met de gemeenten HALEN - HERK-DE-STAD - LUMMEN Ooit, op een steenworp, waren we een oergezellig dorp. Nu vreemdelingen voor mekaar in dé stad!
17-01-2007
Beknopte geschiedenis van Herk-de-Stad (Apotheker R. Enckels)
Verklaring van de naam .
Tot aan de Franse Revolutie was de naam van onze gemeente WuestHerk of Wustherck. Het staat vast dat de gemeente haar naam ontleend heeft aan de rivier, die er langs vloeit en niet andersom. Rond de betekenis van Herk is er
vroeger veel fantasie geweven. Sommigen brachten haar in verband met
een Romeins kamp. In de levensbeschrijving van de H. Landewald door
Notger heet onze gemeente Archa, hetgeen een vervorming zou zijn van
Arcx, meervoud Arca, de Latijnse benaming van een versterkt legerkamp.
Onze grote geleerde Wendelen, die
zich, benevens wis- en sterrenkunde, ook met geschiedenis beziggehouden
heeft, schrijft dat Wuestherk doelt op Wisogast, een van de vier
opstellers der Salische Wet, die volgens hem in onze gewesten het licht
zag. Zo ook zou Zelem herinneren aan Salogast, een van de andere
opstellers. Dat alles is natuurlijk uit de lucht gegrepen. Wendelen zal
zich hebben laten leiden door de liefde tot zijn geboortestad, die hij
groots en roemvol wenste. Maar die liefde heeft hem parten gespeeld en de wetenschap geweld aangedaan.
De geschiedschrijver Franquinet leidt Herk af van het oud-germaanse woord harc, dat woud betekende.
De Hasseltse geschiedschrijver
Mantelius brengt Herk in verband met de Romeinse halfgod Hercules en
het voorvoegsel Wuest met het woord verwoesten als herinnering aan de
rampen, die onze stad in de loop der tijden geteisterd hebben. Die
verklaring houdt geen steek omdat de naam Wuustherk al lang in zwang
was voordat Herk door grote branden verwoest werd.
In het licht van de huidige wetenschap levert de verklaring van de naam geen moeilijkheden meer op.
Wijlen de heer professor Carnoy van
de Leuvense Universiteit, die in de verklaring der plaatsnamen zeer
bevoegd was, zegt dat Herk afgeleid is van Arika, het verkleinwoord van
Ara, dat in het Keltisch water of rivier betekende. Herk was dus een
kleine rivier, vergeleken met de Demer, die dicht in de nabijheid ervan
vloeide en in het Keltisch Tamara heette, dat wil zeggen zwart water.
Het voorvoegsel wuust, dat we o.a. in Wuustwezel terugvinden, betekent woeste of ontgonnen grond.
Hoe zijn we van Wuustherk tot de
huidige naam Herk-de-Stad gekomen?
De oorsprong van die
naamsverandering ligt bij de Franse bezetting, die geduurd heeft van
1795 tot 1815. Het voorvoegsel wuust was voor de Fransen
onbegrijpelijk. Zij hebben het weggelaten, maar achter Herck er "la
ville" bijgevoegd om het te onderscheiden van
Sint-Lambrechts-Herck, dat maar een dorp was, vergeleken met onze
gemeente. Na de Belgische onafhankelijkheid hebben de bewindvoerders
het Franse Herck-la-Ville eenvoudig vertaald en zo is het Herk-de-Stad
geworden.
Omstreeks het jaar 1910 heeft een
overheidsdienst - welke weet ik niet - teruggegrepen naar de oude naam
Wuustherk. Hoe dan ook, de poststempel droeg weer de benaming
Wuustherk. Dat heeft, jammerlijk, niet lang geduurd. De toenmalige
burgemeester, notaris Lambrechts, meende er een schimpnaam in te
ontdekken. Het voorvoegsel wuust (woest) zou herinnerd hebben aan de
verscheidene brandrampen, die Herk geteisterd hadden. Ten gevolge van
zijn protest verdween de naam Wuustherk voor goed van het toneel.
Nu we toch bezig zijn met de verklaring van plaatsnamen, zullen we er die bijvoegen van een drietal wijken van onze gemeente.
* "Oppem" was oorspronkelijk op-heim. Heim in het Frankisch betekent woning.
Opheim : woning op de hoogte. * "Dalemveld" was eerst Daal-heim-veld, bijgevolg veld van een woning in de laagte. * "Schakkebroek" is ook van Frankische oorsprong. Het betekende beweegbaar moeras.
In "schakke" vinden we dezelfde stam terug als in schokken, dat ook bewegen betekende.
