VAN KONGO NAAR AMERIKA
Inhoud blog
  • VAN KONGO NAAR AMERIKA - DEEL VIER: AMERIKA - HOOFDSTUK 17; reis van Phoenix naar San Francisco - laatste dagen
  • VAN KONGO NAAR AMERIKA - DEEL VIER: AMERIKA - HOOFDSTUK 17; reis van Phoenix naar San Francisco - dag 9 tot 12
  • VAN KONGO NAAR AMERIKA - DEEL VIER: AMERIKA - HOOFDSTUK 17; reis van Phoenix naar San Francisco - dag 7 en 8
  • VAN KONGO NAAR AMERIKA - DEEL VIER: AMERIKA - HOOFDSTUK 17;- Reis van Phoenix naar San Francisco - dag 5 en 6

    Zoeken in blog


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     


    Dagboeknotities over 30 jaar buitenland
    publicatie op blog van het boek van Kongo naar Amerika (2006) door Jozef Van Mullem
    11-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - DEEL DRIE: EUROPA -HOOFDSTUK 11: BONN - kleine stad

    Hoofdstuk 11: Bonn

     

                                                                           Ein Tag der sagt dem andern,

    mein Leben sei ein Wandern

    Tersteegen

     

     

    Kleine Stad

     

                In Bonn, aan de Rijn, verbleven we 124 maanden.  Eerst in Bad-Godesberg, daarna in Bonn, in het  Johanniterviertel en tenslotte in Beuel-Sud.  Drie hoeken van het urbaan centrum dat ‘Groot-Bonn’ was geworden elk met een eigen karakter.  Bad-Godesberg ademde nog de stijlvolle rust van weleer.  Ietwat te vergelijken met Chelsea in Londen of Georgetown in Washington.  De Johanniterviertel  daarentegen was dat deel van het moderne Bonn waar het CDU hoofdkwartier verbroederde met de Britse ambassade bekend van John le Carré’s A Small Town in Germany.  We woonden er bijna vijf jaar maar omdat  onze huiseigenaar, Duitse diplomaat, onverhoeds uit Amerika naar Duitsland terug kwam, werden we verplicht uit te kijken naar een andere woonst.  Die vonden we aan de overkant van de Rijn, in Beuel-Sud, met de nadruk op Sud, de residentiële wijk van Beuel. 

                Stromen die steden doorsnijden zoals de Seine in Parijs, de Theems in Londen en de Rijn in Bonn, bepalen een prestigieuze kant en een overkant van minder allooi.   Het opdelen van Bonn zou tot in de tijd van de Barbaren terug gaan.  De meer beschaafde lui woonden beneden de stroom, in Bad Godesberg bijvoorbeeld en werden tegen de invallen van de Barbaren beschermd door de Rijn voor wie deze stroom, geruime tijd,  een onoverkomelijke  hinderpaal zou zijn geweest. De minder fortuinlijken woonden aan de andere kant.  In het stadje Beuel bijvoorbeeld.

                Tien jaar is vanuit diplomatiek oogpunt een zeer lange tijd maar omdat de Europäische Agrarwirtschaft tijdens die periode een euforische ontwikkelingsperiode doormaakte vloog de tijd voorbij. Daarenboven bleef ook het moederland niet stil zitten en  deed aan actieve handelspolitiek. De integratie verliep zonder storingen.  Professioneel  was de overgang van Skandinavië naar Duitsland en Oostenrijk, behoudens het aanleren van alweer een nieuwe taal, meer een overschakelen naar een andere versnelling.  De acties en activiteiten werden  breder en intenser.  En we waren dicht bij het moederland.  Wat zowel voor- als nadelen had.

     

    11-08-2009, 11:47 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - DEEL DRIE: EUROPA -HOOFDSTUK 10: STOCKHOLM
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    hoofdstuk 10 :Stockholm

        

     Det finns en värld, somej förga

    (Er is een wereld zonder einde)

    Bo Setterland

     

    Van warm naar koud

     

                De integratie in de Zweedse leefwereld kreeg een stevige duw van  een lokale muzikale groep.  Het moet begin 1974 geweest zijn dat we met z’n allen voor de televisie (na zeven televisieloze jaren in Manouba) zaten  in de als televisiesalon ingerichte ruime  overloop van ons riante huis gelegen in de straat met de toepasselijke (?) naam Lusthusbacken (de achterkant van het lusthuis) in Bromma, een voorstad van Stockholm. En wat niemand voor mogelijk had gehouden gebeurde, de Zweedse groep Abba won het songfestival met de song Waterloo. Zweden klom meteen een trapje hoger op de internationale kleinkunstladder.  En voor ons, verdween in de roes van die zege, endgültig het vorig leefmilieu.

                Uiteraard had het ruilen van het  zonnige levenslustige mediterane Afrika met het kale stijvere Noorden van Europa van alle familieleden een niet geringe inspanning gevraagd.  Maar Zweden en de Zweden boden ons een aantal faciliteiten waardoor het nieuwe leven, na korte tijd,  best te dragen viel. Er was een Franska Skolan, een Franse school, die voor de laatste jaren van de humaniora samen werkte  met  de cours par correspondance uit het Franse Vanves. Er was het ruime warme huis in Bromma romantisch gelegen aan de oever van de Mälleren met alles erop en eraan, sauna, drie open haarden, wijnkelder, tuin.

                De wijze  waarop het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken het intens aanleren van de Zweedse taal (3 voormiddagen per week) organiseerde maakte dat Jacqueline, al na enkele maanden, de graag geziene gast was bij de Zweedse buren die ze grotendeels in hun taal te woord kon staan.

                En voor mij verliep de professionele ommezwaai, van Noordafrikaanse hereboer naar Noordeuropese boer-diplomaat, buiten  het aanleren van het Zweeds en het opfrissen van het Engels, rustig, zonder opwinding.  Je werd wel als een vreemde eend in de bijt op de ambassade, de nieuwe werkomgeving, ontvangen.  De ambassadeur vond het nodig een telegram naar Brussel te sturen  met de bede hem in te lichten wat die nieuwe snuiter in zijn ambassade kwam doen.  Het was anders een heel vriendelijke man, die helemaal op het einde van zijn carrière nog steeds ten zeerste begaan was met de sociale problemen op zijn kanselarij.                                                                                                                                                                                                                   

                Terwijl ik dit aan het schrijven ben, een 22 jaar later op mijn kantoor in 3330 Garfield street te Washington D.C. dwalen mijn gedachten terug naar onze integratie in de diplomatieke wereld.  Na Kongo, de Veeteeltdienst en Tunesië, was dit onze vierde challenge.

                Op de kanselarij in Stockholm verliep de  integratie wat stroef, om het diplomatiek uit te drukken, in de eerste plaats te wijten aan een geringe kennis van de diplomatieke geplogenheden, maar anderzijds omdat ik  botste op  een product van het establishment (nous, les vrais diplomates) die over een aantal zaken er een heel eigen mening op na hield.  De logistieke steun van je eigen departement maakte echter veel goed en op de ambassade was ik mijn eigen baas.  Twee ideale voorwaarden om de taak, die nimmer werd omschreven, naar eigen goeddunken, aan te vatten.  Weinig ambtenaren genieten tegenwoordig nog  van dergelijke faciliteiten. En toch was het niet allemaal koek en ei.  Door het ontbreken van richtlijnen liep je af en toe verloren in het labyrint van de Zweeds-Belgische landbouwpolitiek.  In 1973 wist ik dat allemaal nog niet.  In Stockholm heb ik dan ook heel veel kunnen leren.

     

    Gijzeling

     

                Dé gebeurtenis tijdens ons verblijf in Zweden was de gijzeling op 21 maart 1974 op de Belgische Ambassade.  Hoofdfiguur  was een dertigjarige Fransman die zijn zoon of vermeende zoon die in België vertoefde, terug wilde.  Hij eiste dat de kanselier zou telefoneren naar het ministerie van Justitie te Brussel om zijn zaak te herzien want bij beslissing van het gerecht was het kind toegewezen aan een andere man.  Om zijn argumentatie kracht bij te zetten trok hij een pistool en haalde een pakje (explosieven volgens hem) boven. « Je moet geen angst hebben  maar nu moet je bellen » zei hij.  Onze kanselier had wel angst want de zesdaagse dramatische gijzeling op de Duitse Ambassade te Stockholm van een paar weken voordien, lag nog heel vers in zijn geheugen. De man bleef maar aandringen, vertelde hij nadien, een kwartier lang, tot een secretaresse het kantoor binnen kwam, en hij kon weglopen.  De man gijzelde dan maar de  secretaresse, bond haar vast aan een sofa, verbrijzelde twee ramen en stak het vuur aan de papiermand.  Hij dreigde de secretaresse neer te schieten wanneer zijn eis niet werd ingewilligd.

                Binnen de vijf minuten hadden zowat 50 politiemannen met kogelvrije vesten en gewapend zowel met zwaar geschut als met precisie geweren voor de snipers, de kanselarij omsingeld.  Na een lange en verwarde discussie kon de Fransman tenslotte praten met enkele journalisten en met de Zweedse televisie.  Hij wilde de ganse wereld zijn situatie uitleggen. De directeur van de Zweedse televisie, die eerst niet wou horen van een optreden van de Fransman voor televisie camera’s, moest dit later toch toestaan na een interventie  van de Zweedse minister van Buitenlandse Zaken.

                Kort voor middernacht arriveerden de captatiewagens van de Zweedse televisie en verscheen de gijzelhouder gewapend met een pistool aan het raam. Het duurde nog tot na het morgenjournaal van zes uur.  Dan stelde de man zich ter beschikking van de politie, werd de secretaresse bevrijd en bleek het wapen een speelgoedpistool te zijn.  Ook het pakje bevatte geen springstoffen. De kanselier was enkele uren een beroemd man.  Ook  Edmonde Dever, de Belgische Ambassadeur, deelde in de roem, want ze had tijdens de nachtelijke discussie voorgesteld om de plaats in te nemen van de gegijzelde.

                Terug naar de beginfase van het drama.  Jacqueline kreeg thuis een ‘klassiek’  bedankingstelefoontje van een dame die na het tak for maten  zei  er is iets gaande op de Belgische ambassade, er is een terrorist...ze geven het op de televisie en zeg niets aan de kinderen.  Een melding die haar effect niet miste.  Maar de grote ongerustheid duurde niet lang.  Er kon vanuit een politiewagen worden getelefoneerd dat alle leden van de ambassade, de secretaresse van de kanselier uitgezonderd, heelhuids de kanselarij hadden kunnen verlaten via een raam en een bijgehaalde ladder van de brandweer.

     

    Geloofsbrieven

     

                Een andersoortig evenement van hoge diplomatieke rang is de overhandiging, door een nieuw posthoofd, van de geloofsbrieven, aan de koning van het land waar hij of zij geaccrediteerd wordt. Ik was erbij toen in Stockholm op die gedenkwaardige 22 november 1973 drie mannen in rok (white tie) Son Excellence Madame l’Ambassadeur de Sa Majesté le Roi des belges en toilette de thé avec des gants, sans chapeau, mochten vergezellen naar het koninklijk paleis.    De mannen in kwestie waren  het reeds vermelde product van het establishment (drager van drie decoraties), onze kanselier, op dat ogenblik nog geen lokale beroemdheid (zonder decoraties) en ikzelf (één decoratie).  Het was een mooie groep: dame en drie heren  op weg  naar een koninklijk paleis !

                Het Zweedse overhandigingsprotocol werd vele jaren terug uitgewerkt en dateert waarschijnlijk van een tijd dat er nog weinig automobielen waren. Het was  door het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken in het Frans opgesteld.  Het posthoofd-in-spe moest zich naar het Grand Hotel begeven waar het werd afgehaald  door een met vier paarden bespannen koninklijke galakoets, voorafgegaan door 2 pikeurs ofte rijmeesters en vergezeld van twee lakeien. 

                Bij aankomst aan het paleis wordt het posthoofd begroet door twee kamerheren die, twee foeriers van het hof vóór zich, de ambassadeur voorafgaan, wanneer deze het paleis binnentreedt.  Een intieme kamerheer (met staf) wacht bij de ingang van het appartement waar de audiëntie zal doorgaan.  Voorafgegaan door twee gewone kamerheren, gaat de intieme kamerheer, gevolgd door de ambassadeur,  het appartement binnen.  De twee kamerheren houden halt in het eerste salon. 

