Ik ben Everaert Albert, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Awbeir (Eeklo's voor Albert).
Ik ben een man en woon in Eeklo (Belgiƫ) en mijn beroep is ...bloggen.
Ik ben geboren op 11/02/1948 en ben nu dus 76 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: mijn blog, foto's, computer, fietsen...
Karel Naudts werd de wittekop van Raverschoot genoemd. Bang was hij niet, voor een weddenschap sprong hij eens van Raverschootbrug in het water van het Schipdonkkanaal, wel zes a zeven meter diep, niemand durfde het hem na te doen.
In januari 1935 verliet het gezin Naudts het café en verhuisde het naar nummer 129 van de Raverschootstraat. In dat jaar begon Karel te werken als spinner bij Van Dammes in De Lieve aan ’t Kaaiken en het jaar daarop, op 2 maart 1936, overleed zijn moeder op 39-jarige leeftijd in het kinderbed.
Op 28 juni 1936 werd de nieuwe Raverschootstraat in gebruik genomen. De oudste verbindingsweg tussen Eeklo en Brugge was nog een aardeweg, modderig in de winter en zandig in de zomer. Het Eeklose stadsbestuur liet van de Desiré Goethalsstraat tot Raverschootbrug een betonweg aanleggen en die werd met veel feestelijkheden ingewijd. Karel werkte mee aan een praalwagen die deelnam aan de stoet. De wagen heette Het plekje bij den molen, dat in 1935 beroemd werd door Willy Derby.
Op de wagen werd het lied gezongen door Albert Van De Voorde.
In het midden van de jaren dertig leerde hij varkens slachten bij Edgard De Loof uit de Desiré Goethalsstraat. Hij ging mee naar de boeren als leerjongen om alles klaar te leggen, te helpen bij het kelen, bloedworst maken, stukken versnijden en de boel nadien opruimen. In 1939 leerde hij de knepen van het vak en begon hij voor eigen rekening te slachten. Hij werkte in de spinnerij bij voorkeur ’s morgens en ging na de middag bij de boeren slachten. Veel mensen, ook dikwijls arbeiders, kweekten in die tijd een varkentje. Burgers en stadsmensen kochten bij de boeren een zwijntje en lieten het daar dan slachten. Een goede tijd voor slachters dus.
De boeren zagen de slachter graag komen, ze betaalden hem vijf frank en het zwijn werd vakkundig geslacht en versneden. Bij zijn aankomst stond de Hoorebeke klaar, een glaasje jenever voor men eraan begon, eentje na het branden en een laatste druppel na het werk. Het slachten gebeurde in twee dagen, de eerste dag werd het varken gekeeld en in twee stukken gesneden. De beestjes (sommige wogen meer dan 200 kg !) werden aan de poten vastgebonden, op hun zij getrokken en in de keel gestoken. Aanvankelijk gebeurde dat zonder verdoving, maar later werden de varkens met een hamerslag of met een pistoolschot verdoofd. Het bloed werd opgevangen in een emmer, waarin iemand moest roeren om het stollen en klonteren van het bloed te vermijden. Dan werd het zwijn gebrand met stro tot alle haar van de huidweggebrand was en werd de huid geschraapt tot die effen en proper was. Daarna werd het varken in twee stukken gesneden en gekapt en in de kelder gelegd om te koelen en op te stijven, vaak werden de twee helften op een ladder gehangen. De ingewanden die niet voor consumptie in aanmerking kwamen, werden in de grond gestoken. De hele klus was na twee uren geklaard. ’s Anderendaags kwam de slachter dan terug om de twee helften te versnijden.
Karel Naudts werd in Adegem geboren op 28 mei 1921 als tweede zoon van Kamiel Naudts en Martha Van Hulle. Zijn vader had tijdens de eerste wereldoorlog als Belgisch soldaat vier jaar achter de IJzer gelegen en had in november 1918 Eeklo helpen bevrijden. Hij kreeg daarvoor de schitterende medaille van de Vuurkruisen, die Karel uit piëteit voor zijn vader als een familiestuk bewaart.
Kamiel had geen werkzekerheid en hij kon als dagloner na de oorlog maar onregelmatig werken. Hij verhuisde enkele keren in het Meetjesland en besloot in de Noord-Franse steenbakkerijen zijn geluk te beproeven. Kamiel werkte daar als eerste steenzetter.
Uit zijn Franse tijd herinnert Karel zich de genezing van zijn broer Firmin door het water van de fontein van Saint-Josse-sur-Mer. Firmin had een huidziekte die de dokter niet kon genezen. In gezelschap van de pastoor trok het gezin naar het bos van Saint-Josse-sur-Mer. waar de jongen werd ingewreven met het water van de bron, dat bekend stond om zijn geneeskrachtige werking. Na enkele malen waren de huidvlekken verdwenen en was broer Firmin genezen.
Toen ook het werk in de Noord-Franse steenbakkerijen stilviel, keerde Kamiel Naudts in december 1931 met zijn familie naar Eeklo terug.