De plaatsnamen Grote tom en Kleine
tom aan het Groot Monnikenhof zijn van Romeinse oorsprong. Tom
betekende begraafplaats. Denk aan tumulus. Ten tijde van de inval der
Franken in onze gewesten hielden de Romeinen het gebied ten zuiden van
de Demer bezet; de Franken het gebied ten noorden van die rivier.
De Demer was de voornaamste verdedigingslinie van de Romeinen de
Herk, in geval van nood, een tweede verdedigingslinie. De Romeinen
begroeven hun gesneuvelden ongeveer 1 km achter hun verdedigingslinie.
Dat klopt met de ligging van de Grote en van de Kleine tom.
De plaatsnamen van Herk herinneren
bijgevolg aan de verschillende volksstammen, die onze streken bewoond
hebben Herk aan de oerbewoners, de Kelten, die hier woonden vóór
de inval der Romeinen in het jaar 57 vóór Christus de Grote en de
kleine tom aan de Romeinen zelf het voorvoegsel Wuust van Herk,
de plaatsnamen Oppem, Dalemveld en Schakkebroek aan onze rechtstreekse
voorouders, de Franken, die in de derde eeuw van onze jaartelling de
Romeinen verdreven hebben.
Geschiedenis van de parochie en van de gemeente.
Voor zover het ons bekend is, wordt
Herk voor de eerste maal vermeld in een brief van Adrianus IV,
gedagtekend 3 januari 1157, waarin de Paus bevestigt dat het kapittel
van O.L. Vrouw van Maastricht recht heeft op de tienden van de kerk van
Herk. Hetgeen men "tienden" noemde was het tiende gedeelte van de
opbrengst der veldvruchten, dieren, enz., die men geregeld aan de heer
van de streek of aan de kerk moest afstaan. In 't begin werden die
tienden in natura geleverd. Ze werden ingebeurd door de rijproosten.
Dat waren kanunniken te paard, in dit geval de kanunniken van het
kapittel van Maastricht. De graangewassen werden opgeborgen in de
"tiendenschuur" Waarschijnlijk diende "Het Hof" in de eerste
tijden als tiendenschuur. Want het droeg vooreerst de naam korenhuis.
Het staat echter vast dat de tiendenschuur later in de wijk Oppem stond
op een stuk land aan de rechterzijde van de steenweg naar Schulen.
De inning van de tienden schijnt niet
altijd van een leien dakje gelopen te hebben. Want op 18 april 1274
wordt de pastoor van Herk, in uitvoering van een beslissing van het
Concilie van Sint-Truiden, aangemaand zijn parochianen te verwittigen,
dat zij verplicht zijn de tienden te betalen op straf van kerkelijke
ban. Als tiendenheffer was het kapittel
van O.L. Vrouw van Maastricht ertoe gehouden de misgewaden en de andere
voorwerpen van de eredienst te leveren o.a. de tiendenklok. Het
kapittel moest ook zorgen voor het onderhoud van de middenbeuk der kerk. Die verplichtingen werden niet altijd
goedschiks nagekomen. Toen omstreeks het jaar 1336 de kerk door brand
verwoest werd, moest er een proces ingesteld worden om het kapittel te
verplichten zijn verbintenissen na te komen. Het zij terloops gezegd
dat er over die brand van 1336 geen nadere bijzonderheden bekend zijn.
Op 23 september 1380 werd er een
overeenkomst gesloten, waarbij de verplichtingen van het kapittel
enerzijds en van de parochie anderzijds werden vastgelegd. Die
overeenkomst zou later dienen om alle betwistingen te vermijden.
Door een akte van paus Sixtus IV, in
dato 14 december 1476, werd de kerk van Herk ingelijfd bij het kapittel
van Maastricht. De uitvoering van dat besluit werd in de maand augustus
1477 gedaan door de deken van Sint-Servatiuskerk van Maastricht en het
jaar daarop goedgekeurd door de prins-bisschop van Luik, Lodewijk van
Bourbon. Die inlijving bracht niet veel verandering teweeg. Het
kapittel werd voortaan aangezien als zijnde de pastoor. Het stelde
natuurlijk een bedienaar aan, die voor het leven benoemd werd. Die
benoeming moest evenwel door de bisschop van Luik bevestigd worden.
Een kapelaan, die betaald werd door
de parochianen en een vroegmisheer, stonden de pastoor bij om de
goddelijke diensten te celebreren. Aan ieder altaar waren er stichtingen
verbonden, waarvan de opbrengst moest dienen om de priester te betalen,
die aan het altaar mis las. Daarenboven waren er in die tijd veel
stichtingen, die genoeg opbrachten om dagelijks drie missen te lezen:
de vroegmis, de namis en de derde mis.
