Deel door ons uw liefde uit
aan wie honger heeft en pijn.
Laat ons waar verdeeldheid is
uw vredestichters zijn.
Ons verlangen is alleen,
Heer, maak ons hart bereid,
dat door heel ons leven heen
uw liefde wordt verspreid.
Deel door mij uw liefde uit,
aan een medemens die lijdt.
Leer mij meer vervuld te zijn
met uw bewogenheid.
Mijn verlangen is alleen,
Heer, maak mijn hart bereid,
dat door heel mijn leven heen
uw liefde wordt verspreid.
Openbaar uw koninkrijk
aan wie zoekt, aan arm en rijk.
Giet een stroom van liefde uit,
dat in ons en door ons, o Jezus,
uw liefde wordt verspreid.(2x)
Deel ons door uw liefde uit
tot de einden van de aard'.
Dat zich waar de dood nu heerst
nieuw leven openbaart.
Maak ons als uw werkers klaar
en sterk ons in de strijd,
tot wij mogen oogsten waar
uw liefde wordt verspreid.
Openbaar uw koninkrijk
aan wie zoekt, aan arm en rijk.
Giet een stroom van liefde uit,
dat in ons en door ons, o Jezus,
uw liefde wordt verspreid.(6x)
Deel door ons uw liefde uit,)
maak ons hart bereid. )4x
Deel door ons uw liefde uit,)
ja wij zijn bereid. )2x
Deel door mij uw liefde uit )
ja ik ben bereid. )2x
Wat ogen zien dringt binnenin het hart. Het kan ons blij maken of ook heel verdrietig. Het kan ons soms zo diep raken, dat we er ziek van zijn. Ogen zijn de vensters van ons hart. Wie ze opent voor het licht, voor de zon overdag, voor de mooie dingen en voor de sterren in de nacht, is een blij en gelukkig mens. Met licht en meer moois in onze ogen komt er kleur in ons anders zo grijze leven. Want onze ogen weerspiegelen de liefde van Jezus. Een liefde, door Hem gegeven!
Uit het hart
Jouw Hemelse Vader die je heeft geschapen, die zoveel van je houdt, weet alles wat er zich in jouw hart afspeelt. Hij begrijpt en kent jou volkomen, Hij vraagt je om de juiste keuzes te maken! Hij verlangt niets liever dat Hij fier zou zijn op jou, dat je het pad der wijsheid zou blijven volgen! Het is niet altijd gemakkelijk, en je hebt vooral lef & doorzettingsvermogen nodig, maar dit alles is niet te vergelijken, met het liefdevolle geschenk dat je zal verkrijgen! Hij weet nu wat je denkt & wat je nog zou willen 'plannen'... Daarom vraag ik je : ook voor mij komt de tijd dat ik het aardse zal verlaten. Maar zou je dan niet blij & verheugd zijn als je weet, dat ik in het Hemelse paradijs zal blijven wachten op... jou !!! Filip V. (26-09-04)
IK BEN DE ALFA EN DE OMEGA GEBED IS DE SLEUTEL VAN DE OCHTEND
EN DE GRENDEL VAN DE AVOND.
31-12-2011
Een Gezegend 2012
Uit
het evangelie volgens Johannes
1, 1-18
In
het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. Het was in
het begin bij God. Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van
wat bestaat.
In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. Het licht
schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht
gekregen.
Er kwam iemand die door God was gezonden; hij heette Johannes. Hij kwam als
getuige, om van het licht te getuigen, opdat iedereen door hem zou geloven. Hij
was niet zelf het licht, maar hij was er om te getuigen van het licht: het ware
licht, dat ieder mens verlicht en naar de wereld kwam.
Het Woord was in de wereld, de wereld is door Hem ontstaan en toch kende de
wereld Hem niet. Hij kwam naar wat van Hem was, maar wie van Hem waren hebben
Hem niet ontvangen. Wie hem wel ontvingen en in zijn naam geloven, heeft Hij
het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden. Zij zijn niet op
natuurlijke wijze geboren, niet uit lichamelijk verlangen of uit de wil van een
man, maar uit God.
Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en
waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon
van de Vader.
Van Hem getuigde Johannes toen hij uitriep: Hij is het over wie ik zei: Die
na mij komt is meer dan ik, want Hij was er vóór mij!
Uit zijn overvloed zijn wij allen met goedheid overstelpt. De wet is door Mozes
gegeven, maar goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen.
Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het
hart van de Vader rust, heeft Hem doen kennen.
Het evangelie dat je net las is een mooi evangelie voor
deze laatste dag van het jaar.
De laatste dag, die we vandaag beleven en straks dankbaar gaan uitwuiven, is de
laatste dag van een jaar in een geschiedenis van een doorlopende tijd. Maar
deze laatste dag is ook de eerste dag, het laatste uur het eerste uur, en wel
van een nieuwe geschiedenis, van een nieuwe tijd. Het is zoals Johannes de
Doper het zei: 'Hij is het over wie ik zei: Die na mij komt is meer dan ik,
want Hij was er vóór mij!
In Christus is er geen vóór en na meer. In elk uur is de
volheid der tijden aangebroken. Elk ogenblik is de volheid van de tijd, en wel
in de zin van 'beslissend'. Het is geen voorbereidingstijd meer in de zin van
voorbereiding op dat wat nog moet gebeuren. Nee, dat eigenlijke is al gebeurd.
We kunnen nu al, op dit moment "vrijmoedig naderen tot de troon van
Gods genade (Hebr 4,16).
Maar ook in deze nieuwe geschiedenis kun je inwendig,
geestelijk, volgens je hart, nog behoren tot de oude geschiedenis, de
geschiedenis van het vlees, van de zelfzucht, van de zonde. Je kunt leven in
het nu, en toch in het oude. Daarom is elk uur een uur van 'beslissing', de
beslissing om uit jezelf te treden, uit de oude geschiedenis en te kiezen voor
Christus: ik wil leven voor Hem, in Hem, door Hem. En steeds opnieuw deze
beslissing nemen... dat is leven in de nieuwe geschiedenis.
Dat elke dag in 2012 een beslissing mag zijn voor de
Heer.
Uit
de brief van Paulus aan de Kolossenzen
3, 12-21.
Broeders en zusters,
omdat God u heeft uitgekozen, omdat u zijn heiligen bent en Hij u liefheeft,
moet u zich kleden in innig medeleven, in goedheid, bescheidenheid,
zachtmoedigheid en geduld.
Verdraag elkaar en vergeef elkaar als iemand een ander iets te verwijten heeft;
zoals de Heer u vergeven heeft, moet u elkaar vergeven.
En bovenal, kleed u in de liefde, dat is de band die u tot een volmaakte
eenheid maakt.
Laat in uw hart de vrede van Christus heersen, want daartoe bent u geroepen als
de leden van één lichaam.
Wees ook dankbaar.
Laat Christus woorden in al hun rijkdom in u wonen; onderricht en vermaan
elkaar in alle wijsheid, zing met heel uw hart psalmen en hymnen voor God en
liederen die de Geest u vol genade ingeeft.
Doe alles wat u zegt of doet in de naam van de Heer Jezus, terwijl u God, de
Vader, dankt door Hem.
Vrouwen, erken het gezag van uw man, zoals past bij uw verbondenheid met de
Heer.
Mannen, heb uw vrouw lief en wees niet bitter tegen haar.
Kinderen, gehoorzaam je ouders in alles, want dat is de wil van de Heer.
Vaders, vit niet op uw kinderen, want dat maakt ze moedeloos.
Wij kunnen Paulus niet
verwijten dat hij een man van zijn tijd was. Hij heeft dan ook de verhoudingen
tussen man en vrouw, ouders en kinderen anders voorgesteld, dan wij het vandaag
doen. Wij moeten echter op de eerste plaats opmerken, hoe hij aandringt op de
noodzakelijke wederzijdse vergeving, die pas mogelijk is in nederigheid en
respect voor elkaar. Voor de tijdgenoten van Paulus was dit een verrassende
taal. Maar het is zeker: waar vergeven wordt, daar ontstaat vrede en waar vrede
heerst daar leeft er vreugde.
Vrienden, dat wij God kennen weten we doordat we ons aan zijn geboden houden.
Wie zegt: 'Ik ken Hem', maar zich niet aan zijn geboden houdt, is een
leugenaar; de waarheid is niet in hem. In wie zich aan Gods woord houdt, is
zijn liefde ten volle werkelijkheid geworden; hierdoor weten we dat we in Hem
zijn. Wie zegt in Hem te blijven, behoort in de voetsporen van Jezus te treden.
Geliefde broeders en zusters, ik houd u in deze brief geen nieuw gebod voor
maar een oud, dat u vanaf het begin bekend is. Dat oude gebod is de boodschap
die u gehoord hebt. Toch is het ook een nieuw gebod, omdat de duisternis wijkt
en het ware licht al schijnt, en dit is werkelijkheid in Jezus leven en in uw
leven.
Wie zegt in het licht te zijn maar zijn broeder of zuster haat, bevindt zich
nog altijd in de duisternis. Wie de ander liefheeft, blijft in het licht en
komt niet ten val, maar wie de ander haat, bevindt zich in de duisternis. Hij
gaat zijn weg in het duister, zonder te weten waarheen die weg voert, want de
duisternis heeft hem blind gemaakt.
Niemand
kan zeggen dat hij in God gelooft en van God houdt, als hij Gods geboden niet
onderhoudt. Het eerste en voornaamste gebod is de liefde. Het is een oud gebod,
en toch ook nieuw in zoverre Jezus het radikaal stelt als voorwaarde en als
kenmerk van zijn navolgingVandaag
schrijft Johannes in de eerste lezing: Geliefde
broeders en zusters, ik houd u in deze brief geen nieuw gebod voor maar een
oud, dat u vanaf het begin bekend is. Dat oude gebod is de boodschap die u
gehoord hebt. Toch is het ook een nieuw gebod, omdat de duisternis wijkt en het
ware licht al schijnt, en dit is werkelijkheid in Jezus leven en in uw leven.
Johannes
heeft het hier over het gebod van de liefde; een gebod dat inderdaad geen nieuw
gebod was, het was al eeuwen oud. Maar tegelijkertijd was het ook een nieuw
gebod. En dat had natuurlijk alles te maken met de komst van Jezus. Hij,
mensgeworden God, de Liefde zelf, zal de mensheid een genade schenken die zij
voordien nooit op zo'n manier gekregen heeft. Die genade was en is namelijk
Hijzelf. Wat zich daar afspeelde in die grot te Bethlehem, speelt zich sindsdien
af in ieders mensenhart. Buiten het fysisch karakter wordt op geen andere wijze
dan toen Jezus steeds opnieuw geboren in elke mens.
Maar
er bestaat geen liefde zonder vrijheid. Dus als een nederige dienaar klopt
Jezus aan de deur van ons hart en wacht tot wij opendoen om dan samen met ons
maaltijd te houden: Hij met ons, wij met Hem - zo lezen we in de Apocalyps. Hij
vraagt bij wijze van spreken toestemming om in ons leven in te treden. Maar Hij
wil dat wij
die beslissing nemen, ieder van ons, heel persoonlijk, én wij als gemeenschap.
Ons ja-woord wil Hij vervullen met zijn ja-woord tot de Vader, opdat zijn
liefde in ons werkelijkheid mag worden.
Ja,
kerstmis is meer dan kalkoen eten en glaasjes heffen.
Het bloed van Jezus
Christus reinigt ons van elke zonde.
Vrienden,
dit is wat wij Jezus hebben horen verkondigen en wat we u verkondigen: God is
licht, er is in Hem geen spoor van duisternis.
Als we zeggen dat we met Hem verbonden zijn terwijl we onze weg in het duister
gaan, liegen we en leven we niet volgens de waarheid.
Maar gaan we onze weg in het licht, zoals Hijzelf in het licht is, dan zijn we
met elkaar verbonden en reinigt het bloed van Jezus, zijn Zoon, ons van alle
zonde.
Als we zeggen dat we de zonde niet kennen, misleiden we onszelf en is de
waarheid niet in ons. Belijden we onze zonden, dan zal Hij, die trouw en
rechtvaardig is, ons onze zonden vergeven en ons reinigen van alle kwaad.
Als we zeggen dat we nooit gezondigd hebben, maken we Hem tot een leugenaar en
is zijn woord niet in ons.
Kinderen, ik schrijf u dit opdat u niet zondigt. Mocht een van u echter toch
zondigen, dan hebben wij een pleitbezorger bij de Vader: Jezus Christus, de
rechtvaardige. Hij is het die verzoening brengt voor onze zonden, en niet
alleen voor die van ons, maar voor de zonden van de hele wereld.
Dierbaren, de goedheid
en mensenliefde van God, onze redder, zijn openbaar geworden en Hij heeft ons
gered, niet vanwege onze rechtvaardige daden, maar uit barmhartigheid. Hij
heeft ons gered door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwende kracht van
de heilige Geest, die Hij door Jezus Christus, onze redder, rijkelijk over ons
heeft uitgegoten.
Zo zijn wij door zijn genade als rechtvaardigen aangenomen en krijgen we deel
aan het eeuwige leven waarop we hopen.
De geschiedenis van de mensheid
en de heilsgeschiedenis getuigen ervan: uit zichzelf alleen konden de mensen
het nooit verdienen, dat hen een verlosser geboren werd. Het heil kon slechts
dagen, toen de God van tederheid en erbarmen de eerste stap zette
Uit het evangelie volgen Lucas
2, 15-20
Toen de engelen waren teruggegaan naar
de hemel, zeiden de herders tegen elkaar: Laten we naar Betlehem gaan om met
eigen ogen te zien wat er gebeurd is en wat de Heer ons bekend heeft gemaakt.
Ze gingen meteen op weg, en troffen Maria aan en Jozef en het kind dat in de
voederbak lag.
Toen ze het kind zagen, vertelden ze wat hun over dat kind was gezegd.
Allen die het hoorden stonden verbaasd over wat de herders tegen hen zeiden,
maar Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en bleef erover nadenken.
De herders gingen terug, terwijl ze God loofden en prezen om alles wat ze
gehoord en gezien hadden, precies zoals het hun was gezegd
De verschijning van de engelen
was maar kort. Nu is het de taak van de nederigen, de armen en de kleinen om
aan hun broeders en zusters de Blijde Boodschap te verkondigen, die hen werd
toevertrouwd. En het geloof van Maria gaat dat van de Kerk vooraf, bij het
overbrengen van het mysterie van haar Zoon.
Dezer dagen voelen wij ons allemaal uitgenodigd mee op te stappen in de stoet
van de kleinen en de eenvoudigen, naar de plaats waar de Liefde weer onder ons
komt wonen.
En voor wie goed toekijkt,
gebeuren er dan wondere dingen: Licht wordt ontstoken in onze koude duisternis,
een kind wordt geboren in ons oude mensenwereld en over onze aarde, die al die
oorlogen moe is, weerklinkt uit Gods genadevolle hemel een vredeslied. Gods
Liefde komt weer wonen in ons mensenhart.
Het wondere is dat Hij niet
komt als een machtige heerser, maar als een teder kind dat zijn armen
uitnodigend open spreidt. Zo is onze God. Met Kerstmis laat Hij ons nog het
meest van al aanvoelen dat Hij niet dwingt, geen schrik aanjaagt, niet
domineert, maar liefdevol uitnodigt, zoals een kind doet. Een pasgeboren kind
is nu eenmaal hulpeloos en kwetsbaar en het heeft geen enkele uiterlijke macht
om mensen tot iets te dwingen. Alleen heeft een kind het wonderlijk vermogen,
gewoon door er te zijn, mensen tot een sterke liefde uit te nodigen. Zie eens
tot welk een overgave en edelmoedige zorg allen worden gebracht, die rond het
wiegje van een pasgeborene komen staan: ouders, grootouders, familie,
kennissen, buren en vrienden. In al zijn hulpeloosheid weet een kind bij velen
een warme liefde te wekken, velen ertoe te brengen ervoor te kiezen om hun liefde
te tonen, graag, gul en edelmoedig. Daarom juist koos God ervoor als Kind
geboren te worden.
Wij hebben er soms moeite mee
om Hem zo te aanvaarden. "Hij kwam in de wereld, maar de wereld erkende
Hem niet." Want soms zouden wij liever een God hebben die alles eens
ondersteboven gooit en een wereld maakt zonder oorlogen, zonder haat. Van zo'n
'afgod' dromen wij soms. Maar dan zou die God een dwingende albeheerser zijn en
zouden wij, mensen, robots zijn zonder vrije wil. Maar "onze God die
geboren wordt als een weerloos kind", is het duidelijkste teken dat Hij
Liefde wil zijn, die ons niet dwingt of verplicht, maar ons, als zijn vrije
kinderen, steeds uitnodigt tot vrij gekozen overgave en gulle edelmoedigheid.
Wie op die manier ingaat op zijn uitnodiging werkt mee aan de vermenselijking
van onze wereld vanuit persoonlijke overtuiging en bezieling. Zo groeit Gods
Rijk op aarde, vol genade en waarheid. Daarom vraagt Hij op Kerstdag van ons
vooral meer vrede. Meer vrede in ons gezin, in onze familie, op ons werk, in
onze vriendenkring Wat meer vrede, liefde en tederheid tegenover diegenen met
wie wij dagelijks samenleven.
Het moet ons toch ook wel
verwonderen dat God op deze dag niet op de eerste plaats de machtigen der aarde
aanspreekt, de grootindustriëlen, de invloedrijken van onze wereld die in
paleizen wonen. Neen, het is het hart van ons, eenvoudige mensen, dat wordt
aangesproken. En ons hart is nu juist geen kraaknet paleis. Het gelijkt eerder
op een arme stal. Het is er niet overal even proper en er zijn duistere hoekjes
die wij liever verborgen houden. Maar het merkwaardige is dat God met zijn
liefde juist daar, en nergens anders, in ons hart, zoals het nu is, weer wil
geboren worden. Het is inderdaad alleen vanuit de vrije keuze van een
mensenhart dat de liefde meer kans kan krijgen in onze wereld.
Mogen wij dan vandaag
volledig vervuld worden van de deugddoende vrede van dit kind, waarin wij
herkennen dat God, die Liefde is, weer wil geboren worden onder ons, dankbare
en vrije mensen.
Uit het tweede boek Samuël
7, 1-5 + 8b-12 + 14a + 16
zei de koning tegen de
profeet Natan: Kijk nu toch! Ik woon in een paleis van cederhout, terwijl de
ark van God in een tent staat.
Doe wat uw hart u ingeeft, antwoordde Natan, de Heer staat u immers ter
zijde.
Maar diezelfde nacht richtte de Heer zich tot Natan: Zeg tegen mijn dienaar,
tegen David: Dit zegt de Heer: Wil jij voor mij een huis bouwen om in te
wonen? Dit zegt de Heer van de hemelse machten: Ik heb je achter de kudde
vandaan gehaald om mijn volk, Israël, te leiden. Ik heb je bijgestaan in alles
wat je ondernam, Ik heb al je vijanden voor je uitgeschakeld en Ik heb je naam
gevestigd als een van de groten der aarde. Ik heb aan mijn volk, Israël, een
gebied toegewezen. Daar heb Ik het geplant en daar kan het nu onbevreesd wonen.
Het wordt niet langer door misdadige volken onderdrukt, zoals toen het er pas
woonde. Ik heb rechters over mijn volk Israël had aangesteld. Jou heb Ik rust
gegeven door je van je vijanden te verlossen. De Heer zegt je dat hij voor jou
een huis zal bouwen. Wanneer je leven voorbij is en je bij je voorouders te
ruste gaat, zal Ik je laten opvolgen door je eigen zoon en hem een bestendig
koningschap schenken. Ik zal een vader voor hem zijn en hij voor mij een zoon.