In Eeklo nam het gezin zijn intrek in de Raverschootstraat 175, het café van Marina Roelands, de weduwe van Leonard Claeys, het derde laatste huis aan de linkerkant voor Raverschootsbrug. Kamiel vond werk bij Standaerts op Balgerhoeke en zijn vrouw baatte de herberg Bij Kamielken uit. Daar rechtover op de rechterkant van de Raverschootstraat stond ’t Schippershuis het café van August Houwenhuyse.
Herinneringen aan de achttiendaagse veldtocht in Eeklo (vervolg)
Rechtover onze herberg stond het huis bewoond door burgemeester Lionel Van Damme en zijn echtgenote. Zo zag ik de laatste dagen voor de inval van de Duitsers in Eeklo, veel hoge Belgische officieren deze woning binnengaan om na enkele tijd te vertrekken richting Veldekens. Vele jonge Eeklose mannelijke Eeklonaren besluiten per fiets de biezen te nemen naar Frankrijk.
In de nacht van vrijdag 24 mei hoorden we een heel grote ontploffing in de verte. Ze hadden de brug van Balgerhoeke in de lucht doen vliegen. Gedurende die nacht werd er weinig geslapen, veel paternosters gebeden, vooral door twee oude tantes die zelfs beiden een kussen op het hoofd hadden gelegd. In al onze miserie lachten mijn moeder en ik daarmee. Op zondag 26 mei 1940 maakten we ons klaar om al die ellende te ontvluchten. Vers ondergoed, boter, kaas, zeep en handdoeken verzamelde moeder, terwijl vader een groot stuk uit de gerookte hesp sneed, die hij in een propere schotelhanddoek wikkelde. Het spaargeld werd tussen mijn moeder en mijn vader verdeeld en beiden staken de bankbiljetten in twee gelijke oude brieventassen en staken ze onder hun klederen op de borst. Onze vluchtreis ging naar Blommekens, langs de Rabautswegele en dan naar de Roze. Vandaar door de Peperstraat waar we een grote kolonne Duitse soldaten te paard tegen kwamen die ons amper een blik gunden. Uiteindelijk konden we slapen in een grote hoeve te Bassevelde. De boerin bakte eieren met boerenbrood en boter en ook koffie werd voor ons gezet. Ondertussen liep de droeve mare dat er zelfs vier burgers door de Duitsers waren doodgeschoten aan het stadhuis van Eeklo.
Dinsdagmorgen 28 mei 1940. We vernemen dat Koning Leopold III gekapituleerd heeft en deze oorlog in Eeklo gedurende die achttien dagen ten einde is. We mogen allen terug naar Eeklo. Ganse slierten Eeklose vluchtelingen zagen we uit alle straten die tot de weg naar Eeklo leidden, komen en de ene familie op de andere volgde langsheen de Vrombautstraat. Bij het passeren aan de Gouden Leeuw was de rolluik gedeeltelijk vernield doordat de Duitsers er binnen waren gedrongen en was ook de juwelierszaak Minne opengebroken.Onze herberg en huis had enkel vernietigde ruiten en gaten in de rolluiken door de stukken schrapnels. Toen de herbergdeur geopend werd, kwamen een tweetal Duitse soldaten binnen die me een stuk chocolade gaven, die ik echter van mijn vader niet mocht opeten, daar er vergif zou kunnen inzitten. De definitieve bezetting van de Eeklose bevolking begon en duurde tot vrijdag 15 september 1944, toen Eeklo rond de middag door de Canadezen werd bevrijd.
Herinneringen aan de achttiendaagse veldtocht in Eeklo
Bron: Een bewerkt verhaal uit:
Heemkundige bijdragen uit het Meetjesland, 19 de jaargang 2005-4 de trimester
Vincent Van Den Bossche en Clemence De Metsenaere, baatten een zeer goed geklante herberg uit op de Tieltsesteenweg nr. 5 in Eeklo. We werden opgeschrikt door het loeien van de sirenes en hoorden het motorgeronk van vleigtuigen. Dit was de nacht van donderdag 9 op vrijdag 10 mei 1940. het eerste wat mijn moeder toen zei, was: "Ja 't is oorlog!" Vrijdag 24 mei 1940 werd Eeklo door de Duitsers ingenomen. De publiciteitspanelen van onze voorgevel braken we af zodat zowel de voorbij trekkende Belgische soldaten alsook de binnentrekkende Duitse soldaten de deur niet zouden openbreken om zich bier of limonade te verschaffen. Opeens liep een buurman voorbij onze herberg en riep: "De Duitsers zen daere". We deden onze gordijntjes dicht en loerden om te zien wat er nu zou gebeuren. Zes Duitsers per fiets, op hun helmen hadden ze kleine takken vastgemaakt, de mouwen opgesloopt, en in hun korte botten staken langs de buitenkanten granaten. Ze plaatsten hun fietsen tegen het gemetste muurtje aan het huis van Van Damme. Een paar minuten later kwam een kleine militaire wagen van de Duitsers voorbij gereden en achteraan hing een klein kanon. Dit kanon werd opgesteld in het midden van de straat voor de hoofdingang van het klooster en ze begonnen te schieten in de richting van Veldekens. Nu gingen we schuilen in onze kuil. Nu brak de hel los! De Belgische troepen die zich achter het Schipdonkkanaal hadden ingegraven, beschoten de aanrukkende Duitsers en kort er na hoorden we een verschrikkelijke knal en hoorden de aan stukken geslagen ruiten van ons huis op de grond vallen. Het grootste aantal obussen vielen op het Gesticht. Aan de gevel van de herberg stond een betonnen paal waar de ene helft van het ijzeren afsluithek aan vastgemaakt was. Aan deze paal kleefde bloed. Een van de zes Duitsers was tijdens de aanval geraakt door een schrapnel in zijn hoofd. Deze gestorven soldaat werd weggedragen naar de Villa van Herman D'Hulsters, Raverschootstraat 58, waar reeds een ander overleden Duitser gebracht werd.
