Deel door ons uw liefde uit
aan wie honger heeft en pijn.
Laat ons waar verdeeldheid is
uw vredestichters zijn.
Ons verlangen is alleen,
Heer, maak ons hart bereid,
dat door heel ons leven heen
uw liefde wordt verspreid.
Deel door mij uw liefde uit,
aan een medemens die lijdt.
Leer mij meer vervuld te zijn
met uw bewogenheid.
Mijn verlangen is alleen,
Heer, maak mijn hart bereid,
dat door heel mijn leven heen
uw liefde wordt verspreid.
Openbaar uw koninkrijk
aan wie zoekt, aan arm en rijk.
Giet een stroom van liefde uit,
dat in ons en door ons, o Jezus,
uw liefde wordt verspreid.(2x)
Deel ons door uw liefde uit
tot de einden van de aard'.
Dat zich waar de dood nu heerst
nieuw leven openbaart.
Maak ons als uw werkers klaar
en sterk ons in de strijd,
tot wij mogen oogsten waar
uw liefde wordt verspreid.
Openbaar uw koninkrijk
aan wie zoekt, aan arm en rijk.
Giet een stroom van liefde uit,
dat in ons en door ons, o Jezus,
uw liefde wordt verspreid.(6x)
Deel door ons uw liefde uit,)
maak ons hart bereid. )4x
Deel door ons uw liefde uit,)
ja wij zijn bereid. )2x
Deel door mij uw liefde uit )
ja ik ben bereid. )2x
Wat ogen zien dringt binnenin het hart. Het kan ons blij maken of ook heel verdrietig. Het kan ons soms zo diep raken, dat we er ziek van zijn. Ogen zijn de vensters van ons hart. Wie ze opent voor het licht, voor de zon overdag, voor de mooie dingen en voor de sterren in de nacht, is een blij en gelukkig mens. Met licht en meer moois in onze ogen komt er kleur in ons anders zo grijze leven. Want onze ogen weerspiegelen de liefde van Jezus. Een liefde, door Hem gegeven!
Uit het hart
Jouw Hemelse Vader die je heeft geschapen, die zoveel van je houdt, weet alles wat er zich in jouw hart afspeelt. Hij begrijpt en kent jou volkomen, Hij vraagt je om de juiste keuzes te maken! Hij verlangt niets liever dat Hij fier zou zijn op jou, dat je het pad der wijsheid zou blijven volgen! Het is niet altijd gemakkelijk, en je hebt vooral lef & doorzettingsvermogen nodig, maar dit alles is niet te vergelijken, met het liefdevolle geschenk dat je zal verkrijgen! Hij weet nu wat je denkt & wat je nog zou willen 'plannen'... Daarom vraag ik je : ook voor mij komt de tijd dat ik het aardse zal verlaten. Maar zou je dan niet blij & verheugd zijn als je weet, dat ik in het Hemelse paradijs zal blijven wachten op... jou !!! Filip V. (26-09-04)
IK BEN DE ALFA EN DE OMEGA GEBED IS DE SLEUTEL VAN DE OCHTEND
EN DE GRENDEL VAN DE AVOND.
03-12-2008
GEDENKEN
GEDENKEN
We moeten nooit vergeten dat de verlossing van elke zondaar een wonder van genade is. De oorsprong van deze geweldige verlossing komt voort uit het hart van God en niet uit het hart van de mens. 'Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad', zegt de apostel Johannes (1 Joh. 4:19).
Nadat hij bijna 70 jaar als christen geleefd en gewerkt had, roept hij nog in dankbare verwondering uit: 'Ziet, welk een liefde de Vader ons gegeven heeft, dat wij kinderen van God genoemd zouden worden' (1 Joh. 3:1). Het gevaar bestaat dat christenen hun blijde verwondering en dankbaarheid verliezen. De schenker van Farao had aan Jozef de verklaring van zijn droom te danken, maar toen hij uit de gevangenis was. 'vergat hij Jozef'.
Koning Ahasveros had aan Mordechai de verijdeling van een moordaanslag op zijn leven te danken. Een lange tijd daarna werd hij in een slapeloze nacht daaraan herinnerd en hij vroeg: 'Welke eer of onderscheiding is aan Mordechai bewezen?' Zowel de schenker als koning Ahasveros hadden het zo druk dat ze hem vergaten aan wie zij zo veel te danken hadden. Laten wij Hem niet vergeten aan Wie wij alles te danken hebben.
Op 11 oktober 1911 stierf in Engeland een zekere Henry Broadhurst, een bekend parlementslid. Deze man heeft nooit vergeten hoe hij in zijn jonge jaren niet in het parlementsgebouw zat als ondersecretaris van binnenlandse zaken, maar erboven, op het dak. Hij was namelijk een eenvoudige metselaar geweest en had als zodanig meegewerkt aan de bouw van het parlementsgebouw. Hij wist te vertellen hoe hij hoog in de klokkentoren had gezeten, in de ijzige kou, met nauwelijks voldoende kleren om zich bij zijn werk tegen de kou te beschermen. In zijn nalatenschap was een oud kabinet waarin hij al de jaren door de troffel en de houten hamer bewaard had die hij in zijn werk als metselaar gebruikt had. Zo werd hij door dit gereedschap dagelijks herinnerd aan wat hij vroeger was. Nu is metselaar op zichzelf een eerzaam beroep.
Iedere christen doet er echter goed aan te bedenken wat hij vroeger was, namelijk 'een kind van de toorn' (Ef. 2:3). Ook mag hij er dagelijks aan denken: 'Door de genade van God ben ik wat ik ben' (1 Kor. 15:10).
Gehoorzamen gaat niet altijd van harte. Zeker niet als je een baas moet dienen die slecht voor je is. Wij die in Christus geloven, hebben vroeger de zonde gediend, die wel loon uitbetaalt, maar vraag niet wat voor loon dat is. Je kunt, als je die baas niet meer wilt dienen, geen eigen baas worden, maar je kunt wel overstappen naar een andere baas: in plaats van wetteloosheid wordt daar gerechtigheid geproduceerd. En het loon is ook veel beter. Je oude baas betaalde wat je verdiende: de dood. Je nieuwe baas biedt veel en veel meer dan je verdient: het eeuwige leven. Dat noemen we ook geen loon meer, maar een genadegave.