Jou stel ik in het vooruitzicht dat je koningshuis eeuwig zal voortbestaan en
je troon nooit zal wankelen.
De laatste dag van de advent leert ons dat
God onder ons wil komen wonen. Niet de stenen tempel zal teken zijn van Gods
trouw tegenover David en het volk, maar wel zijn belofte.
Uit
het evangelie volgens Lucas
1, 67-79
In die dagen werd Zacharias vervuld met de heilige Geest en sprak deze
profetie:
Geprezen zij de Heer, de God van Israël, Hij heeft zich om zijn volk bekommerd
en het verlost. Een reddende kracht heeft Hij voor ons opgewekt uit het huis
van David, zijn dienaar, zoals Hij van oudsher heeft beloofd bij monde van zijn
heilige profeten: bevrijd zouden we worden van onze vijanden, gered uit de
greep van allen die ons haten. Zo toont Hij zich barmhartig jegens onze
voorouders en herinnert hij zich zijn heilig verbond: de eed die Hij gezworen
had aan Abraham, onze vader, dat wij, ontkomen aan onze vijanden, Hem zonder
angst zouden dienen, toegewijd en oprecht, altijd levend in zijn nabijheid.
En jij, kind, jij zult genoemd worden: profeet van de Allerhoogste, want voor
de Heer zul je uit gaan om de weg voor Hem gereed te maken, en om zijn volk
bekend te maken met hun redding door de vergeving van hun zonden. Dankzij de
liefdevolle barmhartigheid van onze God zal het stralende licht uit de hemel
over ons opgaan en verschijnen aan allen die leven in duisternis en verkeren in
de schaduw van de dood, zodat we onze voeten kunnen zetten op de weg van de
vrede.
Toen God David beloofde dat Hij
voor hem 'een huis ... zal oprichten', was de kans groot dat David en zijn
nakomelingen dachten aan een militaire leider die het koningschap van Israël in
de familie zal houden; met andere woorden: een dynastie. Deze 'zoon van David'
die hem zou opvolgen, zou op David zelf lijken, een groot strateeg, een vroom
man die Israëls militaire en politieke vijanden zou verslaan. Hij zou de
vrijheid brengen door middel van veroveringen en macht.
Nu we aan
de vooravond van Kerstmis staan, met de lege kribbe voor ons, zien we dat God
dit alles heel anders bedoelde. Ook Zacharias' profetie in de evangelielezing
van vandaag raakt de diepere lagen aan van de vrijheid die God aan het huis van
David beloofde. Dat was niet zozeer een vrijheid van externe vijanden, maar een
diepe vrijheid die ons zal aanzetten Hem te 'aanbidden'; de vrijheid om heilig
en rechtvaardig voor God te staan.
Jezus is
gekomen om ons de genade te schenken de vijanden in ons te verslaan; de
vijanden van zonde en dood. Hij gaf niet zozeer een uiterlijke vrede die
gekenmerkt zou zijn door de afwezigheid van conflicten, maar Hij gaf op de
eerste plaats een diepere en reëlere vrede die intreedt wanneer onze innerlijke
worstelingen tot rust zijn gekomen en de gevolgen van zonde tot genezing zijn
gekomen. Deze laatste zijn de echte tirannen, want zij zijn de vijanden die de
oorzaak zijn van elk uiterlijk conflict, zowel in ons eigen leven als in de
wereld in z'n geheel.
Jezus, die
werd geboren onder nederige omstandigheden, vraagt ons bij Hem in de stal te
komen. Hij zal ons de komende nacht wenken naar een plek waar wij onze vijanden
bij Hem zullen mogen neerleggen: onze zonde, haar oorzaken, haar gevolgen. We
mogen het bij de kribbe neerleggen, Hem aanbiddend, Hem alles gevend. Hij zal
alles in zich opnemen om het met Goede Vrijdag mee te nemen naar de diepste
krochten van duisternis en verlatenheid om met Pasen alles om te vormen naar
zijn licht.
Laten we
even de aandacht afwenden van onze kalkoen... en laat ons neerknielen voor de
kribbe; verwachtend, verlangend.
Hij komt...
Goede God,
beadem ons hart in deze uren,
nu wij verwachtingsvol uitkijken
naar de geboorte van Jezus.
Maak het vanbinnen stil en vredig,
opdat ons hart de kribbe mag zijn
waar de kleine Jezus
met veel liefde en warmte
mag ontvangen worden.
Amen.
Zo spreekt de
Heer God:
'Let op, Ik zal mijn bode zenden; hij zal de weg voor mij effenen. Opeens zal
hij naar zijn tempel komen, de Heer naar wie jullie uitzien, de engel van het
verbond naar wie jullie verlangen. Komen zal hij zegt de Heer van de hemelse
machten.
Wie zal die dag kunnen doorstaan? Wie zal overeind blijven wanneer Hij
verschijnt? Hij is als het vuur van een smid, als het loog van een wolwasser.
Hij zal zitting houden als iemand die zilver smelt en het zuivert; de zonen van
Levi zal Hij zuiveren en zeven als goud en zilver, en dan zullen ze op de
juiste wijze offeren aan de Heer. De offers van Juda en Jeruzalem zullen de
Heer met vreugde vervullen, zoals in vroeger jaren, zoals in de dagen van
weleer.
Voordat de dag van de Heer aanbreekt, die groot is en ontzagwekkend, stuur Ik
jullie de profeet Elia, en hij zal ervoor zorgen dat ouders zich verzoenen met
hun kinderen en kinderen zich verzoenen met hun ouders. Anders zou Ik het land
volledig moeten vernietigen.
De profeet Maleachi
spreekt over de komst van een gezant: Elia zal komen voordat de grote en
verschrikkelijke dag van de Heer aanbreekt. Hij zal de echte eredienst
herstellen. Jezus zal in zijn prediking verklaren dat Elia reeds teruggekomen
is in de persoon van Johannes de Doper.
Uit
het evangelie volgens Lucas
1, 57-66
Toen de dag van
haar bevalling was aangebroken, bracht Elisabet een zoon ter wereld.
Haar buren en verwanten hoorden hoe barmhartig de Heer voor haar was geweest,
en ze verheugden zich samen met haar.
Op de achtste dag kwamen ze het kind besnijden, en ze wilden het Zacharias
noemen, naar zijn vader.
Maar zijn moeder zei: Nee, Johannes zal hij heten!
Ze zeiden tegen haar: Er is niemand in je familie die zo heet.
Ze beduidden zijn vader te laten weten hoe hij het kind wilde noemen.
Hij vroeg om een schrijftablet en schreef erop: Johannes is zijn naam.
Iedereen was verbaasd.
En meteen werd de verlamming van zijn mond en zijn tong ongedaan gemaakt, en
hij begon te spreken en loofde God.
Alle omwonenden waren diep onder de indruk, en in heel het bergland van Judea
werden deze gebeurtenissen besproken.
Ieder die het hoorde bleef erover nadenken, en vroeg zich af: Hoe zal het
verder gaan met dit kind? Want de machtige hand van de Heer beschermde hem.
Bij de geboorte van Johannes de Doper valt de persoon van vader
Zacharias sterk op. Hij geeft de naam. Het geven van een naam was immers een
belangrijk moment, omdat door de naam ook de opdracht of de roeping van het
kind werd aangeduid. Johannes betekent: God is genadig.
Alle omwonenden waren diep onder de indruk, en in heel
het bergland van Judea werden deze gebeurtenissen besproken.
Wat er in de dagen voor, tijdens en na de geboorte van
Christus gebeurde, bracht de wereld in beweging. Men zag, men hoorde, men
praatte. Alsof God in deze korte tijdspanne het hart en en het denken van de
mensen persoonlijk kwam aanraken en beroeren.
Hoe bevrucht de aanwezigheid en de werking van God ons
denken ?
En welke gevolgen heeft dit voor ons zijn ?
Vooreerst is het goed veel over God en zijn handelen na
te denken. Aan wat denken wij wanneer wij door de straat lopen, met wat zijn we
bezig wanneer we op de tram zitten, naar wat zijn we gericht tijdens het
fietsen,...
Niet dat we ons altijd moeten wentelen in de meest vrome gedachten... Maar toch
is het mogelijk al wat we zien, horen en waaraan we denken, te vullen met het
besef dat God bestaat en met de mensheid iets wil doen.
Het is goed, al stappend (bij wijze van spreken), bezig
te zijn, na te denken, over de grote wereldproblemen, er een visie rond te
bouwen, en wel vanuit de transcendente werkelijkheid dat God onder ons woont.
Dit laatste geeft ons denken en de visie die we bouwen een heel bepaalde kleur.
Het is echt niet fout over de politieke situatie van ons land na te denken
vanuit het besef dat God het beste met ons land voorheeft. Ook voor de politiek
zijn evangelische waarden als eenheid, vrede, broederschap, delen met de
armen,... zaken die van fundamenteel belang zijn.
Of neem de problemen rond de zogenaamde klimaatsverandering. Laten we dit
bekijken vanuit het feit dat God schepper is van de aarde, en ons
medeverantwoordelijk heeft gemaakt respectvol met dit gebeuren om te gaan.
Of de armoede in de wereld... laten we hierover nadenken vanuit de oproep van
het evangelie waar de Heer vraagt te delen met wie minder heeft... Hoe komt het
toch dat wij zo rijk zijn terwijl men aan de andere kant van de wereld dikwijls
's morgens niet weet of men 's avonds eten zal hebben... Wat denkt God
hierover? Wat kunnen de wereldleiders hieraan doen? Welke keuzes kunnen of
moeten gemaakt worden? Wat kunnen wij persoonlijk doen?
Studio Brussel doet het op haar manier met Music for lifeVerder is het is goed
het 'goede gesprek' met elkaar te houden. Geen platte cafépraat, maar die
woorden (ja, mag ook in het café !)met elkaar uitwisselen die ons de juiste
vragen doen stellen, die ons in verwondering brengen voor het transcendente,
die ons aanzetten tot meer bezinning en een bepaalde wijze van doen...
En ja... laat ons als christen ook bidden. Het dagelijks
tijd maken voor gebed is van wezenlijk belang voor het ontdekken van ons
diepste zelf en wat God met ons voorheeft. In het gebed verheffen we ons hele
zijn naar God, zoeken we zijn aanschijn met de blik van het innerlijk. Het is
je toewenden naar Hem, het is het heilige 'Gij' zeggen.
Door met regelmaat te bidden en biddend in het leven te staan, wordt ons
geweten langzamerhand datgene, wat het volgens zijn ware wezen moet zijn: Gods
levende stem in ons.
Zo stellen we God niet enkel aanwezig in ons eigen
leven, maar brengen Hem ook, sterker dan we vermoeden, tegenwoordig in de grote
wereld rondom ons.
In die dagen nam Hanna
Samuël mee naar Silo en bracht hem, zo jong als hij was, naar het heiligdom van
de Heer. Ze had ook een driejarige stier bij zich, een efa meel en een zak
wijn. Ze slachtten de stier en brachten de jongen naar Eli.
Daar zei Hanna: Neem me niet kwalijk, heer, zo waar u leeft, ik ben de vrouw
die destijds hier bij u tot de Heer heeft gebeden. Om deze zoon heb ik gebeden,
en de Heer heeft mij gegeven waar ik om heb gevraagd. Nu geef ik hem op mijn
beurt aan de Heer, voor alle dagen die hem gegeven zijn.
Toen knielde Eli voor de Heer
Hanna
had een belofte gedaan: indien haar verlangen naar het moederschap in
vervulling zou gaan, was ze bereid haar jongen aan de dienst van de Heer af te
staan. Vandaag vernemen we hoe Hanna met haar zoon Samuël haar belofte nakomt.
1 Sam. 2, 1 + 4 + 5 + 6 + 7 + 8abcd
Refr.: De Heer doet mijn hart
van vreugde slaan.
Nu juicht mijn hart dankzij de
Heer,
fier heft mijn hoofd zich op, dankzij de Heer.
Mijn mond spreekt vrijmoedig tegen mijn vijanden,
want dankzij uw hulp beleef ik vreugde.
De boog van de helden is gebroken,
en wie wankelen weten zich gesterkt.
Die genoeg hadden, verkopen
zich voor brood,
en wie hongerden zijn verzadigd.
De onvruchtbare baart zeven zonen,
en wie veel kinderen heeft, verwelkt.
De Heer doet sterven en doet leven,
zendt naar het dodenrijk en leidt eruit omhoog.
De Heer maakt arm en Hij maakt rijk,
vernedert diep en heft hoog op.
De zwakke en de arme helpt Hij overeind,
Hij haalt hen uit het stof en uit het slijk.
Tussen de edelen zet Hij hen neer,
Hij houdt een ereplaats voor hen vrij.
In die dagen reisde Maria in grote haast naar
het bergland, naar een stad in Juda, waar ze het huis van Zacharias binnenging
en Elisabet begroette.
Toen Elisabet de groet van Maria hoorde, sprong het kind op in haar schoot; ze
werd vervuld met de heilige Geest en riep luid: De meest gezegende ben je van
alle vrouwen, en gezegend is de vrucht van je schoot! Wie ben ik dat de moeder
van mijn Heer naar mij toe komt? Toen ik je groet hoorde, sprong het kind van
vreugde op in mijn schoot. Gelukkig is zij die geloofd heeft dat de woorden van
de Heer in vervulling zullen gaan.
Maria ontmoet haar nicht
Elisabet. Vervuld van de heilige Geest begint Maria Elisabet geluk te wensen.
Zij geeft een getuigenis van haar geloof in het wonder dat zich voltrekt
Vandaag is het, net als gisteren, een en al opgetogenheid in het evangelie. Het
gaat over de eerstelingen van de Geest, de Geest van de Blijde Boodschap. Maria
reisde met spoed naar het bergland; het kindje sprong op in de schoot van zijn
moeder; Elisabet werd vervuld van de heilige Geest en riep met luider stemme
uit: "gelukkig. En morgen zullen we horen hoe Maria de Heer
prijst: Mijn hart prijst hoog de Heer, van vreugde juicht mijn geest
" (Lc 1,46.47). Vanwaar die opgetogenheid?
Vreugde
ontstaat wanneer twee levens elkaar kruisen. Doordat een ander ons leven
kruist, ontstaat er een nieuwe vitaliteit, een nieuwe levensvreugde. Je ziet
dat bij een ontmoeting. Als twee mensen elkaar gewaar worden, elkaar zien, dan
zie je hoe de blik van de een verandert bij het zien van de blik van de ander.
Er ontstaat een nieuwe levensvreugde, een gedeeld leven, gedeelde
levensvreugde. Zoiets gebeurt altijd wanneer twee mensenlevens elkaar raken en
kruisen. En als dat al zo is, wat zal er dan wel niet gebeuren wanneer het
leven van God met het leven van de mens in aanraking komt? Of wanneer - zoals
in het evangelie van vandaag - twee van God vervulde mensen elkaar ontmoeten?
De
ontmoeting tussen deze twee mensen is de inleiding, het eerste begin, de inzet
van een ontmoeting die zal leiden tot een Verbond, tot een blijvend samenzijn
in een nieuw en eeuwig Verbond. Het is niet elkaar even vluchtig zien en dat
dan ieder weer zijn eigen weg gaat, nee, "de Heer is met u Gij hebt
genade gevonden bij God Hij zal in eeuwigheid Koning zijn over het huis van
Jakob en aan zijn heerschappij zal nooit een einde komen." Het is het
begin van iets wat nooit meer ophoudt. Jezus is de vrucht van Maria's schoot en
alle geslachten zullen in haar worden gezegend. Dat is de diepste vreugde van
Maria, de inzet van een leven dat zich ten einde toe helemaal en voor altijd
zal geven.
De
mens krijgt dat zomaar cadeau, hij kan er niets aan doen om dat te bewerken,
hij krijgt het om niet, want hij is als een drenkeling. Het enige dat hij kan
doen is zijn hand uitsteken naar zijn Redder en dát moet hij dan ook doen, want
zonder zijn eigen medewerking kan niemand gered worden.
Dat is ons geloof. Je gelooft in de goede bedoelingen van God, je gelooft dat
Hij het beste met je voor heeft en dat je je dus helemaal aan Hem kunt en moet
toevertrouwen, je helemaal kunt overgeven aan zijn leiding en zorg, zodat je
niet hoeft te begrijpen, ja, niet eens moet willen begrijpen, omdat je bent als
een kind die de liefde en de wijsheid voelt van zijn Vader.
In de zesde maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazaret
in Galilea, naar een meisje dat was uitgehuwelijkt aan een man die Jozef
heette, een afstammeling van David. Het meisje heette Maria.
Gabriël ging haar huis binnen en zei: Gegroet Maria, je bent begenadigd, de
Heer is met je.
Ze schrok hevig bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die
begroeting te betekenen had.
Maar de engel zei tegen haar: Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst
geschonken. Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet Hem
Jezus noemen. Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden
genoemd, en God, de Heer, zal Hem de troon van zijn vader David geven. Tot in
eeuwigheid zal Hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap
zal geen einde komen.
Maria vroeg aan de engel: Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers nog nooit
gemeenschap met een man gehad.
De engel antwoordde: De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de
Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren
wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God. Luister, ook je familielid
Elisabet is zwanger van een zoon, ondanks haar hoge leeftijd. Ze is nu, ook al
hield men haar voor onvruchtbaar, in de zesde maand van haar zwangerschap, want
voor God is niets onmogelijk.
Maria zei: De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.
Daarna liet de engel haar weer alleen
Maria, een eenvoudig meisje uit Nazaret, is verloofd met Jozef,
uit het huis van David. Zij heeft zich voorgenomen geheel en al voor de Heer te
leven. In haar bereikt de hoop en de verwachting van Israël het hoogtepunt.
Haar 'instemming' maakt de vervulling van de oude voorspellingen mogelijk.
Aan het ja-woord van Maria gaat eigenlijk iets
fundamenteels vooraf, namelijk haar beschikbaarheid.
Wie beschikbaar is voor God, geeft zichzelf de ruimte en de vrijheid te doen
wat God vraagt.
Vraag is: zijn wij beschikbaar ?
Het is een heel wezenlijke vraag, een vraag waarvan het goed is ze elke ochtend
opnieuw aan onszelf te stellen. Ben ik beschikbaar voor wat God van mij vandaag
vraagt...
Wie beschikbaar leeft, leeft vrij. Hij is niet gebonden
aan allerlei dingen die hem van God wegtrekken. Nee, hij is vrij, bereid te
doen wat God vraagt.
Heel concreet betekent dat: hij is vrij om lief te
hebben.
In het liefhebben zal hij God aanwezig weten. Hij zal zich niet enkel gedragen
weten in wat hij doet, maar hij zal ook de bron bij hem aanwezig weten van
waaruit hij dat doet. Hij zal zich geleid voelen door deze bron, er stuwkracht
uit ervaren en er vreugde uit ontvangen.
Of anders gezegd: God leidt degene die 'ja' zegt en begeleidt hem met zijn
vrede
.
Het mooie aan het ja-woord is dat het altijd vruchten
afwerpt. Altijd.
Neem het ja-woord van Maria. Kijk wat voor een gevolg dat kleine ja-woord heeft
gehad in de geschiedenis, tot op vandaag, en zeer zeker nog lang in de
toekomst. Eén ja-woord... zoveel vruchten.
De geschiedenis kan ontelbare voorbeelden geven van
mensen die door hun klein maar diep ja-woord grote en schone vruchten hebben
afgeleverd.
De televisie zou elk journaal kunnen afsluiten met het
belichten van een ja-woord ergens in de wereld. Het zou moedig zijn !
En wat met ons ?