Imposante hal in kasteeltje aan de Gentsesteenweg van de textielbaronnen Baudts.
Hotel Shamon op de Gentsesteenweg, destijds noemde dit herenhuis ‘Dageraad’ omwille van de vrijmetselarij die Arthur Gillis kenmerkte.
Het contrast was zeer groot. De 152 armzalige arbeiderswoningen in het ‘Snuifmeuleken’ met de imposante herenhuizen, haast kleine kastelen van de textielbazen.
Is de plaats waar de eerste Eeklose socialisten in 1905 samen kwamen om een vuist te maken tegen de textielbaronnen. Deze plaats was waar nu de ‘Germinal’ is in de Kerkstraat!
Graag bespreek ik een van zijn kinderen, daarom niet de belangrijkste maar destijds wel de bekendste zoon van René Martens en Jozefa verstraete.
Wie kent deze bijzondere volksman nog: Jantje Martens.
Op oudejaarsnacht 1997, zes dagen na zijn 66 ste verjaardag overleed Jan aan de gevolgen van een slepende ziekte.
Jan (1.28 meter groot) was niet alleen een bekende Eeklonaar omwille van zijn kleine gestalte, maar ook omdat hij enorm guitig uit de hoek kon komen, met een aanstekelijk relativeringsvermogen. Jan Martens was een optimist, die hield van lange fietsritten, rechtopstaand op zijn damesfiets, van reizen naar Lioret de Mar en van een praatje slaan en een pintje pakken.
Enkele zaken die Jan ooit naar voor bracht tijdens een interview waren de volgende: " Ik ben trouwens geen dwerg, want bij mijn geboorte was ik de grootste en zwaarste baby van ons gezin. Maar rond mijn vijf jaar is mijn groei plots geremd. Ik ben graag bij de mensen en wie mij graag heeft, neemt me zoals ik ben. Natuurlijk zijn er de kinderen die verrast opkijken als ze me zien. En ik heb liever dat die mij 'klein meneerken' dan 'klein ventjen' noemen. Waarom? Een 'meneer' klinkt toch veel beter dan een 'vent'...? Jan had geen contact met mensen van zijn gestalte. Ik volgde de lagere school bij de Broeders, tot en met het achtste studiejaar en daarna ging ik voor twee jaar naar het college. Maar dat was niet voor mij, ik kwam er in de omgekeerde wereld terecht! Je moest naar het Lof en de Vespers, je mocht niet op café gaan, je mocht niet roken, je mocht niet met meisjes uitgaan, je mocht niet naar de cinema gaan. Ik kon bij mijn vader als mandenmaker aan de slag maar ik wou niet want telkens pa het vroeg zei ik dat mijn handjes daar voor te klein waren!"
Veel plezier maakte Jan! Een echte volksman was Jantje! Hier zie je hem met vriend Romain Coemelck in voorbereiding voor een acte de presence op de Markt.
Toen Eeklo kermis nog bestond en de Raad Van Elf olv. Roger De Kneef een boksmatch inrichtte in open lucht op de Markt. Veel boks-fans voor de match van het jaar!!
De grootste tegen de kleinste Eeklonaar! ROMAIN COEMELCK-versus-JAN MARTENS. Scheidsrechter: Andre De Meyere In de zesde ronde kroop Jan onder de benen (moest zich niet eens bukken) van Romain door en stampte lichtjes tegen het klokkenspel boven zijn hoofd. Aaie... Romain gaf op! Jan won! Want de scheidsrechter had niets gezien.
Jan Martens speelde ook graag toneel op 't Kaaiken tijdens de Kaaifeesten! Soms was hij agent, of vader, van grote kinderen of bij Securitas! Maar hij kon iedere keer het publiek op zijn hand krijgen.
Zal wel een beetje in de familie zitten zeg ik dan tegen mijnen nonkel en peter 'Jantje Martens'
Wou nog eens vertellen van deze wondere kleine man!!
René Martens was ook uitgever van Eeklose ansichtkaarten. De meeste kaarten werden gekocht om te bewaren, niet om ze te versturen. Vandaar dat er weinig verzonden-en dus weinig terug te vinden zijn. Bij de moederkaart van het Ledeganck-standbeeld gedateerd in 1945-1946 plaatste René zijn zoontje Jan aan de voet van het standbeeld.
Kaart H.Grafkapel. Hier is de latere garage De Wolf-Ghijselinck niet te zien. Dus is deze kaart ook van rond 1946 daar de garage pas gebouwd werd in de jaren '50.