15 Betekent dit nu dat we vrijuit mogen zondigen omdat we niet onder de wet staan, maar onder de genade leven? Absoluut niet. 16 Wanneer u zich als slaaf in iemands dienst stelt, weet u toch dat u hem moet gehoorzamen? Wanneer u de zonde dient, leidt dat tot de dood; wanneer u God gehoorzaamt, leidt dat tot vrijspraak. 17 Maar God zij gedankt: u was slaven van de zonde, maar nu gehoorzaamt u van ganser harte de leer waaraan u zich hebt toevertrouwd, 18 en bevrijd van de zonde hebt u zich in dienst gesteld van de gerechtigheid. 19 Ik druk me zo gewoon mogelijk uit, omdat het anders uw begrip te boven gaat. Zoals u zich ooit in dienst stelde van zedeloosheid en onrecht om een wetteloos leven te leiden, zo stelt u zich nu in dienst van de gerechtigheid om heilig te leven. 20 Toen u nog slaven van de zonde was, was u niet gebonden aan de gerechtigheid. 21 Wat hebt u daarmee geoogst? Dingen waarvoor u zich nu schaamt, want ze leiden tot de dood. 22 Maar nu, bevrijd van de zonde en in dienst van God, oogst u toewijding aan hem en zelfs het eeuwige leven. 23 Het loon van de zonde is de dood, maar het geschenk van God is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Heer.
Je vindt het moeilijk om je kwetsbaarheid te accepteren. Kwetsbaar is voor jou een synoniem voor afhankelijk, zwak en waardeloos. Met man en macht probeer je jezelf te laten zien dat je niet kwetsbaar bent, maar onafhankelijk, sterk en waardevol. Als een clown ga je door het leven. Voor de buitenwereld lijk je vrolijk en succesvol. Vanbinnen voel je je echter gebroken en rusteloos. Wat is het mooi als je kunt accepteren dat je als mens kwetsbaar bent. Dat je afhankelijk bent van anderen. Het geeft een diepe innerlijke rust, omdat je werkelijk jezelf mag zijn. Je bént immers een kwetsbaar mens? Je hebt toch uiteindelijk niks in eigen hand? Het vereist moed om te kunnen zeggen dat je je familie en vrienden nodig hebt om te kunnen overleven. Dat je Jezus nodig hebt om je compleet te voelen. Hou altijd voor ogen dat je kwetsbaar, maar bovenal kostbaar bent in de ogen van je hemelse Vader!
Een vriend van me heeft een levensopvatting die samengevat kan worden in één van zijn geliefde gezegden: 'Waar je ook bent, wees er helemaal' - dat wil zeggen, hoe je situatie ook is, doe je uiterste best.
Tijdens zijn collegejaren kreeg mijn vriend in de zomervakantie een baantje bij een vakantiecentrum. Hij dacht dat het heel leuk zou zijn, maar toen hij aankwam, kreeg hij te horen dat het zijn taak was af te wassen. Hij zag maar twee mogelijkheden: 'Weggaan en je happy voelen, of blijven en miserabel zijn.' Maar een vriend moedigde hem aan tot een derde mogelijkheid: 'Blijf en neem een positieve houding aan, dan zul je ook positieve resultaten zien.' Hij besloot te blijven en zijn werk zo goed mogelijk te doen, omdat hij wist dat hij het kon doen 'als voor de Here' (Kol. 3:22,23).
Het resultaat was dat hij, zelfs bij het afwassen, er 'helemaal' was.
We hebben de omstandigheden in ons leven niet altijd voor het kiezen, maar we kunnen er wel 'helemaal' zijn.
Dierkundigen hebben de mens de Latijnse naam homo sapiens meegegeven. De Bijbel vertelt ons dat de mensen inderdaad sapiens, dat is: wijs, zijn en onder alle levende wezens een bijzondere plaats innemen. De mens is immers in staat zijn Schepper te kennen en hij kan nadenken over zichzelf en zijn medeschepsels. Helaas vinden de meeste mensen een relatie met hun Schepper niet belangrijk. Hun 'wijsheid' gebruiken ze om macht uit te oefenen over anderen en zichzelf het beste toe te eigenen. De meeste mensen zijn echter diep in hun hart ontevreden, en zo proberen zij zin te geven aan het heden en nu door zo veel mogelijk leuke dingen te doen. Zoals je op tv van het ene naar het andere kanaal kunt zappen, probeert de mens het ook in het leven van alledag. Alles mag, het moet alleen leuk zijn. En als het niet leuk is, doe je gewoon iets anders. Zo 'zappen' de mensen door het leven. De homo sapiens is een 'homo zappiens' geworden, die voor niets anders leeft dan het plezier van het moment. Wat vindt God daar eigenlijk van? Hij is nog steeds heilig en rechtvaardig, en wil dat we leven volgens zijn plannen. Als we onze geestelijke antenne op Hem richten, houdt het 'zappen' op en worden we werkelijk wijs.
In de tijd toen het bij de spoorwegen nog gebruikelijk was dat niemand het perron op mocht zonder een geldig kaartje, stond een perronchef bij de ingang van het perron en iedereen die naar binnen wilde gaan, moest een geldig kaartje laten zien. Het was druk en sommigen konden hun kaartje niet zo gauw vinden. De mensen mopperden en zeiden lelijke woorden tegen de perronchef. Iemand die er een tijdje naar gekeken had, zei even later, toen het wat rustiger was geworden, tegen de perronchef: 'U bent zo te zien niet erg populair bij de mensen.' De perronchef keek even naar de tweede verdieping van het gebouw, waar het kantoor van de stationschef was, en zei: 'Ik vind het niet belangrijk of ik wel of niet geliefd ben bij de mensen. Als ik maar geliefd ben bij mijn chef, daarboven.'
De apostel Paulus schrijft aan de Galaten: 'Probeer ik bij de mensen in de gunst te komen? Praat ik iedereen naar de mond? Nee, ik probeer Gods wil te doen. Als ik de mensen naar de mond zou praten, zou ik geen dienaar van Christus zijn'
Een christen had de Heer vaak gebeden om geduld. In een gesprek met een vriend klaagde hij erover dat hij had gebeden om geduld en wat hij kreeg waren alleen maar moeilijkheden. Zijn vriend antwoordde hierop: 'Jij hebt gebeden om geduld, misschien stuurt God jou juist al deze moeilijkheden om je geduld te leren.' Misschien heb je ook vaak gebeden om geduld en gaf de Heer je een ongehoorzaam kind om op te voeden, of een veeleisende baas, of een levenspartner met een moeilijke natuur. Misschien is het een antwoord op je gebed. Zo heb je de gelegenheid om geduldig te worden. Neem je situatie uit de hand van God aan. Hij weet beter dan jij wat goed voor je is. Hij verhoort in zijn liefde onze gebeden soms op een heel andere manier dan wij denken. Misschien heb je gebeden om kracht om veel voor de Heer te kunnen doen, maar ontvang je zwakheid om gehoorzaamheid te leren. Misschien heb je gevraagd om gezondheid, om grote dingen te kunnen doen, maar kreeg je allerlei gebreken, zodat de kracht van de Heer in je leven openbaar zou worden.
