Lieve Joris (1953) is een Vlaamse schrijfster. Volgde, na wat rondtrekken, de School voor Journalistiek in Utrecht en schreef voor de Haagse Post, NRC en Avenue. In 1986 debuteerde ze met De Golf, een reisverslag. Er zouden nog meer reisverslagen volgen.
In Op de vleugels van de draak reist ze naar het Oosten, beginnend met Dubai en verder naar China om uiteindelijk weer in haar geliefde Afrika te belanden. Ze reist op haar manier. Ze trekt op met vrienden die ze leerde of leert kennen, probeert zoveel mogelijk te logeren bij mensen ter plaatse om zo hun wereld vast te leggen. Ze doet dat in een taal die meesleept. Je krijgt bijna geen tijd om te ademen. De verhalen wervelen als een windhoos over je heen. Het is moeilijk het boek ter zijde te leggen, want het ene verhaal sleurt je mee naar het volgende.
Zo reist ze samen met Afrikanen naar China, bezoekt Chinezen die meestal ook buiten het land geweest zijn, vooral in Afrika. De vrienden met wie ze optrekt zijn commerçanten, mannen en vrouwen. Door hun ogen en hun verhaal leren we kijken hoe een Afrikaan denkt over de Chinezen, de Chinezen over Afrika, maar ook hoe ze denken over hun eigen land.
Met veel respect stelt Lieve Joris het verhaal van haar gesprekspartners aanwezig. Daardoor maken we kennis met een andere samenleving, een andere cultuur. Toch is het culturele aanbod beperkt. In dit boek volgt ze handelaars: hoe ze inkopen doen, hun waren verschepen, hun waren aan de man brengen, hun hoop, hun verwachtingen. De schrijfster benadert met veel openheid het anders- zijn van haar gesprekspartners. Hoewel, vaak krijg je de indruk dingen te herkenen
en dat die herkenning bv. een periode betreft, die nog niet zo heel lang achter ons ligt.
Door de boeken die Moses las, beseft hij dat zijn ouders zowel slachtoffer als dader moeten zijn geweest. Iedereen was bang in die periode, waardoor veel mensen ook slechte dingen deden. (p.148)
Mao was een slimme man, maar hij veroorzaakte de ene ramp na de andere. Een meewarige glimlach verschijnt om Shudis lippen. Mijn vader bleef in hem geloven. Mao zelf was goed, zei hij, hij had alleen slechte raadgevers. (p.183)
Toch is het een probleem dat wij geen religie hebben, zegt hij, geen heilige dagen, geen vrijdag zoals de moslims, geen zondag zoals de christenen wij werken de hele week door. Amoreel zijn we, alleen geld en wetenschap tellen voor ons. Mensen hebben wel altaartjes voor hun voorouders, maar dat noem ik pragmatisch bijgeloof: ze dienen alleen om materiële gunsten te vragen. (p.103)
Vooroordelen zijn niet alleen hier bij ons werkzaam. Chinezen hebben hun opvattingen over Afrikanen en omgekeerd en wij, als westerlingen en vroegere kolonisatoren, gaan daarin niet vrijuit.
Zo stelt een van de Afrikaanse vrienden: Vroeger waren alle Chinezen arm, zegt hij. Ze hadden niets te eten, ze aten elkaar op van de honger. (p.49)
Jazeker westerse documentaires tonen ons alleen het arme China. Net zoals ze Afrika altijd van de slechtste kant laten zien. (p.77)
Wanneer de Chinese autoriteiten hem verwijten dat Afrikanen slecht of crimineel zijn, antwoordt Atta: jullie hebben in China gevangenissen. Wie zitten daarin, toch niet voornamelijk buitenlanders? Er zijn slechte Chinezen, net zoals er slechte Afrikanen zijn. (p.81)
Een Chinese student kwam eens naar hem toe en zei: Het spijt me je dit te moeten vragen, maar klopt het dat jullie in Afrika in bomen leven en alleen kleren aantrekken om naar hiertoe te komen?
(p. 132)
De Taiwanese bazen keken op ons neer, zegt Catherine. In China aten de mensen gras, beweerden ze.