De kapel van Schulen en die van Wijer
waren afhankelijk van de kerk van Herk. De kapel van Schulen werd in
1514 bij het kapittel van O.L. Vrouw van Maastricht ingelijfd. De kapel
van Wijer werd in 1550 min of meer zelfstandig. De bedienaar ervan
verkreeg het recht het doopsel en de berechting toe te dienen. De
andere sacramenten moesten in de moederkerk van Herk toegediend worden.
Ik acht het nuttig hier de aandacht
te vestigen op het feit, dat Herk, benevens het stadsgedeelte, 5
gehuchten of, zoals ze toen genoemd werden wagens telde:
Oppem, Diepenpoel, Schakkebroek met Terbermen, Wijer en Donk. Dat
laatste gehucht besloeg slechts een gedeelte van het grondgebied van de
huidige gemeente Donk, te weten het gedeelte dat ten zuiden van de weg
van Herk naar Halen ligt en korpt heette. Vandaar nog de naam van de
voornaamste straat van Donk: Korptsestraat. Het gedeelte ten noorden
van de weg hing rechtstreeks af van de abdij van Sint-Truiden, die er
een kerk en de erbij behorende gebouwen bezat, gelegen in het broek. In
tijd van nood zochten de kloosterlingen der abdij daar een toevlucht.
De kerk en de gebouwen waren goed verdedigbaar, omdat ze te midden van
een moerassige streek gelegen waren. De naam Donk betekent immers een
verhevenheid te midden van lager gelegen gronden. Voordat Schulen een
kapel bezat, moesten de inwoners van die gemeente te Donk naar de kerk
gaan.
Herk en bijna het gehele grondgebied
van de provincie Limburg stonden eerst onder het gezag van de graven
van Loon en toen de onafhankelijkheid van het graafschap Loon teloor
ging, onder het gezag van de prins-bisschoppen van Luik. Het
prinsbisdom Luik was op zijn beurt een leen van het Heilige Roomse
Rijk; d.i. het Duitse rijk in de middeleeuwen. De keizers van het
Heilige Roomse Rijk werden in Rome gekroond.
De hoogste gezagvoerder in de
gemeente was de Schout. Hij vertegenwoordigde de prins-bisschop, zoals
nu de burgemeester de koning vertegenwoordigt. De schout was
tegelijk ook schepen. Samen met 6 andere schepenen vormde hij de
plaatselijke rechtbank, die bevoegd was om kleine misdrijven te
beoordelen. De vonnissen werden ingeschreven in de zogenoemde
rolregisters, waarvan er nog veel bewaard worden op het Rijksarchief
te Hasselt. De schepenen moesten ook de notariële akten, de
testamenten, de verkopingen' en andere overeenkomsten inschrijven.
Zonder die inschrijving waren de akten waardeloos. De inschrijvingen
gebeurden in de zogenaamde gichtboeken. Op het rijksarchief te
Hasselt berusten er 37 uit Herk. Het oudste dagtekent van 1497. Het
laatste loopt tot 1750. De gichtboeken bevatten belangrijke gegevens,
niet alleen over de geschiedenis van de stad, maar ook over de families.
De schout en de schepenen werden rechtstreeks benoemd door de prins-bisschop.
De burgemeesters integendeel - 2 voor
de stad en 2 voor ieder gehucht - werden verkozen door de bevolking. De
verkiezing had plaats op Sint-Jansdag (24 juni) en de burgemeesters
legden dezelfde dag hun eed af. Ze waren het daaropvolgende jaar niet
herkiesbaar, maar wel een jaar later.
De taak van de burgemeesters bestond erin de belasting, welke ieder burger moest betalen, vast te stellen en te innen.
Herk was in de middeleeuwen een versterkte stad. Ze was omringd door wallen en vestinggrachten.
Er waren drie versterkte poorten: De Diesterpoort, de Hasseltse poort
en de Oppemse of De Sint-Truiderpoort. Die laatste kwam uit op de
huidige weg naar Stevoort. De Sint-Truidersteenweg werd eerst in 1845
aangelegd. Aan het huidige postgebouw was er dus geen poort, maar wel
een houten brug over de vestinggracht. Die brug heette Zoutbrug en kon
in tijd van belegering weggenomen worden.
Om ons een denkbeeld te vormen van
het leven, dat onze voorouders toen leidden, kunnen we alleen steunen
op de reglementen, die door de stadsoverheid uitgevaardigd werden.
Er is een afschrift bewaard van een
verordening uit het jaar 1436. Uit het eerste artikel blijkt dat de
burgers verplicht waren het geding, d.i. de jaarlijkse bijeenkomst
bij te wonen.