Ook al zullen de vruchten van onze ja-woorden niet van die orde zijn als een Maria,
.Voor God gaat het niet om het aantal vruchten (mensen denken zo en meten
elkaar zo aan elkaar af), maar voor God gaat het om de zuiverheid van het hart,
om de helderheid van het ja-woord.
En met dat zuivere ja-woord, hoe klein en verborgen misschien ook, doet Hij met
het oog op de liefde grote dingen.
Misschien ziet niemand de vruchten, maar voor God gaat het ook niet om een
soort zo opvallend mogelijke produktiviteit waar zoveel mogelijk mensen baat
bij moeten hebben.
Bij God gaat het om het geloof, om de hoop, om de liefde. Ja, om de liefde!
Het gaat zowel om de liefde waarmee Maria haar ja-woord uitsprak met haar vele
vruchten, ..
In
die tijd leefde er in de omgeving van Sora een zekere Manoach, die tot de stam
Dan behoorde. Zijn vrouw was onvruchtbaar en had nooit kinderen gekregen.
Op een dag verscheen bij haar een engel van de Heer. Tot nu toe was u
onvruchtbaar en hebt u geen kinderen gekregen, zei hij. Maar nu zult u
zwanger worden en een zoon baren. Onthoud u daarom van wijn en andere drank en
eet geen voedsel dat onrein is. U zult zwanger worden en een zoon krijgen. Zijn
haar mag nooit door een scheermes worden aangeraakt, want hij zal al vanaf de
moederschoot als nazireeër aan God gewijd zijn. Hij zal een begin maken met de
bevrijding van Israël uit de greep van de Filistijnen.
De vrouw ging naar haar man en vertelde hem dat er een godsman bij haar was
geweest. Hij zag er bijzonder ontzagwekkend uit, zei ze, het leek wel een
engel van God. Ik heb hem niet gevraagd waar hij vandaan kwam en hij heeft me
zijn naam niet gezegd. Hij zei tegen me dat ik zwanger zou worden en een zoon
zou krijgen. Van nu af aan mag ik geen wijn of andere drank drinken en niets
onreins eten, want onze zoon zal vanaf de moederschoot tot aan de dag van zijn
dood als nazireeër aan God gewijd zijn.
De vrouw bracht een zoon ter wereld en noemde hem Simson. De jongen genoot de
zegen van de Heer en groeide voorspoedig op.
Tussen Sora en Estaol, waar de Danieten hun tenten hadden opgeslagen, werd hij
voor het eerst door de geest van de Heer tot daden aangezet.
Het
verhaal van de geboorte van Simson gelijkt op dat van andere wonderbare
geboorten (Isaak, Samuël, e.a.). Menselijk gezien zijn alle kansen voorbij:
ouderdom, onvruchtbaarheid van het ouderpaar. Het kind wordt gezien als een
gave Gods. Gods kracht breekt door in de mensengeschiedenis, ondanks zwakheid
en tekorten.
Uit
het evangelie volgens Lucas
1, 5-25
Toen
Herodes koning van Judea was, leefde er een priester die Zacharias heette en
tot de priesterafdeling Abia behoorde. Zijn vrouw, Elisabet, stamde af van
Aäron. Beiden waren vrome en gelovige mensen, die zich strikt aan alle geboden
en wetten van de Heer hielden. Ze hadden geen kinderen, want Elisabet was onvruchtbaar,
en beiden waren al op leeftijd.
Toen de afdeling van Zacharias eens aan de beurt was om de priesterdienst te
vervullen, werd er volgens het gebruik van de priesters geloot en werd
Zacharias door het lot aangewezen om het reukoffer op te dragen in het
heiligdom van de Heer. De samengestroomde menigte bleef buiten staan bidden
terwijl het offer werd gebracht.
Opeens verscheen hem een engel van de Heer, die aan de rechterkant van het
reukofferaltaar stond. Zacharias schrok hevig bij het zien van de engel en hij
werd door angst overvallen. Maar de engel zei tegen hem: Wees niet bang,
Zacharias, je gebed is verhoord: je vrouw Elisabet zal je een zoon baren, en je
moet hem Johannes noemen. Vreugde en blijdschap zullen je ten deel vallen, en
velen zullen zich over zijn geboorte verheugen. Hij zal groot zijn in de ogen
van de Heer, en wijn en andere gegiste drank zal hij niet drinken. Hij zal
vervuld worden met de heilige Geest terwijl hij nog in de schoot van zijn
moeder is, en hij zal velen uit het volk van Israël tot de Heer, hun God,
brengen. Als bode zal hij voor God uit gaan met de geest en de kracht van Elia
om ouders met hun kinderen te verzoenen en om zondaars tot rechtvaardigheid te
brengen, en zo zal hij het volk gereedmaken voor de Heer.
Zacharias vroeg aan de engel: Hoe kan ik weten of dat waar is? Ik ben immers
een oude man en ook mijn vrouw is al op leeftijd.
De engel antwoordde: Ik ben Gabriël, die altijd in Gods nabijheid is, en ik
ben uitgezonden om je dit goede nieuws te brengen. Maar omdat je geen geloof
hebt gehecht aan mijn woorden, die op de voorbestemde tijd in vervulling zullen
gaan, zul je stom zijn en niet kunnen spreken tot de dag waarop dit alles gaat
gebeuren.
De menigte stond buiten op Zacharias te wachten, en de mensen vroegen zich af
waarom hij zo lang in het heiligdom bleef. Maar toen hij naar buiten kwam, kon
hij niets tegen hen zeggen. Ze begrepen dat hij in het heiligdom een visioen
had gezien; hij maakte gebaren tegen hen, maar spreken kon hij niet. Toen zijn
tempeldienst voorbij was, ging hij terug naar huis.
Korte tijd later werd zijn vrouw Elisabet zwanger. Ze leefde vijf maanden lang
in afzondering en zei bij zichzelf: 'De Heer heeft zich mijn lot aangetrokken.
Hij heeft dit voor mij gedaan opdat de mensen me niet langer verachten.'
De
geboorte van Johannes de Doper is iets uitzonderlijks. Elisabet was
onvruchtbaar en haar man Zacharias was ook al oud. Zoals in de
oudtestamentische geboorteverhalen komt een engel de geboorte voorspellen samen
met de opdracht die het kind zal vervullen in de toekomst. Hij geeft ook een
teken: Zacharias zal spraakloos zijn tot op de dag waarop de voorspelling zal
vervuld zijn.
Zacharias werd door de engel letterlijk door stomheid geslagen, toen hij hem de
vraag stelde hoe hij kon weten of dit spreken van hem wel waar was.
Misschien vinden we dat Zacharias overdreven behandeld werd. Negen maanden niet
mogen spreken... dat is nogal wat...
En toch...
Deze negen maanden waren voor Zacharias beslist een tijd van diepe genade; een
tijd waar hij in stil gebed kon nadenken over Gods beloften. En uit het
prachtige gebed bij de geboorte van zijn zoon kunnen we opmaken dat dit geen
verloren tijd was geweest.
Wij leven in een tijd waarin veel gepraat wordt, en
alles schijnbaar bepraat moet worden. Iedereen is maar aan de praat, alsof het
heil voort zal komen uit al dat menselijke gepraat. Natuurlijk kan God ook
aanwezig zijn doorheen ons spreken, maar soms is het ook goed een periode te
zwijgen als het over de diepere zaken van het leven gaat; over God, zijn
beloften, zijn spreken, zijn roepen, enz...
Het zou misschien niet slecht zijn moest de wereld
gedurende negen maanden door stomheid geslagen worden.
Wat zou het stil zijn... heerlijk stil...
Misschien leren we terug luisteren naar Gods stem diep in ons hart, die we over
het algemeen maar dàn kunnen waarnemen waneer het stil is rondom ons, en vooral
ook wanneer we zelf stil zijn, wanneer we zelf zwijgen.
We zouden misschien een geweldige rijkdom in dat zwijgen ontdekken, een
vermogen ontwikkelen dat ons tot écht luisteren aanzet...
Het zal een tijd van genade zijn: een tijd waarin God z'n tijd neemt, en ons de
tijd geeft, om Hem héél diep te ontmoeten, voor Hem te knielen, bij Hem te
vertoeven, naar Hem te luisteren...
Wat we kunnen doen is zelf dagelijks tijd maken om te
zwijgen, om in stilte bij God te verwijlen, gewoon bij zijn woord aanwezig
zijn. Het is niet makkelijk in het gebed onze agenda stil te leggen, onze eigen
interpretaties van wat we lezen en denken stop te zetten, of gewoon de gegeven stilte
niet vol te bidden met allerlei vrome gebeden en teksten...
Stil zijn bij de Heer... het is niet makkelijk, maar zo wezenlijk belangrijk.
Dagelijks hiervoor tijd vrijmaken... misschien maken we wel een hele mooie en
diepe weg door wat betreft ons leven naar en in de Heer
Dit
zegt de Heer: Handel rechtvaardig, handhaaf het recht; de redding die Ik breng is
nabij, en weldra openbaar Ik mijn gerechtigheid. Gelukkig de mens die zo
handelt, het mensenkind dat hieraan vasthoudt; hij neemt de sabbat in acht en
ontwijdt hem niet, hij weerhoudt zijn hand van het kwaad.
De vreemdeling die zich met de Heer heeft verbonden, laat hij niet zeggen: De
Heer zondert mij zeker af van zijn volk. En de vreemdeling die zich met de
Heer heeft verbonden om hem te dienen en zijn Naam lief te hebben, om dienaar
van de Heer te zijn ieder die de sabbat in acht neemt en niet ontwijdt, ieder
die vasthoudt aan mijn verbond , hem breng Ik naar mijn heilige berg, hem
schenk Ik vreugde in mijn huis van gebed; zijn offers zijn welkom op mijn
altaar. Mijn tempel zal heten Huis van gebed voor alle volken.
Zo spreekt God, de Heer, die bijeenbrengt wie uit Israël verdreven waren: Ik
breng er nog meer bijeen dan al bijeengebracht zijn.
God houdt niet van ghetto's. Hij
ziet zijn volk als één grote natie, als een volk dat niemand afschrijft en
buitensluit. Voor al wie rechtvaardig wil leven is er plaats. Deze oproep tot
bezinning was bestemd voor de Israëlieten om hen te doen nadenken over hun
zending. Hun taak is wereldwijd. De God van Israël is de Heer van allen. Zijn
huis is een huis van gebed voor alle volken.
Uit
het evangelie volgens Johannes
5, 33-36
Jezus sprak tot de
Joden:
'U hebt boden naar Johannes gestuurd en hij heeft een betrouwbaar getuigenis
afgelegd. Niet dat Ik het getuigenis van een mens nodig heb, maar Ik zeg dit om
u te redden. Johannes was een lamp die helder brandde, en u hebt zich een tijd
in zijn licht verheugd. Maar Ik heb een belangrijker getuigenis dan Johannes:
het werk dat de Vader mij gegeven heeft om te volbrengen. Wat Ik doe getuigt
ervan dat de Vader mij heeft gezonden.
Eigenlijk heeft Jezus het
getuigenis van een mens niet nodig. Toch is Johannes het licht geweest dat de
weg wees voor wie wil zien.
Het leven van Jezus,
al zijn doen en laten, getuigt van God. Zijn leven was zuiver, heilig,
volmaakt. Zijn leven was, wat bij ons dikwijls wel het geval is, niet
verkleurd, niet afgezwakt. Hij was en is de zuivere belichaming van de Vader.
En ook al heeft Jezus het getuigenis van een mens niet nodig om de Christus te
zijn, doch heeft God gewild dat de Doper zijn rol speelde.
Laten we de Doper au serieux nemen. Hij
was geen randfiguur, maar een belangrijke aanwezigheid daar aan de oevers van
de Jordaan. Niet enkel voor de mensen van toen, maar ook voor ons vandaag,
bijzonder in deze adventstijd. Hij vermaande (soms heel scherp), in al zijn
vurigheid riep hij op tot berouw en bekering, hij doopte en vergaf. Tegelijk
was hij de ster die verwees naar de Komende. Om Hem ging het, om Hem gaat het.
Johannes
riep twee van zijn leerlingen bij zich en stuurde hen naar de Heer, aan wie ze
moesten vragen: Bent U degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?
Toen de mannen bij Hem gekomen waren, zeiden ze: Johannes de Doper heeft ons
naar U gezonden om u te vragen: Bent U degene die komen zou of moeten we een
ander verwachten?
Hij genas toen juist veel mensen van ziekten en allerlei aandoeningen en van
boze geesten en hij gaf tal van blinden het gezichtsvermogen terug.
Hij antwoordde: Zeg tegen Johannes wat jullie gezien en gehoord hebben:
blinden kunnen weer zien, verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden
gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt, aan armen wordt
het goede nieuws bekendgemaakt. Gelukkig is degene die aan mij geen aanstoot
neemt.
De vraag waarmee Johannes de Doper zijn leerlingen naar Jezus
stuurt is ook nog onze vraag: is de zending van Jezus en zijn volgelingen wel
revolutionair of spectaculair genoeg? Het antwoord is ontnuchterend, maar ook
bemoedigend. De Blijde Boodschap van Jezus wordt zichtbaar in de tekenen die
Hij verricht voor blinden, lammen, melaatsen, doden en armen. Wie in staat is
Jezus hierin werkzaam te zien, neemt geen aanstoot
Jezus antwoordde: Zeg tegen Johannes wat jullie gezien en gehoord
hebben: blinden kunnen weer zien, verlamden weer lopen, mensen met huidvraat
worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt, aan armen
wordt het goede nieuws bekendgemaakt. Gelukkig is degene die aan Mij geen
aanstoot neemt.
Wanneer mensen naar ons gestuurd zouden worden met de vraag: 'Zijn
jullie christenen ?', dan zou wij als antwoord moeten kunnen geven: 'Zeg wat
jullie zien en horen: mensen die verlamd zijn geraakt door oordeel ervaren weer
dat zij bemind worden, mensen die gezondigd hebben groeien op hun weg naar
bekering door eerlijk berouw en het krijgen van vergeving, mensen met
depressies komen weer langzaam maar zeker tot leven, armen worden in de kring
van de gemeenschap geplaatst en weten zich erbij, mensen die ziek waren door
verwerping ervaren weer genezing door liefde die hen aangeboden wordt, eenzamen
worden opgezocht, bejaarden worden thuis bijgestaan, gevangenen krijgen
brieven, her en der zijn er initiatieven ter bevordering van vrede en eenheid,
op tal van plaatsen komt men samen om God lof te brengen, om te luisteren naar
zijn Woord, om te bidden voor de noden in de samenleving, ...'
Gelukkig is degene die aan het leven van Christus (christenen) geen
aanstoot geeft.
De geest van God, de Heer, rust op mij, want de Heer heeft mij
gezalfd. Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft hij mij gezonden, om
aan verslagen harten hoop te bieden, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te
maken en aan geketenden hun bevrijding, om een genadejaar van de Heer uit te
roepen.
Ik vind grote vreugde in de Heer, mijn hele wezen jubelt om mijn God. Hij deed
mij het kleed van de bevrijding aan, hulde mij in de mantel van de
gerechtigheid, zoals een bruidegom een kroon opzet, zoals een bruid zich tooit
met haar sieraden.
Want zoals de aarde haar gewassen voortbrengt, zoals een tuin het gezaaide laat
ontkiemen, zo laat God, de Heer, gerechtigheid ontkiemen en glorie voor het oog
van alle volken
Midden
de moeilijkheden om na de ballingschap Jeruzalem terug op te bouwen, kondigt
een profeet Gods tussenkomst aan. Armen, nederigen en verdrukten zal Hij eerst
helpen. Zij zijn er immers het meest ontvankelijk voor. Zo worden zij een volk,
verrukt om al wat God hen geeft en vol vreugde als een bruid bij de komst van
haar bruidegom.
Uit
het evangelie volgens Johannes
1, 6-8 + 19-28
Er kwam iemand die door God was gezonden; hij
heette Johannes. Hij kwam als getuige, om van het licht te getuigen, opdat
iedereen door hem zou geloven. Hij was niet zelf het licht, maar hij was er om
te getuigen van het licht. Dit is het getuigenis van Johannes.
De Joden hadden vanuit Jeruzalem priesters en Levieten naar hem toe gestuurd om
hem te vragen: Wie bent u?
Hij gaf zonder aarzelen antwoord en verklaarde ronduit: Ik ben niet de
messias.
Toen vroegen ze hem: Wie dan? Bent u Elia?
Hij zei: Die ben ik ook niet.
Bent u de profeet?
Nee, antwoordde hij.
Maar wie bent u dan? vroegen ze hem. Wij moeten antwoord kunnen geven aan
degenen die ons gestuurd hebben. Wie zegt u zelf dat u bent?
Hij zei: Ik ben de stem die roept in de woestijn: Maak recht de weg van de
Heer, zoals de profeet Jesaja gezegd heeft.
De afgevaardigden die uit de kring van de Farizeeën kwamen, vroegen verder:
Waarom doopt u dan, als u niet de messias bent, en ook niet Elia of de
profeet?
Ik doop met water, antwoordde Johannes. Maar in uw midden is iemand die u
niet kent, Hij die na mij komtik ben het niet eens waard om de riemen van zijn
sandalen los te maken.
Dit gebeurde in Betanië, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes doopte.
Al wat
het Oude Testament aan vraag en verwachting, hoop en spanning bevatte omtrent
de messias, vindt zijn vervulling in Jezus. Dat toont ons Johannes. Hij kan
zich nu terugtrekken. Het is nu aan de Wet, de profeten en de mensen van alle
tijden om Hem te erkennen, die zich ophoudt midden onder ons.
Toen de mens zich tussen de bomen van de tuin
verborgen had, riep de Heer God de mens en vroeg hem: Waar ben je?
Hij antwoordde: Ik hoorde U in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom
verborg ik me.
Wie heeft je verteld dat je naakt bent? Heb je soms gegeten van de boom
waarvan Ik je verboden had te eten?
De mens antwoordde: De vrouw die U hebt gemaakt om mij ter zijde te staan,
heeft mij vruchten van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten.
Waarom heb je dat gedaan? vroeg God, de Heer, aan de vrouw.
En zij antwoordde: De slang heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.
God, de Heer, zei tegen de slang: Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan,
het vee zal je voortaan mijden, wilde dieren wenden zich af; op je buik zul je
kruipen en stof zul je eten, je hele leven lang. Vijandschap sticht Ik tussen
jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare, zij verbrijzelen je kop,
jij bijt hen in de hiel.
De mens noemde zijn vrouw Eva; zij is de moeder van alle levenden geworden.
'Vijandschap sticht Ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw
nageslacht en het hare'.
Uit
het evangelie volgens Lucas
1, 26-38
In de zesde
maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazaret in Galilea, naar een
meisje dat was uitgehuwelijkt aan een man die Jozef heette, een afstammeling
van David. Het meisje heette Maria.
Gabriël ging haar huis binnen en zei: Gegroet Maria, je bent begenadigd, de
Heer is met je.
Ze schrok hevig bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die
begroeting te betekenen had.
Maar de engel zei tegen haar: Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst
geschonken. Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet Hem
Jezus noemen. Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden
genoemd, en God, de Heer, zal Hem de troon van zijn vader David geven. Tot in
eeuwigheid zal Hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap
zal geen einde komen.
Maria vroeg aan de engel: Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers nog nooit
gemeenschap met een man gehad.
De engel antwoordde: De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de
Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren
wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God. Luister, ook je familielid
Elisabet is zwanger van een zoon, ondanks haar hoge leeftijd. Ze is nu, ook al
hield men haar voor onvruchtbaar, in de zesde maand van haar zwangerschap, want
voor God is niets onmogelijk.
Maria zei: De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.
Daarna liet de engel haar weer alleen
'Wees niet
bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken'.
