|
En het was op die leeftijd...de poëzie was naar me op zoek. ik weet niet, weet niet vanwaar ze opdook, uit winter of rivier.
ik weet niet hoe of wanneer, nee, geen stemmen, stemmen waren het niet, geen woorden, geen stilte, maar uit een straat werd ik geroepen, uit de takken van de nacht, plotseling, te midden van de anderen, te midden van de felle vuren of alleen op de terugweg - daar stond zij zonder gezicht en raakte me aan.
ik wist niets te zeggen, mijn mond zag geen kans iets uit te brengen, mijn ogen waren blind, en er sprong iets op in mijn ziel, koorts of verloren vleugels, en door die brand te ontcijferen, smeedde ik mijn eigen eenzaamheid en ik schreef de eerste vage regel neer, vaag, onvast, pure nonsens, pure wijsheid van wie niets weet,
- en ineens zag ik de hemel opengaan en zich mededelen: planeten, sidderende landouwen en het donker doorschoten, doorzeefd van pijlen, vuur en bloeseming de overompelende nacht, het heelal.
en ik, nietig wezen, van de grote sterrende leegte dronken, ik naar gelijkenis en beeld van het mysterie, voelde mij zuiver deel van de afgrond en ik wentelde mee met de sterren en mijn hart sloeg op drift in de wind.
|