Het was niet vreemd, dat zij vertrok
met om haar mond die strenge trek;
geen wrevel was ‘t, nog minder wrok:
het was de winst uitzelfgesprek.
Het was, na al haar pijn, geen pijn
wat school in de besloten lip;
het was besef van eenzaam-zijn,
der laatste dingen diep begrip.
Men komt alleen; men gaat alleen
en alles, wat daartussen ligt,
was haar geweest, voor iedereen,
een zelf zicht opgelegde plicht:
onafgebroken dienstbaar zijn,
een zelf-vergeten hulpbetoon
en nu en dan de felle pijn
om zelfs niet het geringste loon.
Schoon nooit om loon iets werd gedaan
trok om haar mond de strenge trek,
de winst, waarmee z’is heengegaan
na duizend nachten zelfgesprek.