Voor de vierde winter op rij was Miel nu dakloos maar nog nooit had hij het zo koud gehad. Het vroor stenen uit de grond en overal was de dikke sneeuwlaag aangevroren. De tijd dat ook hij vanuit een goed verwarmd huis naar een sneeuwtapijt buiten kon kijken was lang voorbij. Eerlijk gezegd herinnerde hij zich die tijd al bijna niet meer of hij wou zich die tijd niet meer herinneren omdat dat soort gedachten hem alleen maar week maakte en weekheid kon je in het leven onder de blote hemel nog meer missen dan kiespijn.
Door een speling van het lot, in dit geval een kaartjesknipper die hem hier van de trein gezet had omdat hij geen vervoerbewijs had, was hij in dit onooglijk stadje beland. Het feit dat hij geen enkel identiteitspapier bij zich had, dat hij uren in het rond stonk en gekleed was in lompen zette de conucteur niet bepaald aan tot enig mededogen. Daar had Miel wel op gerekend want we waren toch in de kerstperiode en iedereen kent toch dat verhaal van mensen van goede wil enzovooorts. Ach wat, dacht Miel, wat zou het ook, mededogen dat is toch iets uit een andere wereld, dat weet ik toch al lang en schudde ook die gedachte van hem af.
En zo dwaalde hij doelloos rond in dit stadje. De weinige mensen die hij kruiste keken de andere kant op of, als ze hem opmerkten, staken ze vlug de straat over maar ook daar was hij al lang aan gewend. Hij had het stadje nu zeker al vier, vijf keer doorkruist en nog steeds had hij geen plek gevonden waar hij een beetje beschut tegen de bijtende zou kunnen slapen. Hij was ook al in twee café's buitengetrapt want geld om iets te drinken had hij niet; hij wou enkel een beetje warmte maar dat was hem niet gegund. Tot overmaat van ramp begon het ook weer te sneeuwen en stak er een ijzige wind op. Miel dacht: "In beweging blijven anders ben je er binnen het uur geweest" en met het beetje energie dat nog in hem zat strompelde hij verder, kop in de grond. Toen hij opkeek zag hij dat hij weer op het marktplein beland was, vlak voor een café waar slechts één klant aan de toog zat. Met de moed der wanhoop waagde hij het binnen te stappen. Het eerste wat hij hoorde was dat er een liedje speelde van zijn grote helden, The Horses. Hij herkende het nummer meteen, het was 'The Graveyard Song' maar dan de live versie uit hun 'Horses on the Road' album. Vervolgens zag hij de patron op hem afkomen en die had niet bepaald de beste bedoelingen, dat kon hij zo wel zien. Hij wou al weer naar buiten gaan, de kou in, toen de man aan de toog zei: "Jef, laat die man nu" en tot Miel "Hé, man, kom er bij zitten en drink een koffie met mij want met z'n tweeën is minder eenzaam dan alleen." Onzeker keerde Miel op zijn stappen terug en nam plaats op het barkrukje naast de man. De man stelde zich voor als de Wiggen en terwijl hij twee koffie's bestelde nam Miel hem tersluiks op. Deze Wiggen was eerder klein van stuk, vooraan in de zestig, pretoogjes, jeans en dikke zwarte pull. Op één of andere manier kwam deze man hem vaag bekend voor maar hij slaagde er niet in hem thuis te brengen.
Toen de twee dampend hete koffie's op de toog stonden, kon Miel het niet laten om met beide handen het kopje vast te nemen en gulzig van het goddelijke vocht te slurpen. Hij verbrandde zijn tong maar de warme koffie kikkerde hem ongelooflijk op. De Wiggen zat hem geamuseerd te bekijken en zei: "Man hoe kom jij er voor en je stinkt uren in het rond. Wat is er met jou gebeurd?" "Zo", dacht Miel, "dat is weer eens wat anders, iemand die op de man af zegt waar het op staat". Hij aarzelde even voor hij antwoordde en zei toen: "Ik ben Miel, dakloos en enkele uren terug van de trein gegooid en dus wacht ik hier tot de vriezeman bij mij het licht definitief uitdoet." De Wiggen begon onbedaarlijk te lachen en Miel werd hierdoor wat kregelig want hij snapte niet wat hij voor grappigs gezegd had. Daar buiten was het bittere ernst. Maar voor hij iets kon zeggen zei de Wiggen: "Neen, Miel, dat is niet grappig maar de vriezeman komt deze nacht helemaal niemand halen, tenminste niet in dit stadje". Hij stond recht, rekende af en deed Miel teken hem te volgen wat hij ook deed want erger dan buiten kon het nergens zijn.