In het evangelie van vandaag hebben we gehoord hoe
er een ontmoeting plaatsvindt tussen hemel en aarde, tussen God en mens. Een
ontmoeting tussen een vertegenwoordiger van God: de engel Gabriël, van Godswege
gezonden en een vertegenwoordiger van de aarde: Maria.
Maar wat gebeurt er nu in zo'n ontmoeting? Wat
wordt er gezegd, en wat wordt er niet gezegd? Wat gebeurt er wanneer wij in
gebed zijn, in een inwendig, persoonlijk gebed? Want wat ons hier in het
evangelie wordt voorgehouden, is eigenlijk zoveel als een gebedservaring, een
Godservaring, een Godsontmoeting. In dit gebeuren van de Blijde Boodschap van
de engel aan Maria is de engel aan het woord, hij spreekt en Maria zwijgt, of
beter gezegd: Maria luistert. Eén keer, aan het begin, vertoont ze iets van een
reactie, maar niet door iets te zeggen. Die reactie was op het woord van de
engel: "Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je." Dat
roept niet een zekere ongerustheid, maar een zekere verbazing, verwondering in
haar op. De engel stelt haar echter gerust en effent zodoende het pad naar haar
hart, waar hij met die boodschap wil terecht komen.
In het hart wil de engel bij Maria binnengaan, en
in het gebed wil God met zijn Woord in ons hart binnengaan, want God wil niet
alleen ons verstand verlichten, ons iets doen begrijpen, een waarheid aan het
licht brengen, Hij wil ook en bovenal met zijn Woord ons hart raken, Hij wil
ons zijn heilige Geest meedelen, zijn liefde. God wil ons niet alleen een leer
of een inzicht geven, maar de waarheid zelf, de waarheid in eigen Persoon, of
de goedheid in eigen Persoon. Daar hoort bij, omdat het God zelf is, dat er
ontzag wordt opgewekt in ons hart, eerbied, heilige vrees. 'Maria schrok hevig
bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die begroeting te betekenen
had.' Als dat ontzag voor God er eenmaal is, dan kan God verder gaan, Hij stelt
gerust, geeft vrede, en maakt zo het hart ontvankelijk voor vertrouwelijkheid
en intimiteit: "Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst
geschonken."
Maar hoe zal dat gebeuren? Langs welke weg komt de
genade van het gebed ons leven binnen? Langs welke weg kan God opnieuw geboren
worden met Kerstmis. Maria vraagt: "Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers
nog nooit gemeenschap met een man gehad." En wij vragen met haar mee: Hoe
zal dat geschieden? Hoe zal er een grotere vertrouwelijkheid ontstaan met God,
hoe krijg ik een hart dat méér aan God is toegewijd, dat helemaal ontvankelijk
en vrij is voor Hem. Ik, die zo vast zit aan mijzelf, zo door eigenliefde word
beheerst, mijzelf van alles heb toegeëigend en dat ook graag zo houden wil. Hoe
zal dit geschieden, dat ik, die méér ben van mezelf dan van Hem, méér van Hem
word?
De engel geeft aan Maria als antwoord: "De heilige Geest zal over je komen
en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken." De
heilige Geest, de kracht van de Allerhoogste, niet de kracht van een man, maar
van God. Het is geen uitwendige macht, maar een inwendige, zachte kracht. Het
is enkel liefde, die alleen op te nemen is in het hart. Het is een zoete,
zachte kracht die bezit neemt van het hart.
In het gebed gaat het nog steeds zo met de woorden
van God. Deze worden opgenomen in het hart, zoals er van Maria ook staat:
"Maria bewaarde al deze woorden - woorden van de engel door de herders
overgebracht - in haar hart en overwoog ze bij zichzelf" (Lc 2,19). Als
God eenmaal met zijn Geest tot die diepte van ons wezen is doorgedrongen, dat
zijn liefde bezit heeft genomen van ons hart, dan geschiedt het woord vanzelf.
Na het antwoord van de engel vernomen te hebben,
zei Maria: "De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt
gezegd." In een oudere vertaling lezen we : "Zie de dienstmaagd des
Heren, mij geschiede naar uw Woord". De dienstmaagd des Heren... daarmee
begon toch heel die ontmoeting? De vreze Gods, die heilige vrees, dat diep
ontzag, die eerbied, dat respect voor de verhoudingen. En dat wordt uitgedrukt
in niet zo maar een gevoel, nee, in dat bén ik, ik bén de dienstmaagd des
Heren.
Met "Mij geschiede naar uw woord" schept God zelf het jawoord in
Maria's hart. God zelf neemt bezit van ons hart en van binnenuit, vanuit ons
hart, zeggen wij 'ja' tot het Woord dat God tot ons gesproken heeft. Wij zijn
het Woord van God, doordat dat Woord op ons 'ja' vanuit ons hart gezegd,
opnieuw vlees aanneemt.
Maar wat is er een stilte nodig om God met zijn
Woord tot in die diepte van ons te laten doordringen; wat is er een
ingetogenheid nodig, een inkeer, een zelfvergetelheid, dat is niet van deze
wereld. Het is wél de genade van de Advent, die stille tijd, als de wereld
rondom ons donker wordt en daardoor onze eigen wereld klein. Een tijd die ons
niet moet doen vluchten naar knusheid of gezelligheid, of onderlinge menselijke
verbondenheid, maar ons moet doen vluchten naar ons hart, naar inkeer. Een tijd
waarin wij afdalen in ons hart, in die stille vertrouwelijkheid met Hem, om het
verlangen groter en groter te laten worden, zodat wij Hem met Kerstmis echt
opnieuw kunnen laten geboren worden.
Jezus nam het
woord en zei:
'Kom naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal Ik
jullie rust geven.
Neem mijn juk op je en leer van mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van
hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn
last is licht.
Onze voorbereidingen voor kerst zijn misschien al in volle gang. Is
het niet vreemd dat die voorbereidingen als een loden last op ons kunnen gaan
drukken? We moeten zoveel doen en hebben, er is zoveel om aan te denken, dat we
het gevoel kunnen hebben dat we een soort marathon lopen. In deze tijd van het
jaar kan het gebeuren dat het geven van cadeaus meer als een plicht ervaren
wordt dan als een daad van liefde. Als we krap bij kas zitten kan het ook een
bron van spanning en zorg zijn. Ook zijn er familieverplichtingen die we na
moeten komen, en de nodige extra taken op het werk. Geen wonder dat we onszelf
kunnen betrappen op de gedachte: Ik zal blij zijn als het voorbij is!
Voorstel: Laten we
ons dit jaar eens, meer dan andere jaren, concentreren op de liefde die Jezus
ons en de hele wereld wil schenken, in plaats van voortdurend na te denken
hoeveel wij moeten (uit)geven en hoeveel we te doen hebben. Misschien is dat
niet onmiddellijk onze gewoonte om zo naar Kerstmis te kijken, maar de Advent
is wel bedoeld als een tijd waarin God ons een voorproefje geeft van de vreugde
en de vrede die met Kerstmis naar ons toekomt.
God zal onze
rekening niet spijzigen, maar Hij wil ons wel de rust van zijn Geest schenken.
Hij wil onze zorgen verlichten zodat we zijn stem kunnen horen en zijn leiding
ontvangen. Hij hoeft niet al onze problemen weg te nemen, maar Hij zal ons wel
de verwondering geven die de herders ondervonden toen ze de engelen Gods lof
hoorden zingen.
Willen we dit jaar
met Kerst grote cadeaus geven ?
Laten we dan beginnen met Jezus te ontvangen. Steeds wanneer we het juk van
zijn vrede en liefde op ons nemen, krijgen we de vrijheid om de grootste van
alle cadeaus te geven: onze tijd, onze aandacht, onze liefde. Jezus ontvangen
en ontmoeten maakt ons vrij om aanwezig te zijn voor andere mensen, naar hun
zorgen te luisteren, deze mee te dragen, vrede te schenken die wij van de Heer
hebben ontvangen.
Laten we nederige ontvangers worden van Gods genade, en we zullen de royaalste
gevers van geschenken worden die de wereld ooit heeft gekend
Jezus sprak tot
zijn leerlingen:
'Wat denken jullie? Als iemand honderd schapen bezit en een daarvan dwaalt af,
zal hij er dan niet negenennegentig in de bergen achterlaten en op weg gaan om
het afgedwaalde dier te zoeken? Als het hem lukt het te vinden, dan zal hij
zich, dat verzeker ik jullie, over dat ene meer verheugen dan over de
negenennegentig andere die niet afgedwaald waren.
Zo is het ook bij jullie Vader in de hemel: Hij wil niet dat een van deze
geringen verloren gaat.
God is met ons
begaan zoals een herder bezorgd is voor zijn schapen. Eén verdwaald schaap is
het risico waard om de rest van de kudde alleen te laten. God wil niet dat één
van ons verloren gaat
Misschien
denken we al te vlug dat we bij de negenennegentig schapen behoren die altijd
bij hun herder zijn gebleven.
Zijn we niet soms dat ene schaap ?
Zo
ja... dan is het misschien goed dat we eens naar de dokter gaan, om te weten
hoe het komt dat we zijn afgedwaald van de Heer, en van de kudde.
Laten we een oefening doen.
Stel dus, we zijn dat ene schaap, en we gaan naar de dokter, de Grote Architect
van het Heelal. Gewoon, voor een routineonderzoek.
Misschien
geeft de meetdruk van onze bloeddruk wel aan dat onze 'tederheid' te laag
staat.
Of dat na een elektrocardiogram het aangeraden zou zijn verschillende
transfusies van liefde te krijgen. Onze aders waren misschien verstopt door
angst of verbittering. Ze vulden ons hart niet meer zoals het hoorde.
Een orthopedisch onderzoek zou misschien moeten vaststellen dat het ons
moeilijk valt om naast onze broeder/zuster te lopen. Misschien waren we wel
gestruikeld over mogelijke jaloersheid en hadden daardoor een soort breuk
opgelopen.
Na een myopie zou misschien blijken dat we nog moeilijk over de negatieve
kanten van onze broeder/zuster konden kijken.
Na een onderzoek van onze oren zal er misschien een zekere doofheid worden
vastgesteld, omdat we het luisteren naar de stem van de Grote Architect
misschien hadden verwaarloosd.
God
zou het volgende kunnen voorstellen:
's Morgens bij het verlaten van het bed een stevig glas 'gebed' drinken. En belangrijk:
het traag drinken! Laten we hierbij vooral niet zijn boek vergeten vol goede
raden om te kunnen doen wat Hij vraagt.
Vooraleer we onze dagtaak aangaan, zou het goed zijn een paar lepels van zijn
vrede in te nemen.
Ieder uur moeten we onze wonden verzorgen met een verband van 'geduld'.
En ons niet druk maken, om niets; das niet goed voor het hart. Gewoon rustig
de liefde in en uit ademen.
En veel veel drinken van dat glas gebed; veel drinken zuivert immers de
binnenkant.
En voor we gaan slapen: nog even op de knieën; je zult merken dat dat een
zekere vreugde geeft aan de genezing.
En
zo komt de herder, Christus zelf, tot ons, wanneer we mogelijk afgedwaald zijn.
Laat ons zijn hulp niet weigeren. Hij komt enkel uit liefde.
Troost, troost mijn volk, zegt jullie God. Spreek Jeruzalem moed
in, maak haar bekend dat haar slavendienst voorbij is, dat haar schuld is voldaan,
omdat zij een dubbele straf voor haar zonden uit de hand van de Heer heeft
ontvangen.
Hoor, een stem roept: Baan voor de Heer een weg door de woestijn, effen in de
wildernis een pad voor onze God. Laat elke vallei verhoogd worden en elke berg
en heuvel verlaagd, laat ruig land vlak worden en rotsige hellingen rustige
dalen. De luister van de Heer zal zich openbaren voor het oog van al wat leeft.
De Heer heeft gesproken!
Beklim een hoge berg, vreugdebode Sion, verhef je stem met kracht, vreugdebode
Jeruzalem, verhef je stem, vrees niet. Zeg tegen de steden van Juda: Ziehier
jullie God!
Ziehier God, de Heer ! Hij komt met kracht, zijn arm zal heersen. Zijn loon
heeft Hij bij zich, zijn beloning gaat voor Hem uit.
Als een herder weidt Hij zijn kudde: zijn arm brengt de lammeren bijeen, Hij
koestert ze, en zorgzaam leidt Hij de ooien
Het volk van God verviel honderd maal in zonde.
Honderd maal kreeg het vergiffenis. Het werd honderd maal verbannen naar
vreemde landen en het kwam telkens in zijn land terug langs de weg door de
woestijn. Dit is de geschiedenis zowel van het oude als van het nieuwe Verbond.
Vandaag troost de Blijde Boodschap ons rouwmoedig hart: de Heer zal wederkeren.
Hij trekt mee op aan het hoofd van zijn volk
Uit de tweede brief van Petrus 3, 8-14
Eén ding mag u niet over het hoofd zien, geliefde broeders en
zusters: voor de Heer is één dag als duizend jaar en duizend jaar als één dag.
De Heer is niet traag met het nakomen van zijn belofte, zoals sommigen menen;
Hij heeft alleen maar geduld met u, omdat Hij wil dat iedereen tot inkeer komt
en niemand verloren gaat.
De dag van de Heer zal komen als een dief. De hemelsferen zullen die dag met
luid gedreun vergaan, de elementen gaan in vlammen op, de aarde wordt
blootgelegd en alles wat daarop gedaan is komt aan het licht.
Als dit allemaal op die manier te gronde gaat, hoe heilig en vroom moet u dan
niet leven, u die uitziet naar de dag van God en het aanbreken daarvan
bespoedigt! Die dag gaan de hemelsferen in vlammen op, en de elementen vatten
vlam en smelten weg.
Maar wij vertrouwen op Gods belofte en zien uit naar een nieuwe hemel en een
nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont.
Omdat u hiernaar uitziet, geliefde broeders en zusters, moet u zich inspannen
om smetteloos, onberispelijk en in vrede door Hem te worden aangetroffen.
De definitieve voltooiing van de nieuwe aarde laat
nog op zich wachten. Zo geeft God de mensen tijd om zich te bekeren. Maar alles
is al begonnen. Daarom moeten wij ook vandaag heilig leven: 'smetteloos,
onberispelijk en in vrede'.
Volk van Jeruzalem, dat
op de Sion woont, je hoeft geen tranen meer te storten. Want de Heer zal zich
over je ontfermen als je weeklaagt, Hij zal antwoorden zodra Hij je hoort. De
Heer zal jullie brood geven in de benauwenis en water in de nood. Hij die
jullie onderricht gaf, zal zich niet langer verbergen. Met eigen ogen zul je je
leermeester zien, met eigen oren zul je een stem achter je horen zeggen: Dit
is de weg die je moet volgen. Hier moet je rechts. Ga daar naar links.
Dan zal Hij regen geven voor het zaad waarmee je het land hebt ingezaaid. Alles
wat het land voortbrengt zal mals en voedzaam zijn. Op die dag zullen je kudden
op uitgestrekte weidegronden grazen. De runderen en ezels die het land
bewerken, krijgen voer dat verrijkt is met zuring, nadat het met vork en zeef
is gewand. Op de dag van het bloedbad, wanneer de torens vallen, zullen er
beken en waterstromen neervloeien van iedere hoge berg en van elke heuvel die
zich verheft.
Dan is het licht van de maan als het licht van de zon, en het zonlicht wordt
verzevenvoudigd, als het licht van zeven dagen tegelijk. Op die dag verbindt de
Heer de wond van zijn volk en geneest Hij de striemen die het zijn toegebracht
Het is een troost voor de mens, dat hij nooit
vergeefs aanklopt bij de Heer. Wanneer wij ophouden verkeerde wegen te gaan en
bereid zijn ons leven te beteren, dan vinden wij onmiddellijk gehoor bij Hem.
Heel de gemeenschap zal er wel bij varen. Vestigingen zullen gesloopt worden,
de aarde zelf zal overvloedig vruchtbaar zijn
Psalm 147, 1-6
Refr.: Gelukkig allen die de Heer verwachten.
Hoe goed is het te zingen voor onze God,
hoe heerlijk Hem onze lof te brengen.
De bouwer van Jeruzalem, dat is de Heer,
Hij brengt de ballingen van Israël bijeen.
Hij geneest wie gebroken zijn,
en verzorgt hun diepe wonden.
Hij bepaalt het getal van de sterren,
Hij roept ze alle bij hun naam.
Groot is onze Heer en oppermachtig,
zijn inzicht is niet te meten.
De Heer richt de vernederden op,
en drukt de goddelozen neer.
Uit
het evangelie volgens Matteüs
9, 35 - 10, 1 + 5-8
Jezus trok rond langs
alle steden en dorpen, Hij gaf er onderricht in de synagogen, verkondigde het
goede nieuws over het Koninkrijk en genas iedere ziekte en elke kwaal.
Toen Hij de mensenmenigte zag, voelde Hij medelijden met hen, omdat ze er
uitgeput en hulpeloos uitzagen, als schapen zonder herder.
Hij zei tegen zijn leerlingen: De oogst is groot, maar er zijn weinig
arbeiders. Vraag dus de eigenaar van de oogst of Hij arbeiders wil sturen om de
oogst binnen te halen.
Daarop riep Hij zijn twaalf leerlingen bij zich en gaf hun de macht om onreine
geesten uit te drijven en iedere ziekte en elke kwaal te genezen.
Deze twaalf zond Jezus uit, en Hij gaf hun de volgende instructies: 'Sla niet
de weg naar de heidenen in en bezoek geen Samaritaanse stad. Ga liever op zoek
naar de verloren schapen van het volk van Israël. Ga op weg en verkondig: Het
Koninkrijk van de hemel is nabij. Genees zieken, wek doden op, maak mensen die
aan huidvraat lijden rein en drijf demonen uit. Om niet hebben jullie
ontvangen, om niet moeten jullie geven!'
De God van het Oude
Testament is genadig voor allen die tot Hem roepen. Jezus is ook door
medelijden bewogen bij het zien van de menigte, want 'ze zagen er uitgeput en
hulpeloos uit, als schapen zonder herder'. Daarom zal Hij zijn leerlingen
zenden als arbeiders om te oogsten en om het Koninkrijk te verkondigen.
Vandaag lezen we:
'Toen Jezus de mensenmenigte zag, voelde Hij medelijden met hen, omdat ze er
uitgeput en hulpeloos uitzagen, als schapen zonder herder.'
Laten we eens kijken
naar de mensenmenigte van vandaag; wereldwijd, maar ook in onze straat, en
misschien wel in eigen huis.
Velen zijn uitgeput, hulpeloos, als schapen zonder herder. Misschien ook wel
wijzelf.
Als we het
evangelie ernstig willen nemen (en dat willen we toch...) worden wij, net zoals
de leerlingen, uitgezonden om naar deze mensen toe te gaan. Het is geen
makkelijke opdracht. En wanneer je er aan begint... het zal geen einde kennen.
Want jammer genoeg is onze samenleving van vandaag getekend door vele mensen
die innerlijk en/of letterlijk op de dool zijn. Niet alleen jongeren, maar ook
volwassenen en mensen op hoge leeftijd (breng maar eens een bezoekje aan menig
rusthuis).
Velen ontsporen, lopen verloren, kunnen de leegheid niet aan, hebben last van
verveling, zijn depressief,... en ieder trachten dit te overleven op hun
manier.
Gewoonlijk is dat een zeer eenzame weg... want hoe je het ook draait of
keert... voor vele zogenaamde 'sterke' mensen zijn deze mensen storend in hun
leven.