                In het tweede salon,  dit is het salon onmiddellijk naast de audiëntiezaal, bevinden zich de eerste maarschalk  van het hof, de chef van het militaire huis van de koning, twee intieme kamerheren, twee adjudanten (lijfwacht en hulp-lijfwacht) alsook twee kapiteins van de cavalerie.  Aan de deur van de audiëntiezaal staan twee hofjonkers.  Nadat de koning het bevel aan de hofmaarschalk heeft gegeven om het nieuwe posthoofd binnen te laten, worden, klein maar gewichtig detail,  de twee deurvleugels geopend wanneer het een postoverste met de rang van ambassadeur betreft en slechts één deurvleugel voor een posthoofd van lagere rang.

     

    11-08-2009, 11:28 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    10-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - DEEL TWEE: TUNESIE - HOOFDSTUK 9B - afsluiter deel 2
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

               Felix Dalle van Kerk en leven kwam voor een reportage op bezoek en tekende wat in ons gastenboek.  Het staat hiernaast.  Voor alle duidelijkheid  nog eens de tekst: ZEGT  DE ARABIER : VERGEET NIET/HET BLOEMPJE OP TIJD/WATER TE GEVEN/HET BLOEIT /MAAR/EEN PAAR DAGEN/MAAR /HET LEEFT/LANG VOORT/IN ONS HART. (30/1/1969) 

               Alhoewel Gaston Derkinderen, toenmalige grote baas van het ABOS, in grote letters een boodschap naliet  voor zijn vriend de Wilde:  « Lode hier is het bewijs dat ik me geïnteresseerd heb aan het project van ‘Gent’.  Het zijn hier lieve mensen, (get.) Gaston », bleef de twijfel groeien omtrent de zin van het werk en het gevoel tegen stroom in te roeien. Het redetwisten  met de Belgische Dienst voor Ontwikkelingssamenwerking over alles en nog wat, werd onverminderd voortgezet.

                Na de overstromingsramp in de herfst van 1969 kregen we op 9 januari 1970 een hele meute bekende medialui over de vloer.  Vic Lories van de TV, Jan Lambin van de radio.  Tien journalisten van alle bekende Belgische kranten waaronder LDL en Jean d’Osta.  Het interview met Jan Lambin kwam onder de vorm van een paar flashes op de radio.  Ontdaan van voorwoord en nawoord klonken de uitspraken gedurfd.  Er kwamen verschillende reacties uit het moederland.  Bij sommigen rezen de haren ten berge.  In die tijd werd het vormen van een eigen kleine  mening weinig of niet geapprecieerd.  Stout waren we zeker  niet geweest.  Alleen maar een en ander vrijmoedig gezegd over de technische samenwerking van Belgen met Tunesiërs.

                In 1970 kwam de landbouwfaculteit van Gembloux  onder leiding van rector Ch. Bonnier langs.  Twee vermeldenswaardige feiten.  Gaston Rondia, onze collega van Fretissa, een project van de landbouwfaculteit van Gembloux, ontmoette bij ons zijn toekomstige vrouw die als laatstejaars studente aan de reis deelnam.  Een van de reisgezellen was ziek en werd thuis door Jacqueline verzorgd.  Tien jaar later werd Jean Lekeu mijn medewerker op de Belgische ambassade te Bonn.

                Op 9 mei 1971 mocht ik  een grote groep mensen van de FAO uit Rome onder leiding van directeur generaal Boerma, ontvangen.  Ik wou de personaliteiten een dronk aanbieden en vroeg onze boekhouder daarvoor te zorgen.  Hij opende met groots gebaar onze mooie (Europese) ijskast waarin het midden één flesje  spuitwater stond te pronken.

                 Wij bleven nog tot in mei 1973 op de SEM...om daarna te 'emigreren' naar ...STOCKHOLM!

               

     

     

     

    10-08-2009, 19:25 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    09-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - DEEL TWEE: TUNESIE - HOOFDSTUK 9- LA SEM
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De zes fasen van een project:

    1. Enthousiasme

    2. Desillusie

    3. Paniek

    4. Zoektocht naar de schuldige

    5. Straf voor de onschuldige

    6.  Lof en eerbetuigingen voor de niet-deelnemers

    Hoofdstuk 9: 

    La Station Expérimentale de la Manouba(SEM)

     

              

               Ik arriveerde op zondag 29 januari 1967, onze tiende huwelijksverjaardag, in Tunis met als enige professionele bagage een exemplaar van het Accord Particulier  van 18 september 1966 waarbij in de périmètre irrigable de l’Office de la Vallée de la Medjerda (O.M.V.V.M.)  een Station Expérimentale de la Manouba (S.E.M.) werd opgericht. Naast enkele  mondelinge aanbevelingen van Profesor Lode De Wilde, promotor van het projekt en enkele contactadressen,  was dit ongeveer alles waarmede moest worden gestart.

                Een klassiek voorbeeld van een  gemoedelijk Belgisch begin.  De moederlandse administratie wist dat je de gebrekkige voorbereiding door een jeugdige inzet zou compenseren.  Verder werd gehoopt dat je spelenderwijs met de administratieve mallemolen van het nieuwe land zou leren omgaan.  ‘Al die willekeur van het moment, altijd weer opnieuw‘ (P.Muys).

                Geen houvast, geen draaiboek of richtsnoer.  Geen materiaal.  Het verslag van de pedologische prospectie  nog niet  ter beschikking.  De man die de kwaliteit van de toekomstige proefvelden moest beoordelen was confrater en vriend Paul die we kenden van vroeger in Belgisch-Kongo.  Hij woonde toen in Butembo en we hielden er halt tijdens onze reis naar Katalé in Kivu.  De pedologie die hij daar beoefende, in het land der Banande, was van een heel wat wildere soort, midden olifanten en jagers op groot wild dan de gewone prospectie in het vredige Noord-Afrika.

                De streek was ook bekend om haar pygmeeën en ivoorsnijders.  Pygmeeën die we in de buurt van Beni hebben ontmoet.  De kennismaking beperkte zich tot het uitdelen van sigaretten en een paar filmopnamen.  Het was op dat ogenblik heel vredelievend.  Later, tijdens de troebele zestiger jaren bleken ze  echter ver van vredelievend te zijn.

                Tijdens diezelfde reis logeerden we te Beni in het hotel du Ruwenzori (13 kamers en 6 badkamers, electriciteit!).  Daar hebben we voor ‘t eerst in ons leven artisjokken gegeten, niet wetende wat een belangrijke rol, een tiental jaren later, artisjokken zouden spelen op ons Station.

                De landbouw in Tunesië is mediterraan en behoort tot een ecologisch areaal, wat anders is dan een gebied dat door economische kenmerken wordt bepaald.  Ze wordt niet alleen bedreven in de landen gelegen rond de Middellandse Zee, maar ook in zuidwest Arizona, in Californië, in Centraal Chili, op de zuidwest top van Afrika en in twee kleinere gebieden van Zuid-Australië.  Wie actief is in de tuinbouw van Noord-Afrika, heeft lotgezellen over de wereld. Tussen Tunesische en Californische tomaten is teeltkundig  weinig verschil. De natuurlijke dissociatie van warmte en vochtigheid ligt zowel in Noord-Afrika als in Amerika aan de basis van een aantal teeltproblemen.  De irrigatie problematiek werd daarom te Manouba een belangrijk onderzoekselement.

                Zover waren we echter nog niet die eerste maanden van 1967 in het druilerige en winderige Manouba.  Om onze goede wil te tonen werd een 3 ha groot veld beplant met Roma tomaten voor industriële verwerking.  Dit op empirische  manier gerunde veld werd door de inzet en het enthoesiasme van de medewerkers van het eerste uur, de eerste geslaagde Vlaamse veldproef in de drieduizendjarige geschiedenis van de Tunesische tuinbouw!  Weinig mensen zijn bij deze heuglijke gebeurtenis blijven stilstaan.  Voor het S. E. M. was dit tomatenveld, qua voorbereiding, uitvoering en een oogst van meer dan 120.000 kilogram,  een regelrechte Public Relations-stunt die de latere samenwerking met Tunesische collega’s heeft vergemakkelijkt. We hadden als het ware onze geloofsbrieven getoond. Ondertussen, we zijn al april 1967, wordt aan het O.M.V.V.M gevraagd om de percelen die door ons zullen worden gebruikt, op te meten.  De topografische opmeting werd nimmer afgewerkt.  Wat was opgemeten bleek later, toen we alles nog eens zelf hadden opgemeten, niet te kloppen met de werkelijkheid. Het initiële perceelplan werd om de haverklap gewijzigd.  De wijngaard mocht opeens niet meer worden gerooid.  Laaggelegen velden die regelmatig onder water liepen moesten worden geïntegreerd.

                Begin augustus 1967, 180 dagen na onze aankomst, werden een paar losse contouren van het proefstation zichtbaar.  Na drie dagen gedraaf om de zeven  verschillende  stempels  op de  papieren  te krijgen worden we de heuse eigenaar van een loods in losse stukken, een Ford trekker, een Brabantse ploeg, een aanaarder, 55 ton meststoffen, 300 kg phytoproducten waaronder DDT, meubelen voor één kantoor, klein landbouw alaam zoals sapes, een soort hakken verwant met de kukata coupé uit Congo. Onze hakken hadden korte stelen, terwijl in het gewest Faradje, bij de Logo’s, pientere mannen, de stelen meer dan twee meter lang waren.

                Vooralsnog geen sprake om er eens in te vliegen en de retrousser les manches wat de directeur van het O.M.V.V.M. de hoogste tijd vond om te doen.  De aangeduide proefpercelen kwamen niet tijdig plantklaar.  Het oogsten van de vorige teelten was op de lange baan geschoven.  Met de middelen op dat ogenblik ter beschikking konden we ook de vervuiling die de velden vertoonden, niet de baas. 

                Tijdens de zomermaanden probeerden we de loods in elkaar te zetten. Een gebruiksaanwijzing op de wijze van ‘meccano’ was er misschien wel bij maar geen gereedschap om de klus te klaren.  Dan maar in de stijl van het project, initiatief nemen, niet klagen en dank u zeggen wanneer we ladders, een talie, koorden, kruiwagens, sleutels en tangen bij elkaar konden krijgen.  De constructie werd tenslotte aangevangen,  met zes ‘handlangers’, een metser en zijn assistent, onder de gedreven leiding van onze medewerker Paul (Monsieur Quinze voor het werkvolk afgeleid van zijn, op zijn Frans uitgesproken naam: Waelkéns)    Zijn inbreng was niet alleen een behoorlijke bouwkundige kennis maar vooral een eigen set werktuigen.  Op korte tijd stond de loods overeind en werd er ook een betonnen vloer gelegd, een hellende oprit gebouwd en een aalput van zes kubieke meter gegraven.

                Stationsrapporten over het eerste jaar vermelden niet de inertie, de tegenwerkende krachten die moesten worden overwonnen.  We zaten midden in een gebied dat sedert millennia toonaangevend was op het gebied van de tuinbouw.  Magon  uit Carthago heeft het geboekstaafd, 28 volumes lang.  Ze werden in opdracht van Scipio Emilius,  na de verwoesting van Carthago, in het latijn vertaald.  De Romeinse  grootgrondeigenaars deden op hun beurt, oorlogsmoe, hun duit in het zakje.  Terwijl ze op hun domeinen in de provincies buiten Italië resideerden hielden ze zich onledig met de modernisatie van de land- en tuinbouw. Dit is heel lang geleden en voor de problemen van vandaag in Manouba irrelevant.  Relevant is dat wij hier zijn om een en ander te ‘presteren’ en dit  zoveel mogelijk ten bate van de Tunesische producent van tomaten, pepers en artisjokken.

                Negen maanden zijn we al in Manouba.  Het is een heel langzaam maar toch duidelijk work in progress.  We zoeken geschikte werklui.  We verzamelen de instrumenten  voor de grove werkzaamheden.  Niet alles kan door buren of sympathisanten  voor  langere  tijd  worden  uitgeleend.  Dan  maar  ’s  nachts gewerkt.  Mahmoud, mijn homoloog (kleinzoon van de laatste eerste minister van de Bey van Tunis) is al een paar weken bij ons.       

                Op 25 november 1967 was het dan zover.  Inhuldiging van het Station in aanwezigheid van minister Lassaad ben Osman en ambassadeur Panis.  Alhoewel deze laatste zelfverzekerd verklaarde dat wij al op kruissnelheid vaarden zou het nog tot 1969 duren, zegge en schrijve méér dan twee jaar na mijn aankomst te Manouba vooraleer al het materiaal en uitrusting ter bestemming was. Ondertussen schreef Lassaad ben Osman in het gastenboek: « Tous mes voeux de pleine réussite à ce projet très intéressant à plus d’un point de vue ». Daaronder schreef de Ambassadeur een diplomatiek statement:  « wat kan men daar nog (of beter) aan toevoegen?»

