Jeugdvrienden
En zo kwam hij uiteindelijk aan bij een café die er in zijn jeugd niet was maar hij wist dat de bazen jeugdvrienden van hem waren. Er was een soort terras, nu ja terras, er stond eigenlijk één tafeltje buiten met wat stoelen er omheen. Hij zette zich op één van de stoelen en terwijl hij wachtte op iemand die zijn bestelling zou komen opnemen, stelde hij vast dat dit dorp dood was. De stilte die er hing was de stilte van verlatenheid. Een vrouw kwam naar buiten en hij herkende haar meteen maar zij hem blijkbaar niet want niets in haar houding wees er op dat zij wist wie hij was. Hij bestelde een koffie en toen zij die gebracht had vroeg hij haar hoe het met haar en haar man ging. Ze keek hem heel verbaasd aan en vroeg wie hij dan wel mocht zijn. Toen hij zich voorstelde, slaakte zij een kreetje en sloeg haar hand voor de mond. Ze zei niks tegen hem maar begon op haar man te roepen. Die kwam er aan en dacht dat er iets gebeurd was maar toen keek hij naar hem en in zijn ogen zag hij de herkenning. Het moest zowat 35 jaar geleden zijn dat zij mekaar voor het laatst gezien hadden. Er werden herinneringen uitgewisseld en het ging er zeer hartelijk aan toe. En plots verschenen daar één na één de vrienden uit zijn jeugd. Een tiental waren er uiteindelijk. Terwijl hij met de wward in gesprek was had zij die allemaal opgebeld en ze waren gekomen. Blijkbaar woonden ze allemaal in de buurt. Ze wilden vooral weten of hij dan toch getrouwd was. Ja, antwoordde hij en ook weer gescheiden. Hij had vooral zin om te luisteren en niet om zijn complex leven voor hen uit de doeken te doen. Hij stelde vast dat zij eigenlijk nog altijd de jongens waren van toen en hij vroeg zich af of ze dat ook van hem dachten maar wou het niet weten. En plots was hij het moe. Wat moest hij met al dat gedoe over vroeger? Vroeger was voorbij en zou nooit meer terug komen. Hij moest één of andere smoes bedenken om hier weg te komen want bij sommigen begon de alcohol ook al te werken. Hij vond niet meteen iets geschikts en daarom zei hij maar dat hij zijn kleinkind, dat hij niet had, van school moest halen. Hij zwaaide nog eens met zijn hand, haalde diep adem en stapte resoluut naar zijn auto die slechts enkele meters verder op het kerkplein geparkeerd stond. Hij vertrok zonder op- of omkijken en hij wist dat hij hier nooit meer zou komen. Zijn jeugd was voorbij en gelukkig maar.
|