Tantrisch Boeddhisme
In de 8ste tot de 12de eeuw (Pala-periode) was het Tantrisch Boeddhisme in India en ver daarbuiten een belangrijke beweging. Het kwam op als een protestbeweging, buiten de machtige Boeddhistische kloosters, en werd meer door leken gedragen dan door monniken en nonnen. De Tantrabeweging streefde naar een meer wereldse toepassing van de aloude zelfbeheersing, dus ook in de familie, het dorp, de markt, op de crematieplaats. Tantra liet verlangen, passie en extase deel laten uitmaken van de religie. De Tantrikas wilden zich in het leven storten in plaats van ervoor te vluchten. Deze ideeën kregen grote populaire aanhang en wonnen ook de kloosteruniversiteiten voor zich. Zwervende Tantrikas droegen het nieuwe geloof uit tot ver buiten de grenzen van India. En eeuwenoude religieuze praktijken van het platteland, uit het Indiase oerwoud en de grensgebieden werden geïmporteerd in de Boeddhistische Tantra.
Het Tantrisch Boeddhisme zette zich sterk af tegen een aantal gangbare opvattingen. Met name het idee van de noodzaak van verlichting door wedergeboorte wordt afgewezen. Verlichting binnen je huidige leven is mogelijk door extatische seksuele vereniging. Daarom wordt ook het celibatair (zonder seksuele partner) leven in de kloosters als weg naar verlichting afgewezen. Het kaste-systeem en de ondergeschikte positie van vrouwen in de Indiase samenleving worden afgewezen. Tantrikas geven er de voorkeur aan om hun maatschappelijke positie te verliezen om Tantra te kunnen beoefenen met een mannelijke of vrouwelijke partner uit een lagere kaste. Edellieden geven hun maatschappelijke positie op en beoefenen een eenvoudig beroep om hun hoogmoed te verliezen. Vrouwen zijn gelijkwaardig en worden zelfs voorgesteld als belichaming van vrouwelijke Boeddhas die door de mannelijke Tantrikas seksueel vereerd dienen te worden. Alcohol en diverse soorten vlees zijn niet langer taboe. Allerlei andere verboden uit het Hindoeïsme en Boeddhisme, gelden niet meer. Regelmatig moeten Tantraparen zich dan ook tegen de volkswoede beschermen door het vertonen van toverkunsten, zoals door de lucht vliegen of over water lopen, die hun steun door de goden bewijzen. Tantrabeoefenaren wisselen hun kennis en ervaring uit in Tantrakringen, die soms bestaan uit alleen maar Dakinis (vrouwelijke Tantrika), of waarin vrouwen in ieder geval een dominante positie innemen. Tantrakringen komen vaak ver weg van de beschaafde wereld bijeen (in de wildernis, op crematiegronden, of nu nog incidenteel in de steppen van Mongolië) om te drinken, te eten, ceremonieën op te voeren, elkaar alle logica tartende gedichten voor te dragen, en soms om seksuele orgieën te hebben. De manier waarop volgens de Tantrageschriften beroemde yogas en yoginis elkaar gevonden hebben, heeft ook zeer weinig te maken met de westers romantisch-monogame benadering die wij liefde noemen: het gaat naast ervaring in Tantra-beoefening vooral om bepaalde karaktereigenschappen, zoals deze blijken uit bijvoorbeeld een zeer geconcentreerd en elegant gedrag in de alledaagse arbeid, of het vermogen om door een belediging iemands ik-gerichtheid door te prikken.
Tibet heeft door zijn unieke geografische ligging, hoog in het Himalaya-gebergte, tussen China en India, altijd gefungeerd als doorgeefluik tussen beide landen. Omdat Tibet in technologisch-maatschappelijk opzicht een primitievere cultuur kent dan de omringende landen, heeft het de proseksuele cultuurelementen beter kunnen handhaven en kon het deze inpassen in de typisch Tibetaanse vorm die het Boeddhisme, hier aannam: het Lamaïsme. Vele boeddhistische Tantrabronnen zijn dan ook Tibetaans. De Lamaïstische kloosterordes die de Tantras bewaard hebben, zijn streng patriarchaal en hiërarchisch georganiseerd. Het celibaat (levenslang geen partner hebben) en de daarmee samenhangende seksuele onthouding zijn in strijd met de eerste boeddhistische Tantras. Toch hebben in Tibet de proseksuele kern en de houding van gelijkwaardigheid tussen man en vrouw telkens weer de kop kunnen opsteken.
|