                Ondertussen waren we niet blijven stilzitten.  Op een bepaald ogenblik hadden we naast de drie hoofdteelten - tomaat, paprika en artisjok - waarop het merendeel der experimenten werd gedaan, meer dan veertig verschillende  groenten in observatie.  De meest fascinerende en volstrekt onorthodoxe was wel de productie van saffraan dit zijn de stempels van een krokus soort (crocus sativa)  die groeit in het Middellandse Zee gebied.  Deze specerij verving nog niet zo lang geleden in Tunesië tijdens de ramadan de eieren om kleur te geven aan banketgebak.  Wij hebben tijdens de eerste jaren van ons verblijf in Manouba dat conserveren van de eieren in kalk in de periode vóór de vastenperiode nog meegemaakt.

                Aangezien de krokusstempels tijdens de bloeitijd in de vroege morgen met de hand geplukt worden en er voor 500g saffraan zowat  200.000 stempels (70.000 bloemen) nodig zijn is het niet te verwonderen dat dit de duurste specerij ter wereld is.   Saffraan van goede kwaliteit heeft een feloranje kleur en een bijzondere zoete geur.  Onze totale productie - 45 gram - netjes in een blikken doosje verpakt heb ik voor 135 dinar verkocht aan het Hilton hotel van Tunis.

    Gastenboek                 

                Het gastenboek dat we vanaf de eerste maanden te Manouba bijhielden vormt een leuke inventaris van de honderden bezoekers, meestal Belgen, die voorbijkwamen.  Voor de meesten lag  het Station terzelfdertijd in een heerlijk vakantieland.  Men kon er op een aangename wijze blijk geven van grote interesse voor het ontwikkelingswerk.

                Projectvader Lode de Wilde was in april 1967 met zijn echtgenote onze eerste bezoeker.  Hem zijn we dank verschuldigd voor zijn vermogen om vele hinderpalen uit de weg te ruimen.  Hij wees ook de weg naar Tunis en Manouba aan meerdere professoren van de landbouwfaculteit.  Allen hebben hun steentje bijgedragen tot het welslagen van het project.  Zij waren allen welgekome gasten.  Voor de kinderen waren al die personages van diverse pluimage grappige bronnen van  observatie.

                Een bijzondere herinnering blijft de notenbalk met de eerste muziekregel van de baion  “Manouba” door nonkel Roger tijdens zijn verblijf gecomponeerd.  Het werd één van de succesliedjes van radio  Tunis.  Ontelbare keren gedraaid naast andere zoals zijn “Mexico” waarvan  in de tijd van de World Cup voetbal, iedere dag, vóór het nieuws, afhankelijk van de beschikbare tijd, een aantal maten werden gespeeld.

                Op één april 1969, een heerlijke lentedag, kregen we een grote delegatie op bezoek geleid door minister voor ontwikkelingssamenwerking Raymond Scheyven.  Hij kwam kijken naar wat we al hadden gepresteerd en noteerde: avec le témoignage de ma gratitude et de mon admiration pour tout ce que vous faites pour la Belgique et la Tunisie et pour l’amitié entre les deux pays.   

                Twee jaar later, op 16 juni 1971, kwam hij nog eens terug en dan schreef hij : heureux du passé et du présent, certain de l’avenir »  Op dat ogenblik beleefden we het hoogtepunt van de Belgisch-Tunesische technische samenwerking.  Er waren een 200-tal Belgen werkzaam en de stemming op alle niveaus was opperbest.  Maar van zodra men vanuit België is beginnen sleutelen aan de organisatie en structuur van de samenwerking werden de kiemen van de afbraak gezaaid.  Certain de l’avenir  werd niet bewaarheid.

     

     

    09-08-2009, 15:10 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - DEEL TWEE: TUNESIE - HOOFDSTUK 8 - AFRICA PROCONSULARIS - Romeinse villa

    Hoofdstuk 8: Africa Proconsularis   

    When we build let us think we build for ever

              John Ruskin

     

     Romeinse villa

     

                Tijdens het Africa Proconsularis, toen het huidige Tunesië met het Oosten van Algerije een groot tarweveld vormde, woonden waarschijnlijk Romeinse kolonisators op de terreinen van het  Station Expérimentale.

                Als bewijs dit verhaal.  Op een goede dag besliste  men bij onze buren die de overige hectaren van de boerderij Dupleix  beheerden, om met een wroeter een veld dat in het midden een grote bult vertoonde,  klaar te maken voor de aanplant van fruitbomen.  Een wroeter is een soort ploeg die zeer diepe voren trekt en regelrecht de bodem opensnijdt. Aan de bult aangekomen haalde de wroeter resten van een Romeinse woning naar boven.  Gebroken vaatwerk, marmeren blokken, voetstukken, allerhande brokstukken, lagen, na een verblijf van vele honderden jaren onder de aarde, open en bloot onder de Tunesische hemel.  Uren hebben onze  aspirant archeologen het puin doorzocht.  Een paar emmers scherven,  enkele stukken waterleiding, een paar olielampjes waren de buit.  De grote  marmeren blokken hebben we tijdens de constructie van het laboratoriumgebouw van het station in het terras kunnen integreren.  Zonder het te weten volgden we daarmee het voorbeeld van Kairouan, het Afrikaanse Mekka, dat, onmiddellijk na de Arabische verovering, gebouwd werd met o.m. de resten van een kroonlijsten van Romeinse tempels die in de stadsmuren werden ingemetseld. Stenen van altaren die vroeger dienst deden als offertafels voor heidense goden werden gebruikt als  muurvoeten.  Bij ons bezoek in 1997  bleek het ganse complex van laboratorium- en kantoorgebouwen netjes gewit.  Alles gaf een ordelijke propere indruk.  Op mijn vraag wat er gebeurd  was met het terras en de mooie marmeren blokken kreeg ik als antwoord dat men  die ongelijke stenen met een laagje beton had bedekt.

    Teburbo Majus, Dougga, Utica, Testour, Thibar, Medjez el Bab... 

                Zoveel plaatsen waar het goed toeven was.  De wonderbare wereld van Dougga,  het Romeinse plaatsje waar we in het amfitheater Oedipe Roi door de Comédie française zagen opvoeren. Op andere dagen kon men er, zich honderdman of  Vestaalse  maagd wanend, rustig wandelen langs de hobbelige straatjes, tussen de overblijfsels van een cultuur die er talrijk en achteloos lagen rondgestrooid. 

                Ook  het zeer Spaans ogende Testour, het vroegere Tichilla, midden de vruchtbare vlakten van het Noorden, had veel te bieden.  Meermaals  kwamen we in  Thibar, de grote landbouwonderneming van de Witte Paters, de bekende producenten van vieux Thibar, een alom geprezen rode wijn en van een even klassiek wit wijntje de  vin de messe.  In de jaren na de eerste wereldoorlog produceerde de toenmalige pater wijnbouwer met de resten van een vendange een distillaat, een eau-de-vie.  Deze brandewijn bleef, min of meer vergeten, tientallen jaren in de kelders van Thibar liggen.  Wanneer het goedje, na al die jaren,  op flessen werd getrokken en verkocht als fine de Thibar, bleek het te kunnen wedijveren met de allerbeste Franse cognac. 

                Ook ‘Witte nonnen’ hadden in Thibar een kloostergemeenschap.  Zij produceerden geen wijn maar wel degelijke handgeknoopte tapijten in hun school waar de traditionele tapijtweverij met Romeinse motieven werd aangeleerd. Dergelijke tapijten werden niet industrieel geknoopt.  Wanneer je je zinnen op een Thibar tapijt had gezet, moest je na de bestelling minstens twee jaar geduld oefenen vooraleer het begeerde stuk kon worden afgehaald.

                Er huisde een ooievaar op de  schouw van het klooster van de Witte Paters in Thibar.  Of was het een kaalkoppige  maraboe?  Een maraboe is een ooievaarachtige met een naam afgeleid  van het Arabische merabet wat klooster betekent.  In Noord-Afrika is maraboe ook de titel die een bijzonder vrome muzelman na zijn dood wordt toebedeeld.   Witte pater en maraboe, is er in Noord-Afrika een betere combinatie denkbaar?

                Het meest kwamen we in de streek van Utica, driehonderd jaar vóór Carthago gesticht, op het 1.000 ha uitgestrekte  domein van onze vriend Abes Feriani.  Een model bedrijf met wijn- en boomgaarden, traditionele en ook meer recente teelten zoals peppermint en groene asperges. Het domein bezat ook  een  eigen stuk Romeinse aquaduct.  Niet zo robuust en hoog als die van Manouba maar op een elegantere manier in het landschap verscholen.  We gingen er regelmatig heen, de jongens te paard, de jongedames met de koets en wij, de volwassenen in een aftandse jeep zonder remmen.  Op het bedrijf werd de beste ricotta van de streek geproduceerd.  In de glazen flonkerde de vin de l’amitié, het edele vocht gebotteld als Chateau Feriani  door onze gastheer, de beste wijnboer van Tunesië. Nu en  dan  konden  we  ook  -  teken  des  tijds -smullen van de cochonaille die, na het slachten door een Belgische beenhouwer van het vetgemeste varken, ter plekke  werd klaargemaakt.  Hoe ongerijmd het ook moge klinken, men startte in Moslimland Tunesië, in het begin  van de zeventiger jaren, een N.G. project voor het vetmesten van varkens.  Een Waalse beenhouwer was daarvoor naar Tunesië gehaald.  De bedoeling was varkensvlees te produceren voor de toeristen.  Onenigheid over de manier waarop de zaak moest worden gerund, waarbij vooral het idee dat varkens liefst zo zwaar mogelijk moesten worden vetgemest tot katastrofale resultaten leidde, deed het project een langzame dood sterven. Maar de beenhouwer bleef in Tunis en werd concierge op de Belgische Ambassade.  In zijn vrije uren bleef hij, zeer tot het genoegen van Belgen en anderen, zijn vroeger beroep uitoefenen.

                Medjez el Bab, op 60 km van Tunis, was een ander oord met voor ons magische klank.  Je bereikte het lage gestrekte landhuis na een lange rit door een dreef van amandelbomen waarvan de bloesems - Bouquets éclatants, d’une rose très pâle, presque blanc, offrant l’exemple de l’espoir jamais détruit  (Barjavel) -, kunnen wedijveren met die van sinaasappelbomen en koffiestruiken.

                In het riante huis, in koloniale tijden het verblijf van de rentmeester van een 6.000 ha groot domein in Belgisch bezit, woonde goede vrienden.  Hij was de directeur van het Collège Nord-Africain de Machinisme Agricole et de Génie Rurale, een FAO project met steun van de Wereldraad van Kerken.  Het grote domein was een indrukwekkende rest van de Franse  politiek tijdens de protectoraatsperiode.  Een politiek  van rechtstreekse administratie gericht op het bevolken van het land met Europeanen, zoveel mogelijk Fransen.  De feodale meesters werden  door concessiehouders vervangen, de ancestrale bezetters werden huurders.  De overgang van latifundia naar koloniale eigendom werd in de hand  gewerkt door  de zwakke verbondenheid van de inheemse boer met de grond.  De eerste kolonisators hielden het vooral bij het planten van de wijnstok.  De later komenden doen bij voorkeur aan graan- en veeteelt. Het domein van Medjez el Bab behoorde tot die tweede groep.  De eigenaars woonden in België, de rentmeester in Tunis en de aan deze laatste ondergeschikte bedrijfsleider ter plekke in het mooie huis. 

     

     

    09-08-2009, 14:43 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Tags:africa proconsularis
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - DEEL TWEE: TUNESIE - HOOFDSTUK 7 - WATER
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Hoofdstuk 7 : Water

     

    Quand la rivière est en crue, ce sont des génies qu’elle escorte, ce n’est pas de l’eau.

     Poésie marocaine

     

     

                Sedert het begin der tijden raakt het water het hart van Tunesië.  De eerste regen na het droog seizoen wordt als een geschenk uit de hemel ervaren.  De uitzaaiïng van het koren is niet mogelijk zonder herfstregens, zonder lenteregens is geen oogst te verwachten.  Tunesië is niet alleen afhankelijk van zeewinden die vanuit het Noorden regen brengen, maar moet ook landwinden  uit het Zuiden trotseren, zoals de vreselijke sirocco, waarvan de brandende adem zich laat voelen tot in de meest noordelijke streken. 

                Het natuurlijke waternet, uitgezonderd in het Noorden, is totaal onvoldoende.  De wadi’s die slechts water voeren na een forse regenbui, enkele uren of hoogstens een paar dagen per jaar, bereiken zelden de zee. Alleen de Medjerdah met haar bijrivieren, bijzonder die van de rechteroever die het water uit de Atlasuitlopers aanvoeren, is een echte rivier.  Het is de Medjerdah die via een complex van dammen, pompstations, betonnen kanalen en sluizen, het water voor de irrigatie van onze teelten levert.  Water is het waarom achter ons verblijf in Manouba.