Jezus voelde
mede-lijden met hen... Hij koos er voor om met hen mee te lijden. Hij had hen
zo lief dat Hij hun lijden in hart en ziel meedroeg. Dat is ware empathie,
échte broederschap.
En dan zag Hij, achter al dat lijden, de werkelijke nood van deze mensen: ze
leefden als schapen zonder herder.
Daarna stuurt Hij zijn leerlingen erop uit met de boodschap: 'Ga naar deze
verloren schapen en verkondig: Het Koninkrijk van de hemel is nabij. Genees
zieken, wek doden op, maak mensen die aan huidvraat lijden rein en drijf
demonen uit. Om niet hebben jullie ontvangen, om niet moeten jullie geven!'
De zending van de
leerlingen is geen andere dan de onze. Ook wij worden gezonden naar hen die
uitgeput en hulpeloos zijn, naar hen die - zoals Jezus het zegt - leven als
schapen zonder herder.
Wat kunnen we doen
? Wat mogen we doen ?
Wel, op de eerste plaats oog hebben voor hen die uitgeput zijn. Met andere
woorden: ze 'willen' zien, ons niet afkeren van hen. Dit vraagt dikwijls al een
hele ommekeer.
En dan naar hen toegaan... niet makkelijk ! Maar Jezus vraagt het wel...
We kunnen al beginnen met hen onze vriendschap aan te bieden, belangeloos. 'Om
niet heb je ontvangen, om niet moet je geven', zegt Jezus ons vandaag. Niet
vanuit een hogere positie, maar vanuit een diep verlangen écht broederschap met
hen te vormen. Niet als een meerdere, maar als een gelijke.
Onze vriendschap voor hen mogen wij beleven vanuit de Heer die ons bewoont. Dat
maakt onze vriendschap niet enkel christelijk, maar ze zal vervuld zijn met de
liefde van de Heer. En dan (en da's niet onbelangrijk !) zijn we niet meer
alléén bezig. De Heer is door ons heen, met ons, aan het liefhebben. En we
weten hoe genadevol de liefde van de Heer was, en is; ook dus op deze momenten
dat wij onze vriendschap aanbieden.
Al weldoende trok de Heer rond... lezen we elders in het evangelie. Wel, dat
wilt Hij nog steeds vandaag doen, en wel met ons.
Wie vanuit Gods
liefde naar de ander gaat, zal de ander niet meer zien als een soort sukkelaar,
maar als een kind van God, net zoals wij dat zijn. En hoe meer we zullen
vaststellen dat iemand verdwaald is (hoe dan ook) hoe sterker het vuur van
liefde zal aanwakkeren in ons hart. Dat is de Geest die ons in beweging wilt
zetten.
Het mooiste zou
zijn dat allen die verdwaald zijn bij de Heer konden gebracht worden. Dit is
echter gewoonlijk niet mogelijk vanaf de eerste moment. Dit vraagt tijd,
geduld, en vooral heel veel liefde, toewijding, trouw én gebed. Maar voor wie
het evangelie werkelijk wil beleven, leeft in de zekerheid en het geloof dat
voor God niets onmogelijk is.
Laten we in deze
advent aandacht hebben voor ons eigen hart. Hoe is het daarmee gesteld ?
Is het naar ons ego gekeerd, of naar het evangelie ?
Laten we de deuren en de ramen van ons hart wijd open zetten en de wereld
inkijken. Laten we naar hen toegaan die 'uitgeput' en 'hulpeloos' zijn, onze
vriendschap en Gods liefde aanbiedend
Nog slechts een korte tijd, dan zal de Libanon
weer een boomgaard worden, een boomgaard die is als een woud. Op die dag zullen
doven kunnen horen hoe uit een boek wordt voorgelezen, en blinden zullen met
eigen ogen zien, bevrijd van duisternis en donkerheid. Dan zullen verdrukten de
Heer weer loven, zwakken juichen om de Heilige van Israël.
Want het is gedaan met de geweldenaar, voorbij met de spotter. Ieder die op
onrecht zint, zal vergaan: wie een ander valse beweringen ontlokt, wie de
rechters in de poort wil verstrikken, wie het recht van de rechtvaardige
schendt met loze beweringen.
Daarom dit zegt de Heer, die Abraham bevrijd heeft, over de nakomelingen van
Jakob: Jakob zal niet meer te schande staan, zijn gezicht niet meer van
schaamte verbleken. Want wanneer zijn kinderen zien wat Ik in hun midden heb
verricht, zullen zij eerbied hebben voor mijn naam, de heiligheid erkennen van
de Heilige van Jakob en de God van Israël vrezen. Ieder die verward was, zal
inzicht verwerven, wie altijd klaagde, is vol begrip.
Nederigen en
armen zijn de eerste geroepenen. De profeet spreekt over hen als over doven,
blinden en verdrukten. Zij zullen bevrijd worden van al wat hen verhindert
volop mens te zijn. Hun ogen zullen opengaan, zij zijn de gelukkigen, die, op
de dag van de verlossing, het echte heil zullen zien. Geen enkele aardse macht
zal hen dit beletten
Psalm 27, 1 + 4 + 13 +
14
De Heer is mijn licht, mijn
behoud,
wie zou ik vrezen ?
Bij de Heer is mijn leven veilig,
voor wie zou ik bang zijn ?
Ik vraag aan de Heer één ding,
het enige wat ik verlang:
wonen in het huis van de Heer
alle dagen van mijn leven,
om de liefde van de Heer te aanschouwen,
Hem te ontmoeten in zijn tempel.
Mag ik niet verwachten
de goedheid van de Heer te zien
in het land van de levenden ?
Wacht op de Heer,
wees dapper en vastberaden,
ja, wacht op de Heer
Uit het evangelie volgens Matteüs
9, 27-31
Toen Jezus verderging, volgden Hem twee blinden
die luidkeels riepen: Heb medelijden met ons, Zoon van David!
En nadat Hij een huis was binnengegaan, kwamen de blinden naar Hem toe.
Jezus vroeg hun: Gelooft u dat Ik dit kan doen?
Ze antwoordden: Zeker, Heer!
Daarop raakte Hij hun ogen aan en zei: Zoals u gelooft, zo zal het ook
gebeuren.
En hun ogen gingen open.
Jezus waarschuwde hen uitdrukkelijk: Zorg ervoor dat niemand het te weten
komt!
Maar na hun vertrek verspreidden ze het nieuws over Hem in de hele omgeving
Achter de twee
blinden die door Jezus genezen worden staat de grote groep van gelovigen, aan
wie Jezus zich laat kennen. De ontmoeting met de levende Heer Jezus is de kans
van hun leven. Geloven in Jezus, zijn zending en macht erkennen of vermoeden,
zijn voorwaarden om genezing te bekomen. Jezus vroeg de
blinden: Gelooft u dat Ik dit kan doen? Ze antwoordden: Zeker, Heer! Daarop
raakte Hij hun ogen aan en zei: Zoals u gelooft, zo zal het ook gebeuren. En
hun ogen gingen open.
Geloven is meer dan met de
lippen belijden dat we geloven.
Geloven is een act van overgave; overgave aan de Heer die in ons en bij ons is.
In
wezen is geloven dus een gebedshouding van voortdurende toewijding aan de Heer.
Dikwijls
vraagt men: 'zijt gij gelovig?'
Spontaan zeggen we dan 'ja', en waarschijnlijk terecht.
Maar zijn we ons bewust van de inhoud van dit antwoord. Want eigenlijk zeggen
we: 'Ja, ik geloof, want ik leef in overgave aan de Heer'.
Dat is nogal wat.
Maar ook al mag geloven een act zijn van de mens, het is niet louter
mensenwerk.
In wezen is geloven zelfs op de eerste plaats gave; gave door God zelf gegeven.
Wij kunnen maar geloven omdat God deze gave in ons legt.
Bedoeling is open te staan voor deze gave, naar haar te verlangen, om ons in
haar te wentelen. Niet om in haar verstrikt te geraken, maar juist om diep
bevrijd te worden van ons valse ik dat leeft met z'n eigen ego als centrum van
z'n leven. Geloven zal ons juist in ons ware ik brengen waarvan God heeft
gezegd dat Hij het geschapen heeft naar zijn Beeld en Gelijkenis.
Kortom, geloven is gave van God én act van de mens. Laten we dit beleven
als een soort huwelijk dat ons zal brengen in het meest verhevene dat er
bestaat: leven in Christus.
loof de Heer, want Hij is goed,
eeuwig duurt zijn trouw.
Beter te schuilen bij de Heer,
dan te vertrouwen op mensen.
Beter te schuilen bij de Heer,
dan te vertrouwen op mannen met macht.
Open voor mij de poorten van de gerechtigheid,
.hier gaan de rechtvaardigen binnen.
Ik wil U loven omdat U antwoordde,
en mij de overwinning gaf.
Heer, geef ons de overwinning,
Heer, geef ons voorspoed.
Gezegend wie komt met de Naam van de Heer.
Wij zegenen u vanuit het huis van de Heer.
Uit het evangelie volgens Matteüs
7, 21 + 24-27
Jezus sprak tot zijn leerlingen:
'Niet iedereen die Heer, Heer tegen mij zegt, zal het Koninkrijk van de hemel
binnengaan, alleen wie handelt naar de wil van mijn hemelse Vader.
Wie deze woorden van mij hoort en ernaar handelt, kan vergeleken worden met een
verstandig man, die zijn huis bouwde op een rots. Toen het begon te regenen en
de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en het huis van alle kanten
belaagd werd, stortte het niet in, want het was gefundeerd op een rots. En wie
deze woorden van mij hoort en er niet naar handelt, kan vergeleken worden met
een onnadenkend man, die zijn huis bouwde op zand. Toen het begon te regenen en
de bergstromen zwollen, en er stormen opstaken en er van alle kanten op het
huis werd ingebeukt, stortte het in, en er bleef alleen een ruïne over.'
Jezus' woorden beluisteren en ze ook in
praktijk brengen helpt ons vooruit. Dan bouwen wij op stevige rotsgrond. Als
wij ons leven bouwen op zijn woord, dan worden wij gered op de dag van het
oordeel. Voorwaarde is: zijn woorden beluisteren en ernaar handelen.
De
rots waarover het evangelie spreekt, is Christus zelf. Bedoeling en roeping is
ons 'huis' te bouwen op Hem. Dit 'huis' zal niet instorten, opdat Christus het
fundament zal zijn van ons bestaan. De lichten in het huis kunnen misschien
doven, of het kan erg bewolkt zijn, maar niets zal het huis kunnen doen
instorten.
Wat
niet wilt zeggen dat er tegen het huis niet gebeukt zal worden. Dat zal het
zeer zeker wel. Maar het huis, de bewoners, zullen steeds de ondergrond, de
rots, Christus, in herinnering houden. Op Hem mogen ze vertrouwen dat dat wat
tracht in te beuken niet de macht heeft de ziel te schaden.
Oh ja, misschien wel het lichaam, en vele andere dingen. Maar niet de ziel.
Want die is bewoond, en wie zich toevertrouwt aan zijn Bewoner, mag zich veilig
weten.
Veilig...
niet door ons te verbergen voor de wereld, met een boekske in een
hoekske. Nee, door de wil te doen van de Vader, zoals het evangelie van vandaag
ons voorhoudt. Uiteraard uit keuze, maar niet door eigen krachtpatserij.
Christus zelf zal ons de genade velenen gehoor te kunnen geven aan Gods wil.
Dit
vraagt een groei, die we allen doorgaan, met vallen en opstaan. Je verlaten op
de Heer is immers geen vanzelfsprekendheid. En toch mag dit laatste geen reden
zijn om niet te willen groeien. Van belang is dat we deze groei niet al te veel
in eigen handen nemen. Christus weet van ons vallen en opstaan, en in zijn
grote barmhartigheid en vergevingsgezindheid zal Hij ons steeds bij de hand
nemen op onze weg, om ons te leren dat de ware groei in Hem te vinden is, en
niet in onszelf.
Wat
we moeten doen is kiezen, heel persoonlijk kiezen. Kiezen voor Hem. En dan
bidden om genade ons te kunnen schenken aan zijn aanwezigheid. Het zal niet
makkelijk zijn, maar wel mogelijk. En Gods wegen zijn de onze niet !
Broeders en
zusters,
als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is en uw hart gelooft dat God Hem uit de
dood heeft opgewekt, zult u worden gered. Als uw hart gelooft, zult u
rechtvaardig worden verklaard; als uw mond belijdt, zult u worden gered. Want
de Schrift zegt: Wie in Hem gelooft, komt niet bedrogen uit.
En er is geen onderscheid tussen Joden en andere volken, want ze hebben allen
dezelfde Heer. Hij geeft zijn rijke gaven aan allen die Hem aanroepen, want er
staat: Ieder die de naam van de Heer aanroept, zal worden gered.
Maar hoe kunnen ze Hem aanroepen als ze niet in Hem geloven? En hoe kunnen ze
in Hem geloven als ze niet over Hem hebben gehoord? En hoe kunnen ze over Hem
horen als Hij niet verkondigd wordt? En hoe kan iemand verkondigen als hij niet
is uitgezonden? Het is zoals geschreven staat: Welkom zijn zij die goed nieuws
verkondigen.
Toch hebben slechts weinigen aan het evangelie gehoor gegeven, want Jesaja
vraagt: Heer, heeft iemand geloofd wat wij hebben gezegd? Dus door te
luisteren komt men tot geloof, en wat men hoort is de verkondiging van
Christus.
Maar dan is mijn vraag: hebben ze de boodschap soms niet gehoord? Natuurlijk
wel, want er staat: Hun roep klinkt over heel de aarde, hun woorden tot de
uiteinden van de wereld.
Het geloof
ontstaat door de verkondiging, en de verkondiging geschiedt in opdracht van
Christus
Psalm 19, 1-4ab
De hemel verhaalt van Gods majesteit,
het uitspansel roemt het werk van zijn handen.
De dag zegt het voort aan de dag die komt,
de nacht vertelt het door aan de volgende nacht.
Toch wordt er niets gezegd, geen woord gehoord,
het is een spraak zonder klank.
Over heel de aarde gaat hun stem,
tot aan het einde van de wereld hun taal.
Uit
het evangelie volgens Matteüs
4, 18-22
Toen Jezus langs
het meer liep, zag Hij twee broers, Simon, die Petrus genoemd wordt, en zijn
broer Andreas. Ze wierpen hun net uit in het meer, het waren vissers.
Hij zei tegen hen: Kom, volg mij, Ik zal van jullie vissers van mensen maken.
Ze lieten meteen hun netten achter en volgden Hem.
Even verderop zag hij twee andere broers, Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en
zijn broer Johannes. Ze waren met hun vader in hun boot bezig met het
herstellen van de netten.
Hij riep hen en meteen lieten ze de boot en hun vader Zebedeüs achter en
volgden Hem.
Terstond
lieten zij hun netten in de steek om Hem te volgen
Dikwijls zeggen mensen tegen elkaar: 'Je moet doen wat je
voor jezelf het beste vindt'. Men zegt dit over het algemeen goed bedoeld, maar
eigenlijk is het heidens.
Een christen zou veeleer moeten zeggen: 'Je zou moeten trachten te weten komen
wat God met je leven wil, en dàt trachten te doen'. Dat is evangelie.
Het is de Heer die roept. We roepen niet onszelf, we roepen
ook niet anderen. Het is de Heer die roept en Hij alleen.
Het kan natuurlijk zijn dat Hij mensen gebruikt om anderen te roepen, maar in
wezen blijft het ook dan een roepen van de Heer.
Vraag is: hebben we die 'roep' lief, koesteren we haar als
een hoog goed, zijn we er beschikbaar voor, zeggen we er 'ja' op, zowel tijdens
perioden van diepe vrede alsook wanneer het moeilijk gaat en alles dreigt weg
te vallen. Hebben we de 'roep' van de Heer lief zowel in de schijnbaar meest
vruchtbare perioden van ons leven alsook in de meer dorre tijden,...
Als we zijn 'roep' met een vastberaden 'ja' beminnen, als we haar liefhebben
met de eenvoud van het evangelie, zijn we in goed gezelschap. We leven dan
namelijk in die diepe intimiteit met de Heer zelf. Het is alsof Hij zijn 'ja'
tot de Vader met ons, door ons, in ons altijd weer opnieuw uitspreekt. Wij met
Hem, Hij met ons.
De roep zit 'm in de grote momenten van ons leven:, de roep
om als gehuwde door het leven te gaan, de roep om te kiezen voor
gemeenschapsleven,...
Maar de roep zit 'm ook in ons gewone dagelijkse leven: in het schillen van de
aardappels, in het liefdevol omgaan met de medereizigers op de tram, in het
vergeven, in het gebed dat we voor elkaar doen, in het stichten van vrede en
verzoening, in het bijstaan van de armen, in het opzoeken van eenzamen en
zieken,...
Uit de stronk van Isaï schiet een telg op, een scheut van zijn
wortels komt tot bloei. De geest van de Heer zal op hem rusten: een geest van
wijsheid en inzicht, een geest van kracht en verstandig beleid, een geest van
kennis en eerbied voor de Heer. Hij ademt eerbied voor de Heer; zijn oordeel
stoelt niet op uiterlijke schijn, noch grondt hij zijn vonnis op geruchten.
Over de zwakken velt hij een rechtvaardig oordeel, de armen in het land geeft
hij een eerlijk vonnis. Hij tuchtigt de aarde met de gesel van zijn mond, met
de adem van zijn lippen doodt hij de schuldigen. Hij draagt gerechtigheid als
een gordel om zijn lendenen en trouw als een gordel om zijn heupen.
Dan zal een wolf zich neerleggen naast een lam, een panter vlijt zich bij een
bokje neer; kalf en leeuw zullen samen weiden en een kleine jongen zal ze
hoeden. Een koe en een beer grazen samen, hun jongen liggen bijeen; een leeuw
en een rund eten beide stro. Bij het hol van een adder speelt een zuigeling,
een kind graait met zijn hand naar het nest van een slang.
Niemand doet kwaad, niemand sticht onheil op heel mijn heilige berg. Want
kennis van de Heer vervult de aarde, zoals het water de bodem van de zee
bedekt.
Op die dag zal de telg van Isaï als een vaandel voor alle volken staan. Dan
zullen de volken hem zoeken en zijn woonplaats zal schitterend zijn
Jesaja belooft een
leider voor alle volkeren. Hij zal erfgenaam zijn van Davids roemrijk geslacht
maar ook gehard in de beproevingen. God geeft hem bezieling en kracht. Hij zal
een tijdperk van rechtvaardigheid en vrede inleiden en een eind maken aan alle
geweld.
Uit
het evangelie volgens Lucas
10, 21-24
Vervuld van de heilige Geest begon jezus te juichen en zei: Ik
loof U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat U deze dingen voor wijzen en
verstandigen hebt verborgen, maar ze aan eenvoudige mensen hebt onthuld. Ja,
Vader, zo hebt U het gewild. Alles is mij toevertrouwd door mijn Vader, en
niemand dan de Vader weet wie de Zoon is, en wie de Vader is weet alleen de
Zoon en iedereen aan wie de Zoon het wil openbaren.
Jezus richtte zich apart tot de leerlingen en zei tegen hen: Gelukkig de ogen
die zien wat jullie zien! Want Ik zeg jullie dat vele profeten en koningen
hebben willen zien wat jullie zien, maar ze kregen het niet te zien, en hebben
willen horen wat jullie horen, maar ze kregen het niet te horen.