Deze kaartuitgave van 'Park-Heldenpark' kan alleen maar tot stand zijn gekomen kort voor of kort na de inrichting en de naamsverandering van het stadspark in 1951-52.
Zo zag het 'Straatje zonder einde' er uit. Een van de oudste steegjes van onze stad!!
René Martens verdiende ruim zijn sporen in het verenigingsleven van Eeklo. Hij was jarenlang klarinettist bij de harmonie 'Amicitia' en tevens jarenlang bestuurslid. René Martens was 10 jaar voorzitter van de oudste wielerclub "De Ledegancksvrienden van Eeklo. Hij richtte dikwijls veldcrossen in want zijn leuze was: 'Onze mensen vragen het en wij zullen trachtten hen steeds sportief te dienen!".
Op 2 mei 1898 kwam René Martens op de wereld als enige zoon (hij had alleen een zus Alice) van mandenmaker Jan-Baptist Martens en Hortensia Sabina Van Parys. De mandenmakersfamilie had verscheidene velden in eigendom eind de Zandstraat aan de vaartkant waar hun wilgentenen werden geoogst!
Het winkeltje aan de Botermarkt gelegen naast het bekende 'Straatje zonder einde'. Het wat zuiders aandoende huisje met de lage puntgevel, eeuwen lang het merkteken voor wie Eeklo via de Boelare binnenkwam, lag in feite op de Markt, maar werd op het einde van de jaren 1920 bij de Koning Albertstraat gerekend, waarin het logischerwijze het nummer 1 kreeg. René Martens trouwde met Jozefa Verstraete en kreeg vier kinderen: Jan (1931), Paul (1934), Laura (1936) en Jacques (1942).
In de lijn van de verwachtingen zette René Martens de zaak van zijn vader Jan-Baptist Martens verder, zij het met enige andere accenten. In de gevelteksten was er een evolutie. In de tweede helft van de jaren dertig blijkt de oude geveltekst: J.Martens-Van Parys mandenmaker te zijn vervangen door 'Kinderwagens Ledeganck'. Het trottoir staat volgestouwd, niet alleen met kinderwagens, maar ook met leunstoelen, zitstoeltjes, manden en korven, allemaal in rieten vlechtwerk. Het bedrijfje vervaardigde ook weduwschapsduivenmanden. Nog later werd het winkeltje kortom 'Bazar Ledeganck'.
Deze uurwerken behoren nu tot onze KVVV-collectie!
Een overzicht:'Uurwerken met een apart verhaal'
Wijzerplaat watertorenuurwerk:
In het begin van de twintigste eeuw sloeg de bouwwoede toe bij de zusters Van Liefde aan de Zuidmoerstraat te Eeklo. Terwijl metselaars en timmerlieden koortsachtig werkten aan het ene complex, lagen de plannen voor een ander project al kant en klaar op de tafel. In 1901 startte de bouw van de nieuwe lagere school tegenover de Kaaistraat. In 1902 begon men in de tuin met de bouw van een watertoren voor interne waterdistributie. Door zijn hoogte en door zijn kuip met horloge werd dit bouwwerk een ware blikvanger voor de hele omgeving. Wanneer in 1967 het bovengedeelte van de watertoren werd gesloopt verdween de uurwerkklok uit het stadsbeeld. Eén van de vier wijzerplaten kwam in 1987 door tussenkomst van Antoine De Boever aan de buitenmuur te hangen van het Heemmuseum in het provinciaal domein Het Leen.
Stadshorloge
Op 1 juli 1878 werd begonnen met de afbraak van de oude St.-Vincentiuskerk. Hierdoor kwamen de bewoners van Eeklo zonder officiële stadshorloge te zitten. Horlogemaker Seraphien Minne kreeg dan ook de opdracht van het Eekloos stadsbestuur om een horloge te plaatsen in het driehoekig fronton van de stadhuisgevel. De wijzerplaat werd vervaardigd uit glas waarachter gasverlichting werd aangebracht. Nu kon men ook 's avonds zien hoe laat het was. Bij de grote uitbreiding van het stadhuis in 1931-32 verdween het stadsuurwerk uit de gevel en werd zorgvuldig bewaard door de familie Minne en later geschonken aan het Heemmuseum van Eeklo.
Slingeruurwerk Polydoor Lippens
Eeklonaar Polydoor Lippens woonde te Brussel in de Kruisvaartenstraat 31. Lippens was verbonden aan het ministerie van verkeerswezen. Hij was aangenomen als elektricien en werktuigkundige. Toen in 1835 de eerste trein reed op het vasteland van Brussel naar Mechelen was onze stadsgenoot bij de notabelen die deze eerste treinreis meemaakten. Van 1850 tot 1886 werkte hij voor de Belgische spoorwegen. Jarenlang werden de vertrekuren van de treinen in het Noordstation te Brussel geregeld bij hem thuis. Hij had namelijk een uurwerk gemaakt dat heel minitieus werkte en waarop de spoorwegklok in het station werd afgestemd. Deze moederklok van de Eeklose uitvinder en wetenschapper werd later geschonken aan het Eekloos Heemmuseum door Mevrouw Marie-Louise Vermast, achternicht van Polydoor Lippens.