Genade en zegen zijn twee begrippen die heel nauw verbonden zijn met het kennen van de Here God. Genade houdt in dat God ons iets schenkt dat wij helemaal niet verdienen, waar wij geen aanspraak op kunnen maken en dat wij uit onszelf nooit zouden kunnen verkrijgen. Zegen is dat wat goed voor ons is. In het begin schiep God alle dingen, uiteindelijk ook de mens. En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed (Gen. 1:31). Alles wat God ooit gemaakt heeft, draagt het stempel van zijn goedheid.
Maar kort na de schepping moeten wij al vaststellen dat de mens het goede van God verdorven heeft en weggevlucht is voor God. De mens is bang geworden voor God. Nog steeds zien wij om ons heen hoe de mensen proberen in dit leven geluk te vinden. Zolang een mens echter ver van God blijft, is hij verstoken van het goede. Gelukkig mogen wij opmerken dat God nog steeds zijn goedheid blijft bewijzen aan alle mensen, zowel goeden als slechten. Maar het ware geluk zullen wij slechts ontdekken, wanneer wij in geloof terugkeren tot de God die ons geschapen heeft, en erkennen dat Hij de bron is van alle goede gaven (Jak. 1:17). Want de echte zegen van God is Hem te leren kennen in de persoon van Jezus Christus. In Christus zijn wij gezegend met alle geestelijke zegeningen die God heeft. Buiten Hem is geestelijk niets goeds te vinden; in Hem vinden wij alle goede dingen. Hoe kunnen wij daaraan deel krijgen? Niet door eigen inspanning of verdienste, maar door de rijke genade van God. Hij heeft er Zelf voor gezorgd dat deze rijkdom aan zegeningen het deel worden van allen die door het geloof hun toevlucht nemen tot Jezus Christus en in Hem geloven.
In al haar schoonheid stond ze op mijn vensterbank. Haar minuscule blaadjes spreidend als een stukje kantwerk. Het babyroosje, een klein koninginnetje, met vlammend rode bloemen. 'Ik heb er ook één,' zei mijn moeder. 'Je moet haar elke dag een scheutje water geven, dan blijft ze bloeien. Maar wel elke dag hoor, anders verdroogt ze. ' Trouw volgde ik haar raad op - een rijke bloei was het resultaat. Totdat er drukke dagen kwamen. Het eerste wat er dan bij inschiet, is het begieten van je planten. Al gauw kwamen er gele blaadjes. Mijn babyroosje was niet meer wat het was. Ze kwijnde weg; langzaam maar zeker. Zo'n kleine gebeurtenis heeft je soms best wel iets te zeggen. Ook mensen hebben het nodig elke dag 'begoten' te worden; elke dag dat scheutje water te ontvangen dat ze nodig hebben om te kunnen bloeien. Gelukkig zijn wij geen plantjes die afhankelijk zijn van de zorg van een ander. Wij zijn in staat zélf Gods Woord ter hand te nemen, te drinken uit die bron van leven. Maar....doen we dat niet, dan zal dat ook aan ons al heel gauw te zien zijn. We zullen verdorren en verdrogen. Mijn moeder zal dat niet overkomen, daarvoor is ze te trouw. Zij weet te goed hoe onontbeerlijk WATER is. Haar babyroosje was daarvan het Levende bewijs.
Door daden kunnen we niet rechtvaardig worden en God behagen. We kunnen alleen rechtvaardig worden door 'geloof'. God wil dat we geloof hebben in Hem en zijn Zoon. Alleen door geloof kunnen we God behagen. Jezus Christus heeft onze zonden gedragen en daarom zijn we nu rechtvaardig, 'zonder fout' voor God. Dat alleen mag de basis zijn van onze relatie met God, niet onze goede daden, niet onze aanwezigheid in de kerkdienst, niet onze hulp aan anderen. Het is genade van God, een cadeau, niet iets wat wij kunnen verdienen. Dank God dat Hij je rechtvaardig heeft gemaakt!
Rechtvaardig voor God door het geloof in Jezus Christus
21 Gods gerechtigheid, waarvan de Wet en de Profeten al getuigen, wordt nu ook buiten de wet zichtbaar: 22 God schenkt vrijspraak aan allen die in Jezus Christus geloven. En er is geen onderscheid. 23 Iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God; 24 en iedereen wordt uit genade, die niets kost, door God als een rechtvaardige aangenomen omdat hij ons door Christus Jezus heeft verlost. 25-26 Hij is door God aangewezen om door zijn dood het middel tot verzoening te zijn voor wie gelooft. Hiermee bewijst God dat hij rechtvaardig is, want in zijn verdraagzaamheid gaat hij voorbij aan de zonden die in het verleden zijn begaan. Hij wil ons nu, in deze tijd, zijn gerechtigheid bewijzen: hij laat ons zien dat hij rechtvaardig is door iedereen vrij te spreken die in Jezus gelooft. [2526] 26
27 Kunnen wij ons dan nog ergens op laten voorstaan? Dat is uitgesloten. En door welke wet komt dat? Door de wet die eist dat u hem naleeft? Nee, door de wet die eist dat u gelooft. 28 Ik heb u er immers op gewezen dat een mens wordt vrijgesproken door te geloven, en niet door de wet na te leven. 29 Is God soms alleen de God van de Joden en niet die van de heidenen? Zeker ook die van de heidenen, 30 want er is maar één God, en hij zal zowel besnedenen als onbesnedenen op grond van hun geloof als rechtvaardigen aannemen. 31 Stellen wij door het geloof de wet buiten werking? Integendeel, wij bevestigen de wet juist.
Een bekende spreker hield aan het begin van zijn seminar een biljet van vijftig omhoog.
