Zwarte Duivels contra Duitse Doodskophuzaren. door Wiel Beijer
Op de achtergrond de "IJzeren Winning". Het huidige museum.
In en rond het Belgisch-Limburgse plaatsje Halen woedde op 12 augustus 1914 de énige slag in de eerste wereldoorlog die de Belgen zonder hulp van de geallieerden wisten te winnen van de Duitse agressors. En werd wat later de Slag der Zilveren Helmen genoemd. Deze slag was tevens de laatste grote cavaleriecharge in West-Europa die met de blanke sabel en met lansen werd uitgevochten. Na Halen was het gedaan met de paarden, vertelt museumuitbater Julien Stroobants. Hij runt met zijn gezin het museum "Slag der Zilveren Helmen". Het museum toont de privé-verzameling van vader Jozef Stroobants. Die begon na de tweede wereldoorlog alles te verzamelen wat met die slag uit 1914 te maken heeft en dat resulteerde in 1960 in een heus museum. De verzamelwoede van Josef Stroobants hield verband met het feit dat hij geboren was op de hoeve IJzerwinning, die midden op het slagveld lag en waar op een dag zelfs twee Belgische soldaten door het slaapkamerraam moesten vluchten omdat beneden Duitse soldaten in de keuken binnenvielen. De hoeve lag precies tussen het Belgische kanonvuur vanaf Metteberg en de Duitsers in het dal van Velpe bij Halen. Het was in velerlei opzichten een bijzondere slag, waarbij, afgezien van veel soldaten, ook tussen de 400 en 500 paarden sneuvelden, weet Julien Stroobants van zijn vader. De mensen uit het dorp moesten de paarden opruimen en daarbij vonden ze vele blinkende helmen de Pickelhaubes van de Duitse soldaten. De naam "Slag der Zilveren Helmen" heeft de pastoor August Cuppens van Loksbergen verzonnen. Hij maakte een gedicht over de slag. Hij noemde ze "Slag der Zilveren Helmen", naar de Gulden Sporenslag van 1302 bij Kortrijk. Zesduizend Belgische soldaten streden rond Halen tegen vijfduizend Duitsers die waren opgerukt via Vise, Tongeren en Hasselt. De Belgen werden aangevoerd door generaal De Witte, die na de succesvolle slag door koning Albert in de adelstand werd verheven en zich generaal-baron De Witte de Haelen mocht noemen. De sterke zet van de generaal was dat hij de ruiters van hun paarden liet afstijgen. Ze moesten niet met van bamboe gemaakte lansen de vijand bestrijden, omdat ze dan een makkelijke prooi zouden zijn voor de Duitse machinegeweren, maar schietend vanaf de grond strijden totdat er hulp van de infanterie uit Tienen zou komen. De Duitse cavalerie voelde zich superieur aan de Belgen en wilde in oude stijl met getrokken sabel storm lopen. De Duitsers maakten liefst acht van deze stormritten. De laatste met 900 ruiters, maar ze konden het niet winnen van de Belgen en leden grote verliezen. De Duitsers trokken zich daarop terug achter de rivier de Gete, terwijl de Belgen zich eveneens terugtrokken om ingezet te worden bij Antwerpen. Daardoor konden de Duitsers acht dagen later ongestoord optrekken, vertelt Julien Stroobants, die naast het behoorlijk grote en vooral complete museum een houthandel runt. Lopend door het museum wijst hij op een van de vele etalagepoppen gestoken in een origineel uniform uit die oorlogsdagen. Het is een karabinierwielrijder. Ze werden de Zwarte Duivels genoemd en hadden een opgevouwen fiets op hun rug. De Duitse tegenhanger, wat betreft angstaanjagende naam, waren de Doodskops huzaren. Zij droegen een grote doodskop op hun hoofddeksel. Verderop staat een pop in Gidsenuniform. Wij kennen het harmonieorkest der Belgische Gidsen, dat jarenlang geleid werd door de dirigent Norbert Nozy. Die kwam uit Halen, zegt Julien Stroobants niet zonder trots.
|