Zoals de profeet Jesaja de
werking van Gods Geest erkende in de wonderen van de toekomst, zo treedt Jezus
op als de gezondene van de Vader, vervuld van de heilige Geest. Niet de wijzen
en de verstandigen zullen in de tekenen van de tijd de komst van de Heer
erkennen, maar wie zich als een kind, fris en onbevangen openstelt
Denk eens even na over dit feit: de profetie die
wij zojuist in Jesaja lazen, is bijna 700 jaar voor Jezus geboorte geschreven;
en toch geeft ze een nauwkeurige beschrijving van Hem. Jesaja wist absoluut
niet dat er een Messias zou komen, althans geen Messias zoals Jezus, die de
wereld zou redden door te sterven aan een kruis. En toch bracht God Jesaja er
op de een of andere manier toe om deze verrassende woorden neer te schrijven,
waarin zo duidelijk werd voorspeld wie de Messias zou zijn en hoe zijn rijk
eruit zou zien.
Als dit de enige profetie van dit soort in de
Bijbel zou zijn, zou het nog altijd een reden tot verbazing zijn. Maar er zijn
er nog veel meer! Micha profeteerde dat er uit Betlehem iemand zou komen die
over Israël gaat heersen (Mich. 5,1). Een leerling van Jesaja zei dat
de dienaar van God zou worden doorstoken vanwege onze opstandigheid en
vanwege onze zonden gebroken ook al heeft hij zijn mond niet geopend (Jes.
53, 5+7). Zelfs David scheen het te hebben over Jezus verrijzenis toen hij
zei: U geeft mijn leven niet aan het dodenrijk prijs, U laat uw vrome het graf
niet zien (Ps. 16,10).
Waar gaat het hier om? Sinds de schepping van de
wereld heeft God voortdurend aan zijn reddingsplan gewerkt. Door de profetieën
van Jesaja, Jeremia en anderen heeft Hij de wereld dit plan meegedeeld, dat
definitief vervuld zal worden wanneer Jezus komt in heerlijkheid. En bovendien:
er is geen enkele historische gebeurtenis, geen enkele seconde van de tijd, en
niet een enkele persoon die niet op de een of andere manier in dit
uiteindelijke doel past. Hij staat erboven, en Hij laat ons dat liefdevol weten
door zijn geïnspireerde Woord.
Als God zijn plan bijna drieduizend jaar geleden
met zoveel zorg kon onthullen, ontvouwt Hij zijn plan ongetwijfeld ook in ons
leven. Hij houdt ons in de palm van zijn hand, net zo veilig als Hij Jesaja en
de oude Israëlieten vasthield. Zoals een andere profeet heeftgezegd: Ik ken de plannen die Ik met u heb Ze hebben uw heil op het
oog, niet uw ongeluk, en een hoopvolle toekomst (Jer. 29,11).
Laten we deze woorden van Jeremia aannemen als een persoonlijke belofte
voor ons eigen leven.
En laten we ons verheugen dat we zo'n gulle, liefdevolle Vader hebben.
Toen Jezus Kafarnaüm
binnenging, kwam er een centurio naar Hem toe die Hem om hulp smeekte.
Heer, zei hij, mijn slaaf ligt thuis verlamd op bed en lijdt hevige pijn.
Jezus antwoordde hem: Ik zal meegaan en hem genezen.
Daarop zei de centurio: Heer, ik ben het niet waard dat U onder mijn dak komt,
U hoeft alleen maar te spreken en mijn slaaf zal genezen. Ook ik ben iemand die
onder andermans gezag staat en zelf weer soldaten onder zich heeft, en als ik
tegen een soldaat zeg: Ga! dan gaat hij, en tegen een andere: Kom! dan komt
hij, en als ik tegen mijn dienaar zeg: Doe dit! dan doet hij het.
Toen Jezus dit hoorde, verbaasde Hij zich en Hij zei tegen degenen die hem
volgden: Ik verzeker jullie: bij niemand in Israël heb Ik zon groot geloof
gevonden. Ik zeg jullie dat velen uit het oosten en uit het westen zullen komen
en met Abraham, Isaak en Jakob zullen aanliggen in het Koninkrijk van de hemel.
Niet
alleen voor Joden is het heil beloofd. 'Velen uit het oosten en het westen
zullen komen en aanliggen in het Koninkrijk van de hemel'. De genezing van de
knecht van een Romeinse legerofficier is een illustratie van Jezus' wereldwijde
zending.
Stel je eens voor dat wij een gelovige Jood zouden zijn, levend in de tijd van
Jezus. Wij zouden dus leven onder de Romeinse bezetting, en misschien
koesterden we een diepe wrok tegen al wat Romeins was. De centurio, de militair
uit het evangelie, zou ons een gevaarlijk man lijken. Hij kon best een van onze
familieleden of buren gearresteerd of misschien zelfs gedood hebben. En dat
niet alleen, hij was een heiden die valse goden vereerde. Zouden we tegen deze
man niet willen zeggen dat hij maar aan zijn eigen 'goden' om hulp moest
vragen?
Jezus was anders. Hij keek de centurio vol
mededogen aan en luisterde toen deze zijn hart luchtte. En dat niet alleen. Hij
verbaasde zich over het geloof van deze man, en deed vervolgens een profetische
uitspraak: nog veel meer heidenen zouden deel krijgen aan het Koninkrijk van
God.
Dit is een van de mooiste illustraties van de belofte dat God zijn Zoon heeft
gezonden opdat iedereen eeuwig leven kan hebben en de genezing en heelheid die
daarmee gepaard gaan.
Als Jezus zo vriendelijk was tegen deze man, die
een heiden was, hoe zal Hij dan onze vragen beantwoorden? Zal Hij ze minachtend
afwijzen en negeren? Zal Hij tegen ons zeggen dat we geen gehoor verdienen?
Zeer zeker niet!
Zijn medelijden en barmhartigheid geldt voor iedereen, ja, ook voor ons. Hij
wil ons niet alleen helpen, Hij wil ons ook zover brengen dat wij diep weten
dat wij voor alles op Hem kunnen vertrouwen.
Jezus strekt zijn armen uit om iedereen te
omhelzen; de verloren en verwarde mensen evengoed als sterke mensen vol
zelfvertrouwen. Wat we momenteel ook meemaken, waar we ook doorheen zijn
gegaan, we mogen altijd àl onze behoeften bij Hem brengen. Niets is voor Hem te
groot om er iets aan te doen. Laten we dus nooit geloven dat er geen hoop meer
is voor ons.
Laten we gewoon, in alle eenvoud, en met een diep geloof, naar Hem toegaan
'Pas op, wees waakzaam, want jullie weten niet wanneer die tijd
zal komen. Het is als met een man die op reis ging: hij verliet zijn huis en
droeg het beheer over aan zijn dienaren, die elk een eigen taak kregen, en de
deurwachter gaf hij opdracht om de wacht te houden.
Wees dus waakzaam, want jullie weten niet wanneer de heer des huizes komt, s
avonds, of midden in de nacht, of bij het eerste hanengekraai, of s morgens
vroeg. Laat hij jullie niet slapend aantreffen wanneer hij plotseling komt.
Wat Ik tegen jullie zeg, zeg Ik tegen iedereen: wees waakzaam!
De
nacht is de wereld waarin we leven. De bewakers van het huis zijn de
christenen. De Heer van het huis is Christus. Hij staat altijd op het punt
terug te keren; het ogenblik kennen we niet. Dit mag echter geen reden zijn tot
vastgeroeste loomheid. Integendeel, het feit dat Hij ieder ogenblik kan
terugkeren, geeft aan ieder moment zijn eeuwigheidswaarde.
Uit
de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs
1, 3-9
Broeders
en zusters,
genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heer Jezus Christus.
Ik dank mijn God altijd voor u, omdat Hij u in Christus Jezus zijn genade heeft
geschonken. Door Hem bent u in elk opzicht rijk geworden. Alles wat u zegt en
al uw kennis bewijst dat het getuigenis over Christus bij u verankerd is, en
hierdoor ontbreekt het u terwijl u op de komst van onze Heer Jezus Christus
wacht, aan geen enkele gave van de Geest.
Hij is het ook die u tot het einde toe de zekerheid geeft dat u geen blaam zal treffen
op de dag van onze Heer Jezus Christus.
God, door wie u geroepen bent om één te zijn met zijn Zoon Jezus Christus, onze
Heer, is trouw
Paulus zegt God dank voor de
gaven die ons in Christus Jezus zijn geschonken: het Woord en de kennis van
God. Niets ontbreekt ons nog om vurig uit te zien naar de wederkomst van de
Heer. God zelf houdt in ons die verwachting levend. Hij is getrouw
'Ik, Daniël,
was tot in het diepst van mijn gemoed geraakt; de visioenen die door mijn hoofd
gingen brachten mij in verwarring.
Ik wendde me tot een van de omstanders en vroeg hem naar de ware betekenis van
dit alles. Hij gaf mij deze verklaring:
Die grote dieren, vier in getal, duiden op vier koningen die uit de aarde
zullen opkomen. Daarna zullen de heiligen van de hoogste God het koningschap
ontvangen, en zij zullen het koningschap altijd behoudenvoor eeuwig en
altijd.
Toen wilde ik de ware betekenis weten van het vierde dier, dat anders was dan
alle andere, buitengewoon angstaanjagend met zijn ijzeren tanden en bronzen
klauwen, dat alles vrat en vermaalde en wat overbleef met zijn poten vertrapte;
en de betekenis van de tien horens op zijn kop en van de nieuwe horen die
opkwam, waarvoor er drie moesten wijkende horen met ogen en een mond vol
grootspraak die er groter uitzag dan de andere. Ik had immers gezien hoe die
horen strijd voerde tegen de heiligen en hen overwon, totdat de oude wijze
kwam, er recht werd verschaft aan de heiligen van de hoogste God en de tijd
aanbrak dat de heiligen het koningschap in bezit kregen.
Hij zei: Dat vierde dier duidt op een vierde koninkrijk dat op aarde zal
komen, anders dan alle andere koninkrijken, en dat de hele aarde zal
verslinden, vertrappen en vermorzelen. Die tien horens duiden op tien koningen
die uit dat koninkrijk zullen opstaan, maar na hen zal een andere opstaan,
anders dan alle vorige, en deze zal drie koningen ten val brengen. Hij zal in
opstand komen tegen de hoogste God, en de heiligen van de hoogste onderdrukken.
Hij zal proberen hun feesten en hun wet te veranderen, en zij zullen aan zijn
heerschappij zijn overgeleverd voor één tijd, een dubbele tijd en een halve
tijd. Dan zal het hof plaatsnemen en zal hem zijn heerschappij ontnomen worden,
hij zal voor eeuwig verdelgd en vernietigd worden.
Het koningschap, de heerschappij en de grootheid van alle koninkrijken onder de
hemel zullen gegeven worden aan het volk van de heiligen van de hoogste God.
Zijn koningschap is een eeuwig koningschap en alle machten zullen Hem dienen en
gehoorzamen.
Als de Mensenzoon de heerschappij van de Allerhoogste heeft ontvangen
draagt Hij die over aan zijn volk. Christus wordt dan in de volle zin van het
woord de leider ervan en 'alle machten zullen Hem gehoorzamen'
Uit
het evangelie volgens Lucas
21, 34-36
Jezus sprak tot zijn leerlingen:
'Pas op dat jullie hart niet afgestompt raakt door de roes en de dronkenschap
en de zorgen van het dagelijks leven, zodat die dag jullie overvalt,
onvoorspelbaar als een val die dichtklapt. Want plotseling zal hij komen over
allen die waar ook op aarde wonen.
Wees waakzaam en bid onophoudelijk om te ontkomen aan de dingen die gebeuren
gaan en om voor de Mensenzoon te kunnen verschijnen
Jezus' woorden over de eindtijd zijn een oproep tot voortdurende
waakzaamheid om 'stand te mogen houden voor het aangezicht van de Mensenzoon'.
Om oog te hebben voor zijn nabijheid midden onder ons.
In die dagen sprak Daniël:
'Vier grote dieren rezen op uit de zee, elk met een andere gestalte.
Het eerste dier leek op een leeuw, maar dan met adelaarsvleugels. Ik zag hoe
zijn vleugels werden uitgerukt, hoe het dier werd opgetild, op twee voeten
overeind werd gezet als een mens en ook het hart van een mens kreeg.
Toen verscheen er een tweede dier; het leek op een beer en het had zich half
opgericht. Het hield drie ribben tussen de tanden van zijn muil, en het dier
werd aangespoord met de woorden: Sta op, eet veel vlees.
Daarna zag ik een ander dier; het leek op een panter, maar dan met vier
vogelvleugels op zijn rug, en het had ook vier koppen. Dit dier werd macht
toebedeeld.
Daarna zag ik in mijn nachtelijke visioenen een vierde dier, angstaanjagend,
afschrikwekkend en geweldig sterk, met grote ijzeren tanden. Het vrat en
vermaalde alles, en wat overbleef vertrapte het met zijn poten. Het verschilde
van alle dieren die daarvoor verschenen waren, en het had tien horens. Toen ik
naar de horens keek zag ik hoe een kleine, nieuwe horen tussen de andere
opkwam; drie van de oude horens werden uitgerukt om er plaats voor te maken. En
in die horen bevonden zich ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak.
Ik zag dat er tronen werden neergezet en dat er een oude wijze plaatsnam. Zijn
kleed was wit als sneeuw, zijn hoofdhaar als zuivere wol. Zijn troon bestond
uit vuurvlammen, de wielen uit laaiend vuur. Een rivier van vuur welde op en
stroomde voor hem uit. Duizend maal duizenden dienden hem, tienduizend maal
tienduizenden stonden voor hem. Het hof nam plaats en de boeken werden geopend.
Ik zag hoe het dier werd gedood vanwege de grootspraak van de horen, ik zag hoe
zijn lichaam werd vernietigd en aan de vlammen werd prijsgegeven.
De andere dieren werd wel hun macht ontnomen, maar hun werd nog enige tijd van
leven gegund.
In mijn nachtelijke visioenen zag ik dat er met de wolken van de hemel iemand
kwam die eruitzag als een mens. Hij naderde de oude wijze en werd voor hem
geleid. Hem werden macht, eer en het koningschap verleend, en alle volken en
naties, welke taal zij ook spraken, dienden hem. Zijn heerschappij was een
eeuwige heerschappij die nooit ten einde zou komen, zijn koningschap zou nooit
te gronde gaan
Daniël ziet de Mensenzoon, die
voor de troon van God geleid wordt. Deze mysterieuze persoon verzekert de
eeuwige heerschappij van de Allerhoogste. Door Hem groeit een volk van
geloofsgetuigen, die zullen delen in zijn heerlijkheid
Uit het evangelie volgens Lucas
21, 29-33
'Kijk
naar de vijgenboom en al de andere bomen. Als je ziet dat ze uitlopen, weet je
dat de zomer in aantocht is. Zo moeten jullie ook weten, wanneer je die dingen
ziet gebeuren, dat het koninkrijk van God nabij is.
Ik verzeker jullie: deze generatie zal zeker niet verdwenen zijn wanneer dit
alles gebeurt.
Hemel en aarde zullen verdwijnen, maar mijn woorden zullen nooit verdwijnen.
Wij verwachten de opstanding van
de doden en het leven van het komend Rijk. Op het einde der tijden zal het
kwaad overwonnen zijn, de doden zullen opstaan en het wordt een nieuwe hemel en
een nieuwe aarde, waar het Verbond tussen God en de mens zal vervuld zijn.
"Hemel en aarde zullen
verdwijnen, maar mijn woorden zullen nooit verdwijnen." Wat Jezus in het evangelie zegt met
woorden, zien we in de eerste lezing voor ons met onze ogen. Het gaat over de
hemel en de aarde. Eerst over de aarde, die beheerst wordt door beesten die met
hun macht tot in de hemel schijnen te heersen. Als mensen moeten leven onder
zulke tirannen, hebben ze inderdaad het gevoel dat die de hemel en de aarde de
baas zijn. Daniël, de profeet die dit visioen of beter gezegd deze nachtmerrie
heeft gehad, leefde onder koning Antiochus Epifanes. Deze koning wordt bedoeld
met "Daarna zag ik in
mijn nachtelijke visioenen een vierde dier, angstaanjagend, afschrikwekkend en
geweldig sterk, met grote ijzeren tanden. Het vrat en vermaalde alles, en wat
overbleef vertrapte het met zijn poten." Het beheerst heel de
scène: aarde én hemel, er is niets anders meer, en dat schijnt ook altijd te
duren.
In de geschiedenis neemt dat
steeds andere vormen aan. Ten tijde van de profeet Daniël was het deze koning
Antíochus Epifanes, tijdens het Romeinse Rijk was het Nero, later Attilla de
Hunnenkoning, Napoleon, sommige tsaren, waarvan één de Verschrikkelijke heette,
en in onze dagen Hitler, een man met een mond vol grootspraak, brallende
redevoeringen die massa's in vervoering bracht.
Maar ook in de kleine geschiedenis van je eigen hart kunnen er zulke situaties
zijn, krachten losbreken, blinde instincten, hartstochten, emoties, waarbij je
het gevoel hebt: er is gewoon niets anders, dat ben ik hélemaal. Maar in het
diepst van mijn hart, waar ik van de heilige Geest ben, wil ik het níet. En dát
zal er op een gegeven ogenblik weer uitkomen. "Hemel en aarde zullen verdwijnen, maar mijn
woorden zullen nooit verdwijnen." Dat Woord is vlees geworden
en in zichzelf heeft het diezelfde geschiedenis doorgemaakt. Let maar eens op
hoe het gaat in die geschiedenis: "Het
hof nam plaats en de boeken werden geopend." Het is net alsof
die schrikwekkende scène zich ontspant. Het gerechtshof, de eigenlijke
waarheid, het vierde beest gedood, de overige dieren beroofd van hun macht. De
krachten van de hemel en de aarde worden geschokt. Datgene wat alles en allen
leek te beheersen, is weg, "maar
mijn woorden zullen nooit verdwijnen."
"In mijn nachtelijke
visioenen zag ik dat er met de wolken van de hemel iemand kwam die eruitzag als
een mens." In
een vorige vertaling staat 'Mensenzoon'. Mensenzoon is in de taal van de
profeet een individu en een heel volk tegelijk. Het is dat armzalige, door de
tiran onderdrukte, gefolterde, gemartelde volk en al die andere volkeren, zoals
bijvoorbeeld de Tsjetsjenen en de mensen van Oost Timor, de Joden, de
Armeniërs, enzovoort. "Hij
naderde (zij naderden) de oude wijze en werd (werden) voor hem geleid. Hem
werden macht, eer en het koningschap verleend, en alle volken en naties, welke
taal zij ook spraken, dienden hem. Zijn heerschappij was een eeuwige
heerschappij die nooit ten einde zou komen, zijn koningschap zou nooit te
gronde gaan." Dát is de echte, de uiteindelijke, de
definitieve werkelijkheid. Onder Gods koningschap zullen alle aardse machten,
of ze nu buiten jezelf zijn of binnenin jezelf, het tenslotte moeten verliezen.
Dat is de boodschap van de beide lezingen. Verschrikkingen zijn van tijdelijke
aard.
God is Heer en Meester van heel de geschiedenis en Hij is barmhartig.
In die
dagen deden mannen van koning Darius een inval in het huis van Daniël, waar zij
hem aantroffen terwijl hij smeekbeden richtte tot zijn God.
Ze gingen onmiddellijk naar de koning en wezen hem op het koninklijk besluit:
Hebt u geen verbod op schrift laten stellen dat ieder mens die de komende
dertig dagen een verzoek tot een god of een mens richt in plaats van tot u,
majesteit, in de leeuwenkuil zal worden geworpen?
De koning antwoordde: Die verordening ligt even vast als elke wet van de Meden
en de Perzen, ze kan niet worden herroepen.
Toen zeiden ze tegen de koning: Daniël, een van de Judese ballingen, slaat
geen acht op u, majesteit, noch op het besluit dat u op schrift hebt laten
stellen; driemaal daags verricht hij zijn gebed.