De Galletklok
Charles-Joseph Gallet was afkomstig uit Moustier-sur-Sambre en vestigde zich na zijn huwelijk in een woning aan de Markt in Eeklo. Hij woonde daar vanaf 1885 tot hij in 1914 zijn intrek nam in een huis in de Brugsestraat. Daarna ging hij zijn geluk beproeven in de Boelare. Uiteindelijk kwam hij in de Molenstraat terecht. In 1922 besloot hij, met de hulp van zijn zonen Lucien en Georges een gigantische horlogecarillon te vervaardigen. Vader en zonen Gallet gebruikten daarvoor afgedankt oorlogsmateriaal. Elke vrije maandag werd er met koortsachtige ijver gewerkt om een uniek en monumentaal slingeruurwerk te maken. In 1926 was alles klaar. Georges zorgde voor de geschilderde versieringen. Lucien stierf vroegtijdig in 1930. In april van dat zelfde crisisjaar exposeerde Gallet zijn pronkstuk in de wereldtentoonstelling van Antwerpen. Een of ander fantast wou toen 100.000fr betalen om het uurwerk in zijn bezit te krijgen, doch de maker wou van geen verkoop weten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het koperen uurwerk veiligheidshalve verborgen achter het werkhuis van vader Gallet in de Molenstraat. Charles-Joseph stierf in 1942 en na de oorlog plaatste men het uurwerk in de winkel van zijn kleinzoon Karel op de hoek van de Kaaistraat en de Stationsstraat, tot deze uurwerkzaak opgedoekt werd. Daarna was het beroemde uurwerk een hele zwerftocht beschoren, tot het uiteindelijk in 1990 door VVV-Eeklo met hulp van het stadsbestuur (een renteloze lening van 5 jaar) kon aangekocht worden.
Ons Lotjen van 't Rootjen: Alice De Roo, Liesken Toarte.
Alle sprookjes beginnen met "Er was eens...een fee en ze hield een herberg open in een rijtje huizen op een groot plein in een kleine stad".
Als je zou vragen aan veel mensen waar is café "Picasso", zouden er veel zijn die hun schouders zouden ophalen en het niet weten! Maar vraag naar de café bij "Liesken toarte" iedereen zal zeggen: "Ha ja, bij Liesken moar da's in 't Rotjen hé?
Ons Liesken kon ook discreet zijn en haar oortjes goed open zetten, want na zitting van de gemeenteraad trokken veel gemeenteraadsleden naar de café's op de Markt en kwamen de tongen los... Je ziet dat in volle verkiezingsstrijd haar café vol hing met politieke affiches. Voor haar was dat gelijk, was dat nu voor rood, geel, blauw of geel? T'en is genen ene mens die weet wat ik ga doen in da stemkotje' zei Liesken dan!
Als er een kindje gedoopt werd gingen er veel na den doop in de kerk een na-doop gaan doen bij Liesken! Dat werd dan nog eens gedoopt. Niet den baby maar de meter en de peter werden gedoopt door de papa!! Zo kreeg Lieske dan eveneens suikerballen en tweemaal is het gebeurd dat de vroedvrouw die vroeger ook bij 't feest was en ook meedronk, dat zij het kind vergaten op het cafétafeltje en Liesken de familie moest terugroepen!
Op latere leeftijd huwde ze met Hubert De Clercq een man die kelner was in 'Het Middenstandshuis'. Toen de bakker hun brood bestelde vroeg hij of ze nog dachten aan gezinsuitbreiding? Maar Liesken stelde hem gerust... Hubert was te moe na het werk...
Liesken werd niet zo oud! Ze stierf in 1996 en werd 72 jaar. Een dame om nooit te vergeten!!
Liesken fier bij haar café Picasso in het Rootjen op de Markt. Voor haar café was zelfs het vaste plaatsje van onze volkszanger Tamboer. Onzen troubadour stond hier graag daar hij af en toe zijn keelgat kon smeren met een echten Eekloosen jenever Van Hoorebeke. Tamboer zei ook altijd van zijn marktplaatsje: "Zet mij moar bij mijn broers k'zal hier euk wel succes hen". Lionel bedoelde dat hij te midden de virkens markt stond op donderdag!
De grootkeuken van het gesticht H.Vincentius A Paulo in de Koning Albertstraat in Eeklo. Zuster Lutgarde heft het deksel van het fornuis op.
Schoolwandkaart met binnenzicht van een slagerij. Toen slachtte de slager zelf nog zijn varken. Het varken werd op zijn zijde getrokken en de helper zette zich op het varken terwijl de slager het varken keelde. Nadien moest de helper met de poot pompen om het bloed eruit te laten stromen. Hoe meer bloed eruit kwam, hoe beter, want dan konden we meer bloedworst maken. Toen waren er veel arme mensen over de vloer die zich amper een goede portie vlees konden permitteren. Ze maakten koantjessesse of toatjespap om de buik te vullen. Ze kwamen om de kaantjes van het smout die men hen meegaf. Ook het sop van de hoofdvlakke, toch wel het gemeenste en het vetste van het varken, was zeer gegeerd. Ze kwamen daar met hun kannetje om, om er soep van te koken. Ze gooiden er wat prei, selder en vermicelli in, en konden weer hun buikje vol eten. Er was hoofdvlakke en af en toe eens paté. Rundvet werd als frietvet gebruikt. Het werd uit een kom gesneden en in het boterpapier gewikkeld. We hadden soms ook eens gekookte hesp, en daar zouden ze voor gevochten hebben.
