Leven is voor later.
Voor ieder mens betekent de dood het einde der tijden en de geboorte het begin van het leven of tenminste zo zou het moeten zijn
De nonnen beleefden duidelijk veel pret aan het spelen met een jongetje van zes jaar. Dat jongetje zag er wel een beetje raar uit. Hij bestond alleen maar uit een hoofd met 2 ogen en dat was het. Het
regende maar daar schenen de nonnen geen last van te hebben. Ze dolden met het hoofd dat het een lieve lust was.
“Heb je pijn op je borst” vroeg de verpleegster van de spoeddienst.
“Neen” antwoordde hij.
“Wat voel je dan?” vroeg zij.
“Angst” antwoordde hij.
Ze gooiden het hoofd tegen de muur, ze gooiden het naar elkaar, het kwam in de plassen terecht, ze trapten er op en ze lachten een wrede lach, een lach zoals nog niemand ooit gehoord had.
“Angst? Welke angst? Angst waarvoor?” vroeg de verpleegster.
“Dat weet ik niet. Ik heb het zo koud.” zei hij.
“Bloeddruk is in orde. Het hart is ok. Niks aan de hand.” sprak ze.
Hij zei niets en staarde in het ijle.
“Ik zal de neurologe oproepen” zei ze.
Het kind was machteloos, volledig overgeleverd aan deze dienaressen van god. Hij was letterlijk en figuurlijk hun speelbal. Het stond doodsangsten uit.
“We hebben niets gevonden, meneer, alles lijkt in orde maar laat voor alle zekerheid maar eens een foto van je hersenen nemen” zei de neurologe.
“Ach ja,” dacht hij, “dat kan er ook nog wel bij” maar hij zei niets.
“Dan mag je nu naar huis” zei ze.
Af en toe kwam iemand kijken wat al dat kabaal op de speelplaats te betekenen had. Toen zij de nonnen bezig zagen haalden zij de schouders op en verdwenen weer, terug naar waar ze mee bezig waren voor ze door het lawaai afgeleid werden. 1
Niemand kwam het kind ter hulp.
Daarna werd de patiënt aan zijn lot overgelaten. De oorzaak hiervan was waarschijnlijk het feit dat hij al voor de vierde keer op spoed belandde met dezelfde verschijnselen. Zijn geloofwaardigheid was volledig weg. Het was er weer zo eentje die dacht dat hij van hyperventilatie zou sterven.
Zonder enige overgang stapte hij op een kasseiweg die schijnbaar zonder einde was. Hij was volwassen. Hij had de handen diep in zijn zakken en het hoofd diep tussen de schouders. Een twintigtal meters achter hem aan liep een hele meute mensen die hem bekogelden met kluiten aarde en stenen. Ze scholden hem uit voor nietsnut, mislukkeling, arrogante klootzaak en nog veel meer van dat fraais. Hij probeerde er geen aandacht aan te schenken maar iedere aardkluit, iedere steen, elk scheldwoord raakte hem tot in het diepste van zijn wezen. De hele lange mars probeerde hij zich te verzetten door er flink de pas in te zetten. Uiteindelijk moest hij dat verzet opgeven en hij liet zich vallen langs de kant van de weg. Nu zag hij de wrede, van haat en woede verwrongen gezichten van zijn achtervolgers. Een non, die hij zich nog herinnerde van het spelletje, maakte zich los uit de menigte. Ze had een groot stenen kruis in de hand. Hij zag haar op zich afkomen en berustte in zijn lot. Ze hief het kruis de hoogte in en krijste: “Moge god u genadig zijn”. Met een harde klap liet zij het kruis op hem neerkomen.
Met een schok kwam hij weer tot zichzelf en stelde vast dat hij in de auto zat. Zijn vriendin zat achter het stuur en bekeek hem zorgelijk. Hij probeerde zich te herinneren wat er gebeurd was. Was het een droom? Een hallucinatie?
Hij keek zijn vriendin aan en vroeg: “Heb ik geantwoord op de vragen die ze mij op spoed geseld hebben?”
Ze knikte van ja en hij vroeg vervolgens of hij de juiste antwoorden gegeven had en weer knikte hij van ja. Vervolgens vertelde hij haar wat hij gezien had. Ze reageerde niet maar keek hem veelbetekenend aan. Hij begreep waar deze blik op sloeg en besefte dat het de hoogste tijd was om zijn demonen te verdrijven.
|