Hij vroeg aan de tweehonderd deelnemers: "Wie wil dit briefje van vijftig hebben?" Verschillende handen gingen omhoog. Hij zei: "Ik geef het aan een van jullie, maar ik wou eerst even dit doen."
Hij verfrommelde het briefje. Toen vroeg hij: "Wie wil het nog steeds?"
De handen bleven omhoog.
"Oké", antwoordde hij, "en als ik dit doe?" Hij liet het op de grond vallen en ging er met zijn voet op staan draaien. Hij raapte het op; het was nu helemaal verkreukeld en vies.
"Wie wil het nu nog steeds?" De handen gingen weer omhoog.
"Jullie hebben een heel waardevolle les geleerd, vrienden. Ondanks wat ik deed met het geld, wilden jullie het toch hebben omdat het niet in waarde afnam."
In ons leven vallen we vaak en worden we verkreukeld en door het vuil gehaald door de keuzes die we maken en door de omstandigheden. Dan voelen we ons waardeloos. maar wat er ook gebeurd is of zal gebeuren, in Gods ogen verliest u nooit uw waarde. Of u nu vuil bent of schoon, verkreukeld of netjes gevouwen, voor Hem blijft u van onschatbare waarde.
Wees stil te midden van alle haast. Wees stil te midden van alle onrust. Trek je regelmatig terug om te luisteren. God sprak tot Elia in het fluisteren van de wind. Niet door het natuurgeweld om hem heen. God spreekt ook tot jou niet door de schreeuwerige stemmen om je heen. Probeer tijd in te ruimen om te vasten en te bidden. Om even niet je e-mail te checken. Je post te openen. Je telefoontjes te plegen. Even alleen in de kwetsbare stilte waar je erachter komt dat alleen God jouw onrustige hart weer rustig kan maken!
De Here zal voor u strijden, en gij zult stil zijn. Ex odus 14:14 (NBG)
Een tengere zwarte vrouw staat langzaam op. Ze is ergens in de zeventig. Tegenover haar, aan de andere kant van de zaal, staan verschillende blanke veiligheidsagenten. Een van hen, mijnheer Van der Broek, is net berecht en veroordeeld wegens betrokkenheid bij de moord op zowel de zoon als de man van de vrouw enige jaren geleden. Hij was naar het huis van de vrouw gekomen, had haar zoon gegrepen en van vlakbij neergeschoten; vervolgens had hij de jongen in brand gestoken, terwijl hij en zijn collega's vlak in de buurt aan het feesten waren.
Een aantal jaren later waren Van der Broek en zijn makkers teruggekeerd om ook haar man mee te voeren. Maandenlang had ze geen idee waar hij was. Twee jaar na de verdwijning van haar man kwam Van der Broek ook de vrouw zelf halen. Ze kan zich nog precies herinneren hoe ze die avond werd meegenomen naar een plek bij een rivier, waar ze haar man te zien kreeg, die vastgebonden en toegetakeld, maar nog krachtig van geest, op een stapel hout lag. De laatste woorden die ze over zijn lippen hoorde komen terwijl de agenten benzine over zijn lichaam goten en in brand staken, waren: 'Vader, vergeef het hun.' Nu staat de vrouw in de rechtszaal naar de bekentenis van Van der Broek te luisteren. Een lid van de Zuid-Afrikaanse Commissie voor Waarheid en Verzoening vraagt aan haar: 'Wat wilt u? Hoe moet deze man die uw gezin zo wreed verwoest heeft, zijn gerechte straf krijgen?'
'Ik wil drie dingen', zegt de vrouw kalm maar stellig. 'In de eerste plaats wil ik naar de plek gebracht worden waar het lichaam van mijn man verbrand is, zodat ik de as kan verzamelen en zijn resten een fatsoenlijke begrafenis kan geven.'
Ze zwijgt even en zegt: 'Mijn man en zoon waren mijn enige familie. Daarom wil ik ten tweede dat mijnheer Van der Broek mijn zoon wordt. Ik zou graag willen dat hij twee keer per maand naar het getto komt en de dag met mij doorbrengt, zodat ik alle liefde die ik nog in me heb over hem kan uitstorten.'
'En tenslotte', zegt ze, 'wil ik nog een derde ding. Dit is ook de wens van mijn man. Ik wil daarom vragen of iemand zo vriendelijk wil zijn om mij naar de andere kant van de rechtszaal te begeleiden, zodat ik mijnheer Van der Broek in mijn armen kan nemen en omhelzen en hem kan laten weten dat ik hem echt alles vergeef.' Terwijl de rechtbankmedewerkers de oude vrouw naar de andere kant van de rechtszaal brengen, valt Van der Broek flauw, overweldigd door wat hij zojuist heeft gehoord. Op dat moment beginnen de mensen in de rechtszaal - familie, vrienden, buren, die allemaal het slachtoffer zijn van decennia van onderdrukking en onrecht - zachtjes maar vol overtuiging te zingen. 'Genade, zo oneindig groot, dat ik, die 't niet verdien, het leven vond, want ik was dood en blind, maar nu kan 'k zien.'
1 Koning Ahasveros legde zowel het vasteland als de eilanden voor de kust belasting op. 2 Al zijn machtige daden en krijgsverrichtingen zijn opgetekend in de kronieken van de koningen van Medië en Perzië, evenals alle bijzonderheden over de hoge positie die hij Mordechai had gegeven. 3 Mordechai, de Jood, volgde in rang immers onmiddellijk op koning Ahasveros. Hij stond bij de Joden in aanzien en was bij hen allen geliefd, want hij streefde het geluk van zijn volk na en was een pleitbezorger voor het welzijn van allen die tot dit volk behoorden.
1 De dertiende dag van de twaalfde maand, de maand adar, brak aan, de dag waarop het bevel en de wet van de koning zouden worden uitgevoerd, de dag waarop de vijanden van de Joden hen in hun macht hoopten te krijgen. Maar het omgekeerde gebeurde: het waren juist de Joden die hun belagers in hun macht kregen. 2 Die dag sloten de Joden zich in alle steden aaneen, in alle provincies van koning Ahasveros rijk, om hen die op hun ondergang uit waren om te brengen. Niemand hield stand tegen de Joden, want angst voor hen had zich van alle volken meester gemaakt. 3 De hoofden van alle provincies, de satrapen, de gouverneurs en de koninklijke ambtenaren steunden de Joden uit angst voor Mordechai. 4 Mordechai had immers een hoge positie in het paleis en zijn faam verbreidde zich over alle provincies; hij werd hoe langer hoe machtiger. 5 De Joden sloegen met het zwaard op al hun vijanden in en zaaiden dood en verderf, ze deden met hun belagers wat ze wilden. 6 In de burcht van Susa doodden ze niet minder dan vijfhonderd man. 7 Ook doodden ze Parsandata, Dalfon en Aspata, 8 Porata, Adalja en Aridata, 9 Parmasta, Arisai en Aridai en Waizata, 10 de tien zonen van Haman, de zoon van Hammedata, de vijand van de Joden. Maar hun bezittingen raakten ze met geen vinger aan.