Er waren straffen bepaald voor de
burgers, die schade toebrachten aan de stadspoorten, de vestingen, de
dijken, aan het lakenhuis of de vleesbank, aan de afsluitingen of de
vruchten in het veld. Ook de burgers, die niet opdaagden, wanneer er
diende gewaakt te worden op de wallen, werden gestraft. De burger; die iemand een vuistslag
toebracht, het mes of het zwaard trok, iemand belasterde of verweet,
werd beboet. Er werd nochtans onderscheid gemaakt naar gelang de dader
een Herkenaar of een vreemdeling was. Die laatste werd zwaarder beboet. Het is opvallend dat zware straffen,
o.a. een bedevaart naar Sint-jacob in Gallicië of naar O.L. Vrouw in
Rocamadour, voorzien waren voor ambachtslieden, die een verdrag sloten
zonder de toestemming van de schout en de schepenen; ook voor de
burgers, die de overheidspersonen smaadden in de uitoefening van hun
ambt.
Brood, dat te koop aangeboden werd,
moest een bepaald gewicht hebben, het vlees moest van goede
hoedanigheid zijn. De maten, waarmee bier of wijn verkocht werden,
moesten geijkt zijn. De inwoners van Herk waren verplicht
hun graan te laten malen in de Herkermolen, die eigendom was van de
prins-bisschop. Slechts wanneer ze daar in het gewicht bedrogen werden,
mochten ze in de molen van Oppem laten malen. Volgens een oude kaart
was de molen van Oppem gelegen op de Herk, ongeveer tegenover de
winning De Worp. Indien ze ook in de molen van Oppem bedrogen werden,
mochten ze buiten Herk laten malen.
Een valse eed, een belastering van O.L. - Heer of van O.L. Vrouw werden insgelijks zwaar gestraft. Iemand, die de stadsvrede verstoorde
en geen borgsom kon storten, werd voor eeuwig verbannen. Indien hij
zonder toelating terug de stad betrad, werd hem een voet afgehouwen.
Dat zijn slechts enkele grepen uit
het reglement, dat zomaar 105 artikels telde. Aan de hand hiervan
kunnen we echter, enkele besluiten trekken.
Het ambtswezen was goed
georganiseerd. De lakennijverheid kende een hoge bloei, vermits Herk
een lakenhuis bezat. Het vlees moest op een bepaalde plaats, de
vleesbank; verkocht worden. In de drankgelegenheden werd er niet alleen
bier, maar ook wijn verkocht. De overheid hield er streng de hand aan
dat de stadsvrede bewaard bleef.
Een van de merkwaardigste feiten uit
de geschiedenis van Herk is het bezoek, in minder dan 11 jaar tijd, van
een koning en van twee keizers.
In 1338 zat Eduard III, koning van
Engeland, na zijn aanstelling als vicaris van het Heilige Roomse Rijk,
in het Hof een vergadering voor waarop veel vooraanstaande edellieden
aanwezig waren. Jan III, hertog van Brabant, stak zijn degen uit boven
het hoofd van de koning, tot teken dat hij diens gezag erkende. In 1344 tekende keizer Jan de Blinde
hier in 't Hof 2 keuren en in 1349 schonk zijn zoon Karel IV, keizer
van het Heilige Roomse Rijk, hier aan de Brabanders "de Gouden
Bul" waardoor zij bepaalde voorrechten verkregen.
Ik heb U reeds gezegd dat Herk eerst
behoorde tot het graafschap Loon. Toen op 17 januari 1361 Dirk van
Heinsberg, graaf van Loon overleed, ontbrandde er een hevige strijd om
het bezit van het graafschap. De prins-bisschop van Luik, die beweerde
leenheer van het graafschap te zijn, wilde het eenvoudig inlijven. Doch
Arnold van Rummen, die verwant was met de grafelijke familie, deed ook
zijn rechten gelden. Na moeilijke onderhandelingen, die niets
opleverden, greep Arnold van Rummen naar de wapens op een ogenblik dat
de prinsbisschoppelijke zetel onbezet was ten gevolge van het
overlijden van de prins-bisschop. Aan het hoofd van een leger nam hij
op 13 mei 1364 de stad Herk in.
Het kapittel van Luik liet er geen
gras over groeien. Het zond een leger onder het bevel van de drossaard,
Jan van Rochefort, om Herk te belegeren. Het beleg was van korte duur.