En wij hoorden in China dat ze in Taiwan bananenschillen eten, pareerde Catherine. (p.237)
Tussendoor komt de harde werkelijkheid van een bepaalde vorm van kapitalisme te voorschijn. Ook dat klinkt niet onbekend.
De Taiwanese fabrieken in Newcastle waar Catherine over praatte, zijn intussen overgenomen door Chinezen, zegt ze. De situatie is er niet bepaald beter op geworden: de salarissen liggen ver onder het minimumloon en bazen sluiten de arbeiders op omdat ze vinden dat ze niet hard genoeg werken of buiten staan te niksen. Laatst was er een brand in een fabriek waarbij arbeiders omkwamen omdat de deuren op slot waren, zegt ze. De kranten spraken er schande van.
Veel Chinezen van zijn generatie beweren hier naar toe gekomen te zijn voor het avontuur, zegt hij, terwijl ze in feite de armoede ontvluchten, want zelfs een professor was schamel behuisd en zijn keuken bevond zich doorgaans buiten, terwijl het in de winter in grote delen van China bijtend koud is. (p.271)
Dorpelingen leggen volgens haar geld bijeen om een van hen naar Zuid-Afrika te sturen. Een dag na hun aankomst zitten ze al in een of ander winkeltje. Ze werken zeven dagen per week, kijken nooit tv en beginnen vanaf de eerste maand hun schuld af te betalen. Na een jaar of vijf hebben ze van uit Zuid-Afrika iets opgebouwd in China, waarna ze terugkeren en geld lenen aan de volgende dorpeling.
(p. 249)
Stilaan veroveren Chinezen Afrika, in het kielzog van de grote handelscontracten, vb. de bouw van autostrades of een ziekenhuis. Komen ze eerst mee als arbeiders bij die projecten, stilaan volgen de handelaars. Ze beginnen een soort winkel, heel klein. De Chinezen staan bekend als harde werkers en stilaan kunnen ze een plaats veroveren in de samenleving. Terugkeren naar het thuisland is vaak moeilijk: wie geproefd heeft van Afrika blijft door dit continent voor altijd aangetrokken.
Tussen de verhalen door komt de grote wereld kijken, wat wij met één woord: mondialisering noemen. Hoe kleinschalig een individueel winkeltje (vb. een strijkplank met horloges) ook is, toch komt de crisis ook daar een intrede doen
Ze bezocht de befaamde kopergordel en was verbaasd dat alle mijnen in handen zijn van buitenlanders: geen enkel bedrijf is Zambiaans. Ik hoop dat er niet nog meer industrie komt, want nooit zag ik een hemel zo blauw en wolken zo wit als in Zambia. (p.224)
(Ridja Kongo)
Jullie zitten echt midden in de mondialisering.
Jullie toch ook?
Nee, nee, glimlacht hij droevig, wij zijn het onderwerp van de mondialisering. Wij zijn het rendez-vous van het geven en nemen, zoals de Senegalese president Senghor het noemde, misgelopen - wij zijn aan de ontvangende kant gebleven. (p.287)
Wat dit boek zo boeiend maakt is, dat naast het individuele verhaal een sociaal verhaal verschijnt. Je wordt niet alleen geconfronteerd met een bepaald individu, maar ook met een samenleving die vaak doet opkijken. Inderdaad, zo kan men ook samenleven, vb. zonder banken en toch internationaal handel drijven. Kan dat? Blijkbaar wel.
Het is een boek om in één ruk uit te lezen
en wellicht nadien nog eens te lezen. Er wordt ons een wereld aangeboden die zo totaal anders is dan degene waarin wij ons thuis voelen. Ik denk niet dat het de bedoeling van de schrijfster is om ons met een belerend vingertje die ander cultuur aan te prijzen, maar gewoon in een wervelende stijl en met een humoristische ondertoon, een wereld kenbaar te maken die anders maar evenwaardig is. Waardoor het besef ontstaat: we zijn met velen op deze grote aarde en iedere mens probeert van zijn leven iets waardevol te maken.
Een ideaal boek voor komende winterdagen.
|