Ver stappen deden ze niet want ze stapten het hotel vlak naast het café binnen. Het was er rustig. Er liepen enkel een paar kelners rond en aachter de bar was iemand bezig glazen op te poetsen. De Wiggen deed Miel teken dat hij in de bar aan één van de tafeltjes moest gaan zitten en zelf stapte hij op de barman af. Hij praatte wat en de barman knikte ernstig van ja en verdween dan naar achteren. Ondertussen kon Miel zich maar niet van de indruk ontdoen dat hij de man kende uit een vroeger leven. Flitsen van beelden kwamen hem voor ogen maar te onduidelijk om er iets te kunnen van maken.Wat hem in dit hotel wel opviel was dat er een soort huiselijke warmte hing die hij in tijden niet meer gevoeld had en dat er niet de gewone muzak speelde maar muziek naar zijn hart van Stones, Beatles, Horses, Irish Coffee, The Moonlovers en nog veel meer. "Verdomme," dacht hij, "wat er ook gebeuren mag ik zit hier nu toch goed, lekker uit de kou en ik begin het al wat warmer te krijgen en die Wiggen blijft daar maar staan." Met de zalige muziek in zijn hoofd liet hij zich onderuit zakken in de zetel en doezelde weg.
Daardoor had hij niet gemerkt dat er weer een man achter de bar stond maar niet de barman. Het was duidelijk dat dit de eigenaar van het hotel was die in een geanimeerd gesprek gewikkeld was met de Wiggen. Na dat gesprek deed de man enkele telefoontjes en riep het aanwezige personeel bij zich. Het was duidelijk dat hij instructies gaf want al snel verdween iedereen naar verschillende kanten van het hotel. Zelf deed hij de deur van het hotel op slot en ook de Wiggen verdween.
Dan stapte de man op Miel af en schudde hem zachtjes wakker. Miel keek verdwaasd op en realiseerde zich toen weer waar hij was. "Meneer", zei een man die hij nog niet had gezien, "zou u zo vriendelijk willen zijn mij te volgen?" Miel was zo verbouwereerd dat hij enkel kon zeggen: "ja, maar waar naartoe?". "Maakt u zich geen zorgen." antwoordde de man en deed teken hem te volgen. Ze stapten een lift in en weer uit op de eerste verdieping. De man opende een deur en ze stonden in één van de hotelkamers. "Neemt u rustig de tijd om u op te frissen en verse kleren aan te trekken. Alles is hier voorhanden.", en hij verliet abrupt de kamer. Het enige wat hij nog zei was: "U wordt over een half uurtje beneden verwacht." Miel begreep er steeds minder en minder van maar deed toch maar wat hem gevraagd was. Wat had hij per slot van rekening te verliezen?
Na een klein half uurtje ging hij fris gewassen en geschoren en met nieuwe kleren terug naar beneden. Op die ene man na die hem naar die kamer gebracht had was het hotel nu helemaal verlaten. Ook van de Wiggen geen spoor te bekennen, het was alsof die in rook was opgegaan. De man bekeek Miel goedkeurend en zei: "Wilt u mij volgen?". Ze gingen door de bar en kwamen in het restaurant en daar was een tafel gedekt voor één persoon. "Neemt u plaats", zei de man, "het eten wordt zo opgediend en over een half uurtje ben ik er terug. Is de muziek naar uw zin?" Miel knikte en zei: "Dat zijn The Horses met Dream Song uit hun Fast Fingers album." "Een kenner", antwoordde de man en verdween.
Het eten was meer dan uitstekend en Miel liet het zich smaken alhoewel hij het moeilijk had om te geloven dat hem dit overkwam. Het was na iets meer dan een half uur dat de man terugkwam en vroeg: "Heeft het gesmaakt?". Miel antwoordde: "oh ja, meneer, heerlijk maar waar...wat..." maar voor hij verder nog iets kon zeggen zei de man: "Volgt u mij terug en zeg maar Peter".
Ze gingen een trap af en kwamen in een grote kelderruimte. Buiten zij tweeën viel er niemand te bespeuren. De man rommelde wat met een sleutelbos en opende toen een gecapitonneerde deur. Daar stonden ze dan, in de repitieruimte van één of andere groep. Dat was duidelijk want er stonden overal instrumenten en een volledige geluidsinstallatie. En er stond één stoel waar Miel moest gaan opzitten. Toen verdween Peter door een deur achteraan in het lokaal en de lichten gingen uit. Na een paar minuten floepten ze weer aan en daar stonden vijf heren van stand waaronder de Wiggen. In deze opstelling herkende hij ze meteen : Dit waren zijn helden, dit waren The Horses. Voor hij zich dat goed en wel gerealiseerd had barstte er een hemels rockend Masterpiece los. Er werd niks gezegd maar des te meer gespeeld. De jongens speelden alsof hun leven er van af hing. 'Woman in trouble', 'I'm alive', 'Lonesome Linda', 'Mystery horse', 'Rambling Pony', 'Train to Eternity', 'The Duke's Theme' en nog veel meer passeerden de revue tot de muziek zachtjes vervaagde en Miel niks meer hoorde.
De volgende dag in de vroege morgen werd door twee politiemannen voor het Heartbreak Hotel op de Markt van Durmeland het bevroren lijk gevonden van klaarblijkelijk een dakloze. De man had nog geprobeerd om het Heartbreak Hotel binnen te geraken maar dat was met de Kerst- en Eindejaarsperiode gesloten. Het was al de zesde dode sedert de harde vrieskou vorige week begonnen was. De regering beloofde al het mogelijke te doen om dit probleem op te lossen en deed een beroep op het mededogen van de bevolking voor deze mensen.
19-12-2009, 00:00 geschreven door camiel
|