appelboompjes
Op een recht, zwart kousenbeen, dunne rokjes opgeheven, dansend in de vroege regen en de tuin voor zich alleen,
staan twee jonge appelbomen, 't witte bloed omhooggestegen, vlinder-hoofden wijd omgeven door hun aller-eerste dromen.
Met hun smalle voet in 't gras, ingetogener en lomer staan zij later in de zomer na te peinzen hoe het was.
Voller wordend met de dagen, vastgegroeid in 't ogenblik, bestemd, mijn zustertjes, - als ik - te wortelen, rijpen en vrucht te dragen.
|