                Wanneer de werkzaamheden van de dag zijn afgelopen gaan de gentleman-farmer  en zijn familie, tussen de vertikale cypressen uit Jezus’tijd het kleurige decorum van de velden gaan verkennen:  rood voor tomaten, paars voor aubergines en  geel voor pepers.

                Alhoewel het in 1970 niet zoveel meer voorkwam stonden  we toch één keer oog in oog  met een overblijfsel van de ancestrale pastorale landbouw.  Een horde Nomaden uit het Zuiden met kamelen, karren en muilezels, vrouwen en een rits kinderen, trok , op weg naar de groene weiden en de graanvelden van het Noorden, rumoerig aan het station voorbij. 

    Essentiëel tijdens de pre-kolonisatie periode was de strijd tussen de pastorale en de gevestigde landbouw.  Dit was voor de ontwikkeling van de Maghrebijnse landbouw zeer belangrijk en vloeide voort uit de kontra-sterende ecologische voorwaarden in het Noorden en het Zuiden. In het Noorden is “duurzame” akkerbouw mogelijk, hoe dieper men zuidwaarts trekt, hoe duidelijker het wordt dat de trekkende veeteelt de dominerende bestaansmogelijkheid vormt.  Het wrijvingsvlak tussen beide zones ontstaat waar de beide vormen van landbouwproductie elkaar ontmoeten.  Alhoewel in dit contactgebied een zekere symbiose voorkomt tengevolge van de complementariteit en de ruilmogelijkheden tussen beide vormen, staan in wezen, de ambities, zowel van de nomaden als van de gevestigde boeren, regelrecht tegenover elkaar.  De herders willen naar de groene weiden in het Noorden, landbouwers willen hun velden uitbreiden tot diep in het binnenland.  Bereikt men een compromis dan is het steeds ten koste van de meest productieve valorisatievorm.  De zich vasthechtende landbouw kan zich maar vesigen in zuidelijker gelegen landstreken wanneer bevloeiingssystemen worden geschapen.  Het oprichten van irrigatiesystemen onderstelt: een gevestigde macht, een foutloze organisatie, een verwijderen en en uitschakelen van het nomadisme.  Omgekeerd kunnen we stellen dat een opbloei van het nomadisme samengaat met een afzwakken van de gevestigde ode, hezt verval van de irrigatiepoloitiek, een inkrimping van de bewerkte akkers, een verslechting van de algemene toestand.

                Van Huize Manouba liep in de zomer een dagelijks spoor naar de Middellandse zee.  Koningin Elyssa, bijgenaamd Dido, de vluchtelinge na de moord op haar echtgenoot, wist goed wat ze deed toen ze zowat 2.800 jaar geleden king Pygmalion van Tyrus, haar broer, ontvluchtte en langs de boorden van wat nu de Golf van Tunis wordt genoemd, Carthago stichtte. De gunstige ligging in de Golf van waaruit de snelle zwarte Punische schepen de zeeën kunnen  beheersen speelde daarbij een belangrijke rol.  Toen het zeevolk uit Fenicië voor ‘t eerst de Golf binnen vaarde zagen ze aan de horizon het symbool van hun oppergod Baäl, de gehoornde koning.  Gunstig voorteken want het heeft de stichters van Tunis en Carthago beslist geen windeieren gebracht.  De Bou Cornin, tweehoornig vadertje, is het best zichtbare oriëntatiepunt van de kust gebleven.  Het kreeg die naam omdat de kruin in een gladde boog, twee horens vormde. 

                Recht tegenover de Bou Cornin domineert Sidi Bou Saïd, de Golf van Carthago en de wijde zee.  Het wit-blauwe dorp met het vermaarde café des nattes, verzamelplek van schilders, poëten en toeristen, heeft zijn charmes.  Bij zonsondergang, wanneer de roze flamingo’s, de vlammende vogels - flamants, flambant - hun lethargische één-potige houding verlaten, stort Tunis en omgeving zich weer in het bruisende leven, een lawaaierige en geurige heksenketel. Maar voor ons, en misschien ook voor haar, is het azuren zeewater, inclusief de koele bries, een bron van levensgenot.

     

     

     

     

     

    09-08-2009, 14:24 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - DEEL TWEE: TUNESIE - HOOFDSTUK 6: MANOUBA - pleisterplaats
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DEEL TWEE:TUNESIE

     

    Hoofdstuk 6: Manouba

     

    home is where the heart is

     

               

                                Pleisterplaats

     

                Manouba was de pleisterplaats waar bijna zeven jaar lang (van 1967 tot 1973)de technische assistentie zijn huiselijke dimensie kreeg.  Een ruime en warme plek.  Manouba.  Een schelp, een coquille sainte Jacqueline,  waar het prettig toeven was.

                Een wit gestrekt gebouw ingebed in een decor van opgeschoten cipressen, mispelaren en laurieren en kleurige vlekken van mimosa en kerstrozen werd bereikt via een honderd meter lange ingangsdreef aan beide zijden geflankeerd door 21 volwassen palmbomen met ertussen hibiscus, veelkleurige oleander en pelargonium.  Het witte landhuis met breed terras was getooid met  een vlammende bougainvillea van beneden tot boven als een rode fez op  zijn kant.

                Dit groene decor was de uitverkoren woonplaats van honderden vogels van in de vroege ochtend bezig de omgeving op rumoerige stelten te zetten.  Ook de aanpalende boomgaard, vol sinaasappelbomen en één pompelmoesboom, waren het domein van de vogels. Pompelmoes is mannelijk zo kan hij overleven midden al de vrouwelijke sinaasappelbomen met hun bloesems die een parfum verspreiden dat zelfs Paverotti kon begeesteren want hij stopte het in flesjes.   In het late najaar, wanneer de bloesems in ooft zijn omgezet, verliezen de sinaasappelbomen als bij tover hun vruchten.  Ook de naast mijn kantoor ingeslapen kromme vijgeboom  was ieder jaar een zelfde lot beschoren.  In één nacht verdwijnen al zijn meestal nog niet rijpe vruchten. Alleen de pompelmoes bleef, omwille van de bittere smaak van zijn vruchten, gespaard. 

                Op het erf liggen overblijfsels van Romeinse origine.  Een elegante marmeren sarcofaag, drie afgebroken zuilen, enkele amforen, een  reusachtige  platte steen van een pletmolen en een enorm Corinthisch kapiteel.  Voorwerpen die door de bouwheren, de gebroeders Sourd, waren verzameld. 

                De tuin als een park was het speeldomein van Filip, Johan en Patricia en van Wapi, een nukkig ezeltje.  Als Indiaan of cowboy verkleed verbleven ze in hun boomhut, hun ‘kamp’, een ingewikkelde constructie hoog in de bomen, opgetrokken met de  overblijfsels van kratten en kisten waarin het uit België opgestuurde materiaal voor het Station Expérimentale de la Manouba, was verpakt.      

                Enkele jaren vóór  Tunesië de Franse protectie van zich afschudde bouwde de familie Sourd de villa als een klapstuk op een rijk en geslaagd leven als colon. Het tuinbouwbedrijf, officieel la ferme Dupleix, in de volksmond chez le roi de l’abricot werd in het verlengde van de officiële kolonisatie, die op het einde van de vorige eeuw vorm kreeg, opgericht.  Het bracht de kleine Europese boer, merendeels van Franse oorsprong, naar Tunesië. 

                Wanneer op 12 mei 1964 de nieuwe bewindvoerders met één pennentrek alle koloniale gronden inclusief bedrijfsgebouwen, vee, materiaal, voorraden en te velde staande gewassen naasten, waren de gebroeders Sourd eigenaars van een 250 ha groot  bevloeid tuinbouwbedrijf,

                Op de  vruchtbaar gemaakte grond werden olijven, druiven, tarwe en amandelen geteeld.  Vruchten die reeds in de chera  rond Carthago op het einde van de 4de eeuw  vóór Christus, werden geproduceerd. Ook artisjokken, meloenen en asperges waren dan al klassiekers.  Later werden vijgen, granaatappelen en peren door de Romeinen geïntroduceerd. 

                Al die teelten met hun moderne soorten vond men in 1964 op het bedrijf van  de gebroeders Sourd terug naast boomgaarden met  perelaars, pruimelaars, abrikoos- en perzikbomen, een grote wijngaard en uitgestrekte velden tomaat, aubergine en pepers in de zomer, artisjokken in de winter.

                In de onmiddellijke omgeving  van het woonhuis stond een usine de vinification, een wijnfabriek van behoorlijke afmetingen. Tijdens de vendange, wanneer mannen met hun voeten, in grote kuipen op het ritme van Arabische muziek, de druiventrossen tot een weinig smakelijk uitziende mostbrij kneusden en verpletterden, werd de hele omgeving beroerd door een doordringende geur van onvolmaakte wijn.          

                Van op het grote terras hadden we ‘une vue imprenable op een licht golvend groen-blauw gekleurd landschap door Bernlef verwoord:

    “U kent ze wel, die vage blauwe bergen waarnaar geen wegen voeren maar die toch bereikbaar lijken”.

                Niet ver weg de overblijfsels van een Romeinse aquaduct.  Die Romeinse waterleidingen zijn soliede constructies die de tand des tijds hebben getrotseerd.  Ze werden tot in de moderne tijd gebruikt voor de aanbreng, over grote afstanden, van zoetwater.  Vele werklui van het station hebben de zware grote blokken als steunpunt voor hun onderdak uitgekozen.  Ezels, kippen en honden stoeien er met de kinderen in een harmonie die alleen in zonnelanden te vinden is.      

                Het is evident dat we tijdens de eerste maanden in dit voor ons volstrekt nieuw  milieu  geconfronteerd  werden met  de klassieke ingrediënten van  aanpassing en integratie.   Toen we op 27  maart  1967 met de ganse familie onze intrek namen in het ruime huis, waren enkele kamers vol gestouwd met stoelen, tafels, enkele tapijten en ander meubilair.  Een paar dagen later komt een zekere mijnheer Zitouna, plaatselijk autoriteit, zomaar een tapijt en een aantal stoelen opeisen.  Niet gelijk welke stoelen maar juist  die stoelen  die Jacqueline voor eigen gebruik had uitgezocht. Doordat ze meteen en kordaat zei dat dit niet mogelijk was bleven we nadien van dergelijke verzoeken gespeend.

                De witte villa had veel charme en klasse.  De brede marmeren trap die in een elegante zwaai beneden met boven verbond   hoorde  thuis in een klassiek landhuis. Ze bood een supplementair voordeel.  Wanneer de nacht snikheet beloofde  te worden brachten we de bedden naar beneden en sliep  de ganse familie onder zijn marmeren koelte. De kamers waren  anders ruim genoeg en de overloop zo breed dat de kinderen er bij minder goed weer in konden voetballen.

                In vakantieland Tunesië zijn er ook minder clemente seizoenen. Tijdens de wintermaanden wordt men soms overvallen door een gure wind en korte hevige regens.  Verrassend ongezellig.  Om de koudere maanden op te vangen hadden de Sourds een update van een Romeins verwarmingssysteem geïnstalleerd.  Het opgepompte water werd via een met kolen verwarmde ketel door een circulatiepomp in leidingen die enkele centimeter onder de vloer lagen, gebracht.  Na onze intrek in het huis liet  het circulatiesysteem het na korte tijd afweten. Ondertussen hadden we kennis gemaakt met de nadelen van dergelijk systeem.  Bij onweer vielen we  gewoonlijk zonder electriciteit waardoor én waterpomp én circulatiepomp uitvielen.  Jacqueline heeft eens, alleen thuis en met een professor op bezoek, de ganse trammelant meegemaakt.  De elektriciteit was ingevolge een  avondlijk onweer uitgevallen zodat de verlichting en de pompen stilvielen.  De kolen in de ketel bleven evenwel rustig verder branden.  Slechts één reactie was mogelijk. Zo snel mogelijk de gloeiende massa kolen naar buiten brengen en op het plein voor de garage deponeren.

                Omdat het ondergrondse netwerk niet waterdicht was, hebben we  tijdens de zomer in de woonkamer een schouw gemetseld waardoor  we een ordinaire petroleum  kachel konden installeren.  Adieu Romeinse verwarming.