Arnold van Rummen had op tijd de stad verlaten. Het garnizoen gaf zich
weldra over. Twee oversten werden onthoofd en 80 krijgslieden gevangen
genomen. Op 14 oktober 1365 werd het kasteel van Arnold te Rummen
ingenomen en tot op de grond verwoest. Daarmee was meteen het lot van
het graafschap Loon bezegeld. Het had opgehouden zelfstandig te bestaan
en maakte van toen af deel uit van het prinsbisdom Luik.
In 1456 werd Herk opnieuw bedreigd.
Karel de Stoute, hertog van Bourgondië en tevens hertog van Brabant,
plaatste in Halen, dat tot aan de Franse Revolutie tot het hertogdom
Brabant behoorde, Jan van den Hove, onderschout van Leuven, als
garnizoenoverste om het tegen de aanvallen van Herk te verdedigen. Met
zo'n opperhoofd durfden de Halenaren ook een aanval tegen Herk wagen. De overste van het garnizoen van Herk
was Jan Vilters, heer van Lobos onder Zelem (dat goed bestaat nog en is
gelegen ten Noorden van de spoorweg Hasselt-Diest). Jan Vilters was
geen van de moedigste. Hij trok zich binnen de wallen terug en liet de
Halenaren tot onder de muren komen plunderen en branden. Op de eis van
Karel de Stoute om de stad over te geven, ging Vilters echter niet in.
Als vergelding voor die weerstand werd een gedeelte van het
Bourgondische leger, onder het bevel van de hertog van Kleef, naar
Zelem gezonden om het slot Lobos te verwoesten.
Terloops wil ik hier vermelden, dat
ten gevolge van die middeleeuwse toestand, de goede verstandhouding
tussen Herk en Halen in mijn jeugdjaren nog altijd zoek was. In 1654 had Herk opnieuw te lijden
van het oorlogsgeweld. Karel, hertog van Lotharingen, stond aan 't
hoofd van een huurlingenleger, waarmee hij de koning van Spanje en de
keizer van het Heilige Roomse Rijk diende tegen Frankrijk, dat het op
de Zuidelijke Nederlanden gemunt had. De hertog van Lotharingen bracht
zijn leger ook in het prinsbisdom Luik, dat eigenlijk onzijdig was. De
prins-bisschop verzette zich hardhandig. Vandaar een strijd om
verschillende versterkte steden. Op 26 januari 1654 verscheen een
Lotharingse legerafdeling onder het bevel van graaf de Bouteville voor
de Oppemse poort. Ze beschikte over 60 kanonnen. 90 tot 100 schoten
werden op de stad gelost. Er zat niets anders op dan de stad over te
geven. Later kwam er een overeenkomst tot stand tussen de
prins-bisschop en aartshertog Leopold, landvoogd der Nederlanden. Herk
en de andere veroverde steden werden in mei en juni ontruimd.
Nog andere rampen hebben Herk
getroffen, vooral brandrampen. Op 30 september 1669 - dat was 's
maandags van Herk-kermis - te 9 uur voormiddag brak er brand uit in de
woning van Gijsen Vandenbosch in de Ridderstraat. In twee uur tijd
gingen 50 huizen, 20 schuren en stallingen in de vlammen op. De Oppemse
poort en de Hasseltse poort brandden insgelijks af. Van al de huizen
tussen de vermelde poorten bleven er maar twee gespaard : dat van Gilis
Boeien en dat van Willem Lemmens. Uit een onderzoek, dat ingesteld werd
door de schout en de schepenen bleek dat het vuur ontstaan was op de
zolder, waar vlas opgestapeld lag. Volgens het oordeel van de schout en
de schepenen was de brand te wijten aan de onvoorzichtigheid van een
lid van het gezin of aan dat van een van de twee knechten. Het vonnis
luidde : Gijsen Vandenbosch zal met vrouw en kinderen de stad moeten
verlaten en niemand mag hen, onder welk voorwendsel het ook zij, een
onderkomen verschaffen.
Nauwelijks tien jaar later, op 13
maart 1679, te weten 's maandags van de jaarmarkt of kermis van
halfvasten (de tweede kermisdag schijnt voor Herk een ongeluksdag te
zijn) brak er brand uit in het huis van Maria Creten. Deze woonde in
een bijgebouw van de woning van Petrus Hermans, gewezen secretaris en
schepen van Herk. Volgens de E.H. Silveryser was de woning van Petrus
Hermans het huis waar veearts Strauven in de Hasseltsestraat gewoond
heeft. Een vrouw uit Berbroek heeft op haar sterfbed bekend dat zij de
brand onvrijwillig gesticht had. Toen ze jong was diende ze als meid
bij Maria Creten. Ze was met een pot vol gloeiende houtskool naar de
zolder gegaan om hooi te halen voor de koeien. De pot was omgevallen en
had het hooi doen ontvlammen. Ze had nog getracht het vuur met haar
klompen te doven, maar het was onbegonnen werk.