11 Toen de koning die dag vernam hoeveel mensen er in de burcht van Susa gedood waren, 12 zei hij tegen koningin Ester: Alleen al in de burcht van Susa hebben de Joden vijfhonderd man gedood, ook de tien zonen van Haman. Hoeveel tegenstanders zullen ze dan wel niet hebben gedood in de andere provincies van het rijk! Wat wilt u verder nog vragen? Het zal u gegeven worden. Wat is uw wens? Hij zal vervuld worden. 13 Ester antwoordde: Als het de koning goeddunkt, laat hij de Joden in Susa dan toestemming geven om ook morgen te handelen volgens de wet die voor vandaag geldt. En laat hij hun toestaan om de lijken van Hamans tien zonen aan een paal te hangen. 14 De koning gaf bevel dat het zo zou gebeuren. Er werd in Susa een wet uitgevaardigd, en ook werden de tien zonen van Haman opgehangen. 15 De Joden in Susa sloten zich dus ook op de veertiende dag van de maand adar aaneen en ze doodden in Susa nog eens driehonderd man. Maar hun bezittingen raakten ze met geen vinger aan.
16-17 Ook de andere Joden, elders in de provincies van het koninkrijk, hadden zich aaneengesloten en hun leven verdedigd. Op de dertiende dag van de maand adar verzekerden zij zich van rust door vijfenzeventigduizend van hun belagers te doden; hun bezittingen echter raakten ze met geen vinger aan. Op de veertiende van die maand hadden ze rust, en ze maakten van die dag een dag van feestmalen en feestvreugde. [1617] 17 18 (De Joden in Susa daarentegen, die zich op zowel de dertiende als de veertiende van die maand aaneengesloten hadden, hadden rust op de vijftiende en maakten van die dag een feestdag.) 19 Zo komt het dat de Joden van het platteland, die in niet-ommuurde steden wonen, de veertiende dag van de maand adar vieren met feestvreugde en feestmalen en elkaar op die dag lekkernijen sturen.
Voorschriften voor het poeriemfeest
20 Mordechai stelde al deze gebeurtenissen op schrift en hij stuurde brieven naar de Joden in alle provincies van koning Ahasveros rijk, of ze nu dichtbij woonden of ver weg. 21 Daarin verplichtte hij hen ertoe om elk jaar opnieuw zowel de veertiende als de vijftiende dag van de maand adar te vieren, 22 omdat dit de dagen waren waarop de Joden rust gekregen hadden en niet meer door hun vijanden werden bedreigd, en omdat dit de maand was waarin droefheid was veranderd in vreugde en waarin rouw was veranderd in feest. Ze moesten er dagen van feestmalen en feestvreugde van maken, dagen waarop ze elkaar lekkernijen stuurden en geschenken gaven aan de armen. 23 De Joden gaven gevolg aan wat Mordechai hun schreef, en maakten zo een vast gebruik van iets waarmee ze zelf al een begin hadden gemaakt.
24 Want zo was het gegaan: Haman, de zoon van Hammedata, een nakomeling van Agag en de vijand van alle Joden, had een plan beraamd om de Joden uit te roeien. Hij had het poer, dat wil zeggen het lot, laten werpen om paniek onder hen te zaaien en hen te kunnen uitroeien. 25 Maar nadat Ester zich tot de koning had gewend, gaf deze niet alleen toestemming om een brief te schrijven, maar besloot hij ook dat het onheil dat Haman met zijn verderfelijke plan tegen de Joden had beraamd, op diens eigen hoofd zou neerkomen. Hij en zijn zonen werden aan de paal gehangen. 26 Het is naar het woord poer dat deze dagen Poeriem worden genoemd.
Daarom vanwege de inhoud van het schrijven van Mordechai, en vanwege alles wat ze hadden meegemaakt en wat hun was overkomen 27 namen de Joden de verplichting op zich om deze beide dagen nooit ongemerkt voorbij te laten gaan, maar ze elk jaar te vieren op de voorgeschreven wijze en op de vastgestelde tijd. Ze wilden dit tot een vast gebruik maken voor zichzelf en voor hun nakomelingen, en voor allen die zich bij hen zouden aansluiten. 28 De herinnering aan deze dagen moest levend gehouden worden: ze moesten worden gevierd door elke generatie en door elke familie, in iedere provincie en in iedere stad. Nooit mocht de viering van deze poeriemdagen bij de Joden in onbruik raken, en ook bij hun nakomelingen mochten ze niet in vergetelheid raken.
29 Koningin Ester, de dochter van Abichaïl, stelde samen met de Jood Mordechai een tweede schrijven op om Poeriem nadrukkelijk verplicht te stellen. 30 Er werden brieven gestuurd naar alle Joden in alle honderdzevenentwintig provincies van Ahasveros koninkrijk, met betuigingen van vriendschap en trouw. 31 Daarin werd de viering van Poeriem op de vastgestelde tijd verplicht gesteld: ze moesten zich houden aan wat de Jood Mordechai hun had opgelegd ook koningin Ester legde hun dit nu op en de verplichtingen nakomen die zij voor zichzelf en voor hun nakomelingen waren aangegaan wat betreft vasten en weeklagen. 32 Esters bevelschrift bevatte bindende voorschriften voor de poeriemdagen, en de inhoud ervan werd te boek gesteld.
