           Of is ‘Kunst’ een vergaarbak, ‘ein Sammelvorstellung’, een containerbegrip. Een etiket op inpakpapier waarin we alles wikkelen om het op zolder bij de oude rommel weg te bergen en te vergeten.           2.6.: “Selbst wenn das Wort Kunst mehr bezeichnen           sollte als eine Sammelvorstellung, so könnte           das mit dem Wort Kunst Gemeinte nur sein auf Grund der Wirklichkeit von Werken         und Künstlern.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Als we de term ‘Kunst’ gebruiken, dan impliceren we de ‘Wirklichkeit von Werken und Künstler’. Draaien we weer rondjes? Zitten we weer in een carrousel? ‘Wort’: doder van vragen ( FnD: 189).  2.7. : “Oder liegt die Sache umgekehrt?” Â Â Â Â Â Â Â Â Â  ‘Sache’. ‘Umgekehrt’. Kondigt zich hier reeds een draai aan, de beroemde ‘Kehre’? Wordt de vraag niet expliciet als driepolig gesteld? Heidegger ontloopt de tweepoligheid.( 2.1.) Impliciet zegt hij dat de oude vraagstelling, de tweepolige vraagstelling te simpel is, niet de variatierijkdom van het hele ontstaansgebeuren etaleert en bestrijkt. Dat het eenrichtingsverloop dus te kort schiet om de hele omvang als verloop te rechtvaardigen. (‘Kreisgang’: 5.1., ‘Kreise’: 4.3., ‘Jedermann’, ‘Zirkel’: 4.4. ) Zit hier niet steeds een vernietigend verwijt aan de klassieke filosofie? Natuurlijk!   2.8.: “Gibt es Werk und Künstler nur, sofern die Kunst ist als ihr Ursprung?” Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Nu wordt expliciet de wederkerigheid vermeld. Waarom neemt Heidegger een kunstwerk als thema van zijn lezing? Om ‘Werk’ en om ‘Kunst’. Om wat min af meer normaal ‘Werk’ is. En om wat helemaal niet normaal is: kunst, kunstmatig, kunstlicht, kunstgebit, …. Om wat niet in de normale gang van het lineair-causale ligt. Om wat niet langs sloten en kanten, in bermen of velden aan struiken of bomen als vanzelf groeit. Hij heeft het in deze eerste paginae duidelijk over wat de klassieke filosofie noemde ‘veroorzaken’. Maar hij spreekt van ‘Ursprung’, van ‘Entspringen’, van ‘es gibt’, van ‘woher’, en van ‘wodurch’. Over relaties, over verbanden, over wat zich in het tussenveld, buiten de grenzen van het individuele zijnde afspeelt. Ook over hoe we dat kunnen weten: ‘Erfahren’, (4.2.), ‘Versperren’, (12.3.) ‘etwas anderes steckt’ (15.6.), over ‘keines ist ohne das andere, keines allein trift’ (1.10.). Met een neigen naar ‘samen’. Hij lijkt de aandacht van zijn toehoorders van zijn echte vraag weg te leiden, zijn echte zoektocht te verstoppen achter een hoogstaande cultuurprestaties. (In Das Ding (1946) neemt hij een bescheiden kruik tot thema van zijn beschouwingen, en beslist geen verleidelijk en verblindend juweeltje van de Griekse vaaskunst.)           Weer die term ‘gibt’. Wie geeft? Is het een vraag om uit de carrousel los te breken? En kan ‘Kunst’ toch als enige ‘Ursprung’ opdraven? Omgekeerd! ‘Kunst’ & ‘Ursprung’ => ‘Werk’ & ‘Kunst’.          Heidegger rekent af met onze gewone opvattingen, ook met de voor de hand liggende verbanden. Met de traditionele filosofie. 3.1.: “Wie auch die Entscheidung fällt, die Frage nach dem Ursprung des Kunstwerkes wird zur           Frage nach dem Wesen der Kunst.“  Vraag naar ‘Ursprung des Kunstwerk’ => vraag naar ‘Wesen’ van de ‘Kunst’. Van ‘Ursprung’ naar ‘Wesen’!et wordt toch een ‘Frage nach dem Wesen der Kunst’. Is dit toch aan de weer niet een poging om uit de carrousel los te breken? Om te ontsnappen aan de uit-sluitende keuze of ….Of; tussen Kunstwerk en Künstler? We moeten daarom vooraf uitmaken wat ‘Wesen’ betekent.  3.2.: “Da es jedoch offen bleiben muß, ob und wie die Kunst überhaupt ist, werden wir das Wesen der Kunst dort zu finden versuchen, wo Kunst ungezweifelt wirklich waltet.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Waar zoek je dat ‘Wesen’? ‘Wo Kunst ungezweifelt wirklich waltet.’ Weten we nu iets meer? Verstaan we dat nu iets beter? Wat is ‘Walten’? Wie weet waar Kunst ‘waltet’? ‘Sein’ ~ ‘Wesen’ ~ ‘Walten’: wat is het verschil? ‘Geben’? De termen ‘Wesen’ & ‘west’ verrassen en verontrusten, maken de lezer onzeker. 3.3.: “Die Kunst west im Kunstwerk.” Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Dat ‘wo’ is het Kunstwerk zelf, daar, ‘wo ‘Kunst’ waltet.’ Helpt ons dit iets verder op weg? Wat betekent ‘west’?  3.4.: “Aber was und wie ist ein Werk der Kunst?“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Toch blijft de vraag van 3.4. onbeantwoord: ’Was und wie ist ein Werk der Kunst?’ Er wordt wel niet meer naar ‘Ursprung’ gevraagd. Opgelet, er staat niet ‘Kunstwerk’, maar ’Werk der Kunst!‘ Dat moet de lezer op zijn qui-vive stellen. En weer blijkt dezelfde term verschillende betekenissen te herbergen! ‘Werk’ # ‘Werk’. Waarom?Intrigerend:’wie ist’. Dat ‘wie’!          Heidegger speelt met verschillende betekenissen van ‘Werk’; ook met verschillende relaties tussen ‘Werk’ en ’Kunst’. Hij zaait twijfel over alle vertrouwde begrippen rond ’Kunst’, en over alle vertrouwde relaties tussen bv. ‘Ursprung’, ‘Kunst’, ‘Werk’, ‘Kunstwerk’, …          ‘Sein’ ~ ’Wesen’ ~ ‘Walten’ ~ ’Geben’ ~ ‘Wirklichkeit’, ~ ‘Nennen‘. Geen spoor van causaliteit (‘Tätigkeit‘), van een duidelijke richting (‘umgekehrt’), van cohesie. In 3.4. harkt hij twijfels bij elkaar: “Aber was und wie ist ein Werk der Kunst?” En in diezelfde zin legt hij de echte vraag waarom het hem te doen is: “was und wie ist”. Zijn zoekopdracht schuilt in dat ‘ist’. Zijn fundamentele vraag is: wat is Zijn? Wat doet Zijn? Wat gebeurt in Zijn? Welk soort van Zijn blijkt uit een ’Kunstwerk’, uit het ‘Werk der Kunst’? Hij koppelt wel ‘Werk’ los van ’Kunst’. Hij maakt schoon schip met alle gangbare betekenissen van vele vertrouwde termen. Het gaat hem niet om ’Kunstwerk’! Zijn zoekopdracht is niet gericht op wat het ’Kunstwerk’ is, maar op wat het ’Kunstwerk’ doet, om wat in en door het ‘Kunstwerk’ gebeurt, om wat het ‘Kunstwerk’ presteert in het Zijn. Om zijn Zijnsactiviteit. Welk soort ‘Werk’ volbrengt ‘Kunst’? Wat doet ‘Kunst’ met Zijn? Ook om na te gaan wat materie is, wat eindigheid is, wat mogelijkheid is. Om na te gaan hoe emergeren werkt. Hoe het gemeenschappelijke het individuele, het particuliere overstijgt, en hoe daarentegen het particuliere toch ook het gemeenschappelijke overstijgt. Elkaar ogivaal overstijgen. Hoe die beide elkaar naar een hoger, een meer complex en zo meer onthullend zijnsniveau stuwen. Ver uit het evenwicht (Prigogine). 