Een typische groentenwinkel van Eveline Verhé in de Molenstraat in Eeklo.
De leskeuken van het Onze-Lieve-Vrouw Ten Doorn in Eeklo.
Zicht op de binnenplaats van brouwerij en mouterij 'De Koornbloem' van de familie Dhanens in de Boelare in Eeklo begin 20ste eeuw. De brouwerij Dhanens behoorde na WO 1 tot de verenigde groep brouwers uit ons Meetjesland die met leider Alfons Loontjens in Eeklo de brouwerij Krüger oprichtte. In totaal 23 brouwers behoorden tot brouwerij Krüger. Hun schriftelijke overeenkomst werd feestelijk in hotel 'Den Groenen Boomgaard' in de Koning Albertstraat in het jaar 1919 officieel gemaakt.
Het vatenblok van de brouwerij Krüger: de machine op de voorgrond diende voor het aanspannen van de ijzeren hoepels om de houten vaten. Rechts zien we de machine die de vaten opnieuw pekte. Achteraan staat de wasmachine van de vaten. In 1952 schakelde Krüger over naar ijzeren vaten.
De grootkeuken van Onze-Lieve-Vrouw-Ten-Doorn in de Zuidmoerstraat in Eeklo. In de keuken van het klooster werd ook soep gemaakt op de oude traditionele manier. Het soepvlees van de schenkel of van de kip werd eerst ontvet, daarna werd bouillon getrokken, na afkoeling gezeefd en het vlees eruit gelicht. Vervolgens werden de groenten gekuist en gestoofd, ook de ajuinen en een sjalotje, en daar werd de bouillon toegevoegd, gevolgd door de tomaten en de aardappelen. Het geheel werd door de passe-vite gedraaid, tegenwoordig wordt de mixer gebruikt, maar de passe-vite zorgt voor meer variatie in de stukjes.
'Eeklo smaakt' met foto's uit de rijke verzameling van wijlen onze vriend Staf De Roo.
Bron: boekje 5 ERFGOED LEEFT. Tekst: Marc Van Hulle Foto's: Staf De Roo
(Bundeling door Jan Martens)
Het grote herenhuis in de Boelare, met de poort ernaast, was de 'Koornbloem' in de tijd.
Nu voelen we ons terug fris aan het hoofd met een prachtig gesneden haartooi!
We beseffen echt dat we onze kappers hard nodig hebben.
En deze mooie stiel was in vroegere jaren eveneens heel belangrijk.
Daarom tonen we de eerste kappers materialen die dateren uit begin 20 ste eeuw. En dit materiaal maakt ook deel uit van onze KVVV verzameling, geschonken door vroegere kapperszaken uit onze stad.
Smullen van Krullen
Voor de vrouwen kwam na WO1 het korte haar in de mode, een overblijfsel van tijdens de oorlog toen veel Amerikaanse verpleegsters er een korte snit op na hielden om de luizen de pas af te snijden.
Maar wanneer tijdens het interbellum de kapsalons in de grote steden de kop opstaken en zich uitrustten met tal van elektrische krul-en droogtoestellen kreeg de coiffure voor dames een nieuwe impuls.
Als het regent in Gent dan druppelt het in Eeklo. Halverwege de vorige eeuw konden Eeklose dames dan ook bij kapster Erna Delmé, dankzij deze geavanceerde apparatuur, figuurlijk "Smullen van Krullen".
Eerst in haar salon in de Collegestraat en later op het Schuttershof. Wanneer Erna jaren later er definitief de stekker uit trok, gingen deze toestellen deel uit maken van de Eeklose erfgoedcollectie.
Knippen en scheren bij de heren
De Van Den Bossche's waren een gekende kappersfamilie in Eeklo. Theofiel Van Den Bossche coiffeerde in het "Rootjen" en Ferdinand Van Den Bossche had een bloeiende kapperszaak op een boogscheut van de Boelare (nu huis VERITAS).
Beide kappers waren niet alleen "coiffeur" (knippen en verzorgen van hoofdhaar) maar ook "barbier" (scheren, knippen en verzorgen van baarden en snorren) en op de koop toe nog eens "herbergier".
Het scheren van de baard gebeurde volgens een bepaald protocol en met de passende attributen. Eerst kreeg je een verfrissende lotion opgespoten zodat de poriën open kwamen en de baardhaartjes tijdens het scheren gemakkelijk meegaven. Toen volgde een warm doekje en begon het inzepen met de kwast.
Belangrijk was de draaiende beweging want hoe beter het inzepen, hoe beter het scheerresultaat.
Het scheren gebeurde met het typische barbiermes, een mes dat scherp moest gehouden worden op een leren riem. eerst werd er geschoren met de haartjes mee, een tweede maal tegen de haarlijn in.
De scheerbeurt werd afgewerkt met de aluinsteen. hierdoor gingen de poriën zich terug sluiten.