1 Zo waren de koning en Haman weer bij koningin Ester te gast. 2 Ook op deze tweede dag zei de koning, terwijl de wijn geschonken werd, tegen Ester: Wat wilt u vragen, koningin Ester? Het zal u gegeven worden. Wat is uw wens? Al was het de helft van mijn rijk, uw wens zal vervuld worden. 3 Koningin Ester antwoordde: Majesteit, als u mij goedgezind bent en als het de koning goeddunkt, schenk mij en ook mijn volk dan het leven; dat is wat ik wil vragen, dat is mijn wens. 4 Want we zijn verkocht, mijn volk en ik, om gedood te worden en volledig te worden uitgeroeid. Als we waren verkocht als slaven en slavinnen, dan zou ik hebben gezwegen, want zon ramp zou de belangen van de koning niet schaden. 5 Wie is die man, waar is die man die zijn zinnen erop heeft gezet om zoiets te doen? vroeg koning Ahasveros aan koningin Ester. 6 En Ester antwoordde: Die meedogenloze vijand, dat is die ellendeling daar, Haman!
Haman kromp ineen van angst voor de koning en de koningin. 7 Woedend stond de koning van tafel op en ging de paleistuin in. Maar Haman bleef, om koningin Ester om zijn leven te smeken, want hij besefte dat hij van de koning niets goeds te verwachten had. 8 Toen de koning uit de paleistuin terugkwam in het vertrek waar de maaltijd werd gehouden, had Haman zich juist laten neervallen op de bank waarop Ester lag. Ook nog de koningin aanranden in mijn aanwezigheid?! riep de koning uit. Nauwelijks had hij deze beschuldiging geuit of men bedekte Hamans gezicht. 9 Charbona, een van de eunuchen die de koning dienden, zei: Staat er bij Hamans eigen huis niet al een paal van vijftig el hoog, die Haman heeft neergezet voor Mordechai, dezelfde Mordechai die de koning ooit zon grote dienst heeft bewezen? Hang hem daaraan, zei de koning. 10 Zo werd Haman aan de paal gehangen die hij had laten klaarzetten voor Mordechai. Toen bedaarde de woede van de koning.
8
1 Diezelfde dag nog schonk koning Ahasveros de bezittingen van Haman, de vijand van de Joden, aan koningin Ester. En Mordechai kreeg vrij toegang tot de koning, want Ester had verteld in welke relatie hij tot haar stond. 2 De koning deed de zegelring af die hij Haman had afgenomen en gaf die aan Mordechai. En Ester gaf Mordechai het beheer over Hamans bezittingen.
Bevelschrift ten gunste van de Joden
3 Opnieuw wendde Ester zich tot de koning. Huilend viel ze aan zijn voeten en smeekte hem het verderfelijke plan te verijdelen dat Haman, de nakomeling van Agag, tegen de Joden had beraamd. 4 De koning stak Ester de gouden scepter toe, waarna ze opstond, voor de koning ging staan 5 en zei: Als het de koning goeddunkt en hij mij goedgezind is, als het de koning juist lijkt en hij op mij gesteld is, laat er dan een schrijven uitgaan dat de brieven herroept die geschreven zijn door Haman, de zoon van Hammedata, de nakomeling van Agag, waarin zijn plan staat om in alle provincies van het rijk de Joden uit te roeien. 6 Want hoe zou ik het onheil dat mijn volk treft kunnen aanzien? Hoe zou ik het uitroeien van mijn familie kunnen aanzien? 7 Koning Ahasveros zei tegen koningin Ester en tegen de Jood Mordechai: Hamans bezittingen heb ik al aan Ester gegeven en hijzelf is aan de paal gehangen omdat hij de Joden om het leven wilde brengen. 8 Stel nu zelf, in naam van de koning, een verordening op schrift die volgens u in het belang van de Joden is, en verzegel die met de Koninklijke zegelring. Want wat geschreven is in naam van de koning en verzegeld met de zegelring van de koning kan niet worden herroepen.
9 Meteen daarna, op de drieëntwintigste dag van de derde maand, de maand siwan, werden de schrijvers van de koning ontboden. Er werd een bevel op schrift gesteld dat precies zo luidde als Mordechai het wilde en dat gericht was aan de Joden, aan de satrapen en de gouverneurs, en aan de hoofden van alle provincies, van India tot Nubië, honderdzevenentwintig provincies. Voor elke provincie was er een bevel in haar eigen schrift en voor elk volk in zijn eigen taal, ook voor de Joden in hun eigen schrift en hun eigen taal. 10 Mordechai liet dit bevel schrijven in naam van koning Ahasveros en verzegelde het met de zegelring van de koning. Door boden die snelle paarden bereden, gefokt in de Koninklijke stoeterij, liet hij brieven verspreiden 11 waarin stond dat de koning de Joden in alle steden het recht gaf om zich aaneen te sluiten en hun leven te verdedigen; iedere groep gewapende van welk volk of uit welke provincie ook die hen en hun vrouwen en kinderen zou willen aanvallen, mochten ze tot de laatste man doden, en hun bezittingen mochten ze buitmaken. 12 In alle provincies van koning Ahasveros zou dit recht gelden voor één bepaalde dag, en wel de dertiende dag van de twaalfde maand, de maand adar. 13 In alle provincies moesten afschriften van de brief worden verspreid; de inhoud ervan moest overal als wet worden uitgevaardigd en aan alle volken bekendgemaakt worden, zodat de Joden zich tegen de genoemde dag gereed konden houden om zich op hun vijanden te wreken. 14 Op bevel van de koning vertrokken de boden op hun snelle, Koninklijke paarden met de grootste spoed. Ook in de burcht van Susa werd de wet uitgevaardigd.
15 Mordechai verliet de koning in een koninklijk gewaad van fijn linnen, blauwpurper en wit van kleur, en hij droeg een grote gouden kroon en een roodpurperen mantel van byssus. De stad Susa juichte en was opgetogen. 16 Voor de Joden brak er een tijd aan van licht en vreugde, blijdschap en eer. 17 In alle provincies en in alle steden heerste onder de Joden vreugde en blijdschap zodra het bevel en de wet van de koning er bekend werden; er werden maaltijden aangericht en er werd feest gevierd. En uit alle volken van het land sloten zich velen bij de Joden aan, want angst voor de Joden had zich van hen meester gemaakt.