4.1.: “Was die Kunst sei, soll sich aus dem Werk entnehmen lassen.“            Opmerkelijk dat ‘Lassen’. Het ‘Was’ wordt ons blijkbaar wel aangeboden, maar niet van buitenaf aan ons opgedrongen. Wij moeten dat ‘Was’ ‘aus dem Werk’ ‘ent-nehmen’. Dat ‘Entnehmen’ moet wij zelf presteren. Het wordt aan onze zorgen toevertrouwd. Het verder onbepaalde ‘was’ in het ‘Werk’ vinden, maar om het er wel uit weg te nemen: ‘ Ent-nehmen’. Opvissen. Emergeren.           Deze zin geeft antwoord op 1.1.: niet vreemdgaan! Niet elders, niet in een ver verleden naar een oplossing gaan zoeken, maar dicht bij huis blijven, ‘bij de zaak blijven’: wat ‘Kunst’ is, moeten we ‘aus dem Werk entnehmen’. In de formulering verrassen: ‘sei’, ‘soll’, ‘lassen’. De formulering is onpersoonlijk, ‘passief’. Wie zal dat ‘entnehmen’ laten gebeuren? (De Nederlandse vertaling personaliseert: ‘wij’.) 4.2.: “Was das ‘Werk’ sei, können wir nur aus dem Wesen der Kunst erfahren.” Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Dit is niet erg bemoedigend. Het wordt ons niet gemakkelijk gemaakt. Worden we ook niet meteen weer naar 3.2. verwezen? Overkomt het ons niet als een windhoos in volle zomer. We moeten het ondergaan, ‘ervaren’. En we staan weer bij ‘Af’! Ook met deze wijze van zoeken sukkelen we in ‘eine Kreise’. Nu pas treedt ‚wij‘ op het toneel. Wij kunnen het ‘Wesen’ enkele ervaren. Opmerkelijk! Dat een filosoof aansluiting zoekt bij ervaren en niet bij denken! 4.3.: „Jedermann bemerkt leicht, daß wir uns im Kreise bewegen.“           ‘Jedermann’. ‘Le sens commun? Het gezonde boerenverstand? Reeds in SZ heeft Heidegger nagedacht over het onvermijdelijke van de kringredenering. Hij doorbreekt nadrukkelijk het kringloopdenken waarin het traditionele denken over ‘Kunst’ verstrikt zit. Alle denkbeelden over ‘Kunst’ die niet ‘aus dem Werk’ geput worden, schuift hij genadeloos ter zijde. 4.4.: „Der gewöhnliche Verstand fordert, daß dieser   Zirkel, weil er ein Verstoß gegen die Logik           ist, vermieden werde.“ 4.6. – 8.Heidegger duwt ons met de neus in hetzelfbedrog, ‚Selbsttäuschung’. In het vervolg wijst Heidegger een inductio, ‘Aufsammlung von Merkmalen’, af. Hij ontmaskert de klassieke verborgen cirkelredenering.          ‘Selbsttäuschung’: Als laatste woord van deze ontmaskerende alinea kan dat tellen! En het geldt nogmaals als een sterke veroordeling van de hele klassieke filosofie. Via inductio of deductio. Impliciet geeft Heidegger aan dat hij andere denkwegen zoekt, andere toegangen tot het terrein ‘wo Kunst ungezweifelt wirklich waltet’.   5.1. “So mussen wir den Kreisgang vollziehen.” Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Heidegger distantieert zich nogmaals van de klassieke filosofische kunstopvattingen, vastgelopen in een ‘Kreisgang’. Dit is een korte maar krachtige principeverklaring. Het ‘Werk’, en niets anders dan het ‘Werk’ zelf! “Zu den Sachen selbst!” Hier ligt meteen zeer kort het antwoord op 3.4.: “was und wie sei.” 5.2.: „Das ist kein Notbehelf und kein Mangel.“  Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Geen falen. Geen foute wijze van denken. Wel een andere wijze van denken, volgens andere wegen, vanuit ander uitgangspunten. Wel een andere wijze van kijken naar de dingen, andere wijze van ‘Entnehmen lassen’. Let op de tweeslachtigheid van deze wending: op de passiviteit van het ’Lassen’ tegenover de activiteit van het ‘Entnehmen’.  5.3.: “Diesen Weg zu betreten, ist die Stärke, und auf diesem Weg zu bleiben, ist das Fest des           Denkens, gesetzt daß das Denken ein Handwerk ist.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Dit nieuwe denken volgen, deze andere weg betreden “ist die Stärke … des Denkens”. En volhardend op deze weg doorgaan “ist das Fest des Denkens”. Niet blijven ploeteren in de oude karrensporen van de oude filosofie, dat is ten minste het echte denken, het degelijke artisanale ‘Handwerk’. Geen hoogvlieger! 5.4. : „Nicht nur der Hauptschritt vom Werk zur Kunst ist als der Schritt von der Kunst zum           Werk ein Zirkel, sondern jeder einzelne der Schritte, die wir versuchen, kreist in diesem           Kreise.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  We moeten ‘den Kreisgang vollziehen’. In de cirkel “jeder einzelne der Schritten … kreist in diesem Kreise”. Door de interacties tussen de zijnden, in de ogivale betrokkenheid van de dingen op elkaar, groeien ze, bloeien ze open, tillen ze elkaar naar een hoger Seinsniveau, naar meer omvattende, complexe en gecoördineerde, meer geïntegreerde interacties, waarin ze zichzelf blijven en toch emergeren naar een hoger zijnsniveau, vanuit die gerespecteerde, bevorderde, open bloeiende eigen identiteit, met andere identiteiten op een hoger Seinsniveau interagerend. Zou daarin, in dat emergeren uit de materie, het ontstaan liggen van enig kunstwerk? De ‘Ursprung’? Elke stap verschilt van de voorgaande, is rijker, ‘lonender’, opent zelf weer nieuwe mogelijkheden tot totaal nieuwe interacties.           