    09-08-2009, 14:19 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Tags:Tunesie, Station Expérimentale
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - HOOFDSTUK 5: ABA - Kurukwata en 'staande lamp'
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Kurukwata

     

                De smalle baan die Aba met Faradje verbond trok een lateriet spoor door een eindeloze savanne.  Hier en daar een tamelijk hoge bult (Inselberg) Enkele magere bomen rond een bron en wat schrale velden tussen het stekelige gras.  In het droog seizoen werd je soms geconfronteerd met een fascinerend schouwspel wanneer de savanne in brand was gestoken.  Heel voorzichtig moest je rijden als je ’s avonds laat vanuit Aba naar Faradje terug keerde want reusachtige vonken vlogen rond je auto als vuurvogels in de nacht.

    Halfweg lag een uitdeinende groene vlek: Kurukwata, de koffieplantage van een koloniale onderneming in Russisch bezit. De koffiestruiken vertoonden futuristische vormen omdat ze op een merkwaardige wijze waren gesnoeid door de Duitse baron von Schlippe een vooral in Kongo onder de naam de Schlippé  bekende socioloog-agronoom en gezaghebbend auteur

    La taille du caféier  was onder agronomen in Belgisch-Kongo permanent aan de orde van de dag.  De oudere robusta plantages in de Oostprovincie waren meestal een verzameling ‘éénstammige’ koffiestruiken. In de jongere plantages  werden meestal ‘meer-stammigen’ geteeld.  Wat  het snoeien betreft  waren er evenveel varianten als er experts waren. Het indrukwekkende en tezelfdertijd intrigerende resultaat van de Schlippé’s snoei  waren lange rijen koffiestruiken die als Gotische kandelaars onder de strakke Afrikaanse hemel stonden te pronken.         

                De Duitse baron werd opgevolgd door de zoon van een Russische generaal uit de Tsarentijd, een zekere Aksakov.  Hij probeerde de koffiestruiken een natuurlijk groeipatroon terug te geven.  Hij was een charmante man die mij veel over de praktijk van de koffieteelt  heeft bijgebracht. 

    Volgens pater Denys bleef begin 1985 van de eens zo bloeiende koffieplantage slechts een schamel skelet over. Ondertussen was ex-gouverneur John Foster Manzikala - een ja-knikker en vleesgeworden imbeciliteit - de  nieuwe eigenaar geworden.  Hij kwam uit de streek en was een tijdlang klerk op Kurukwata geweest nadat hij samen met Lumumba in de gevangenis had gezeten. 

     

    Staande lamp

     

                Tijdens onze stagetijd in Yangambi toonden anciens trots hun schemerlampen gemaakt met de stam van een ‘koffieboom’.  Ook wij hadden belangstelling voor dergelijk verlichtingsmiddel  Wanneer men de lagen schors verwijderd komt het gladde ivoorkleurige getordeerde hout te voorschijn. De enige moeilijkheid was het vinden van een éénstammige koffiestruik die het uitroeiingproces had overleefd. Het duurt een 30 jaar vooraleer  een stam in aanmerking komt voor een  gebruik als lampstaander. Na lang zoeken vonden we in de buurt van Niangara een stam die aan alle voorwaarden voldeed. Weken heeft Jacqueline gewroet om de knoestige stronk van zijn schorslaagjes te ontdoen.  We hebben een filmpje waar je haar, in de relatieve koelte van de barza, een achtmaands buikje torsend, in ijltempo ziet ontschorsen.  Tot eindelijk het gladde gedraaide prachtstuk naar de timmerman kon worden gebracht om het op een voetje te zetten.  Op 14 juli 1959 komt een ontdane timmerbaas terug met een gladgeschuurd paaltje.  De heerlijkst gedraaide koffiestam van Afrika was alle bulten en uitsteeksels kwijt. Niet de leerling tovenaar maar de leerling timmerman had juist op die dag zijn verstand kwijtgespeeld, mayele akimi en zodoende met een paar fikse schaafstoten het wekenlange labeur van vrouwlief naar de vaantjes geholpen.

                Ce n’est pas fini.  ‘t Mooiste moet nog komen. In plaats van de verhoopte schemerlamp-op-voet-met-bijpassende-kap, kregen we een paar uur later een tweede zoon.  Laten we aannemen dat ingevolge de alteratie door de leerling-timmerman veroorzaakt Johan zoveel weken te vroeg werd geboren als de duur dat Jacqueline aan haar stronk had gezwoegd.

                Eén week later op 21 juli 1959 organiseerden we thuis  een doopfeest voor Johan Jozef Wilfried Maurits, geboren op 14 juli.  Afgezien van het feit dat Johan  ter wereld kwam op de Franse nationale feestdag en gedoopt werd op de Belgische nationale feestdag zou later blijken dat deze bijzondere feestelijke aangelegenheid waar alle collega’s, zwart en wit, aanwezig waren,  later zou worden herinnerd als de laatste ‘vredige’ viering van een ‘Belgische’ nationale feestdag in Afrika.

                P.S.: na een lange zoektocht doorheen de Uele kon een tweede ‘koffiestam’ op de kop worden getikt.  Voor het ‘voetje’ werd echter beroep gedaan op een Brugse timmerman die deze taak tot een goed einde bracht. 

                Ondertussen waren we ‘einde-term’ en moesten we terug naar het moederland.

     

    09-08-2009, 14:04 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - HOOFDSTUK 5: ABA - savoir vivre
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Hoofdstuk 5: Aba

     

    Civilization is a method of living

                    an attitude of equal respect for all men

                                                                                                              Jane Addams

               

    Savoir vivre

     

                Aba was tijdens de koloniale tijd, zo leerden we op school, een belangrijk handels- en nijverheidscentrum in het noordoosten van Kongo gelegen op zowat 65 km van Faradje en op een kleine 20 km van de grens met Soedan.  Vanuit Faradje reden we er regelmatig naar toe met onze greenelectric studebaker champion voornamelijk om proviand op te slaan in de grote winkel waar de Griekse uitbater zijn vrouw bij het pokerspel had gewonnen.  Zo werd verteld en waarom zou men het niet geloven.  Het gaf wel een bijzonder cachet aan de winkel.

                Dat de Grieken verwoede kansspelers zijn hebben we tijdens oudejaarsnacht 1958 van dichtbij kunnen meemaken. We waren door de familie Panas uitgenodigd om de overgang van oud naar nieuw te vieren in hun landhuis op plantage Spelu aan de Aro.  Panas was niet alleen koffieplanter en fabrikant van palmoliezeep – palmolive – hij was ook ondernemer en bouwde vooral in de streek van Paulis ( thans Isiro)

                Onder de reusachtige kerstboom hebben we gegeten, gedronken en tenslotte bingo gespeeld.  Het ging er heftig aan toe, op zijn Grieks met wijn en gezang en verbale uitbarstingen, met winnen en verliezen zonder dat men daar lang bleef bij stilstaan.  Toen in de vroege morgen de strijd werd stilgelegd bleek het, hoe kon het ook anders, dat we voor geld hadden gespeeld en naar onze maatstaven zelfs tamelijk grof.  Gelukkig bleef ons saldo positief zodat we zonder financiële kleerscheuren het nieuwe jaar konden induiken.

                Begin 1958 hebben we in Aba gewestbeheerder Charles Orbaen, een schilderachtige en tegelijk vaderlijke figuur, voor ‘t eerst ontmoet.  Van hem hebben we onthouden dat zijn in het Frans opgevoede zoon tegen hem zei als hij Vlaams sprak: « je ne comprends pas ton Bangala » . Maar ook, en veel meer, hebben wij van hem en zijn lieve vrouw, een en ander opgestoken over savoir-vivre, over levensstijl.  We waren beiden jong toen en begrepen het allemaal niet te best, maar vijftig jaar later, bekijken we dit soort getemperde, op het randje af geblaseerde houding, van iemand die het juist niet bereikt heeft, met een groter begrip.  We hebben het nu ook allemaal meegemaakt, zijn zelf grotelijks blasé, en het moet allemaal niet meer.   Maar toch blijft daarvan altijd iets hangen en veel later kijk je nog altijd met veel weemoed terug aan die mooie tijd in tropisch Afrika waar vriendschap en samenleven intens op elkaar waren afgestemd.

                Charles Orbaen had een fantastische bibliotheek, dat wil zeggen een enorme verzameling boeken in vele kisten opgeborgen.  Met nog slechts een paar jaar carrière voor de boeg, vond hij het niet meer de moeite om de boeken uit de kisten te halen en in kasten uit te stallen.

                Gewestbeheerder en mevrouw Orbaen werden bediend door een butler!... Geen gewone boy zoals wij allen een pichi  en een lavadère hadden.  Nee, een echte,  gestyleerde, in krakende kledij gestoken maître d’hôtel die ’s morgens met madame een discussie voerde over de wijnen die bij ‘t avondmaal, in functie van het niveau van de gasten, zouden worden geschonken.  In dit decor weggelopen uit een novelle van Somerset Maugham, waren we enkele avonden te gast en diep onder de indruk van de wijze waarop, in die godvergeten uithoek van de wereld, we mochten aanzitten en bediend werden.

                Om  het beschavingswerk op een duurzame wijze verder te kunnen zetten werd men na een term van drie volle jaren gedurende zes maanden terug naar het moederland gestuurd om er te bekomen en eventueel te herstellen van het verblijf in de tropen.  Vooraleer de Orbaens met vakantie naar België vertrokken hadden ze hun huisbediende een fiets geschonken en zes maanden loon uitbetaald zodat hij zonder (financiële) zorgen de terugkeer van zijn patrons  kon afwachten.  Die  vonden, na hun vakantie,  een man terug, vroeger wellicht hun maître d’hôtel, maar nu, zonder fiets, zonder geld, een arme en berooide zwerver, terug pikzwart met de zwarten in slome palaverstijl.

     

    09-08-2009, 13:58 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - HOOFDSTUK 4: BAMBESA - katoen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Hoofdstuk 4: Bambesa 

     

    Research! A mere excuse for idleness;

     it has never achieved, and will never achieve any results of the slightest value.

    Benjamin Jowett

     

    Katoen

     

                In mijn bibliotheek steken enkele boekjes die ik  meegenomen heb uit  de kleine boekenkast van de agronome de territoire  van Faradje.  Zoals les cultures coloniales: plantes textiles  van Henri Jumelle (Paris, 1915) met een interessante bijdrage over de katoenteelt in Amerika en Tunesië. In de loop van mijn carrière werd ik een paar maal  geconfronteerd met de teelt van katoen,  in Faradje en in  Texas maar spijtig genoeg niet meer in Tunesië (waar we verbleven van 1967 tot 1973) omdat daar de productie van katoen als gevolg  van teelttechnische problemen  was opgedoekt.   De teelt van katoen is zeer oud.  Drie duizend jaar vóór onze tijdrekening werd  in China al katoen geteeld.  In Indië  kende men,  10 eeuwen vóór J-C, het spinnen van  katoen. 

                In de uiterste hoek van de Kongolese noordelijke savannen, de streek van de Logo’s, werd katoen zeer laat, dat wil zeggen in de vijftiger jaren van de voorgaande eeuw,  onder impuls en controle van  de Compagnie Cotonnière Congolaise een verplichte teelt.  Katoen is geen inheems gewas.  Begin 1900 werd de teelt van katoen in Kongo geïntroduceerd door reizigers en missionarissen en in het Oosten door Araabse handelaars. Nadat de Amerikaanse expert Fisher in 1911 positieve introducties realiseerde besloot de overheid de katoenteelt te verspreiden (te verplichten)  In 1957 waren er in Kongo 700.000 planters op iets meer dan 350.000 ha. 

                De ‘Cotonco’ zoals de katoenmaatschappij  werd genoemd had één van zijn 2.500 aankoop magazijnen te Faradje. Samen met de verantwoordelijke voor de streek trokken  we dagenlang onder de loden zon in de brousse om zowel het manuele planten als  het manuele oogsten  van het katoen te observeren en te controleren.  De complete opruiming van ‘alle’ oogstresten bleek de moeilijkste opgave.

                Ook in het Amerikaanse Zuiden van Amerika was een goede 150 jaar terug de katoenteelt en vooral de pluk van het katoenpluis, een zaak van handenarbeid.      Amerikaanse zuiderlingen, waaronder heel bekende lieden als Jefferson en Washington, bekeken op dat moment de slavernij als een kwaad welke wel eens zou kunnen worden afgeschaft. Het werd echter helemaal anders wanneer in 1793 Eli Whitney de Cotton Gin uitvond.  Een eenvoudige maar doeltreffende machine voor het machinaal verwijderen van de zaden van het katoenpluis. De katoen-economie van het Amerikaanse Zuiden kreeg op korte tijd een ander gelaat. Omdat nu heel veel goedkope arbeidskrachten nodig waren  werd de houding tegenover de slavernij ‘bijgesteld’. In 1850 werkten 2 miljoen slaven op de Amerikaanse katoenplantages.