1 Die nacht kon de koning niet in slaap komen. Daarom gaf hij bevel de kronieken te brengen, het boek met de gedenkwaardige gebeurtenissen van het rijk. Daaruit liet hij zich voorlezen. 2 Op zeker moment kwam men bij het gedeelte waarin stond dat Mordechai iets had onthuld over Bigtan en Teres, twee eunuchen die de koning als lijfwacht dienden, en wel dat zij een plan hadden beraamd om koning Ahasveros om het leven te brengen. 3 Welk eerbewijs of welke onderscheiding is daarvoor aan Mordechai gegeven? vroeg de koning. Er is hem niets gegeven, antwoordden zijn kamerdienaars. 4 Daarop vroeg de koning: Is er iemand in de hof? Nu was Haman zojuist in de buitenhof van het paleis gekomen om de koning te zeggen dat hij Mordechai aan de paal moest hangen die Haman voor hem had laten klaarzetten. 5 De kamerdienaars antwoordden dus: Ja, Haman staat in de hof te wachten. Laat hem binnen, zei de koning. 6 Toen Haman binnengekomen was, vroeg de koning hem: Wat moet er gedaan worden als de koning iemand eer wil bewijzen? Haman dacht bij zichzelf: Aan wie zou de koning meer eer willen bewijzen dan aan mij? 7 En hij antwoordde de koning: Als de koning iemand eer wil bewijzen ... 8 Er zou een koninklijk gewaad moeten worden gehaald dat de koning zelf heeft gedragen en een paard waarop de koning zelf heeft gereden en dat een koninklijke kroon op het hoofd heeft. 9 Dat gewaad en dat paard moeten worden toevertrouwd aan een van de rijksgroten van de koning, aan iemand die tot de adel behoort. En die moet dan degene aan wie de koning eer wil bewijzen het gewaad omhangen, hem op het paard over het stadsplein laten rijden en, voor hem uit gaand, roepen: Dit valt eenieder ten deel aan wie de koning eer wil bewijzen! 10 Daarop zei de koning tegen Haman: Haal snel het gewaad en het paard waarover u hebt gesproken en handel op de voorgestelde manier met de Jood Mordechai, die dienstdoet in de Koningspoort. Laat niets van wat u hebt voorgesteld achterwege. 11 Haman haalde het gewaad en het paard, hing Mordechai het gewaad om en liet hem over het stadsplein rijden. En terwijl hij voor hem uit ging, riep hij: Dit valt eenieder ten deel aan wie de koning eer wil bewijzen!
12 Mordechai ging hierna terug naar de Koningspoort. Maar Haman haastte zich naar huis, treurend, het hoofd bedekt. 13 Aan zijn vrouw Zeres en aan al zijn vrienden vertelde hij wat hem was overkomen. Zijn raadgevers en zijn vrouw zeiden daarop tegen hem: Als die Mordechai, van wie je nu voor het eerst hebt verloren, tot het Joodse volk behoort, kun je niet tegen hem op; je zult het volledig van hem verliezen.
14 Ze waren nog niet uitgesproken, of daar waren de eunuchen van de koning al, die Haman zo snel mogelijk naar het feestmaal brachten dat Ester had bereid.
1 Toen Mordechai vernam wat er was gebeurd, scheurde hij zijn kleren, hulde zich in een rouwkleed en wierp stof over zijn hoofd. Zo ging hij de stad door, terwijl hij luid en bitter klaagde. 2 Voor de Koningspoort bleef hij staan, want het was niet toegestaan deze in rouwkleding binnen te gaan. 3 In alle provincies heerste onder de Joden diepe rouw zodra het bevel en de wet van de koning er bekend werden: ze vastten, huilden en weeklaagden, en velen hulden zich in een rouwkleed en legden zich neer in het stof.
4 Esters dienaressen en de eunuchen die haar dienden, brachten Ester op de hoogte. De koningin was hevig geschokt en liet Mordechai kleren brengen, opdat hij die zou dragen in plaats van zijn rouwkleed. Maar hij wilde ze niet aannemen.
5 Toen ontbood Ester Hatach, een van de eunuchen die de koning haar als persoonlijke dienaar had gegeven. Ze droeg hem op uit te zoeken wat de reden was van Mordechais gedrag. 6 Dus ging Hatach naar Mordechai, die op het stadsplein voor de Koningspoort stond. 7 Mordechai vertelde hem alles wat hem was overkomen. Ook wist hij hem precies mee te delen hoeveel zilver Haman beloofd had te zullen afdragen aan de Koninklijke schatkist als hij de Joden mocht uitroeien. 8 Bovendien gaf hij hem een afschrift van de wet die in Susa was uitgevaardigd, waarin stond dat ze moesten worden omgebracht. Dat moest Hatach aan Ester laten zien om haar op de hoogte te brengen. En, zei hij, verzoek haar met klem naar de koning te gaan. Ze moet hem om genade smeken en bij hem voor haar volk pleiten. 9 Hatach ging naar Ester terug en bracht haar Mordechais woorden over. 10 Ester droeg Hatach op om Mordechai het volgende te antwoorden: 11 Alle dienaren van de koning en de inwoners van alle provincies van het koninkrijk weten dat er maar één wet geldt voor iedere man of vrouw die zonder ontboden te zijn naar de koning gaat en in de binnenhof komt: die persoon wordt ter dood gebracht. Alleen degene wie de koning zijn gouden scepter toesteekt, brengt het er levend af. Wat mijzelf betreft, ik ben nu al in geen dertig dagen bij de koning ontboden. 12 Esters woorden werden aan Mordechai overgebracht. 13 Toen liet Mordechai het volgende antwoord aan Ester geven: Beeld je maar niet in dat jij, omdat je in het koninklijk paleis woont, als enige van alle Joden zult ontkomen. 14 Als jij nu je mond niet opendoet, nu het moment daar is, komt er van een andere kant wel uitkomst en redding voor de Joden. Maar jij en je vaders familie komen dan om. Wie weet ben je juist koningin geworden met het oog op een tijd als deze. 15 Toen liet Ester het volgende antwoord aan Mordechai geven: 16 Roep alle Joden die in Susa wonen bij elkaar en vast voor mij: eet niet en drink niet, overdag niet en s nachts niet, drie dagen lang. Ook ik zal op die manier vasten met mijn dienaressen. En na die voorbereiding zal ik naar de koning gaan, al is dat tegen de wet. Moet ik omkomen, goed, dan zal ik omkomen. 17 Mordechai ging weg en deed wat Ester hem had opgedragen.