Ontstaat hier een totaal andere visie op wat de oude filosofie onder ‘causaliteit’ wegmoffelde?   6.1. “Um das Wesen der Kunst zu finden, die wirklich im Werk waltet, suchen wir das           wirkliche Werk auf und fragen das Werk, was und wie es sei.“                    Nogmaals: blijft bij het ‘Werk’! Toch weer die ‘sei’! Toch sluit Heidegger aan bij de gangbare opvatting: ‘Jedermann bekannt’. Bij het kwintet ‘KO.S.B.H.’?  Dat is toch de taak van de filosofie: zoeken en vragen. Niet zelfgenoegzaam en berustend weten. Zeker niet oude beweringen herkauwen. 7.1.: “Kunstwerke sind jedermann bekannt.”                    Van die algemeen verspreide waan wil Heidegger ons bevrijden!  7.4. “Wenn wir die Werke auf ihre unangetastete Wirklichkeit hin ansehen und uns selber dabei           nichts vormachen, dann zeigt sich: Die Werke sind so natürlich vorhanden wie Dinge           sonst auch.”           ‚Werke‘ zijn net als daagse ‚Dinge‘. Geen verschil. Geen onderscheid! Niets speciaals. En ‚natürlich‘, physei, voorhanden.(Cf. 2.8.)  7.9.: “Beethovens Quartette liegen in den Lagerräumen des Verlagshauses wie die Kartoffeln im           Keller.“                    Heidegger chargeert: ‚Beethovens Quartette‘ verschillen in niets van gewone dingen; ze worden als aardappelen gedumpt in de kelder, er weggestopt. Als we kunstwerken als ordinaire objecten behandelen, en niet hun openbarende werking zien, dat komen we tot ‘heiligschennende’ uitspraken als deze. Het zijn brokken pure materie. 8.1.: “Alle Werke haben dieses Dinghafte.”  Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Dit is een toegeving: alle kunstwerken = Dinghafte? Naar het niveau van de ‘Putzfrau ‘ (8.4.) met haar ‘Putzzeug’?             Er staat wel ‚haben‘, en niet ‚sind‘! Je moet toegeven: zonder materialiteit, zonder materiële dingen, is geen ‘Kunst’ mogelijk. Is geen epifaneren, is geen emergeren mogelijk. 8.5.: ”Wir müssen doch die Werke so nehmen, wie sie denjenigen begegnen, die sie erleben und           geniessen.“                    Als we kunstwerken ontmoeten, zoals ze bij ons aanwezig zijn, in hun eindige, materiële gestalte, waarin ze waarneembaar zijn, maar soms toch moeilijk onderscheidbaar zijn van andere dingen in bepaalde omstandigheden zoals bv vervoer of opslagruimten. ‘Sie erleben und geniessen“: voor Heidegger gaat het helemaal niet om dit louter subjectief beleven of genieten. Niet om dit ondermaanse bezig zijn met dingen. Dan blijven we bevangen door het louter ondermaanse, door het louter materiële, ingepakt in, gevangen door de eindige beperkingen van hun materiële gestalte. (8.6.) 8.6.: “Aber auch das vielberufene ästhetische Erleben kommt am Dinghaften des Kunstwerkes           nicht vorbei.” Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Dit is een snedige sneer naar de gewone esthetica. 8.7. – 11.: ‘Steinerne’, ‘Hölzerne’, ‘Farbige’, ‘Lautende’, ‘Klingende’: waarom geeft Heidegger zich zoveel moeite om dit allemaal apart te vernoemen en op te sommen? Waarom die klemtoon op die specifieke vormen van materialiteit, op ‘das Dinghafte’ van het ‘Kunstwerk’, dat ‘so unverrückbar im Kunstwerk’ (8.12.) verweven zit? 8.12.: “Das Dinghafte ist so unverrückbar im Kunstwerk’, daß wir sogar eher umgekehrt sagen           müssen: Das Bauwerk ist im Stein.“  Â Â Â Â Â Â Â Â Â  “Das Dinghafte ist so unverrückbar im Kunstwerk.” Die ‘im’ huisvest het probleem. Het gaat niet om een fysisch, ruimtelijk lokaliseren.Let ook vooral op de langs de neus weg vermelde ‘umgekehrt’ (’Kehre’). Hoe doen we dat: ‘umgekehrt sagen’? En van waar dat ‘Müssen’? Waar ontstaat die verplichting? We mogen de concrete materialiteit niet loslaten, niet ’overslaan’ (J.H. van den Berg, Hoe vertel ik…), maar er ons ook niet restloos, spoorloos in laten onderdompelen.          Toch nog even: hoe kan het ‘Bauwerk’, het ‘Werk’ zich, als ‘Werk’ in het materiaal, in de materie schuilhouden? Verweven en toch apart! Samen!Al stoot Heidegger het ondermaanse af, toch is de materialiteit niet ter zijde te schuiven. Noch ‘Stein’ (8.12.), noch ‘Holz’ (8.13.), noch ‘Farbe’ (8.14.), etc. kan het ‚Kunstwerk’ los laten. Dàt moet ‘Selbstverständliches‘ zijn!  8.17.: „Selbstverständliches – wird man entgegenen.”           Is daarmee de kous af. Discussie gesloten? Moet er zelfs niet meer kritisch nagedacht worden? ‘Dinghafte’ en basta! (Later, in Das Ding, 1946, GA 79:1- 19, zal Heidegger over dit begrip dieper en uitvoeriger nadenken.) 8.19.: „ Aber was ist dieses selbstverständliche Dinghafte im Kunstwerk?“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Hoe ‘selbstverständlich‘ de materie ook weze, toch blijft de vraag: wat is dan dat ‚Dinghafte im Kunstwerk’? Welke rol speelt materialiteit, speelt eindigheid, speelt diversiteit, speelt bepaaldheid, speelt mogelijkheid ‘im Kunstwerk’? Is een ‘Kunstwerk’ niet gewoon zichzelf en basta? Alinea 9.Wil Heidegger op een andere manier proberen dichter bij ‘das Kunstwerk über das Dinghafte hinaus’ te geraken? Zou dat toch ‘etwas Anderes’ (9.1.) zijn? Is dit echter niet van de problemen weglopen? Van de ‘Sache’? De vuurlinie ontvluchten? Treuzelend rond de hete brij blijven dansen? ‘Etwas Anderes’? Wat mag dat dan wel zijn? Iets onnoembaars, onaanwijsbaars, onbepaalbaars?  9.1.: “Vermutlich wird es überflüssig und verwirrend, dem nachzufragen, weil das Kunstwerk           über das Dinghafte hinaus noch etwas anderes ist.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Schuilt er in dat ‚Dinghafte‘ toch iets anders, toch iets extra’s, toch een surplus, een méér dat uit de materialiteit kan ontstijgen? Zou die vraag niet overtollig (überflüssig) zijn? Immers, luidt de leuze niet: ‘Zu den Sachen selbst!’ En dus verwarrend (verwirrend).  9.2.: „Dieses Andere, was daran ist, macht das Künstlerische aus.“             Is dat nu, met deze benoeming : ‘Anderes’, wel definieerbaar, wel bepaalbaar? En is het duidelijker? Is het probleem opgelost? ‘Das Andere’? ‘Was daran ist’: hoe moeten we dit ‘ist’ lezen?           Heideggers antwoord is kort, bondig en lijkt duidelijk. De lezer heeft nu een leidraad en weet nu waarop hij moet letten om niet in de verwarring te sukkelen. Maar toch: hoe duidelijk, hoe helder is ‘dieses Andere‘? Hoe helder is : ‘Was daran ist’? 9.3.: „Das Kunstwerk ist zwar ein angefertigtes Ding, aber es sagt noch etwas anderes, als das           bloße Ding selbst ist, αλλο αγορευει.“        Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Al is het ‘Kunstwerk’ een ding, het is toch iets méér, het zegt iets anders dan het blote, materiële zichzelf. Maar dat méér blijft ongezegd, onbepaald. Bemerk de vaagheid.           Maar dat ‘abgefertigtes Ding, … sagt noch etwas anderes, als das bloße Ding selbst” heeft dat een boodschap, buiten zichzelf? Raar! ‘Anderes’? Waarin verschillend anders? Het ding is ook nog wat anders. Wat?Zegt het ‘Ding’, verwijst het ‘Ding’ naar iets anders, iets dat het zelf niet is. Wordt ons in het ‘Ding’ iets gemeld, geboodschapt dat niet het materiële ‘Ding’ zelf is, maar dat dan toch zichzelf zegt in/door het ‘Ding’? Epifanie. Het ‘Ding’ ‚overslaand‘?  9.4.: “ Das Werk macht mit Anderem öffentlich bekannt, es offenbart Anderes; es ist           Allegorie.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  We hebben het begrepen: ‘Allegorie’. Is het nu wel duidelijk? Ik zeg niet wat ik zeg! Ik zeg wat anders dan wat ik zeg. Als ik zeg ‘Werk’, zeg ik niets over ‘Werk’. Als ik zeg ‘Ding’ heb ik het niet over ‘Ding’. Wat is hiervan de logica?Let weer op de vaagheid, en op de sprekende kapitalen. 9.5. „Mit dem angefertigten Ding wird im Kunstwerk noch etwas Anderes zusammengebracht.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Heidegger herhaalt, verhelderend: in het ‘Ding’ wordt door het materiële ‘Ding’ ‘noch etwas anderes’ ‘zusammengebracht‘, als in een symbool. In het ‘Kunstwerk’ worden twee zijnsdomeinen bij elkaar gevoegd; bij elkaar gebracht; daar ontmoeten zich het eindige materiële zijnde en de Oneindige. En zo onthult het eindige zijnde, in zijn eindige materiële gestalte op eindige wijze de Oneindige. (Trechter of flessenhals) Of moeten we de oceaan in de druppel zien? De Oneindige in het eindige? 9.6.: „Zusammenbringen heisst griechisch συμβαλλειν.“ Alinea 9.1.- 6.:          Waarom sukkelt Heidegger in zijn meditatie over Kunst in beschouwingen over een ding? Is het omdat hij hoopt via dat ding, bv. een kruik, een blik te kunnen werpen op, een oordeel te kunnen vellen over de door de traditie aanvaarde courante visies over de ’Kunst’. Of is het omdat hij met een ‘Ding’ op de breuklijn staat, of in de verbindingsgang, in het doorgeefluik, in de open ontmoetingsruimte tussen materie en ‘etwas Anderes’? Omdat hij zo kan nadenken over de relatie tussen het eindige zijnde de het oneindige Zijn? De relatie tussen druppel en oceaan. Of vermoedt hij dat hij via het ‘Ding’ toegang krijgt tot dat ‘Anderes’? Tot de openbaring van dat duistere ‘Anderes’? (Es offenbart Anderes’. (9.4.)  )          Of is Heidegger geïntrigeerd door dat ‚openbaren‘? Wil hij er achter komen wat dat andere is, wat dat ‘αλλο αγορευει’ (9.3.) hem kan openbaren? Of wat er zoal bijeen te brengen is in ‘συμβαλλειν’? En welke rol kan de taal voor in deze ontmoetingsmogelijkheden (Allegorie, 9.4.) spelen? Ten slotte wenst Heidegger misschien te ontsnappen aan dit benepen ondermaanse: zich te bevrijden van de carcan van de NUC-kosmos? Zich te bevrijden van de negatieve visie op materialiteit?  9.7.: “Das Werk ist Symbol.”           ‘Symbol’: En is ‘Werk’ nu duidelijk en opgehelderd? We hebben beslist nog andere bruikbare termen om onszelf in slaap te wiegen: 10.3.: ‘Dinghafte‘, ‘Unterbau’; 10.4.: ‘Dinghafte … bei Handwerk eigentlich macht’. Dat uit verdeeldheid en diversiteit samenbrengen tot eenheid, dat mag toch best even aandacht krijgen. 10.1.: „Allegorie und Symbol geben die Rahmenvorstellung her, in deren Blickbahn sich seit           langem die Kennzeichnung des Kunstwerkes bewegt.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Zo moeten we denken, in die richting, langs die lijnen. Zo, via omwegen? Een boodschap vernemen via wat in het gezegde niet direct gezegd wordt. 10.2.: „Allein dieses Eine am Werk, was ein Anderes offenbart, dieses Eine, was mit einem           Anderen zusammenbringt, ist das Dinghafte im Kunstwerk.“ â€šZusammenbringt‘  10.3.: „Fast scheint es, das Dinghafte im Kunstwerk sei wie der Unterbau, darein und darüber           das Andere und Eigentliche gebaut ist.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Heidegger werkt dat ‚Zusammenbringen‘ uit. Het rechtstreeks gezegde staat tegenover het verdoken gezegde. Direct tegenover verwijzen. Aan de ene kant hebben we het eindige, bepaalde, materiële ding, dat aan de andere kant het Andere openbaart (‘Offenbart Anderes’, 9.4.). Het eindige openbaart de Oneindige op eindige wijze. Het bepaalde brengt de Onbepaalde eindig en bepaald aanwezig. Het materiële geeft gestalte aan het gestalteloze, identiteitsloze Immateriële. We mogen niet in de val van Marx’ categorieën van onderbouw en bovenbouw lopen.‚Scheint‘ ó echt/werkelijk? ‚Anders‘ ó Eigentlich?  10.4.: “Und ist es nicht dieses Dinghafte am Werk, was der Künstler bei seinem Handwerk           eigentlich macht?” Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Ten slotte werkt de kunstenaar met de eindige materie. ‘Werkt’! Hoe kun je ‘Dinghafte am Werk’ verstaan? Het ‘darein und darüber‘? (10.3.) Hoe loopt het ‘Zusammenbringen’, het ‘Offenbaren’? (10.2.) Is het niet net dat wat de ‘Kunst’ echt presteert, dat openbaren? Het emergeren naar been hoger zijnsniveau uit de materialiteit: uit eindigheid, pluraliteit, diversiteit, bepaaldheid en uniciteit? 11.1.: „Wir möchten die unmittelbare und volle Wirklichkeit des Kunstwerkes treffen; denn nur           so finden wir in ihm auch die wirkliche Kunst.“ 11.2.: „Also müssen wir zunächst das Dinghafte des Werkes in den Blick bringen.“          Moeten we ons verdiepen in het ‘Dinghafte des Werkes’? Ligt daar de echte boodschap? Wat i shet onderscheid tussen ‘Dinghafte’ en ‘Werk’?           Wij moeten zelf het verschil tussen ‘Dinghaft’ en ‘Werk’, dwz. de materialiteit van het ‘Werk’ en haar werking in ons blikveld brengen. Deze prestatie wordt aan ons (‘wir’) toevertrouwd. Die materialiteit niet uit het oog verliezen, daar ze aan onze zorgen toevertrouwd is. Let op het herhaalde ‘wir’.   11.3. “Dazu ist nötig, daß wir hinreichend klar wissen, was ein Ding ist.”  Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Blijft de vraag wat een ‘Ding’ is. En we moeten dat ‘ist’ pregnant lezen, vrees ik. (Cf. ‘Das Ding, van 1946!) ‚Hinreichend‘: ten einde toe!( ‘sei’ > ‘ist’ ) 11.4.: „ Nur dann läßt sich sagen, ob das Kunstwerk ein Ding ist, aber ein Ding, an dem noch           Anderes haftet; erst dann läßt sich entscheiden, ob das Werk im Grunde etwas           Anderes und nie ein Ding ist.“  Valt er toch niet nog dieper te graven? Nog verder, voorbij ‘Ding’? “Ob das Werk im Grunde etwas Anderes und nie ein Ding ist.” Lopen we toch niet weer  hopeloos vast in een ‘regressus ad infinitum?           Is het ‘Kunstwerk’ een ‘Ding’? Maar dan geen naakt ‘Ding’, wel een ‘beladen’ ‘Ding’: een ‘Symbol’ (9.7.). Een samenstelling. Een ‘co-schap’. Een elkaar uitsluitende tegenstelling:’Ding’ of ‘Anderes’.          Merk wel welke humane, ‘man-made’ activiteiten hier spelen: ‘Sagen’, ‘Entscheiden’. Op de achtergrond is hier het kwintet actief: kennen, oordelen, selecteren, beslissen, handelen. (K.O.S.B.H.) Het lijkt erop of wij, mensen, beslissen over de lading, over de inhoud van ‘etwas Anderes’. Beslissen over het emergeren. De epifanie moeten faciliteren.Die prestatie leveren individuen. Individuen beslissen over ‘etwas Anders’ van het Ding, van het ’Kunstwerk’. Intrigerend! Over de boodschap, over de openbaring.  I.                          Das Ding und das Werk 12.1.: “Was ist in Wahrheit das Ding, sofern es ein Ding ist.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Is dat niet een derouterende vraag? En is dat niet duidelijk je in een kringloop vast rijden? Om op die vraag te antwoorden begeeft Heidegger zich op een lange weg: p. 11 tot 34, alinea 12 - 64, (in HW p. 5 – 25.) Is dit een omweg? Waarom dit lange hoofdstuk? Voor een circulaire beweging! Over een topic waarover al eeuwen filosofische beschouwingen zijn geschreven.          “Sofern es ein Ding ist.” ‘Zu den Sachen selbst’? Niet om externe, om vreemde hulp roepen! Het ‘Ding’ als ‘Ding’!  12.2.: “Wenn wir so fragen, wollen wir das Dingsein (die Dingheit) des Dinges kennenlernen.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  ‘Kennenlernen‘, bleef dus onbekend! 12.3.: “Es gilt, das Dinghaft des Dinges zu erfahren.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Toch opmerkelijk dat een filosoof een beroep doet op ervaring, en niet op denken! Ook niet op zich voorstellen! Iets ervaren echter doet enkel een bewust reflecterend individu. Om alle fantasie en aanvoer van overjarige denkbeelden uit te sluiten, gaat Heidegger terug naar ‘Erfahren’. Naar het actueel ervaren van individuen in confrontatie met ‘Dinge’. Maar is ‘Erfahren’ dan zo onschuldig? Is ‘Erfahren’ zo onbesmet, en vrij van traditionele ballasten, verkleuringen of interferenties? (Auto ~ geluid ) 12.4.: “Dazu müssen wir den Umkreis kennen, in den all jenes Seiende gehört, das wir seit           langem mit dem Namen Ding ansprechen.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Elk ’Ding’ hoort steeds thuis in een ‚Umkreis’, een situatie. Het is nooit een ‘Ding’ ‘an sich’. Volgens I. Kant is ‘ein Ding an sich’ het geheel van de wereld of God zelf. Toch ‘vreemdgaan’? Toch hulp zoeken in ‘Umkreis’? ‘Name’, die kunnen we vrijblijvend geven! ‘Ansprechen’ is geen causa! ‘Ansprechen’ stoort niemand, schendt geen integriteit noch identiteit en respecteert ieders Zelf.  Alinea 13.In deze alinea volgt een opsomming van zijnden die wij ‘Ding’ plegen te noemen.13.1.: “Der Stein am Weg…”; 13.2.: “Der Brunnen am Weg …”; 13.4. “ Die Wolke am Himmel…” ; etc.  Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Heidegger geeft handen en voeten aan die ‘Umkreis’, en vermijdt abstracte, lijfloze universele begrippen. Waarom doet hij daarvoor zoveel moeite? Om die band van het individuele ‘Ding’ met zijn ‘Umkreis’ duidelijk te maken? Welk filosofisch belang schuilt hier achter? 13.5.: “All dieses muß in der Tat ein Ding genannt werden, wenn man sogar auch jenes mit dem           Namen Ding belegt, was sich nicht wie das soeben Aufgezählte selbst zeigt, d.h. was nicht           erscheint.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Wat overkomt ons nu? Aan welke begripsverwarring zijn we nu overgeleverd? En wat is dan dat ‘sich Zeigen’? Dat ‘Erscheinen’?           We hoopten uit de problemen te zijn. Dingen zijn immers zichzelf en tonen immers zichzelf, daarom verdienen ze hun naam ‘Ding’! Die zijn dus toch overduidelijk. Niet dus! We geven de naam ‘Ding’ ook aan ‘was sich nicht …selbst zeigt, d.h. was nicht erscheint.’ Toch wel een verdachte term ‘Erscheinen’. Het lijkt alsof de schijn wat achter zich verbergt. Alsof het iets anders dan zichzelf toont. Zitten we weer gevangen in een Regressus?  13.6.: “ Ein solches Ding, das nicht selbst erschient, ein ‘Ding an sich‘ nämlich, ist nach Kant           z.B. das Ganze der Welt, ein solches Ding ist sogar Gott selbst.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  ‘Ein Ding an sich’? Dat voor niets aanwezig is, aan niets verschijnt, totaal, restloos in zichzelf besloten en opgekruld ligt. bestaat dat wel?           De traditionele filosofie noemt zonder onderscheid alles ‘ein Ding’: ‘Dinge an sich’ & ‘Dinge die erscheinen’. In alinea 14. gaat Heidegger verder met zijn opsomming van concrete dingen. Hij sluit dan toch aan bij de logica van de inductio? Verzaakt hij aan zijn uitspraak over ‘Aufsammlung’ van 4.7.?  14.3.: „Im Ganzen nennt hier das Wort Ding jegliches, was nicht schlechthin nichts ist.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Hij noemt ‘Ding’ dat “was nicht schlechthin nichts ist”. Dit is wel uiterst minimaal. Maar, heeft MH geen eigenzinnige visie op (Nichts’?  14.5. “Doch dieser Dingbegriff hilft uns, unmittelbar wenigstens, nichts bei unserem Vorhaben,           das Seiende von der Seinsart des Dinges gegen Seiendes von der Seinsart des Werkes           abzugrenzen.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Die minimale visie helpt ons niet ‘Dinge’ te onderscheiden van ‘Werke’. Dit onderscheid lijkt voor Heidegger belangrijk te zijn.  Althans de ‘Seinsart des Dinges’ tegenover ‘Seinsart des Werkes’. We kunnen toch niet alles wat “schlechthin nichts ist” zonder meer, zonder onderscheid ‘Ding’ noemen. God? 14.7.: „Wir scheuen uns ebenso, den Bauer auf dem Feld, den Heizer vor dem Kessel, den Lehrer           in der Schule für ein Ding zu nehmen.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Een soort van aangeboren eerbied verhindert ons deze onder ‘Ding’ onder te brengen. 14.8.; “Der Mensch ist kein Ding.” Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Kort, bondig en volledig! Dat hoeft geen betoog en geen verklaring. 14.14.: “Das Leblose der Natur und des Gebrauches.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Ten slotte beperkt Heidegger de term ‘Ding’ tot ‘Natur- und Gebrauchsdinge’. Heidegger loopt opvallend vele verschillende zijnden langs om na te gaan of we daarop het label ‘Ding’ mogen plakken? 15.1.: “So sehen wir uns aus dem Weitesten Bereich, in dem alles ein Ding ist (Ding = res =           ens = ein Seiendes), auch die höchsten und letzten Dingen auf den engen Bezirk der           bloßen Dinge zurückgebracht.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Nu voert Heidegger een flinke reductie uit het toepassingsbereik, en hapt hij een hele houw weg uit het betekenisveld, ‘auf den engen Bezirk der bloßen Dinge zurückgebracht’! We mogen toch niet te lichtvaardig de term ‚Ding‘ gebruiken! Alle onderscheid lijkt dan definitief zoek. 15.2.: “Das ‘bloß’ meint hier einmal: das reine Ding, das einfach Ding ist und nichts weiter;           das ‘bloß’ meint dann zugleich: nur noch Ding in einem fast schon abschätzigen           Sinne.“ Het uitgeklede, ‚ontlijfde‘ ‘Ding’. Abstract en met abstracte betekenis. Dat helpt ons niet verder op onze zoektocht. Het ‘Ding’ ‘an sich’ heeft geen toekomst. 15.4. & 5. Dinghafte ~ Dingheit ~ Dinge. Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Heidegger probeert dan binnen het ‚Ding‘ wenken naar een inzicht, een ‚Einblick‘ te vinden.  15.7.: “So ausgerüstet, können wir jene fast handgreifliche Wirklichkeit der Werke           kennzeichnen, worin dann noch etwas Anderes steckt.” Â Â Â Â Â Â Â Â Â  ‚Ausgerüstet‘ ó ‚bloß’‘: is dit een grapje? En toch oordeelt Heidegger dat hij binnen het ‘Ding’ aanwijzingen vindt die hem helpen in zijn zoektocht.‘Handgreifliche’: “jene fast handgreifliche Wirklichkeit der Werke kennzeichnen, worin dann noch etwas Anderes steckt.” Glijden we toch op de verderfelijke roetsjbaan? Of belooft een beschouwing over de concrete materialiteit van het ‚Ding‘ ons enig inzicht? Een ‘Einblick’, een glimp van ‘noch etwas Anderes.’ 16.1.: “Nun gilt als bekannte Tatsache, dass schon von altersher, sobald die Frage gestellt war,           was das Seiende überhaupt sei, die Dinge in ihrer Dingheit sich als das maßgebende           Seiende immer wieder vordrängten.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Heidegger distantieert zich duidelijk van de gangbare opvattingen van de klassieke filosofie over ‚Ding‘, en vooral van de criteria die zij ons opdrong. Let ook op de afstandelijke, onpersoonlijke wijze waarop dat beweerd wordt. (Cf. 4.1.)           Vraag naar de band met ‘Seiendes’. ‘Dinge’ als maatstaf. Waarom gaat het om ‘das Seiende überhaupt’ of ‘an sich’, of om bepaalde, individuele, ‘handtastelijke’ dingen? Waar ligt de maatstaf om het verschil te meten? En welke wordt ons steeds weer opgedrongen? (vordrängten) 16.2.: „Demzufolge müssen wir in den überlieferten Auslegungen des Seienden bereits die           Umgrenzung der Dingheit der Dinge antreffen.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Wat ironisch oordeelt Heidegger dat in die traditionele verklaringen de afbakening van het bereik van ‘Dingheit’ reeds bij voorbaat vastlag en wij ons verder die moeite (‘Mühe’ 16.3.) daarnaar te zoeken kunnen besparen. Die traditie impliceerde dat er achter het ‘handgreifliche’ niets interessants meer aan te treffen of te vermoeden viel: ”dass man dahinter nichts Fragwürdiges mehr vermutet.” (16.4.) ‘Und weiter nichts.’ (WiM, in Wegmarken, 1996, p. 105) 16.3. : “Wir brauchen uns daher nur dieses überkommenen Wissens vom Ding ausdrücklich zu           versichern, um der trockenen Mühe des eigenen Suchens nach dem Dinghaften des Dinges           enthoben zu sein.