Koninklijke VVV Eeklo kocht in 1990 dit slingeruurwerk aan zodat we een prachtig stuk konden toevoegen aan onze Eeklose erfgoedcollectie.. Voor de vervaardiging van dit pronkstuk werd in hoofdzaak gebruik gemaakt van kogels en obussen uit de Eerste-Wereldoorlog.
In 1922 staken vader Charles-Joseph Gallet en zijn zoon Lucien de handen uit de mouwen om elke maandag te werken aan een gigantische klok in het atelier van de vader in de Molenstraat. De vindingrijke uurwerkmaker had immers een werkruimte achter zijn handelshuis op de plaats waar nadien ere-notaris Emiel Dauwe woonde. Lucien had in die tijd reeds een eigen zaak in de Stationsstraat nr.11.
Bij het maken van het koperen slingeruurwerk deed zich een klein incident voor. Lucien wou op een keer twee kogels in X-vorm solderen, doch het slaghoedje van een van de kogels ontplofte, met als gevolg, dat de arme Lucien met een bloedend gezicht naar huis terugkeerde. Hij was gelukkig niet ernstig gewond.
Dit koperen kunstwerk was volledig afgewerkt op 4 oktober 1926.
Georges Gallet was de kunstzinnige broer van Lucien, hij stond in voor het schilderwerk van veldslagen en bekende oud-strijders uit de Eerste Wereldoorlog. Deze taferelen en portretten zijn beurtelings door een uitsparing in de wijzerplaat te zien.
In 1930 stond het pronkstuk uit Eeklo te kijk in de Wereldtentoonstelling in Antwerpen. Er wordt verteld, dat een of andere fantast het uurwerk wou kopen voor het fenomenaal bedrag van 100.000 fr.
Ik denk dat die vent zijn geld beu was, te meer daar een omrekening van dit bedrag in november 1990 overeenkwam met de fantastische som van 1.647.940 fr.
De Gallets waren erg vaderlandslievend. Daarvan getuigt ondermeer het feit, dat zij ervoor zorgden, dat men telkens zes minuten voor en na het halfuur achtereenvolgens de volgende nationale hymnen kan beluisteren : Marseillaise, God save the King, Brabançonne, Amerikaans volkslied en ook nog andere krijgshaftige deuntjes.De Gallet klok is 2,75 meter hoog, en zijn breedte, de sokkel meet 1,35 meter.
Familie weetje:
Charles-Joseph Gallet werd geboren in Moustier-sur-Sambre op 25 maart 1860. Zijn ouders waren Augustin-Joseph en Adèle Fichefet. De Gallets waren oorspronkelijk een familie van foorkramers, zo kwamen ze in Eeklo terecht. In augustus 1881 behoorde Charles Gallet tot de medestichters van de Katholieke Fanfare (vanaf 1882 Amicitia genoemd), hij speelde toen bugel. Op 7 augustus 1883 huwde hij met Augustina Lammens, een dochter van de stationsschef in Sleidinge.
Als wij het vakmanschap van Charles-Joseph bekijken, moet het ons niet verwonderen dat hij de opdracht kreeg om het torenuurwerk van de grote kerk te onderhouden.
Bronvermelding: Heemkundige bijdragen uit het Meetjesland. 6/ pag 60-65 Auteur: Robert Claeys
Nog een volksfiguur van Eeklo: De hardloper Aimé Termont
Aimé (Amaat) Alois Termont werd in de Prinsenhofstraat 66 in Eeklo geboren als zoon van een meubelmakersgast.
Op 8 mei 1907 verhuisde het gezin Termont naar Gentbrugge, waar Aimé opgroeide en school liep. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij heel zijn leven Gents bleef spreken, waardoor veel mensen dachten dat hij een Gentenaar was.
Reeds als knaap viel het op dat Aimé goed uit de voeten kon en in toen populaire straatkoersen kon niemand hem de baas.
Hij kaapte daarin veel prijzen weg, toen nog natura prijzen zoals koffie, drank, kledingstukken, vlees en andere gebruiksvoorwerpen. De jonge atleet was in Gent ook actief als voetballer en bokser.
Na zijn legerdienst werd hij gevraagd al lopende een omhaling te doen ten voordele van TBC-lijders. Het was het begin van zijn carrière als hardloper. Uren aan een stuk kon hij lopen zonder ooit stil te staan, zelfs ter plaatse bleef hij trappelen. Met twee collectebussen schuddend in de hand en met de uitroep alstublieft, alstublieft, alstublieft ging hij een bijdrage vragen voor het goede doel.
