In Lovenjoel staat een huisje en in dat huisje woont een mannetje. Hij woont daar samen met zijn hond Kefkef. Verder duldt hij enkel het gezelschap van de vogels op voorwaarde dat zij hem 's ochtends wekken met een vrolijk deuntje. Wat er in de wereld allemaal omgaat daar heeft hij geen flauw idee van. De mensen uit het dorp kent hij niet. Hij leeft op het ritme van de seizoenen. De zon komt op en het mannetje komt uit zijn bed. En samen met de zon zegt hij ook dag tegen de dag. Wat geld is weet hij niet. Nog minder weet hij wat bezit is. De tijd heeft geen vat op het mannetje. Een slecht humeur kent hij niet. Praten doet hij enkel met Kefkef en die antwoordt onveranderlijk met wafwaf. Een menselijk wezen heeft het mannetje al in geen eeuwigheid meer gezien en als hij dan helemaal in de verre verte toch iets meent te ontwaren dat op een menselijk wezen lijkt dan trekt hij zich strategisch in zijn huisje terug.
Terwijl de rest van de wereld door de mensen om zeep wordt geholpen, blijft het stukje wereld daar in Lovenjoel waar het mannetje woont, onveranderlijk mooi en puur. Het mannetje zal nog heel lang leven, veel langer dan wie of wat dan ook. Samen met Kefkef wordt hij zo oud als de eeuwigheid.
|