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Loop toch maar blind de traditie na, dat bespaart je veel moeite! En vooral veel zoekwerk. 16.4. “Die Antworten auf die Frage, was das Ding sei, sind in einer Weise geläufig, daß man           dahinter nichts Fragwürdiges mehr vermutet.”  Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Dat klinkt als “und weiter nichts!” in WiM, in Wegmarken, 1996, p. 105.           Dat tastbare, maar waarin toch ‚noch etwas Anderes steckt‘! De tastbare materialiteit is niet het enige doorslaggevende criterium. Deze confrontatie van twee soorten werkelijkheid: het ‘handgreifliche‘ tegenover ‚etwas Anderes’ belooft een boeiende zoektocht te worden. Wat mogen we verwachten dat van achter dat ‘handgreifliche’, die materialiteit ‘steckt’? In alinea 17 sq (p. 25. sq.) verzamelt Heidegger toch nog eens die traditionele opvattingen over het ‘Ding’ vanuit drie verschillende invalshoeken. Ik lees dit diagonaal. 1.       ‘Ding‘ als ‚Träger von Merkmale‘: 18. – 23.;2.       ‘Ding‘ als ‚Einheit von Mannigfaltigkeit‘: 24. – 27.; 3.       ‚Ding‘ als ‚Geformter Stoff‘: 27. - 38. 1.       ‘Ding’ als ‚Träger von Merkmale‘: 18. – 23.;  18.1.: “Ein blosses Ding ist z.B. dieser Granitblock.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Opmerkelijk dat Heidegger zich nu beperkt tot ‘Merkmale’ (18.4) en ‘Eigenschaften’ (18.6), tot wat de graniet ‘selbst eignet’(18.5), tot de steen op zijn smalst, dat in tegenstelling tot de ‘Umkreis’, die hij in 12.4. expliciet vereiste (Cf. 18.5. & 6.).          (Het is leerrijk deze beschrijving te vergelijken met die welke C.F. Weizsäcker van kalkspaatkristal geeft in Het wereldbeeld in de fysica, (1959), p. 9-11.) 18.7.: “Das Ding hat sie.” Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Er staat wel degelijk ‘hat’, en niet ’ist’. ‘Hat’, alsof hij er vrij over beschikt en er ‘an sich’ los van staat en met het ‘Ding’ op zich geen uitstaans heeft. ‘Zijn’ staat buiten het ‘Hebben’. 18.10.: “Offenbar ist das Ding nicht nur die Ansammlung der Merkmale, auch nicht die           Anhäufung der Eigenschaften, wodurch erst das Zusammen entsteht.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Deze verzameling, dat bijeenbrengen staat niet onverschillig los van het ‘Ding’! ‘Merkmale’ staan niet naast het ‘Ding’, niet achter, niet onder, niet boven of buiten het ‘Ding’. ‘Merkmale’ blijken in het ‘Ding’ zelf inherent te zijn. Deel uit te maken van de kern van het ‘Ding’ (18.12.), van het Zijn van het ‘Ding’. Dat wekt verwachtingen. 18.11.: “Das Ding ist, wie jedermann zu wissen glaubt, jenes, um das herum sich die           Eigenschaften versammelt haben.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Toch blijkt het ‚Ding‘ buiten zijn ‚Merkmale‘ te staan. Toch blijkt er een afstand tussen ‘Ding’ en ‘Merkmale’ te gapen. Wat is ‚das herum‘? En waar ‘herum’? Is het ook niet een ‚dahinter‘ (16.4.). Verzeilden we in een doolhof zonder windstreken? Het blijkt toch dat het ‘Ding’ meer is dan een bijeen gescharreld trosseltje eigenschappen. Toch beweert Heidegger hier impliciet weer dat er achter het ‘Ding’ ‘etwas Anderes steckt’. (15.7. & 9.1.) 19.2.: “In ihnen [Benennungen] spricht, was hier nicht mehr zu zeigen ist, die griechische           Grunderfahrung des Seins des Seienden im Sinne der Anwesenheit.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Heidegger ziet in de eigenschappen van de ‘Dinge’ vormen van aanwezig zijn van ‘Sein’. Nu last Heidegger even een lesje etymologie en vertaalkunde in. (19.7.) Hij durft te beweren dat de klassieke filosofie, omdat ze pas via vertalingen van het Grieks naar het Latijn tot ons nu hier gekomen is, in de werkelijkheid geen grond meer raakt: ‘Bodenlosigheit’ (19.9.). Ze staat los van de basiservaring (Cf. 12.3.) waarop de grote Grieken steunden, ‘ein Übersetzen griechischer Erfahrung in eine andere Denkungsart‘. (19.8.) Waarbij we ‘über-‘ als ruimtelijk verheven boven mogen lezen? Ik sla dit stukje begrippengeschiedenis over: alinea 20 & 21.  Alinea 22. Dit is een kort historisch overzicht over de parallellen tussen onze zinsbouw en de bouw van het ‘Ding’ (‘Satz- und Dingbau’ 22.2.). Dat wekt bij Heidegger het vermoeden dat we ons te knusjes genesteld hebben in de blindelings vertrouwde traditie, zodat we alle aandacht, elke ‘feeling’ voor het ‘Ungewohnte’ (22.4.) kwijt geraakt zijn. Spijtig! Dat is een verlies!                    Wat is denken? Wat doet een zin? Iets over iets beweren. Waarom moet, kan er iets over iets beweerd worden? Wat vereist dat? Wat gebeurt er als wij iets over iets beweren? Of iets over iets denken? In of door dat denken? Wat zijn gedachten? Wat zijn interpretaties? En dat we daar soms zo zwaar aan tillen! Hoe is he mogelijk dat we naast het ‘Ding’ er ook nog een beoordeling erover kunnen hebben. Daarover buigt de oude MH zich een jaar lang in ‘Was heisst Denken?’ (1951-52) Wie het door heeft mag zich melden! 22.5.: “Jenes Ungewohnte hat jedoch einst als ein Befremdendes den Menschen angefallen und hat           das Denken zum Erstaunen gebracht.” Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Vanuit de verwondering over de onwaarschijnlijkheid dat er eindige zijnden zijn was de filosofie aan haar denkavontuur begonnen. Impliciet beweert Heidegger dat we het filosoferen verleerd hebben en vergeten zijn (‘vergessen hat’ (22.4.)). (Opmerkelijk: hij beweerde in SZ dat hij zijn zoektocht naar de zin van Zijn uit ‘Verlegenheit’ aanvatte. Niet uit verwondering!) Alinea 23. Laagje na laagje pelt Heidegger ons los uit de misleidende want te vertrouwde traditie en opent ons geleidelijk de ogen voor een onvermoede realiteit, voor dieper liggende lagen: ‘Etwas Anderes’ (9.1. & 4.). Het traditionele ‘Ding’-begrip (‚das Ding als der Träger seiner Merkmale’ 23.2.) sticht zelf verwarring: het verdoezelt het onderscheid tussen ‘Ding’ en zijnde: ’niemals das dingliche gegen das nicht dingliche Seiende abgesetzt werden’ (23.3.) Hij vermoedt zelfs dat het Denken zelf aan deze verwarring schuld heeft. Hij formuleert echter zijn vermoeden met de nodige geluiddempers: ‘vielleicht’ (24.1.) Zwaar veroordeelt Heidegger dit ‘geläufige Dingbegriff’ (23.9), omdat het ‘das wesende Ding’ ‘überfällt’ (23.10). Weer die toch nog niet erg heldere term ‘wesende’. Al blijkt die term op alles te passen: ‘jederzeit auf jedes Ding’. (23.9)  2. ‚Einheit von Mannigfaltigkeit‘: 24. – 27.; In alinea 24 schakelt Heidegger over naar een andere traditionele benadering: ‘Einheit von Mannigfaltigkeit‘. 24.1.: “ Lässt sich vielleicht ein solcher Überfall vermeiden und wie?“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Hoe vermijden we die overval? Door enfin schoon schip te maken, de traditie overboord te zwiepen en het ‘Ding’ ‘ein freies Feld’ (24.2.) te verzekeren, een vrije ruimte waarin het zichzelf kan zijn en zijn eigen identiteit kan tonen zonder vreemde aanwas of overwoekeringen van of door de geschiedenis; vrij van een bindend verleden, van een oorsprong: ‘unmittelbar zeige’. (24.2.)  24.3.: “Alles, was sich an Auffassung und Aussage über das Ding zwischen das Ding und uns           stellen möchte, muß zuvor beseitigt werden.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Dat ligt in de lijn van het basisprincipe van de fenomenologie: ‘Zu den Sachen selbst‘. Intussen wordt impliciet aanvaard dat er een open ruimte tussen ons en de dingen gaapt, een niemandsland. Een ruimte waarin wij vrij anders kunnen denken, waar wij een eigen vulling kunnen geven aan onze ontmoeting met de dingen. Maar die ontmoeting mag niet ontaarden tot een ‘Überfall’. Daarvan moeten we ons in elk geval verre houden. Wederzijds respect. 24.4. : ”Erst dann überlassen wir und dem unverstellten Anwesen des Dinges.” Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Dat „Anwesen‘ kan maar onder strenge voorwaarden. En die voorwaarden moeten ‘wir’ presteren. Pas zo bereiken we het zuivere, ‘unverstellte’, niet vertaalbare ’Anwesen des Dinges.’ Door een verandering van invalshoek of perspectief kunnen we het ‘Ding’ nabij komen. Onder die voorwaarden van dat respect, van die vrije ruimte laat de identiteit van het ‘Ding’ zelf zich door ons ontmoeten, “Anwesen’. Het ‘Ding’ blijkt hierin het initiatief te hebben.Ik vind dat deze passage strenge uitspraken over ons afroept. 24.5.: ”Aber dieses unvermittelte Begegnenlassen der Dinge brauchen wir weder erst zu fordern           noch gar einzurichten.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Kan het initiatief van het ‘Ding’ sterker beklemtoond worden: komt ons noch een ‘Fordern’ noch een ‘Einrichten’ toe? Het gaat om ontmoeten, direct ontmoeten, ongestoord door aanwassen uit het verleden. 24.6.: “Es geschieht längst.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  En dat initiatief is immers reeds lang geleden genomen. Wanneer en hoe dan wel? Speelt het verleden dan toch wel actief mee in het heden? Of heeft de TRF belet dat we het ‘Ding’ zuiver konden ontmoeten? 24.7. “In dem, was der Gesicht-, Gehör- und Tastsinn beibringen, in den Empfindungen des           Farbigen, Tönenden, Rauhen, Harten rücken uns die Dinge, ganz wörtlich genommen,           auf den Leib.“ Â Â Â Â Â Â Â Â Â  Dat initiatief kreeg gestalte in elk zintuig. In elke gewaarwording van onze zintuigen ervaren we de dingen letterlijk aan den lijve, aan ons lijf.          Dat ‚Leib‘ verrast hier, want zijn niet alle zintuigen grens-overschrijdend, en gericht op het overbruggen van afstanden, ‘zonder de materie’. Zijn ze niet gericht op wat buiten de eigen lijfelijke grenzen, buiten de eigen individuele identiteit valt? (Hebben vaststaande planten zintuigen? Hebben ze die nodig? Zijn zintuigen geen onmisbare instrumenten voor zij die zich vrij in de ruimte bewegen en zich daar dus moeten kunnen oriënteren?) Zintuigen? Dat over-grenzen, dat uit-reiken naar ver buiten het lichaam, naar wat ver buiten het verplaatsingsvermogen van het lichaam bevindt. Zelfs ver buiten ons zonnestelsel!‘Auf den Leib‘ ó ‚beseitigt‘ (24.3.) Dat valt des te meer op als we bedenken dat Aristoteles vaak herhaalt dat de zintuigen iets bereiken ‘zonder de materie. [ανευ υλης] Excursus: Gewaarworden ~ Zintuigen          Vraag: waarom zouden wij ons erom bekommeren om dingen te bereiken, om uit te reiken naar dingen die ver van ons afstaan, die ons niet ‘aangaan’, die ons niet lijfelijk raken? Ja, waarom? En waarom zou dat lichaam, dat ‘Leib, daarvoor speciale zintuigen ontwikkeld hebben? Dat het lichaam, in zijn lichamelijkheid, gericht is op wat materieel elders is! Waarom zien wij wat ver van ons verwijderd is en wensen we dat toch te zien, op afstand? Waarom zouden wij dingen moeten ruiken die we zelfs niet kunnen zien? Waarom horen wat op veilige afstand van ons staat,


Geef hier uw reactie door
Uw naam *
Uw e-mail *
URL
Titel *
Reactie *
  Persoonlijke gegevens onthouden?
(* = verplicht!)
Reacties op bericht (0)



Inhoud blog
  • kennen, oordelen, selecteren, beslissen, handelen
  • Subjectivité
  • wat blijft na de dood
  • mijn levenscredo
  • Kennen Sein
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Archief per week
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 20/10-26/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 31/03-06/04 2014

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!