Feestmaal bij Ester
5
1 Toen de derde dag aangebroken was, hulde Ester zich in een koninklijk gewaad en ging naar de binnenhof van het koninklijk paleis. Daar bleef ze staan, tegenover de troonzaal. In de zaal zat de koning op zijn koninklijke troon, tegenover de ingang. 2 Zodra hij koningin Ester in de hof zag staan, voelde hij zo veel genegenheid voor haar dat hij haar de gouden scepter toestak die hij in zijn hand hield. Ester ging naar voren en raakte het uiteinde van de scepter aan. 3 Toen vroeg de koning haar: Wat is er, koningin Ester? Wat is uw wens? Al was het de helft van mijn rijk, het zal u gegeven worden. 4 En Ester antwoordde: Als het de koning goeddunkt, laat hij dan vandaag nog samen met Haman bij mij komen en deelnemen aan de feestelijke maaltijd die ik voor hem heb bereid. 5 Daarop gaf de koning bevel om Haman zo snel mogelijk te halen. We zullen doen, zei hij, wat Ester verzoekt.
Zo kwamen de koning en Haman om deel te nemen aan de maaltijd die Ester had bereid. 6 Toen de wijn geschonken werd, zei de koning tegen Ester: Wat wilt u vragen? Het zal u gegeven worden. Wat is uw wens? Al was het de helft van mijn rijk, uw wens zal vervuld worden. 7 Wat ik wil vragen, wat ik wens ... antwoordde Ester, 8 als de koning mij goedgezind is en als de koning genegen is mij te geven wat ik wil vragen en mijn wens te vervullen, laat de koning dan nogmaals met Haman bij mij komen en deelnemen aan een feestmaal dat ik voor hen zal bereiden. Morgen zal ik op de vraag van de koning antwoord geven.
9 Haman verliet het paleis die dag vrolijk en goedgehumeurd. Maar zodra hij in de Koningspoort Mordechai zag, die niet opstond en niet van ontzag voor hem beefde, werd hij woedend. 10 Hij beheerste zich echter en ging naar huis. Daarop liet hij zijn vrienden bij zich komen en Zeres, zijn vrouw. 11 Hij wees hun op zijn geweldige rijkdom, het grote aantal zonen dat hij had en de eervolle positie die de koning hem had gegeven door hem boven alle rijksgroten en hoge functionarissen te plaatsen. 12 En daar komt nog bij, zei Haman, dat koningin Ester een feestmaal heeft bereid waarvoor ze behalve de koning niemand anders dan mij heeft uitgenodigd. En ook voor morgen ben ik door haar gevraagd, samen met de koning. 13 Maar dit betekent allemaal niets voor mij zolang ik Mordechai, die Jood, in de Koningspoort zie zitten. 14 Zijn vrouw Zeres en al zijn vrienden zeiden toen tegen hem: Laat een paal neerzetten van vijftig el hoog en zeg morgenochtend tegen de koning dat Mordechai daaraan moet worden gehangen. Dan kun je daarna vrolijk met de koning aan tafel gaan. Dat voorstel beviel Haman, en hij liet de paal klaarzetten.
Ik ben LUC, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Lucky.
Ik ben een man en woon in Moorsele (belgie) en mijn beroep is RUST........
Ik ben geboren op 30/12/1952 en ben nu dus 72 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: computer,,Muziek Fietsen en proberen niet mijn wil te doen maar deze van de Heer.
ben gehuwd met fabienne
De Geest van God is geen spookbeeld of hersenschim. Hij is onder ons aanwezig, voelbaar en tastbaar. Hij spreekt soms uit de blik in onze ogen. Je ziet hem in de mensen die verdraagzaam zijn en respectvol omgaan met elkaar. Je voelt hem in dat liefdevolle gebaar of die hartelijke handdruk. De Geest van God is de scheppende kracht die bruggen slaat over de diepste kloven, die mensen bij elkaar brengt en conflicten ombuigt in begrip en verzoening. Het is de energie die bergen kan verzetten en mensen boven hun kleinheid uittilt - de levensadem van God die mensen bezielt en in beweging zet.
Afscheid nemen is verdrietig, afscheid nemen is niet fijn afscheid nemen is iemand verlaten bij wie je graag zou willen zijn.
Afscheid nemen is die blik vol liefde en die aai over je bol afscheid nemen zijn die tranen je schiet er helemaal van vol.
Afscheid nemen zijn die woorden "Ik hou van jou, dag lieve schat. Je bent altijd bij me, want jij zit hier, diep in m'n hart."
Soms is het afscheid maar voor even soms voorgoed of voor een lange tijd maar wat je samen hebt mogen beleven dat raak je echt, nee nooit meer kwijt.
Parel
Je bent een parel, die zeer kostbaar is je naam staat onuitwisbaar in Mijn hand geschreven. Ik heb je zelf gemaakt om tot Mijn eer te leven je bent een parel, die zeer kostbaar is.
En eens zal Ik je roepen aan Mijn zij Mijn kind die roeping is zo hoog verheven. Uit liefde gaf ik jou Mijn eigen leven, ja, eenmaal zul je stralen aan Mijn zij.
Je bent nu nog op reis, het einddoel is in zicht, houd Mij maar stevig vast en luister naar Mijn stem. Aan d’einder gloort het nieuw Jeruzalem, daar zul je eeuwig leven in Mijn licht.
Je bent een parel, die zeer kostbaar is.
Dit gedicht is voor jou! Als je je alleen voelt je hart gebroken is of bezeerd als je bang bent voor wat komen gaat als je lief hebben hebt verleerd als je jezelf niet durft te zijn als je verteerd wordt door verdriet dan is dit gedicht voor jou want God vergeet je niet Hij wacht op je hij kent je vragen Hij zegt: “geef mij je last, dan kunnen we het samen dragen”. En langzaam zul je merken daar kun je van op aan, dat jij alleen nog je rugtas vasthoudt de inhoud is naar Hem overgegaan Als je je bedrogen voelt eenzaam en heel klein als je door de bomen het bos niet meer ziet en er misschien zelfs niet meer wilt zijn als je verstrikt zit in de netten van de zonde en niet weet hoe je daar uit moet geraken dan is dit gedicht voor jou Jezus zal het in orde maken Hij weet als geen ander hoe pijn voelt en wat een mens soms moet doorstaan Voor jou en mij is Hij uit liefde door enorm zware beproevingen gegaan Hij kijkt naar jou met een bewogen hart en een liefdevolle blik in Zijn ogen en wacht tot je Hem vragen zult je tranen te gaan drogen Dit gedicht is voor jou. Waarom? Is misschien je vraag. omdat God ontzettend van je houdt, grijp toch Zijn uitgestoken hand vandaag….