                Tijdens de eerste helft van de 19de eeuw nam katoen méér dan de helft van de totale Amerikaanse uitvoer voor zijn rekening.  Het is dan ook geen wonder dat dit product gaandeweg het Vlaamse  vlas verdrong waarvan de bewerking op de hoeve verdween.  Het verdwijnen van deze  thuisarbeid lag mede aan de basis van de grote landbouwcrisis die in de tweede helft van de 19de eeuw in onze gewesten het economische en maatschappelijke leven ontwrichtte.                                       

                Mijn eerste kennismaking met de katoenteelt gaat terug naar de stage op het proefstation van het NILKO voor de verbetering van de katoenteelt te Bambesa in Beneden-Uele. Ik werd er door de  Directeur opgezadeld met een “wetenschappelijke” observatie die bestond uit het tellen, volgens een bepaald protocol, van zwarte hoekige stipjes veroorzaakt door een bacterie, Bacterium Malvacerum, op blaadjes van de katoenplant.  Een maand lang heb ik vanaf zes uur in  de morgen ten dienste van de wetenschap zwarte stipjes geteld.  Misschien heb ik, zonder het te weten, meegewerkt aan één van die fameuze nieuwe Bambesa types die na tien à vijftien jaar onverdroten selectiewerk het licht zagen. Selectie die in wezen tot doel had de Triumph Big Boll, de eerste variëteit die in de Kongolese katoenstreken rond  1911 uit Texas werd ingevoerd, te verbeteren.

                Ook in Yangambi, een paar maanden eerder, had mijn stagemeester een even monotone bezigheid uitgevonden  Ik moest er een uitgestrekt veld pedologisch prospecteren.  Iedere dag werd ik naar mijn ‘werkplaats’ gebracht samen met een zwarte assistent - die de  gaatjes in de bodem moest boren - om  de kwaliteit van de grond te bepalen.  Omdat daarvoor  het eigen speeksel moest worden gebruikt leerde ik snel de diepere betekenis kennen van “hij heeft een droge mond.”

                35 jaar later  ben ik in  Texas, the Lone Star State, het oorsprongsgebied van het Kongolese katoen.  De katoenvelden zijn er zo weids dat ze de indruk geven verder te reiken dan de einder.  En met de herinnering aan de tropische veldjes uit Faradje in het achterhoofd en de katoenboeren met hun lange kukata coupé die er rustig op los harken lijken de reusachtige oogstmachines die hier worden gebruikt op geheimzinnige mastodonten van een andere planeet.

                Dé kwaliteitsnorm van het katoen was vroeger en is nu nog, de helwitte kleur van het katoenpluis.  In Lubbock zien we voor ‘t eerst uitgestrekte velden met katoenpluis dat niet wit, maar  op natuurlijke wijze, door een (nuttige?) bacterie lichtbruin gekleurd is.      

                Last but not least  worden we niet zo ver van El Paso naar  een weverij gebracht.  In de reusachtige fabriekshal wordt, onder oorverdovend lawaai, Amerikaans (wit) katoen, na kleuren, door 400 Belgische “Picanol“ weefgetouwen tot duizenden kilometers jeansstof verwerkt.

     

     

    Een van de laatste vrouwen van de Babirastam met schotellip in noordoost Kongo. Daarnaast een filmer met een ‘Paillard 8 mm’, het neusje van de zalm in die tijd.

    09-08-2009, 13:53 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - HOOFDSTUK 3: FARADJE - gangala-na-bodio

    Gangala-na-Bodio

     

                Zowat 50 km in de richting van Faradje  bevond zich Gangala-na-Bodio,  het in 1938 opgerichte africhtingsstation voor olifanten, gelegen  in het 500.000 ha grote Nationale Park van de Garamba dat later door de UNESCO “werelderfgoed” werd verklaard. In dit aan Soedan grenzende park  vindt men nog enkele Afrikaanse specimen van de witte rhinoceros, een soort dat met uitsterven is bedreigd. Maar ook leeuwen, luipaarden, zwarte nijlpaarden, enorme kudden olifanten en…giraffen. Zowel het park als het station waren de toeristische trekpleister van de streek.  De  inwoners van Faradje en omgeving  kwamen er heel veel. 

                Gangala-na-Bodio in 1927 opgericht, naar een idee van Leopold II om olifanten als trekdieren te gebruiken, komt 35 jaar later weer tot leven door een brief gestuurd  naar de Ambassade in Washington D.C.door Eve Iversen uit San Pablo die mij schrijft: « I am a graduate student at the university of California, Davis.  As part of  my master thesis I am looking for information on the efforts to domesticate the African elephant in the Belgian Congo » 

                Het eerste station voor de africhting van olifanten werd in 1904 door Commandant Jules Laplume in opdracht van Leopold II opgericht te Api, gelegen langs de Uere, niet ver van Bili, de vroegere verblijfplaats van het opperhoofd van de Azande, een notoir tegenstander  van de onafhankelijke Kongostaat maar die in 1896 door Chaltin tijdens de veldtocht tegen de Mahdisten,  gedwongen werd het gezag van de kolonisators te aanvaarden.

                Het boek  Au Congo, Carnet de Campagne, Episodes et Impressions de 1889 à 1897  van een zekere  Michaux, Commandant du 1er régiment de lanciers et membre honoraire de la Société Royale de Géographie beschrijft in detail de  omstandigheden tijdens die veldtocht met als hoogtepunt de veldslag in Lusambo tegen Congo Lutete, de vroegere slaaf van sultan Tippo-Tip.

                Jan-albert Goris in zijn boek Strangers should not whisper  wijdde eveneens aan deze oorlog  een stuk getiteld ‘Kabambary’ naar de plaats waar de Arabische slavenhandelaars op 24 januari 1894 definitief  werden verslagen.  Volgens Goris waren de  ivoorhandel en de slavendrijverij innig met elkaar verbonden.

                Roger Avermaete in zijn Nouvelle Histoire de Belgique ziet evenwel weinig verband tussen beide ... On a trouvé le travail forcé.  Il consiste à receuillir l’ivoire et le caoutchouc au profit de l’Etat, ou de son souverain, ce qui est tout comme...Wat le caoutchouc betreft heb ik twijfels.  Met deze uit Azië ingevoerde teelt  werd,  door een paar privé ondernemingen,  pas na 1904 op ‘industriële’ voet gestart! Zoals ook het katoen dat  rond dezelfde tijd werd geïntroduceerd.

    Terug naar onze Afrikaanse olifanten met slagtanden.  Leopold II was  van mening dat ze voor tractie konden worden  gebruikt.  Meer bepaald omdat de dieren ongevoelig bleken voor de steken van de tseetseevlieg. Het observeren van die koninklijke mening liep echter niet van een leien dakje.  Wanneer men na lang oefenen eindelijk de  technieken om olifanten te vangen onder de knie had, moest worden uitgekeken naar een nieuw rekruteringsgebied, want rond Api waren de olifanten verdwenen.  Het werd, 24 jaar later, in 1928, Gangala-na-Bodio. 

    Een paar maal hebben we kunnen meemaken hoe de olifanten met de mens vertrouwd werden gemaakt.  Het gezamenlijke bad was één groot feest.  De dieren werden ritmisch onder koorgezang afgewreven, tevens gevleid en vertroeteld met versnaperingen.  Klaroengeschal beveelt liggen en opstaan.

    In vergelijking met de Aziatische olifant, waarvan de domesticatie prehistorisch kan worden genoemd, is de africhting van de Afrikaanse olifant van recente datum. De domesticatie in de  zin van “gewoon maken aan het leven en het voortplanten in de verblijven van de mens of in zijn nabijheid” (G. Saint-Hilaire) werd nooit volledig verwezenlijkt. Hoogstens is men erin geslaagd de olifanten te onderwerpen aan de heerschappij van de mens.  Het initiële doel van de africhting werd daarbij min of meer gerealiseerd.   De ‘gedresseerde’ olifanten konden zonder veel moeite lasten van twee tot drie ton trekken. Over het voortplanten in gevangenschap zijn de meningen van de experts evenwel verdeeld alhoewel er wordt beweerd dat er verschillende geboorten in Gangala-na-Bodio zouden zijn opgetekend.

                Volgens moeilijk verifieerbare bronnen zouden er eind vorige eeuw nog enkele olifanten in Gangala-na-Bodio hebben verbleven en er waren plannen om in het raam van de rehabilitatie van het Garamba park, het station nieuw leven in te blazen.  Jonge olifanten zouden worden gevangen en gedresseerd om zo samen met de oudere olifanten te worden gebruikt voor  zogenoemde elephant-back safaris.

     

     

    09-08-2009, 12:17 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - HOOFDSTUK 3: FARADJE - gif
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    gif

     

                Een sierlijk teakbos behoorde tot het  patrimonium van de post Faradje. Teakbomen zijn steil oprijzende glorieuze bomen. Waren de bomen  van Faradje geen ‘echte’ teakbomen maar zogenoemde afroteak- of afrormosiabomen  afkomstig uit Ghana en  Ivoorkust, ze zagen eruit alsof. De korte weg van ons romantisch huis aan de Dungu naar de territoire, een paar honderd meter, liep door dit bos…

                Zoals dat in middeleeuwse balladen wordt bezongen kwam  zekere dag een moede (Duitse) strijder naar de Logo contreien afgezakt.  Onze held had de woestijnoorlog meegemaakt en bleef nadien, na de krijgsgevangenschap, in Afrika hangen.  Eerst in het Noorden daarna langzaam zuidwaarts het donkere continent in.   Onderweg specialiseerde hij zich op de een of de andere manier in de productie van serum op basis van slangengif.  Een product waarvan de profylactische eigenschappen al door de Egyptenaren waren gekend.  Toen, na zijn vestiging in onze buurt, onze serumproducent de zwarte bevolking liet weten dat hij koper was van levende gifslangen bleek het rustige kathedraalbos, waar ik iedere dag een paar keer doorwandelde,  een heus slangenreservoir.  Méér dan 400 giftslangen, vooral adders werden er door de zwarte jagers buit gemaakt.

                Er komt nog een slangestaartje aan dit verhaal.  Op doortocht in de post Dungu, op zowat 150 km van Faradje,  werd mij gevraagd of ik een levende gehoornde  adder, ene vipère cornu, in  een  houten  kistje  gestopt,  wou meenemen naar de Duitse ‘serumman’.  Wat ik, na enig aarzelen, heb gedaan de lange weg naar huis denkend aan die film, welke film? waar een slang zich heel langzaam achteraan in een voertuig profileert om zich dan, met dat onheilspellende in en uit tikkende gespleten tongetje, glad en soepel glijdend voort te bewegen, richting chauffeur...

                De post Dungu van waaruit de adder werd meegebracht  was de hoofdplaats van het gewest met dezelfde naam en gelegen aan de samenvloeiing van de Kibali en de Dungu, de stroom die stroomopwaarts ons huis in Faradje voorbij komt.  In 1893, tijdens de veldtocht tegen de slavenhandelaars, bouwde de reeds vernoemde kolonel Chaltin  er een vesting, een zeriba.  Later werd die vesting verbouwd tot een soort kasteel, in het Afrikaanse landschap een disneyachtig anachronisme, waarin de Administrateur de territoire van Dungu, met zicht op stroom en savanne, als een feodale heerser resideerde.     

     

    09-08-2009, 12:13 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - HOOFDSTUK 3: FARADJE - boys en allochtonen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Boys

     

                Onze huisbedienden waren statige Logo’s,  mannen van de Logo-Avokaya stam.  Het zijn negers uit de Nijlstreek met  Ethiopische trekjes, die een kleine groep vormen in het Noordoosten  van Congo. Ze zijn niet alleen pikzwart, zwarter kan écht niet, meestal lopen ze er compleet naakt bij.  Ons huispersoneel droeg evenwel een witte schort die dit aspect van hun levenswandel bedekte.

                Schoeisels waren een teken van standing.  Voor een paar schoenen werkte men zich krom.  Groot misbaar en Faradje in rep en roer wanneer bleek dat onze  pichi Joseph de schoenen had gestolen van onze lavadère Mathias.  Stelen was dagelijkse  kost en wetende dat de gelegenheid de dief maakt deden we ons uiterste best om alles onder controle te houden. Maar één onbewaakt ogenblik was voldoende.  Pas had de boot aangemeerd te Yangambi of ik was mijn sierlijke hoed kwijt. Opgaand in een begroetingsprotocol doe ik mijn hoedje af, leg het naast mij, geef een hand, draai mij om en... hoedje weg!  Zelfde scenario in Aba, ik kom de winkel binnen, leg de in Brugge aangeschafte professionele zonnebril even terzijde, neem een boek uit het rek, wil bril terug nemen... spoorloos! 