In die tijd nam hij ook deel aan langeafstandslopen, zoals Gent-Oostende(-Gent). Hij bleef lopen en zag dat er brood zat in het hardlopen. Zijn eerste publiek optreden voor eigen rekening was op de kermis in Ertvelde-Rieme in juni 1927. Vooraleer hij startte, vroeg hij telkens de toelating van de burgemeester of van de politiecommissaris, die hij in een boekje liet optekenen. Vaak moest hij een deel van de collecte afstaan voor een goed doel of werd hij gevraagd te lopen voor een charitatieve actie, meestal voor het Rode Kruis, vandaar dat hij ook wel den bloedleupere genoemd werd. Bijna veertig jaar lang liep Aimé op kermissen, feesten, wielerwedstrijden, jaarmarkten, carnavals en bedevaarten, vooral in Oost-Vlaanderen, maar ook in Anderlecht (Vette Os), Genk (St.-Barbara), Waregem (koerse), Wervik, Boom en Niel. Daar reed hij naartoe met de trein of met de fiets. meer dan honderd kilometer fietsen, zes uren lopen, (en waarschijnlijk kon hij ook zwemmen), het lijkt wel een triatlon. Hij moest dus niet onderdoen voor de Iron Man! Jong en oud, groot en klein kende hem als de zeere leupere. De mensen staken wat in zijn bus uit een mengeling van medelijden en bewondering: wat een dapper man.
Op het einde van de jaren dertig was Aimé actief als worstelaar. Hij kreeg een opleiding bij Karel Sys en was diens sparing partner in lopen, boksen en worstelen.
Aimé Termont, wolbewerker, handelaar, koopman, woonde van december 1936 tot mei 1937 alweer in Gent. Op 6 december 1937 kwam hij terug naar Eeklo en verbleef achtereenvolgens in de Moeie, Cocquytstraat en Zuidmoerstraat.
In 1959 stond Aimé ingeschreven als leurder, mijnwerker. Waarschijnlijk was hij 's zomers actief als hardloper (=beroep leurder) en werkte hij 's winters in de koolmijnen.
Waar publiek was, op terrassen, in cafés, langs het circuit van een wielerwedstrijd, op kermissen en jaarmarkten was Aimé al lopend, trappelend, hijgend en zwetend te zien. Vele Gentenaars kenden hem van de Gentse Feesten. In de negen dagen van de Gentse Feesten in 1962 liep hij naar schatting de afstand Gent-Parijs. Gekleed in loperspak met de bus in de hand, bezweet van kop tot teen, loopt hij van herberg tot herberg, zonder ooit maar eenmaal stil te staan. De mensen werpen soms een frank, een kwartje of zelfs een slechte knop in zijn bus.
Via het Rode Kruis werd hij bloedgever, het bloed van zo'n sportman dat moest wel goed zijn. In 1930 werd hem voor een spoedgeval een halve liter bloed afgetapt om 11.30 uur, om 12 uur reed hij voor een optreden met de fiets naar Wervik, een rit van vier uren, hij liep drie uren en keerde dan met de fiets vier uren terug! Voor zijn diensten als hardloper ten voordele van goede werken en zijn prestaties als bloedgever werd hij op 22 februari 1957 op Radio Luxemburg gehuldigd.
In de jaren vijftig werd hardlopen een serieuze bijverdienste, waar hij bijna kon van leven, want in enkele uren tijd haalde hij een paar duizend frank op.
Tijdens een optreden dronk of at Aimé zelden, maar daarna des te meer. Legio zijn de verhalen van een hele pot soep, tweeën een halve kilo gehakt, een emmer mosselen, vijf meter droge worst en een gezinsportie hutsepot die hij na enkele uren zéére-leupen naar binnen werkte. Een ander sterk nummer was twaalf pinten bier leeg drinken op twaalf slagen van de klok.
Aimé Termont bleef lopen, niettegenstaande hij ook een dagje ouder werd, tot hij in januari 1968 overleed.
Met hem verdween een van de laatste hardlopers, een eigenaardig beroep dat volgens enkele toenmalige journalisten dagtekent uit de tijd van Breughel.
Bronvermelding: Heemkundige bijdragen uit het Meetjesland.
Dokter Lowie had veel te maken met het ontstaan van de huidige psychiatrie.
Een foto van het eerste heelkundige gesticht van dokter Lowie. Dit prachtige herenhuis lag schuins tegenover de Teirlinckstraat. Hier deed hij ingrepen vooral dan van breuken. Hij was het die de eerste 2 zwartzusters naar Eeklo bracht die eerst in een huis in de Molenstraat (nu N9 vroegere fietsfabriek) zieken verzorgden en een klein klooster was. Deze zwartzusters kwamen dan in grotere groep naar Eeklo om het psychiatrisch ziekenhuis uit te bouwen. Het gesticht van dokter Lowie in de Boelare werd opgedoekt en dokter Lowie deed dan heelkundige ingrepen in de psychiatrie op het Oostveld. Later kreeg hij ruzie met deze zwartzusters en vertrok hij met zijn gezin naar Brugge om daar zijn ding te doen!
De uitbreiding kon beginnen met de geldelijke steun van Ridder Karel Stroo. Altijd werden de armen met liefde verzorgd maar ze moesten ook leren werken. Dit was vooral kantklossen en spinnen. Ze leerden ook lezen en schrijven.
Ridder Karel Stroo
Het eerste hospitaal en weeshuis. Gelijkvloers waren 3 werkplaatsen voor mannen, vrouwen en wezen. Ook op het gelijkvloers waren twee ziekenkamers, een bureau voor de zusters en een keuken. Op de eerste verdieping kwam er een gebedsruimte en de slaapvertrekken. Nu is dit gebouw er niet meer!
Dit gebouw is een restant van het vroegere klooster. Gelukkig staat dit gebouw nog overeind!