De toenmalige secretaris van de justitie, Sebastiaan Colen, heeft het verloop van die brand nauwkeurig beschreven. Het vuur, dat ontstaan was in het
huis van Petrus Hermans, werd aangewakkerd door een sterke oostenwind.
Weldra stonden al de huizen van de Hasseltsestraat in brand van
aan het huis van Petrus
Hermans tot aan 't begin van de
Hasseltsestraat (waarschijnlijk het huis van veearts Ectors) aan
de overzijde van de straat van aan het huis bewoond door Arnold
Wilsens, gelegen nevens De Keizer~ (dit laatste huis stond op de
plaats, waar nu het huis van Louis Respes staat) tot aan ~De
Arend (tegenwoordig de bakkerij Brems). De Arend is door groot
geluk gespaard gebleven. Van daar af zijn al de huizen afgebrand tot
aan de Halense poort Voorts zijn nog afgebrand al de huizen gelegen in
een kring tussen het begin van de Hasseltsestraat, het kerkhof en de
Zwarte poel (de Zwarte poel of stadspoel lag op de plaats, waar nu het
koelhuis van schepen Van Wing staat). En ook de huizen ten zuiden van
het kerkhof, de huizen van de Hofstraat en al de huizen van de Grote
markt tot aan de Halense poort. Door een brandende strobundel is het
vuur van het huis~De Pelikaan~ overgeslagen op de toren van de kerk;
hetzelfde gebeurde van het huis van- Vakers (thans huis Schmitz) op het
koor van de kerk. Colens vernoemt als onderdelen van de kerk : de
middenbeuk met het hoog-koor en de kapellen van O.L. Vrouw, van Sint
Anna, van Sint Katarina, van Sint Niklaas en van het Heilig Kruis, de
twee kruisbeuken, de zijbeuken, de grote toren en de kleine toren (die
op de kapel van O.L. Vrouw stond) ; vijf klokken en het uurwerk, dat
het uur, het halfuur en het kwartier sloeg ; het orgel, al de altaren
en lessenaars. Uit die beschrijving blijkt dat alleen de muren van de
kerk zijn blijven staan. Ze zullen gediend hebben bij de heropbouw van
de kerk, want het achterste gedeelte van het hoogkoor, de
noorderdwarsbeuk en de eraan grenzende kapellen dagtekenen van v6r de
l7de eeuw. Volgens deskundigen werden ze gebouwd in de l6de eeuw. Een
bewijs daarvan is het laatgotische venster in de noorderdwarsbeuk.
Ook het stadhuis werd door de brand
vernield. Het stond midden op de Grote markt, enkele meters ten noorden
van het huidige gemeentehuis. Bij de aanleg van de riolering heeft men
de grondvesten blootgelegd, o.a. het ingestort gewelf van de kelder. De
benedenverdieping van het stadhuis had 3 kamers, t.w. de vierschaar
waar de stadsweegschaal hing aan de oostzijde de kamer waar de
schepenen vergaderden en aan de westzijde de kamer waar de rechtbank
zetelde. Op de eerste verdieping waren er insgelijks drie even grote
kamers, waar de gilden hun vergaderingen en feesten hielden. De
middelste kamer was bestemd voor de kruisboogschutters, de kamer naar
het westen voor de handboogschutters en die naar het oosten voor de
kloveniers of geweerschutters.
Boven die kamers was er nog een
zolder waar het graan van de armentafel bewaard werd. Ook het gasthuis,
waar nu het huis Vandermeeren staat, met zijn pachthoeve, alsook de
pastorie, waar nu het gemeentehuis staat, gingen in de vlammen op. In
't geheel werden meer dan 100 huizen door de brand verwoest. Dat was
zogoed als de gehele stad, uitgezonderd de Ridderstraat, die wellicht
nog niet heropgebouwd was, en Het Hof~. Onder de afgebrande
huizen vernoemt S. Colen 4 brouwerijen.
Sebastiaan Colen verhaalt voorts dat
hij uit zijn huis alle registers en losse stukken van de justitie gered
heeft, met achterlating van zijn persoonlijke eigendom. Daarna is S.
Colen naar de kerk gelopen, waar hij met de hulp van andere inwoners,
de archieven en de komp gered heeft, alsook de registers van de kerk,
van de broederschappen en van de anniversariën ; ook nog twee
lessenaars met de rolregisters en de processtukken. De komp was een
grote houten kist, met minstens twee sloten, waarin de voornaamste
stukken bewaard werden. Op het gemeentehuis staat er nog zo'n komp. Op
de binnenkant van het deksel staat gebeiteld : Arnold Lemmens, als
burgemeester van Oppem, heeft deze koept doen maken in 't jaar 1738.