                Een onaangename geschiedenis speelde zich af bij het bezoek van vrienden uit Yangambi.  Terwijl we zitten te tafelen bracht iemand, via het raam van Filips kamer, een bezoekje aan de kamer waar onze gasten de nacht zouden doorbrengen.  Met als gevolg dat (veel) later op de avond onze vriendin met ‘ontzetting’ vast stelde dat haar handtas verdwenen was.  Natuurlijk ben je  als gastheer  verantwoordelijk voor  de  orde in  je  eigen huis.  Maar  tegen dergelijke zaken is echter geen enkel kruid gewassen.  De historie eindigde gelukkig  met een positieve noot.  ‘s Anderendaags vonden we aan de overkant van de rivier de handtas terug.  Het geld stak er niet meer in maar  wel nog alle papieren.

    Allochtonen

     

                In Faradje maakten we kennis met een koppel allochtonen van een bijzondere soort. Ere-Gewestbeheerder en mevrouw Jean Baptiste Liègeois woonden langs de grote baan naar Watsa sedert  de loopbaan van meneer, als gewestbeheerder van Faradje,  tot een einde was gekomen.  Een unicum waarschijnlijk, want heel weinig Belgische ambtenaren bleven, eenmaal op rust,  in Afrika.  En zeker niet in een onherbergzaam oord als Faradje.  Het was tegen alle gedragsregels.                  

                Naar de kolonie ging je voor een bepaalde duur, een korte of langere carrière van hoogstens zeven termen van drie jaar.  Voor velen begon het aftellen vanaf de eerste dag.  Belgen in het buitenland hebben een groot stuk van hun originele leefwereld mee en trachten  zo goed en zo kwaad als het gaat deze  eigenheid te bewaren.  Dat was zeker niet het geval met de Portugezen en Grieken die zich volledig integreerden in het Afrikaanse milieu.  Ook de Belgische planters, de missionarissen, zagen dit helemaal anders, zowel de vestiging ter plekke als de eventuele terugkeer naar het moederland.

                Meneer Liègeois kon sappig vertellen over hoe vroeger een flink stuk van de term werd besteed aan het bereiken van de post over zee, stroom en rivier en tenslotte over land in een tipoy - een draagstoel - met een horde lastdragers die de koffers droegen met  alle zaken onontbeerlijk voor een  verblijf  onder de Afrikaanse zon.  Geruime tijd voor het einde van de term, werd weer gepakt om de reis, nu in omgekeerde volgorde tipoy, rivier, stroom en oceaan, te overdoen.  Na een aantal keren waren meneer en mevrouw Liègeois het waarschijnlijk zo beu dat ze besloten  in Afrika te blijven.  Een landhuis langs de grote baan werd gebouwd om rustig te kunnen  genieten …? Het landhuis werd later één van de vele eigendommen van John Foster Manzikala, van 1962 tot 1966 gouverneur van Kivu-Ituri, in 1948 nog in de missieschool van Faradje, later samen met Lumumba in Kisangani  in de gevangenis.  Om meer gezag af te dwingen had hij ‘Foster’ als tweede naam gekozen:

                Daarnaast vormden de paters en zusters een ander establishment.  Onder de zusters was er een soeur pique pique, een naam die zowel doelde op de bromfiets waarmede ze door de brousse draafde als op het instrument dat ze hanteerde, want ze was verpleegster.  Ze lag regelmatig overhoop met de moeder overste van de dominicanessen, la générale, want ze had zich te houden aan strenge regels.  Een ijsje en zelfs een glas water mocht zogezegd  niet worden aanvaard wanneer ze langs kwam, wat redelijk veel gebeurde.  Daarbij kon het werkelijk snikheet zijn.  Ze was een actieve engel die tientallen kilometer per dag aflegde naar afgelegen dispensaires.  Na de woelige ‘bevrijdings’dagen van 1960  is ze als lekezuster in Afrika gebleven.

                In het Noordoosten van Belgisch-Kongo hadden de Witte Paters veruit de meeste missieposten.  Faradje was echter in handen van de Dominicanen.  Overste van de kloostergemeenschap was Achiel-Jan Denys, de broer van de schrijver van Peegie  en  van  Charles Denys, scheutist, die in 1974 hoofdredacteur werd van de Gazette van Detroit - het laatste Vlaamse blad in Noord-Amerika - en dit bleef tot in 1997. 

                Achiel-Jan Denys werd in 1958 in Faradje opgevolgd door pater Vallaeys,  grote verzamelaar van Logo-muziek.  Ik had later met hem in Brugge een fascinerend gesprek over zijn lotgevallen met de rebellen in de streek van Watsa    Samen met enkele  andere mannen kon hij uit de kamer waar hij door dronken soldaten gevangen werd gehouden ontsnappen  doordat een colon het opbracht het geweer uit de handen van een bewaker te slaan. Maar vooraleer dit gebeurde was hij in die kamer op zichzelf aangewezen en moest hij een  verlammende irrationele angst overwinnen.  Eenmaal uit de kamer en in  de tuin bleef hij uren onbeweeglijk staan in het hoge gras terwijl het joelende  soldatenvolk de omgeving aan het afzoeken was.  Uiteindelijk kon hij samen met een aantal lotgenoten weg geraken. Na een safari van meerdere dagen door het evenaarswoud, een zwaar gekwetste meezeulend, bereikte de groep tenslotte heelhuids een betere wereld.

     

    09-08-2009, 12:09 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - HOOFDSTUK 3: FARADJE - voorpost
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    Hoofdstuk 3:Faradje
    Wie bij het water woont kent de kikvorsen

                                                                                (spreekwoord der Bangwadi)

               

    Voorpost

     

                Op 23 juni 1958 werd ik in Faradje, de hoofdplaats van het gewest Logo-Ogambi belast met de functies van Agronome de territoire et Chef d’équipe paysannat.  Het tweede luik van deze officieel toegewezen taak was een kolfje naar mijn hand omdat het vooral te maken had met cartografisch tekenen op basis van luchtfoto’s.  Deze bezigheid  deed ik in de uiterste hoek van een  verweerd laag gebouw waar de diensten van de territoire waren ondergebracht. De brede barza keek uit op het monument ter herinnering aan de overwinning van kolonel Lodewijk Napoleon Chaltin op de slavendrijvers.  Onmiskenbaar, Faradje was lang geleden een koloniale voorpost.

                Het kantoortje waar ik mijn tekenkunsten mocht botvieren had geen luchtkoeling zodat alle mogelijke trucs moesten worden aangewend opdat het overtrekpapier (vertaling van papier calque) niet aan de transpirerende  armen en handen zou blijven kleven.  Het was een heksenarbeid om van die foto’s die via een stereoscoop in driedimensionale beelden werden omgezet, fatsoenlijke kaarten te maken waarop zogenoemde blocs de colonisation  konden worden afgelijnd. 

                Vijf  dergelijke ‘blokken voor kolonisering’  heb ik afgebakend bij de Doka en de Dongo  die in het onherbergzame maar vruchtbare Zuiden van het gewest leefden.  Van deze grote kavels,  waar de natuur in al zijn tropische varianten welig tierde, moesten  de Candidats Colons Stagiaires koffieplantages maken.

                Dergelijk  titanenwerk in het jaar 1958 aanvangen, wanneer de eerste ‘paniek-kiemen’ al waren gezaaid, leek ons waanzinnig.  Ik zie nog man, vrouw en kind die naast hun te ontginnen stuk oerwoud, in afwachting van de bouw van een primitief onderkomen, in en rond een kleine auto woonden.  Daarmee vergeleken  was de Log-cabin , een  blokhut uit hout van witte ceder, die rond 1853 door  de eerste Belgische immigranten in Amerika werd  opgetrokken aan het meer van Michigan, een luxe verblijf.

                Hebben we in Faradje van het ongezouten brousseleven kunnen proeven dan hadden we het getroffen met het ‘verblijf’ dat al honderd jaar  door de  agronome de territoire van Faradje werd bewoond.    Het was een verweerde maar charmante  koloniale constructie met strooien dak langs de oever van de Dungu.  Filip groeide er op  van  baby tot een parmantige peuter die lopen kon de dag dat hij negen maanden werd.  Er was geen  electriciteit maar de  coleman-lampen zorgden na hevig pompen voor een rustige gelige lichtschijn.                                                   

                Het meubilair, propriété de l’état, was zo solide dat het uit één massieve blok hout lijkt vervaardigd.  De buffetkast was zelfs met een leger mankracht niet te verplaatsen. Op gezette tijden draaide, ongevraagd,  één van de logge deuren kreunend open.   Eveneens ongevraagd bouwden soms de termieten, tijdens onze afwezigheid, in het salon, hun nest, dat wil zeggen een heuvel, een halve meter hoog.  Andere ongevraagde bewoners waren de veldmuizen die verblijf zochten in Jacqueline’s schrijfmeubel of die er een kleine spurt  uitpersten op het hoofdeinde van ons bed. 

                In de vroege morgen kondigde ritmisch gezang de escouade prisonniers aan die aanrukte met het water dat in een watertoren van ingenieuze constructie werd gekeild.  Beneden dit zowat twee meter hoge metselwerk was een nis gemaakt waarin een vuurtje kon worden gestookt. Zo kon het bad dagelijks van warm water worden voorzien.

                Er was een uil die zich onder het strooien dak op de zolder had gevestigd en ‘s nachts boven onze hoofden voortbewoog als een gelaarsde kater. Uit de Dungu kroop nu en dan een groot beest, een krokodil of een nijlpaard, om een bezoek te brengen aan onze reusachtige tuin die zich over meer dan 100 meter uitstrekte van het huis tot aan het water. 

     

    09-08-2009, 12:04 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - HOOFDSTUK 2: KATALE -koffie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Koffie

               

                Over Coffea arabica  wil ik evenwel nog iets anders kwijt dan perikelen met klimogrammen.  Uit Katale, een hooggelegen koffieplantage te Rutshuru in Kivu, dat wil zeggen van bij mijn zuster en haar man, de baas van Katale, brachten we naar Paulis-Isiro een grote zak groene arabica-bonen mee want we waren tijdens de vakantie met Filip, één jaar oud, naar Rutshuru gereisd.  Om  er te geraken moet je  door de bergstreek ten Westen van het Edward-meer over een baan uitgehouwen in de rotsige uitlopers van de Kabasha.

                De hotsebotsende weg voert je  in een lange zoombeweging naar de broeierige vlakte.  Langzaam komen de bomen, het kreupelhout en het struikgewas nader.  De baan wordt een gestrekte lijn.  De fauna van het Albert Park staat te pronken in al zijn glorie.  Kudden onbeweeglijke buffels met brede horens die je stokstijf aanstaren.  Rosse en grijsbruine antilopen, elegante dieren met hun koppen met lieren gekroond.  Phacochères, netjes op een rijtje, hun staarten rechtop. Honderden topis stom als onbehouwen ezels en tenslotte de olifanten, uit één blok gehouwen, sculpté dans la masse, duidelijker aanwezig wanneer struiken en heesters het winnen op de grassen, wanneer de open vlakte een gesloten savanne wordt.  Hier huizen ook de leeuwen, de hyena’s, de luipaarden en de jakhalzen. 

                Onverwachts werden we met een reusachtige monoliet op de weg geconfronteerd.  Was het dier  werkelijk zo groot als wij haar - een moederdier met spruit terzijde - zoveel jaren later nog voor ons zien?  We voelden ons zo klein en nietig terwijl we (lang) wachten tot ze even opzij wou gaan. Wat ze tenslotte ook deed, met een, zo leek het ons, laatste meewarige blik op de drie stervelingen in hun blikken doos.

                Via het Ruindi-kamp ging het dan over de zeven warmwaterbronnen van Mai ya Moto naar Rutshuru en verder over de weg uit lavablokken richting Goma tot in Katale 

                De uitblik van het hoog gelegen woonhuis was van een adembenemende schoonheid.  Vanuit de woonkamer (met open haardvuur) keek je pal op de donker-gloeiende Nyirangongo en Nyamulagira, twee van de acht actieve, meer dan 3.000 meter hogeVirunga-vulkanen.  Nyiragongo is een vrouwelijke geest die indertijd in de omgeving zou hebben rondgewaard en de permanente vuurhaard is de hel waarin de verdoemde zielen gebakken worden. De zuivere zieltjes verblijven in de nabijgelegen Kirisimbi die meer dan 4.000 meter  hoog is waardoor  de top dikwijls met sneeuw is bedekt.

                Terug thuis met de zak groene arabica-bonen is het ritueel bijgebleven dat onze pichi Alphonse  wekelijks opvoerde.  Met de nodige schroom werden een handvol groene parels in een speciaal daarvoor bestemd pannetje gedeponeerd  en voorzichtig op een laag vuurtje geplaatst. Langzaam nam het intense caffeol aroma bezit van de omgeving.   Een specifieke pittige geur die blijvend in het geheugen is ingeblikt. Winston Churchill heeft gelijk: Nothing recalls the past so potently as a smell.

