Ieder kind heeft in zijn jaren van onschuld recht op genegenheid, geborgenheid, tederheid en liefde of tenminste zo zou het moeten zijn.
Over zijn prilste kindsheid wist hij zo goed als niets, toch niet uit eigen herinneringen. Voor hem was het net of hij had zijn eerste zes levensjaren overgeslagen.
Ongeveer tot zijn veertigste had hij deel uitgemaakt van het clubje genaamd de rooms-katholieke kerk. Vandaag begrijpt hij nog niet hoe hij daar al die tijd bij kon blijven. Immers, in de naam van de rooms-katholieke god, jezus en de heilige geest hebben nonnen en pastoors zijn leven grondig verwoest. Misschien kwam het omdat hij gewoon niet wist dat men zich kon laten ont-dopen. De dag dat hij dat te weten kwam heeft hij daar meteen werk van gemaakt. Hij schreef een briefje naar het bisdom en kreeg snel een briefje terug met de vraag om hen te laten weten waar hij gedoopt was. Niemand had hem dat ooit verteld maar op zijn identiteitskaart stond waar hij geboren was en dus veronderstelde hij dat hij daar, in de materniteit van het ziekenhui, ook wel zou gedoopt zijn. Dat was in de tijd dat hij geboren was vaste prik. Een telefoontje naar het ziekenhuis volstond om de bevestiging van zijn vermoeden te krijgen. Hij maakte plaats en datum over aan het bisdom en al snel liet men hem weten dat hij geschrapt was uit de doopregisters. Voor hem was dat een hele bevrijding en meteen wist hij ook waar en wanneer hij gedoopt was.
Al jaren piekert hij zich suf over wat er in die periode toch wel zou kunnen gebeurd zijn maar een antwoord vindt hij niet, hoe diep hij ook in zijn geheugen wroet. Een buurvrouw vertelde hem ooit het volgende:
“Ja, ik weet nog dat jij een heel rustig ventje was toen je een jaar of drie, vier was. Telkens ik bij jullie aan huis kwam zat jij in je houten schommelpaard en daar kon je uren blijven zonder iets van jou te laten horen. Meestal viel je daat gewoon in slaap.”
Een andere buurvrouw, een café-bazin, vertelde hem iets over zijn grootvader. Die herinnerde hij zich nog al was het maar omdat hij hem op tienjarige leeftijd dood op de vloer gevonden heeft.
“De naam van je grootvader was Gustave. Hij was de vader van je moeder en hij woonde bij jullie in. Het was een zeer flinke man die op hoge leeftijd nog te voet naar zijn geboortedorp ging en dat ligt niet meteen naast de deur. Maar soit, voor zover ik weet was jij zijn lievelingskleinkind. Op zondagvoormiddag kwam hij, gekleed in zijn zondags zwart ribfluwelen pak, zijn 'druppelkes' drinken. Jij was altijd bij hem en voor jou kocht hij een stuk chocolade. Ja, je opa was een heel ander en veel beter mens dan je oma of je moeder.”
|