Na de brand van 1679 werd de kerk
heropgebouwd, zoals we het reeds gezegd hebben, met behoud van de oude
muren. In de jaren 1769 - 1770 werden de zijbeuken afgebroken en
heropgebouwd. Na die verandering kreeg de kerk het uitzicht zoals we
het op de hieronder geplaatste tekening zien, die gemaakt werd
omstreeks het jaar 1840. In de jaren 1846 - 1852 werden er
belangrijke verbouwingen uitgevoerd. De middenbeuk, die nog
overgebleven was van de eerste Romaanse kerk, en de zijbeuken werden
afgebroken en heropgebouwd. De kapel van O.L. Vrouw verdwijnt. De
torenspits wordt afgebroken en heropgebouwd. Er wordt, als tegenhanger van de
noorderdwarsbeuk, een zuiderdwarsbeuk bijgebouwd en daarnevens een
sacristie en een kapel voor het missiekruis. De laatste aangehaalde verbouwingen hebben het uitzicht gegeven aan de kerk, zoals ze er thans nog staat.
Over de laatste grote brand, die Herk
teisterde, zijn weinig bijzonderheden bekend. Er is alleen geweten dat
hij op 13 februari 1781 ontstond in de schuur van Thomas Macours aan de
Halense poort, en dat hij door kwaaddoeners gesticht werd. Aangewakkerd
door een sterke westenwind, nam het vuur snel uitbreiding.
Zevenenveertig huizen werden verwoest, zonder de schuren en stallingen
mee te rekenen. Het ergste was, dat die brand vier mensenlevens kostte.
Franciscus Liefsoons werd in zijn kelder verstikt gevonden. Hetzelfde
lot ondergingen de weduwe Leblanc en haar dochter. Het negenjarige
dochtertje van Andreas Vanmunster haalde men verkoold onder de puinen
uit.
Een andere plaag, waaronder Herk in
de l6de en l7de eeuw te lijden had, was de pest. Die ziekte werd ook de
haastige ziekte, of de zwarte dood geheten. De eerste pestgevallen
deden zich voor in 1559. Later worden er vermeld in 1579 en 1599. In de
l7de eeuw woedde de plaag van 1623 tot 1636 en ten slotte in 1668 en
1669. In dat laatste jaar stierven er te Herk 20 pestlijders, waaronder
de E.H. Palmarius Lensen, pastoor van Herk. De mensen waren zo bang
voor besmetting, dat de lijken van de slachtoffers, niet in volle dag
mochten begraven worden. Zo lezen we in de parochiale registers dat
Laurentius van Arnem, zoon van de schout van Herk, op 25 mei 1645 te
Donk op het kasteel Landwijk overleed in de leeftijd van 26 jaar en dat
"volgens mensengeheugen hij de eerste was, die 's avonds te Herk
begraven werd bij het licht van toortsen en
kandelaars."
De verspreiding van de pest was
vooral te wijten aan de onzindelijkheid van de woningen en van de
straten. De huisdieren liepen los op straat, De uitwerpselen en de mest
bleven er liggen.
De gemeentelijke overheid oordeelde
terecht dat de verspreiding van de pest een oorzaak vond in het feit
dat de pestlijders zich mengden tussen de gezonde medeburgers. Daarom
besloot zij op 10 maart 1626 dat een afgezonderd huis zou bestemd
worden tot het herbergen en verzorgen van de pestlijders. Het
oud-melaatshuis werd daartoe uitgekozen. Het was gelegen in de
Poelputstraat temidden van een weide, die nu nog door diepe grachten
omringd is en de pestweide geheten werd.
Tot slot van deze lezing wil ik nog
een overzicht geven van het aantal huizen en het aantal inwoners van
Herk op het einde van de l8de en het begin van de l9de eeuw.
We beschikken daartoe over 4 volkstellingen.
* De eerste
daarvan werd in 1762 opgelegd door de prins-bisschop van Luik om een
belasting te heffen op de schoorstenen. De telling wordt bewaard op het
bisschoppelijk archief te Luik. Ze geeft voor heel Herk 195 huizen en
1.033 inwoners. Maar we hebben de indruk dat ze onvolledig is.