    09-08-2009, 11:54 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - HOOFDSTUK 2: KATALE - klimogrammen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Hoofdstuk 2: Katale

     

     

    Quand une fois l’Afrique vous tient dans ses griffes

    Elle ne vous lâchera plus jamais

               

               

    Klimogrammen

     

                De studie aan het Boerekot (instelling die al een tijd geleden werd omgedoopt tot ‘faculteit voor de vorming van bio-ingenieurs’) werd afgesloten met een eindverhandeling. Als theedrinker en aspirant koloniaal landbouwkundig ingenieur koos ik  uiteindelijk voor een monografie over Coffea arabica zonder precies te weten hoe lekker  het waterige aftreksel van gebrande koffiebonen kon zijn.  Toentertijd ging mijn interesse vooral naar de wetenschappelijke benadering van de teelt en meer bepaaldelijk  naar het opstellen en analyseren van ‘klimogrammen’, een soort grafieken lijkend op rorschachttesttekeningen, die worden bekomen door het combineren van temperatuur en neerslag in de tijd.  Lange tijd werden die twee factoren  beschouwd als de enige die de verspreiding van de vegetatie-soorten bepaalden.

                Opzoekingen in dit domein brachten later aan het licht dat, naast deze factoren, verscheidene andere een minstens even belangrijke rol spelen. Dat vertel ik jullie nu zovele jaren later want toentertijd was doorslaggevend dat een vriend en collega, een paar jaar vroeger, een eindverhandeling barstensvol klimogrammen over Coffea robusta uit zijn mouw had geschud.  Alhoewel arabica en robusta broertjes zijn met geheel verschillende afkomst en eisen, kon wat voor robusta  werd gerealiseerd, voor arabica  worden overgedaan.

                Korte tijd voordat deze vriend voor de eerste keer naar Kongo zou vertrekken vroeg hij om de door hem gemaakte eindverhandeling,  die ik uit de bibliotheek van de landbouwfaculteit had geleend, een dagje kon inkijken.  Hij gaf mij het werk nooit terug.  Nam het doodgemoedereerd mee naar Afrika.  De bibliotheek was een precieus volume kwijt en ik, wat natuurlijk veel erger was, mijn reputatie én het model voor mijn eindverhandeling.  We hebben elkaar een paar jaar later te Yangambi opnieuw ontmoet.  Zijn grote  liefde voor de robusta had hij dan reeds omgeruild voor een intense verhouding met de banaan zodat een verdere discussie over eindverhandelingen en klimogrammen nog weinig zin had.

     

    09-08-2009, 11:51 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - HOOFDSTUK 1: m/v ALBERTVILLE- Alles in 't Frans
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Alles in het Frans!!

               

    Tijdens de overtocht werden we vlug diets gemaakt dat Frans de courante ‘scheepspraet’ was.  Mededelingen van de kapitein, van Neptunus en zijn gevolg,  van de organisatoren van dekspelen en andere bezigheden, werden exclusief in de Franse taal verstrekt.  Dat was nog maar een begin.  We wisten toen nog niet dat het de ganse Afrikaanse  tijd  van  hetzelfde laken een Franse broek zou zijn.  De eerste maanden, tijdens de stage bij het bijna compleet Franstalige INEAC, moesten  we,  zonder pardon, meedraaien in de anderstalige mallemolen. Niet alleen communiceren,  discussiëren en analyseren in het Frans, ook de dagelijkse verslagen en rapporten moesten in de taal van Voltaire worden geschreven.  Toen we, einde mei 1957, met de Kongo rivierboot  Liebrechts  aan de beach te Yangambi aanmeerden, stond collega en studiegenoot Staf, een paar weken vroeger uit Antwerpen vertrokken, ons op te wachten:  “Godverdomme Seppen ‘t is hier al in het Frans» verwelkomde hij ons. 

                Anno 1957 werd in Belgisch-Kongo slechts sporadisch Nederlands gesproken. Vlaamse ingenieurs werden niet voorbereid op het gebruik van een andere werktaal dan de moedertaal. De onvoldoende kennis van het ‘Français des agronomes’ zorgde, vooral in het begin, ten overstaan van de meute Franstaligen, zowel inheemsen als landgenoten, voor een serieus aanpassingsprobleem.  Gelukkig sprak iedereen, de een misschien wat beter dan de ander,  een inheemse taal.  Zowel Vlamingen als Walen,  en zeker de kinderen hadden daar geen enkele moeite mee. Ook wanneer Jacqueline in Yangambi aankwam, praatte ze al een aardig mondje Lingala dat ze tijdens de boottocht op de Kongostroom had geleerd. 

                Hoe die taaltoestand door het establishment werd bekeken kan men vinden op bladzijde 38  van het boek Le mal Zaïrois van de schrijver met de eerbiedwaardige naam Euloge Boissonade: « La Belgique ouvrit deux universités.  La première, en 1954, à Léopoldville, la seconde, en 1956, à Elisabethville.  A cette occasion, la querelle linguistique connut un nouvel épisode cocasse, les Flamands émettant la prétention d’imposer leur dialecte aux Congolais.  Les Zaïrois en rient encore... »

                Over dezelfde problematiek, maar vanuit een andere gezichtshoek, vond ik,  tijdens de voorbereiding van de tentoonstelling over Belgische emigratie naar de Verenigde Staten van Amerika, in het boek van de  Waalse goudzoeker Jean-Nicolas Perlot, The Gold Seeker, een grotesk verhaal.  In 1867 reisde deze Perlot naar Knesselare, om de vader van een in California gestorven vriend te bezoeken.  Op de trein en bij aankomst in het Vlaamse dorp, kon niemand hem de weg wijzen omdat men niet verstond wat hij vroeg. Voor Perlot een reden om zeer boos te  worden en luidop zijn beklag te doen: « 20 jaar heb ik geleefd midden mensen die van overal kwamen: Engelsen, Ieren, Arabieren, Mexicanen, Chinezen, Duitsers, Spanjaarden.  Ik kon mij met iedereen verstaanbaar maken, met iedereen... en nu, in mijn eigen land, kunnen mijn landgenoten mij niet eens de weg  wijzen, het is een schande... »

                Het is interessant om weten dat in de Franse vertaling en bewerking van de Gold Seeker dit verhaal geschrapt werd waarschijnlijk de wijze woorden van Charles Fiterman indachtig dat dans la politique comme dans l’amour, il y a des moments où parler ne sert à rien.

     

     

     

    09-08-2009, 11:46 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (2)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA - HOOFDSTUK 1: m/v ALBERTVILLE- Kongoboot

    Hoofdstuk 1: m/v Albertville

     

     

    Zelfs God kan het leven niet veranderen

     Agathon

               

    Kongoboot

     

                Twee kleurige herinneringskaarten ‘DOOP ONDER DE LINIE’ bevestigen dat Neptunus en Saturnus, zoon van Cybele,  op 13 mei 1957 verklaren dat zowel mevrouw Jacqueline als meneer Jozef Van Mullem moedig de talrijke en afwisselende beproevingen die met dergelijke doop gepaard gaan hebben ‘onderstaan’(sic) waardoor hen op alle wateren vrije doortocht wordt verleend en meer in het bijzonder naar het voormalige ‘Belgisch-Kongo’.

                Er is natuurlijk méér gebeurd tijdens die overvaart met de allures van een cruise,  dan een doop onder de linie.  Er was de routine van elke dag beginnend met een oeverloos ontbijt met keus uit zowat twintig soorten brood en veel bijkomstigheden, een voormiddag opgevuld met georganiseerde gezelschapsspelen tot aan de ‘apero’ als inleiding tot een middagmaal van vier gangen.  De traditionele siësta werd gevolgd door een gevarieerd vieruurtje.  Nadien was het wachten op de avondlijke ‘apero’ bij de kapitein of een andere gezagsdrager dat overging in een overvloedig begoten avondmaal van weerom minstens vier gangen.  Vele dagen werden deze gastronomische inspanningen afgerond met een of ander avondfeestje.  Als voorbereiding tot het harde leven in de kolonie moest dit regime veertien dagen worden volgehouden.

                Aangezien  (toekomstige) Filip met ons meevaarde extensively in embryonic form, zoals Ustinov het eens uitdrukte had dit wellicht iets te maken met de minder goede reactie van Jacqueline op een paar dagen onstuimige zee. 

    In 1957 was er nog zoiets als pioniersgeest nodig  om als ‘koloniaal’ landbouwkundig ingenieur het moederland te verlaten.  Je kende weinig of niets van het toekomstig werkgebied.  De studie van tropisch landbouwkundig ingenieur stoelde op boekenwijsheid en op verhaaltjes van oudgedienden.  Praktijk  in the field was er niet bij. Zo was het mogelijk dat een versbakken ingenieur bij zijn  aankomst in de kolonie de Latijnse naam Elaeïs waarmee een oliepalmboom wordt bedoeld verwarde met Hevea, de Latijnse naam voor rubberboom.

    Dat mijn professionele kennis op dat ogenblik zuiver theoretisch was maakte weinig uit.  De stage bij het N.I.L.K.O. zou wel voldoende zijn om een deel van de praktijkachterstand weg te werken.

     

    09-08-2009, 11:42 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.VAN KONGO NAAR AMERIKA : VOORWOORD

    There is only one history of importance,

    And it is the history of what you once believed in,

    And the history of what you came to believe in,

    and what cities or country you saw,

    and what trees you remembered

    Kay Boyle (White as snow)

     

    Voorwoord

     

     

                Toen ik op 4 mei 1957 naar Kongo vertrok bevroede ik  niet dat dit het begin zou vormen van een 30-jarig verblijf in het buitenland.  Een buitenland verspreid over drie continenten.

                Na een stage van zes maanden  bij het N.I.L.K.O  in Yangambi en Bambesa werd ik gedropt  in het district van Boven-Uele.  Ik maakte er kennis met de sterk ontwikkelde ondernemingslandbouw  alsook met  het paysannaatstelsel in het afgelegen savanne-gewest  Faradje.

                Exact tien jaar later op  29 januari 1967 – na een kort verblijf in de privé-sector en ietwat langer op het ministerie van landbouw als veeteeltconsulent, werd ik door de toenmalige D.O.S. in samenspraak met de landbouwfaculteit van Gent naar Tunesië gestuurd om er het Station Expérimentale de la Manouba project te leiden.

                Een brief – zeven jaar later - van directeur-generaal Grooten  was de opening naar een carrière van landbouwattaché die bijna twintig jaar heeft geduurd in  Zweden, de toenmalige B.R.D en Oostenrijk, het V.K. en Ierland en tenslotte Noord-Amerika( U.S.A.,Canada en Mexico)

                Het ‘sukses’ – om een groot woord te gebruiken - van dergelijke carrière is voor een groot deel te danken aan je vrouw.  Heel de tijd was zij de noodzakelijke steun waardoor het mogelijk was goed te functioneren en te doen wat niet altijd wordt voorgeschreven maar onmisbaar is voor een excellent verloop van de dingen.

                Het is evident dat je in een buitenlandse carrière met ‘talen’ wordt geconfronteerd.  Grosso modo verbleven we een decennium in Franstalig, een decennium in Duitstalig en tenslotte een decennium in Engelstalig gebied.  We zijn dankbaar dat we al die ‘grote’ culturen met al hun  mogelijkheden en verassingen hebben mogen meemaken.

                Lang geleden werd met deze dagboeknotities  begonnen en delen eruit werden vroeger reeds gepubliceerd.  Ze werden recentelijk een beetje herwerkt wat betekent dat ze wat werden uitgedund en dat de meer privé aspecten werden weggelaten.

     

    Brugge, november 2007.

     

    09-08-2009, 11:26 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een paar jaar geleden  publiceerde ik in een beperkte oplage een boek 'VAN KONGO NAAR AMERIKA', dagboeknotities m.b.t. een dertigjarig verblijf in het buitenland: Kongo, Tunesië, Zweden, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Amerika, het grootste part als landbouwattaché op de Belgische ambassades te Stockholm, Bonn, Londen en Washington D.C.

     

    Het boek zal hoofdstuk per hoofdstuk - als opeenvolgende berichten - de eerstvolgende dagen op deze blog worden gepubliceerd.


    Jozef Van Mullem

     

    Van Kongo naar Amerika

     

    Dagboeknotities

    1957-1996

     

    09-08-2009, 11:24 geschreven door Jozef Van Mullem

    Reageer (0)
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (6 Stemmen)
    Categorie:dagboek
    Archief per week
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!