Misschien waren er huizen, die geen schoorsteen hadden. * Een tweede
telling werd opgelegd door de Franse bezetter in 1796. Ze wordt bewaard
op het Rijksarchief te Maastricht. Het aantal huizen in de stad bedroeg
132 met 480 inwoners. Het aantal inwoners in Schakkebroek 175, in Oppem
190, in Diepenpoel 68 en in Terbermen 66. * De derde telling
werd in 1821 opgelegd door het bestuur van de Verenigde Nederlanden. Ze
geeft voor de stad 133 huizen, voor Oppem 64, voor Diepenpoel 28, voor
Terbermen 38 en voor Schakkebroek 59. * De laatste
telling werd insgelijks opgelegd door het bestuur van de Verenigde
Nederlanden in het jaar 1830. Ze is de volledigste. Het aantal huizen
voor heel Herk bedroeg toen 305, het aantal gezinnen 336 het
totaal aantal inwoners 1729, waarvan 819 van het mannelijk en 880 van
het vrouwelijk geslacht.
Die twee laatste tellingen worden bewaard op het Rijksarchief te Hasselt.
Ondanks de samengok van N-VA met CD&V te Herk-de-Stad tijdens de jongste gemeenteraadsverkiezingen, maar niet aan het nieuwe bestuur mochten deelnemen, laten de jongeren het zich niet aan hun hart komen, kijken toekomstgericht en dringen zich opvallend goed in de provinciale bestuursrangen binnen. Een bestuur dat een nieuw gelaat kreeg in december 2006.
Onlangs verkoos Jong N-VA Limburg haar nieuw provinciaal bestuur en de provinciale afvaardiging voor de Nationale Raad van Jong N-VA, de verkiezing vond plaats in Genk. Onder grote belangstelling van de Limburgse Jong N-VA-leden werd Nele Plusquin uit Bilzen verkozen tot Provinciale voorzitter. Als voorzitter maakt Nele Plusquin nu ook deel uit van het nationale bestuur en dit voor een periode van 2 jaar. Het nieuwe bestuur van Jong N-VA Limburg bestaat voorts uit secretaris Tony Tilkens uit Sint-Truiden, penningmeester Nick Mols uit Herk-de-Stad en de bestuursleden Wim Berden uit Herk-de-Stad, Katja Verheyen uit Bree en Sophie Follong uit Bilzen.
Als Provinciale afvaardiging van Jong N-VA Limburg in de Nationale Raad van Jong N-VA werden Tony Tilkens uit Sint-Truiden, Jef Jaenen uit Herk-de-Stad, Frederik Swennen uit Peer en Jill Lobbestael uit Bilzen verkozen, Nele Plusquin zetelt uiteraard ook in de Nationale Raad.
Jong N-VA Limburg kende het laatste jaar vooral een opkomst van gemotiveerde leden, de zoektocht naar vrouwelijke intelligentie werpt nu zijn vruchten af, maar liefst 5 van de 11 bestuursleden zijn vrouwen, ook in de Nationale Raad werden er 2 vrouwen op 6 personen afgevaardigd.
Binnen enkele weken zal Jong N-VA Limburg hun krijtlijnen voor 2007-2009 uittekenen, ondertussen werken ze keihard verder aan de uitbouw van de lokale afdelingen. Op 2 jaar tijd werden Jong N-VA Sint-Truiden, Herk-de-Stad, Lommel, Bilzen, Limburgse Kempen en Lummen opgericht.
Tegenbezoek van Herk-de-Stad aan Oborniki (25-04-2006)
Burgemeester Anna Rydzewska van Oborniki samen met burgemeester Paul Buekers van Herk-de-Stad
Vrijdag aanstaande vertrekken we naar Oborniki. Ikzelf vertrek rond 4u00 in de morgen samen met onze burgemeester en een paar schepenen. Verleden jaar einde april is een delegatie van Oborniki in Herk-de-Stad op bezoek geweest.
De Herkse delegatie brengt volgend weekend een tegenbezoekje. Een samenwerkingsovereenkomst tussen beide gemeenten wordt bij die gelegenheid ondertekend.
André moet vrijdag nog werken en kan pas in de namiddag vertrekken...
Normaalgezien zouden we blijven tot 9 mei. Jammergenoeg hebben enkele problemen roet in het eten gestrooid en moeten we maandag 1 mei al terug naar België komen. Wanneer we terug gaan voor langere periode kan ik nog niet zeggen. Dat hangt af van verschillende factoren....
We zullen tevreden moeten zijn met een blitzbezoek...
Voor zover we konden/kunnen terugvinden op het net of oudere publicaties zijn, worden "alle" nieuwsjes, met respect voor de privacy, "van komende betekenis" uit de regio uit het historische of nog recent verleden, hier verzameld en gepubliceerd. Bovendien schenken we heel wat aandacht aan ons het "historisch verleden", zonder een geschiedenisboek te willen worden of enkel zijn. Heel aardig als u ook meezoekt!