De koning was zeer ontstemd toen hij deze beschuldiging hoorde, en hij zon op
middelen om Daniël te redden. Tot zonsondergang deed hij alles wat in zijn
macht lag om Daniël te beschermen.
Maar de mannen drongen bij de koning aan en zeiden: Bedenk, majesteit, dat
geen verbod of besluit dat de koning heeft uitgevaardigd veranderd kan worden;
het is een wet van de Meden en de Perzen.
Hierop gaf de koning bevel Daniël te halen en hem in de leeuwenkuil te werpen.
De koning zei tegen Daniël: Uw God, die u zo vasthoudend dient, zal u redden!
Er werd een steen gebracht waarmee de opening van de kuil werd afgedekt, en de
koning verzegelde die met zijn zegelring en met de zegelring van zijn
machthebbers, om te verhinderen dat iemand iets aan Daniëls omstandigheden zou
veranderen.
Daarna keerde de koning terug naar zijn paleis en bracht de nacht door zonder
iets te eten; hij kon de slaap niet vatten, maar liet niets ter afleiding
brengen.
Vroeg in de ochtend, toen het licht begon te worden, stond de koning op en
haastte zich naar de leeuwenkuil.
Zodra hij in de buurt van de kuil kwam, riep hij Daniël met bedroefde stem toe:
Daniël, dienaar van de levende God, heeft uw God, die u zo vasthoudend dient,
u van de leeuwen kunnen redden?
En Daniël zei tegen de koning: Majesteit, leef in eeuwigheid! Mijn God heeft
zijn engel gezonden en de leeuwenmuilen gesloten. Ze hebben mij geen kwaad
gedaan, omdat Hij mij onschuldig acht; maar ook u, majesteit, heb ik niets misdaan.
De koning was bijzonder verheugd en hij beval Daniël uit de kuil te halen.
Daniël werd uit de kuil getrokken, en hij bleek ongedeerd te zijn, want hij had
op zijn God vertrouwd.
Toen gaf de koning bevel de mannen te brengen die Daniël hadden beschuldigd, en
hij liet hen samen met hun kinderen en hun vrouwen in de leeuwenkuil werpen. Ze
hadden de bodem van de kuil nog niet geraakt, of de leeuwen stortten zich op
hen en vermorzelden al hun botten.
Daarop schreef koning Darius aan alle volken en naties, welke taal zij ook
spraken en waar ter wereld zij ook woonden: Moge uw voorspoed groot zijn!
Hierbij beveel ik dat iedereen in het machtsgebied van mijn koninkrijk
eerbiedig ontzag moet tonen voor de God van Daniël. Want Hij is de levende God
die bestaat in eeuwigheid. Zijn koningschap gaat nooit te gronde en zijn
heerschappij is zonder einde. Hij redt en bevrijdt, geeft tekenen en doet
wonderen in de hemel en op aarde; Hij heeft Daniël uit de klauwen van de
leeuwen gered.
Zo ging het Daniël voorspoedig onder het koningschap van Darius en onder het koningschap van Cyrus de Pers.
Het verhaal van Daniël in de leeuwenkuil was een aanmoediging
voor de Joden hun vetrouwen in God nooit op te geven. Hij is immers trouw en
laat zijn getrouwen niet in de steek. Zelfs koning Darius was door deze
wonderbare redding overtuigd van Gods almacht
Jezus sprak tot zijn leerlingen:
'Jullie zullen worden mishandeld en vervolgd en uitgeleverd aan de synagogen,
jullie zullen worden opgesloten in de gevangenis en worden voorgeleid aan
koningen en gouverneurs omwille van mijn naam. Dan zullen jullie moeten
getuigen. Bedenk wel dat jullie je verdediging niet moeten voorbereiden. Want
Ik zal jullie woorden van wijsheid schenken die door geen van je tegenstanders
kunnen worden weerstaan of weersproken.
Zelfs je ouders en broers, verwanten en vrienden zullen je uitleveren, sommigen
van jullie zullen worden terechtgesteld, en jullie zullen door iedereen worden
gehaat omwille van mijn naam.
Maar geen haar van je hoofd zal verloren gaan.
Red je leven door standvastigheid
Christenen die consequent leven naar hun geloof zullen de nodige
tegenstand ondervinden. Zelfs binnen de kring van vrienden en verwanten zal
onenigheid voorkomen. Soms zijn regelmatige vervolgingen hun deel. Toch zullen
zij volhouden als zij blijven vertrouwen op Christus. Door standvastig te zijn
zullen zij hun leven winnen.
Wanneer we ons op geloofsvlak bedreigd voelen, hebben we al vlug de neiging om
ons te gaan verdedigen, alsof de Heer zelf bedreigd wordt. Uit liefde willen we
het dan voor Hem opnemen. Willen 'we'... En daar gaan we dikwijls de fout in.
'We' willen het doen... En Jezus dan? Krijgt Hij nog ruimte om te spreken, te
handelen? We eigenen ons de verdediging toe, nemen het zelf in handen, eisen
zelfs het recht op.
Jezus is duidelijk: Bedenk
dat jullie je verdediging niet moeten voorbereiden. Want Ik zal jullie woorden
van wijsheid schenken die door geen van je tegenstanders kunnen worden
weerstaan of weersproken.
De wijsheid waarover Jezus hier spreekt is de wijsheid van God, de
wijsheid van de Geest; een wijsheid als gave.
Wat moeten we ons bij deze gave voorstellen? Is het een soort geheim wapen van
de christen?
We moeten ons van dat wapen het tegenovergestelde voorstellen van de gewone
menselijke wapens. De wapens van de heilige Geest doden, maar niet de
tegenstander. Ze doden het eigen moordende 'ik' dat uit is op mogelijke
vergelding en wraak. Deze laatste wil zichzelf redden, wil zijn redding niet overlaten
aan God.
Laat ons spreken en handelen in de Geest, in de liefde en de
barmhartigheid van de Heer.
Toen er
gesproken werd over de tempel, over de mooie stenen en wijgeschenken waarmee
hij versierd was, zei Jezus: Wat jullie hier zien, er zullen dagen komen
waarop geen steen op de andere zal blijven; alles zal worden afgebroken.
Ze stelden Hem toen de vraag: Meester, wanneer zal dat allemaal gebeuren en
aan welk teken kunnen we het herkennen?
Jezus zei: Let op, laat je niet misleiden. Want er zullen velen komen die mijn
naam gebruiken en zeggen: Ik ben het, of: De tijd is gekomen. Volg hen
niet! Als jullie berichten horen over oorlog en opstand, raak dan niet in
paniek. Die dingen moeten eerst gebeuren, maar dat is nog niet meteen het
einde.
Hij vervolgde: Het ene volk zal tegen het andere ten strijde trekken en het
ene koninkrijk zal de strijd aanbinden met het andere, er zullen zware
aardbevingen komen en hongersnoden en epidemieën alom, en er zullen aan de
hemel grote en verschrikkelijke tekenen verschijnen
De leerlingen stellen Jezus
vragen over de tekens van de eindtijd en van de verwoesting van de tempel. Maar
Hij antwoordt niet onmiddellijk. Om hun geloof niet teleur te stellen,
waarschuwt Hij voor valse interpretaties en voor eigen oplossingen.
Herinner
je je nog elf september 2001, op die mooie zonnige nazomerdag. De wereld zal
nooit meer zijn wat ze voor die tijd was. Elke mens, waar ook ter wereld, is
sindsdien potentieel slachtoffer van het internationale terrorisme. De
wolkenloze, warme nazomerdag van de veiligheid, de welvaart, het onbewolkte
bestaan was weggevaagd.
Zo kan het gaan in het groot, maar zo kan het ook gaan in het klein. Bij het
verlies van een dierbare, bij het zich manifesteren van een ziekte, het
wegvallen van een contact, het zich openbaren van een ondeugd. Dan kan ook het
gevoel ontstaan: er valt een wereld in elkaar.
En uiteindelijk zullen alle mensen dit meemaken, want als wij sterven, zal voor
ieder van ons persoonlijk de wereld ten onder gaan.
Die
wereldondergangen in het klein kunnen ons voorbereiden op de laatste
wereldondergang. Het is allemaal nog niet het einde, het lijkt wel zo, maar het
is nog niet zo. Je moet het allemaal zien in het licht van de laatste
wereldondergang."Als
jullie berichten horen over oorlog en opstand, raak dan niet in paniek. Die
dingen moeten eerst gebeuren, maar dat is nog niet meteen het einde." Deze
perikoop is genomen uit het evangelie van Lucas. Bij Lucas begint zich heel
duidelijk de tijd af te tekenen tegen het einde van de tijd, tegenover de
jongste dag.
Hoe
is dat nu met het leven in de navolging van Christus? Het gewone leven moet
toch doorgaan?
Eigenlijk kan dat niet. Wij leven voortdurend in het gezicht van het einde, met
onze tekorten, zwakheden, de beperkingen van het menselijk bestaan: eten,
drinken. Hoe kun je dat nu volhouden?
Dat kan door telkens opnieuw je zwakheid, je grenzen, te aanvaarden, niet
teruggrijpen op jezelf, je niet vastgrijpen aan het hier en nu dat toch maar
voorlopig is, maar je in de beleving van die grenssituatie overgeven aan Hem
die staat aan de andere kant van de grens.
Wanneer je je overgeeft aan Hem, zal Hij met zijn kracht jouw zwakte aanvullen
Toen Jezus opkeek, zag Hij hoe rijken hun
giften in de offerkist kwamen werpen.
Hij zag ook dat een arme weduwe er twee muntjes in gooide, en Hij zei: Ik
verzeker jullie: deze arme weduwe heeft meer gegeven dan alle anderen. Want de
anderen hebben iets van hun overvloed geofferd, maar zij heeft van haar armoede
alles gegeven wat ze nodig had voor haar levensonderhoud.
Christenen
mogen hun zekerheid niet zoeken in rijkdom, macht of prestige. De behoeftige
weduwe geeft hiervan een prachtig voorbeeld. Zij offert van wat zij nodig
heeft, zij geeft wat zij heeft. Wij geven vaak alleen maar van het overbodige. Dat
wat betreft geld of materiële goederen. Maar hoe
staat het met ons 'zijn'... Zijn we bereid ons helemaal te geven aan God, of
krijgt Hij enkel maar een deeltje...
Ik zal zelf naar mijn schapen omzien en zelf voor ze zorgen. Zoals een
herder naar zijn kudde op zoek gaat als zijn dieren verstrooid zijn geraakt, zo
zal Ik naar mijn schapen op zoek gaan en ze redden, uit alle plaatsen waarheen
ze zijn verdreven op een dag van dreigende, donkere wolken.
Ikzelf zal mijn schapen weiden en ze laten rusten spreekt God, de Heer.
Ik zal naar verdwaalde dieren op zoek gaan, verjaagde dieren terughalen,
gewonde dieren verbinden, zieke dieren gezond maken; maar de vette en sterke
dieren zal Ik doden. Ik zal ze weiden zoals het moet.
Wat jullie betreft, mijn schapen, dit zegt God, de Heer: Ik zal rechtspreken
tussen het ene schaap en het andere, tussen rammen en bokken.
De profeet spant zich in om de ballingen in Babylon weer hoop te geven.
Na de aanklacht tegen de slechte herders die de koningen van Israël dikwijls
waren, belooft God alle verstrooide schapen, maar vooral de meest
verwaarloosden, weer bijeen te brengen. Daartoe zal Hij een nieuwe David doen
opstaan, een koning die zijn kudde zal weiden op wegen van gerechtigheid en
liefde.
Psalm 23, 1 + 2 + 3 + 5 + 6
De Heer is mijn herder, het
ontbreekt mij aan niets.
Hij laat mij rusten in groene weiden
en voert mij naar vredig water.
Hij geeft mij nieuwe kracht
en leidt mij langs veilige paden
tot eer van zijn Naam.
U nodigt mij aan tafel
voor het oog van de vijand,
U zalft mijn hoofd met olie,
mijn beker vloeit over.
Geluk en genade volgen mij
alle dagen van mijn leven,
ik keer terug in het huis van de Heer
tot in lengte van dagen.
Uit de eerste brief van Paulus aan de
Korintiërs
15, 20 26 + 28
Broeders
en zusters,
Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen.
Zoals de dood er is gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood
er gekomen door een mens. Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door
Christus allen levend worden gemaakt.
Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer
hij komt, zij die hem toebehoren.
En dan komt het einde en draagt hij het koningschap over aan God, de Vader,
nadat hij alle heerschappij en elke macht en kracht vernietigd heeft.
Want hij moet koning zijn totdat God alle vijanden aan zijn voeten heeft
gelegd.
De laatste vijand die vernietigd wordt is de dood.
En op het moment dat alles aan hem onderworpen is, zal de Zoon zichzelf
onderwerpen aan hem die alles aan hem onderworpen heeft, opdat God over alles
en allen zal regeren-
De koninklijke macht van Christus bestaat erin dat Hij de mensen over
de dood heen naar het leven voert, de machten van het kwaad vernietigt en alle
mensen samenbrengt in God
Uit
het evangelie volgens Matteüs
25, 31-46
'Wanneer de Mensenzoon komt, omstraald door
luister en in gezelschap van alle engelen, zal Hij plaatsnemen op zijn
glorierijke troon. Dan zullen alle volken voor Hem worden samengebracht en zal
Hij de mensen van elkaar scheiden zoals een herder de schapen van de bokken
scheidt; de schapen zal Hij rechts van zich plaatsen, de bokken links.
Dan zal de koning tegen de groep rechts van zich zeggen: Jullie zijn door mijn
Vader gezegend, kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de
grondvesting van de wereld voor jullie bestemd is. Want Ik had honger en jullie
gaven mij te eten, Ik had dorst en jullie gaven mij te drinken. Ik was een
vreemdeling, en jullie namen mij op, Ik was naakt, en jullie kleedden mij. Ik
was ziek en jullie bezochten mij, Ik zat gevangen en jullie kwamen naar mij
toe.
Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: Heer, wanneer hebben wij U
hongerig gezien en te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? Wanneer
hebben wij U als vreemdeling gezien en opgenomen, U naakt gezien en gekleed?
Wanneer hebben wij gezien dat U ziek was of in de gevangenis zat en zijn we
naar U toe gekomen?
En de koning zal hun antwoorden: Ik verzeker jullie: alles wat jullie gedaan
hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of zusters, dat
hebben jullie voor mij gedaan.
Daarop zal Hij ook de groep aan zijn linkerzijde toespreken: Jullie zijn
vervloekt, verdwijn uit mijn ogen naar het eeuwige vuur dat bestemd is voor de
duivel en zijn engelen. Want Ik had honger en jullie gaven mij niet te eten, Ik
had dorst en jullie gaven me niet te drinken. Ik was een vreemdeling en jullie
namen mij niet op, Ik was naakt en jullie kleedden mij niet. Ik was ziek en zat
in de gevangenis en jullie bezochten mij niet.
Dan zullen ook zij antwoorden: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien of
dorstig, als vreemdeling of naakt, ziek of in de gevangenis, en hebben wij niet
voor U gezorgd?
En Hij zal hun antwoorden: Ik verzeker jullie: alles wat jullie voor een van
deze onaanzienlijke niet gedaan hebben, hebben jullie ook voor mij niet
gedaan.
Hun staat een eeuwige bestraffing te wachten, de rechtvaardigen daarentegen het
eeuwige leven.
De parabel beschrijft hoe de Koning
en Herder de goeden zal scheiden van de kwaden. De wet van de liefde, de
maatstaf voor het oordeel, zal erg veeleisend zijn omdat de rechter, Christus,
zich zal vereenzelvigen met de misdeelden
Enkele Sadduceeën, die ontkennen dat er een
opstanding is, kwamen naar Jezus toe en vroegen Hem: Meester, Mozes heeft ons
het volgende voorgeschreven: als een gehuwd man sterft zonder dat zijn vrouw
kinderen heeft gebaard, moet zijn broer met die vrouw trouwen en nakomelingen
verwekken voor zijn broer. Nu waren er zeven broers. De eerste was gehuwd, maar
stierf kinderloos; daarna trouwde de tweede broer met de vrouw en vervolgens de
derde, en toen de andere broers, maar alle zeven waren ze kinderloos toen ze
stierven. Ten slotte stierf ook de vrouw. Wiens vrouw is ze dan bij de
opstanding? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.
Jezus zei tegen hen: De kinderen van deze wereld huwen en worden uitgehuwelijkt,
maar wie waardig bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de
opstanding van de doden, huwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. Zij kunnen ook
niet meer sterven, want ze zijn als engelen en ze zijn kinderen van God omdat
ze deel hebben aan de opstanding. Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook
Mozes al duidelijk gemaakt in de tekst over de doornstruik, waar hij spreekt
over de Heer als de God van Abraham en de God van Isaak en de God van Jakob.
Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen in
leven.
Enkele schriftgeleerden zeiden: Meester, wat U zegt is juist.
En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen
De Sadduceeën
trachten Jezus' opvattingen over de verrijzenis belachelijk te maken door een
onwaarschijnlijk voorstel. Jezus antwoordt dat zij het probleem al te menselijk
en verkeerd stellen. De wereld van de verrijzenis is een gans andere. Als zij
Mozes goed begrijpen zullen zij verstaan dat God zijn verbond doortrekt over de
dood heen.
Wie leeft in de het licht van het eeuwig leven leeft innerlijk anders dan
iemand die leeft in de overtuiging dat er geen leven na de dood is. Waarmee
niet gezegd is dat iemand die niet gelooft in het eeuwig leven niet zou kunnen
beminnen. Dat kan hij heel zeker wel. Dus uiterlijk gezien kan een leven van
iemand die niet gelooft in het eeuwig leven hetzelfde zijn dan het leven van
iemand die wel gelooft in het hiernamaals.
Waar zit dan het verschil ?
Het verschil zit binnenin. De liefdesdaden van een gelovige hebben een
eeuwigheidswaarde. Hij weet (ook al zal hij dat niet voortdurend verstandelijk
redeneren) dat hij, wanneer hij ooit gestorven zal zijn, die daden zal kunnen
aanbieden aan God. Hij gelooft dat het hemels leven een zekere eeuwige
bekroning is van zijn liefdesleven hier op aarde. Wie in dit geloof bemint,
bemint in de diepte anders dan wanneer dit geloof niet aanwezig is.
Een ander fundamenteel verschil is dat een gelovige niet bemint vanuit zijn
allerindividueelste ikje. Hij bemint vanuit het bewustzijn dat God in hem woont
en de stuwende kracht is van zijn liefde. Meer: hij gelooft dat de Heer hem als
instrument gebruikt om te beminnen.
1 Ik zag een nieuwe hemel
en een nieuwe aarde. Want de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbij, en
de zee is er niet meer. 2 Toen zag ik de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem,
uit de hemel neerdalen, bij God vandaan. Ze was als een bruid die zich mooi
heeft gemaakt voor haar man en hem opwacht. 3 Ik hoorde een luide stem vanaf de
troon, die uitriep: Gods woonplaats is onder de mensen, hij zal bij hen wonen.
Zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn. 4 Hij zal
alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen
jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij.
5 Hij die op de troon zat zei:
Alles maak ik nieuw! Ik hoorde zeggen: Schrijf het op, want wat hier wordt
gezegd is betrouwbaar en waar. 6 Toen zei hij tegen mij: Het is voltrokken!
Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Wie dorst heeft geef ik
vrij te drinken uit de bron met water dat leven geeft. 7 Wie overwint komen al
deze dingen toe. Ik zal zijn God zijn en hij zal mijn kind zijn. 8 Maar voor
hen die laf en trouweloos zijn geweest, die zich hebben ingelaten met
gruwelijke dingen, met moord, ontucht, toverij of afgodendienst, voor allen die
de leugen hebben gediend: hun deel is de vuurpoel met brandende zwavel, dat is
de tweede dood
Een sterke vrouw, wie zal haar vinden? Zij is
meer waard dan edelstenen. Haar man vertrouwt op haar en zal daar rijkelijk bij
winnen.
Ze brengt hem voorspoed, geen ellende, alle dagen van haar leven. Haar handen
zijn voortdurend aan het spinrok, ze houdt altijd de weefspoel vast.
Haar handen strekt zij uit naar de behoeftigen, ze geeft de armen hulp.
Charme is bedrieglijk en schoonheid vergaat, maar een vrouw met ontzag voor de
Heer moet worden geprezen.
Moge zij de vruchten plukken van haar werk, mogen haar daden worden geprezen in
de poorten.
Deze tekst moet men verstaan vanuit de tijd waarin hij geschreven werd.
Overigens, bij nader toezien, is hij niet zo voorbijgestreefd. Weigert de vrouw
ook vandaag niet dat men haar uitsluitend op grond van haar schoonheid naar
waarde zou schatten? Evengoed als de man, wenst zij haar plaats te vinden in de
opbouw van de maatschappij. 'Schoonheid is vluchtig', zegt de Schrift. De echte
waarde van de vrouw, zo goed als die van de man, hangt af van minder ijdele
eigenschappen
Jezus vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te
bidden en niet op te geven:
Er was eens een rechter in een stad die geen ontzag had voor God en zich niets
aan de mensen gelegen liet liggen. Er woonde ook een weduwe in die stad, die
steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: Doe mij recht in het geschil
met mijn tegenstander. Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei
hij bij zichzelf: Ook al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan
de mensen gelegen liggen, toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me
last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.
Toen zei de Heer: Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het
recht. Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag
en nacht tot Hem roepen? Of laat hij hen wachten? Ik zeg jullie dat Hij hun
spoedig recht zal verschaffen.
Maar als de Mensenzoon komt, zal Hij dan geloof vinden op aarde?
'Blijf
altijd bidden zonder ophouden', is de boodschap die we vandaag horen.
Bidden is iets midden in het leven, het is zo breed als het leven zelf en kent
vele vormen en inhouden. Zo gunt de weduwe uit de gelijkenis zichzelf geen rust
en ook niet aan de onrechtvaardige rechter: ze vraagt en blijft vragen tot hij
bakzeil haalt. Hij, die zich niets van God, gebod of medemens aantrekt, omdat
hij geen blauw oog zou krijgen, staat er letterlijk in het grieks.
Hoeveel
te meer , zegt Jezus, zal God dan recht doen aan de zijnen, die dag en nacht
tot Hem roepen. Lucas spoort ons aan moedig weerstand te bieden tegen het
onrecht en daar zonder ophouden voor te bidden. Strijd en inkeer zijn nodig. We
mogen het strijden en bidden om gerechtigheid niet opgeven.
Met
een vraag besluit Lucas ook zijn gelijkenis. Jezus zegt: Als de mensenzoon
komt , zal Hij dan nog het geloof vinden op aarde?
Jezus draait de zaak om. De bange vraag in het begin van de parabel (of een
mens wel gehoor vindt bij God) wordt nu de vraag: of de Zoon straks nog een
mens aantreft die gelooft in de blijde boodschap, in de belofte?
Jezus betwijfelt of er dan nog ergens iemand te vinden is met zon groot geloof
als de weduwe. Haar niet aflatend vragen, haar niet opgeven met zoeken naar
gerechtigheid en vechten voor gerechtigheid noemt Jezus geloof. Naar zon
gelovigen is Jezus op zoek, gelovigen die zichzelf geen rust gunnen en die God
geen rust gunnen...
God,
onszelf en elkaar geen rust gunnen, bidden en werken, totdat (beloofd is
beloofd) de toekomst het antwoord zal zijn: Het rijk Gods. Een groot, weids
land waar het goed is om wonen voor iedereen.
Daar
moeten wij vandaag voor bidden en aan werken, met de niet aflatende
gedrevenheid en met het grote geloof van de weduwe uit het Lucas verhaal.
'Als
iemand van jullie een knecht zou hebben die ploegt of de kudden weidt, dan zal
hij, wanneer die thuiskomt van het land, toch niet tegen hem zeggen: Ga maar
meteen aan tafel? Zal hij niet veel eerder tegen hem zeggen: Maak iets te
eten voor me klaar, doe je gordel om en bedien me terwijl ik eet en drink, en
daarna kun je zelf eten en drinken? Hij bedankt de knecht toch niet omdat die
gedaan heeft wat hem is opgedragen?
Hetzelfde geldt voor jullie; wanneer jullie alles gedaan hebben wat jullie is
opgedragen, zeg dan: Wij zijn maar knechten, we hebben enkel onze plicht gedaan.'
Het
evangelie roept op om van binnen naar buiten te leven, dat wil zeggen niet
ik-gericht maar naar de ander gericht.
Al
te dikwijls laten we ons vangen door het duiveltje van de egostreling. We
gebruiken onze daden van liefde voor onszelf: om het gevoel te hebben zinvol bezig
te zijn, om met ons geweten in het reine te zijn, om door anderen gezien of
geprezen te worden, om goed te staan bij anderen, om onze hemel te verdienen,
enz enz... Het 'ik' staat centraal.
Evangelisch
liefhebben heeft niets met het ego te maken, maar puur met de ander, de Ander.
Het is een zichzelf geven omwille van de ander. Het is ingaan op een innerlijke
stuwing, die ons gegeven wordt van buitenuit om van binnenuit 'ja' te zeggen
tegen de liefde die God is
'Het zal met het koninkrijk van de hemel zijn als met tien
meisjes die hun olielampen hadden gepakt en erop uittrokken, de bruidegom
tegemoet. Vijf van hen waren dwaas, de andere vijf waren wijs. De dwaze meisjes
hadden wel hun lampen gepakt, maar geen extra olie. De wijze meisjes hadden
behalve hun lampen ook olie in kruiken bij zich. Omdat de bruidegom op zich
liet wachten, werden ze allemaal slaperig en dommelden ze in. Midden in de
nacht klonk er luid geroep: Daar is de bruidegom! Kom, ga hem tegemoet. Dat
wekte de meisjes en ze brachten hun olielampen in orde. De dwaze meisjes zeiden
tegen de wijze: Geef ons wat van jullie olie, want onze lampen gaan al uit.
De wijze meisjes antwoordden: Nee, straks is er nog te weinig voor ons en
jullie samen. Zoek liever een verkoper en koop zelf olie. Terwijl zij op olie
uit waren, arriveerde de bruidegom, en zij die klaarstonden gingen met hem naar
binnen voor het bruiloftsfeest, waarna de deur gesloten werd. Enige tijd later
kwamen ook de andere meisjes. Ze riepen: Heer, heer, laat ons binnen! Maar
hij antwoordde: Ik ken jullie werkelijk niet.
Wees dus waakzaam, want jullie weten niet op welke dag en op welk tijdstip Hij
komt.
Er is iets
tragisch in het bestaan van de christenen: dag en uur van Christus' wederkomst
zijn niet gekend. Daarom is voor hen wijs en voorzichtig, zich onvermoeibaar op
die wederkomst voor te bereiden, door de trouw aan het evangelie, de
standvastigheid in het geloof en de beoefening van de naastenliefde Vandaag worden we opgeroepen waakzaam te zijn;
waakzaam voor de komst van de Heer.
Het waakzame bestaat erin, om de parabel te volgen, naast de lampen ook olie
bij ons te hebben om de lampen brandende te houden.
Heel dikwijls,
overigens zeer terecht, wordt deze parabel uitgelegd in het licht van de
'eind-tijd'. Daar zijn heel veel overwegingen rond te vinden. Surf maar want
rond op het net. Op die zogenaamde eind-tijd gaan we nu even niet in.
De komst van de
Heer speelt zich namelijk ook af in ons dagelijks bestaan, in het leven van
elke dag.
Vraag is dan: Wat kan deze gelijkenis ons nu leren over ons dagelijks leven ?
Wel, elke morgen
staan we op - als het goed is - met de intentie de dag door te gaan de Heer
lovend, zijn liefde belevend, goede werken verrichtend, enz... De intentie is
als het ware de lamp die ieder bij heeft waarover sprake is in de gelijkenis.
Die goede intentie geeft een zeker licht aan ons 'zijn', het sterkt ons doen en
laten doorheen de dag. Doch kan het zijn dat deze intentie weinig inhoud heeft,
en daardoor geen stand houdt. Het is een zeker verlangen dat 'leeg' is, niet
'vervuld'. Het is een verlangen dat uit zichzelf vraagt gevoed te worden, en
wel met de genade van de Heer.
Intentie zonder
voeding is als lampen zonder voorraad olie... de dwaze meisjes.
De genade die de intentie gevoed heeft is de olie die de lampen brandend zullen
houden.
Met andere
woorden: we moeten ruimte en tijd scheppen opdat onze goede intenties kunnen
gevuld worden met Gods genade, opdat onze intenties werkelijk vlees en bloed
kunnen worden in heel ons 'zijn', in al ons doen en laten.
Het dagelijks morgengebed is van wezenlijk belang om ons hele 'zijn' te laten
volstromen met Gods genade. Wie zich iedere morgen (bij licht of duisternis)
geeft aan de Heer, maakt het Hem mogelijk zijn intrek te nemen in ons hart.
Zijn inwoning zal ons tot gemeenschap maken in Hem. Hij zal leven door ons
heen.
Laat ons
waakzaam zijn. Ja, laat ons dagelijks bidden; bidden met ons hart
Jezus sprak tot zijn
leerlingen:
'Maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in de eeuwige
tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer is. Wie betrouwbaar is
in het geringste, is ook betrouwbaar als het om veel gaat, en wie oneerlijk is
in het geringste is ook oneerlijk als het om veel gaat. Als jullie
onbetrouwbaar blijken in de omgang met de valse mammon, wie zal jullie dan
werkelijk belangrijke dingen toevertrouwen? En als jullie onbetrouwbaar blijken
met wat een ander toebehoort, wie zal jullie dan geven wat jullie zelf toekomt?
Geen enkele knecht kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede
liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten.
Jullie kunnen niet God dienen én de mammon.
De Farizeeën, die geldzuchtig waren, hoorden dit alles aan en ze haalden honend
hun neus voor Hem op.
Maar Jezus zei tegen hen: U wilt bij de mensen altijd voor rechtvaardig
doorgaan, maar God kent uw hart. Wat bij de mensen in hoog aanzien staat, is
een gruwel in de ogen van God.'
Door onze
bezittingen te delen met de armen zullen wij niet bezwijken om twee heren te
gaan dienen maar in elke situatie ervoor zorgen God te dienen, die onze harten
kent
: Geen enkele knecht kan twee heren
dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist
toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen
én de mammon.
De uitdrukking de
mammom dienen betekent in de Nederlandse taal: geldzuchtig zijn.
Geld hebben we nodig. Het is een onmisbaar ruilmiddel, het belichaamt onze
koopkracht, het is een noodzakelijk levensmiddel.
Maar de afgoderij begint zodra we de verhoudingen gaan omkeren, als geld niet
meer een middel voor iets anders is maar al het andere tot middel voor geld
wordt gemaakt.
In het geld zit de sterkste en verschrikkelijkste bekoring tot afgoderij.
Wie het geld dient als zijn heer, kan God niet meer dienen. Hij heeft God
verraden.
De Heer is mijn
licht, mijn behoud,
wie zou ik vrezen ?
Bij de Heer is mijn leven veilig,
voor wie zou ik bang zijn?
Ik vraag aan de
Heer één ding,
het enige wat ik verlang:
wonen in het huis van de Heer
alle dagen van mijn leven,
om de liefde van de Heer te aanschouwen,
Hem te ontmoeten in zijn tempel.
Mag ik niet verwachten
de goedheid van de Heer te zien
in het land van de levenden ?
Wacht op de Heer,
wees dapper en vastberaden,
ja, wacht op de Heer.
Uit het evangelie
volgens Lucas
15, 1-10
Vreugde over één
zondaar die zich bekeert.
Alle tollenaars en
zondaars kwamen Jezus opzoeken om naar Hem te luisteren.
Maar zowel de Farizeeën als de schriftgeleerden zeiden morrend tegen elkaar:
Die man ontvangt zondaars en eet met hen.
Jezus vertelde hun toen deze gelijkenis: Als iemand van u honderd schapen
heeft waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de negenennegentig
andere in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot
hij het gevonden heeft? En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde
op zijn schouders en gaat hij naar huis. Daar roept hij zijn vrienden en buren
bijeen en zegt tegen hen: Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap
gevonden dat verdwaald was.
Ik zeg u: zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot
inkeer komt dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen inkeer nodig
hebben.
En als een vrouw tien drachmen heeft en er één verliest, steekt ze toch de lamp
aan, veegt het hele huis schoon en zoekt ze alles af tot ze het muntstuk
gevonden heeft? En als ze het gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en
buren bijeen en zegt: Deel in mijn vreugde, want ik heb de drachme gevonden
die ik kwijt was.
Zo, zeg ik u, heerst er ook vreugde onder de engelen van God over één zondaar
die tot inkeer komt.
Jezus
zei tot de Farizeeër die Hem aan tafel had genodigd:
Wanneer u een maaltijd aanbiedt of een feestmaal geeft, vraag dan niet uw
vrienden, uw broers, uw verwanten of uw rijke buren, in de verwachting dat zij
u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen. Wanneer u mensen
ontvangt, nodig dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit. Dan zult u
gelukkig zijn, zij kunnen voor u dan wel niets terugdoen, maar u zult ervoor
beloond worden bij de opstanding van de rechtvaardigen.
Wanneer u een maaltijd aanbiedt of een feestmaal geeft, vraag dan niet uw
vrienden, uw broers, uw verwanten of uw rijke buren, in de verwachting dat zij
u op hun beurt zullen uitnodigen om iets terug te doen. Wanneer u mensen
ontvangt, nodig dan armen, kreupelen, verlamden en blinden uit.
Een vermaning van Jezus uit
aan de mensen waar Hij te gast was. Niet dat die mensen op zich genomen geen
goede mensen waren, maar zij bewaarden hun goedheid, hun rijkdom, hun sympthie
voor elkaar, zij sloten zich op in hun eigen kring, zij vormden een gesloten
circuit, waardoor de armen, de kreupelen, de verlamden en de blinden
uitgesloten werden. En dat zijn nu juist de mensen aan wie Jezus voor alles
zijn gezelschap wil geven, zijn sympathie en vriendschap, want Hij is toch de Zoon
van de Vader; de Vader die Vader is van allen en die allen bemint met een
allenomvattende liefde.
We horen hier een opdracht
voor alle mensen die méér hebben, namelijk dat zij hun méér moeten delen met
hen die minder hebben. Maar de rijken sluiten zich maar al te dikwijls op in
hun eigen gesloten circuit, in hun rijke buurt, met hun rijke kennissen. En als
de een n maaltijd geeft dan doet hij dat dikwijls met de bedoeling om door de
ander aan wie hij die maaltijd geeft ook eens te worden uitgenodigd. Zo blijft
het goede maar rondgaan in de eigen kleine kring en worden de minderen
geïsoleerd van de goede gaven van hemelse Vader.
U bent gebouwd
op het fundament van de apostelen en de profeten.
Broeders en
zusters,
u bent geen vreemdelingen of gasten meer, maar burgers, net als de heiligen, en
huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, met
Christus Jezus zelf als de hoeksteen. Vanuit Hem groeit het hele gebouw, steen
voor steen, uit tot een tempel die gewijd is aan Hem, de Heer, in wie ook u
samen opgebouwd wordt tot een plaats waar God woont door zijn Geest
Het koninkrijk Gods groeit
ongemerkt, stil maar onweerstaanbaar als kiemend zaad. Zo'n groei merk je ook
in de mentaliteit van Simon en Judas. Toen zij zich bij Jezus aansloten waren
hun motieven wellicht niet zo zuiver religieus. Simon was zelfs een gekend lid
van de ondergrondse beweging die de Romeinse overheersing wilde wegwerken. Ook
Judas Thadeüs zag in Jezus een toekomstig staatshoofd. Jezus was een man die
aan hun politieke aspiraties beantwoordde, maar wel op zijn manier. Het wonder
dat aan hen gebeurde, was dat zij Jezus met volle overgave en met een diep
geloof bleven volgen, ook wanneer zij merkten dat zijn rijk niet van deze
wereld was
Op weg naar
Jeruzalem trok Jezus verder langs steden en dorpen, terwijl Hij onderricht gaf.
Iemand vroeg Hem: Heer, zijn er maar weinigen die worden gered?
Hij antwoordde: Doe alle moeite om door de smalle deur naar binnen te gaan,
want velen, zeg Ik jullie, zullen proberen naar binnen te gaan maar er niet in
slagen. Als de heer des huizes eenmaal is opgestaan en de deur heeft gesloten,
en jullie staan buiten op de deur te kloppen en roepen: Heer, doe open voor
ons!, dan zal Hij antwoorden: Ik ken jullie niet, waar komen jullie vandaan?
Jullie zullen zeggen: We hebben in uw bijzijn gegeten en gedronken en U hebt
in onze straten onderricht gegeven.
Maar Hij zal tegen jullie zeggen: Ik ken jullie niet, waar komen jullie
vandaan? Weg met jullie, rechtsverkrachters!
Dan zullen jullie jammeren en knarsetanden wanneer je Abraham, Isaak en Jakob
en al de profeten in het Koninkrijk van God ziet, maar zelf buitengesloten
wordt.
Uit het oosten en het westen en uit het noorden en het zuiden zullen ze komen,
en ze zullen aan tafel genodigd worden in het Koninkrijk van God.
En bedenk wel: er zijn laatsten die de eersten zullen zijn, en er zijn eersten
die de laatsten zullen zijn.
Lucas geeft drie
korte parabels bij de opgang van Jezus naar Jeruzalem. Ee parabel van de nauwe
poort, de parabel van de gesloten deur en de parabel over het toegelaten worden
tot het Koninkrijk. Hij wil beroep doen op onze persoonlijke inzet, want er
komt een tijd dat het te laat
Heer, zijn er maar weinigen die
worden gered? Al
bekennen we het zelf niet vlug, toch zijn we af en toe ook bezig met deze
vraag. We zouden graag willen weten of we op de wachtlijst naar de hemel staan.
Jezus ziet deze vraag een beetje
als een kinderlijke vraag, naief en niet zo verstandig. Want Hij antwoordt erop
als een vader tot zijn kind, geduldig maar toch vermanend: 'Begin alvast maar
je best te doen en dan zullen we verder wel zien'. 'Doe alle moeite... ' Jezus
antwoordt naar de maat van onze vraag. God is een verstandige Vader. Hij kent
zijn kinderen. Hij weet, dat wij, als gelovigen, vaak te laat komen, als de
deur gesloten is.
Toch heeft Hij het ons anders
geleerd. We zouden er als eersten bij moeten zijn om de wil te doen van de
Vader in de hemel en om de nood te lenigen van de mensen op aarde. Vaak zijn we
echter de eersten om onze eigen wil en zin door te drijven, en de laatste om
zijn wil te laten geschieden. Zo uitgebreid zijn we dikwijls met onszelf bezig
dat de nauwe deur waarover sprake is in het evangelie voor ons een flessenhals
wordt waarin we onherroepelijk vastlopen. '...want velen, zeg Ik jullie, zullen proberen
naar binnen te gaan maar er niet in slagen.'
God is een Vader met doorzicht.
Hij is onze excuses voor. Hij kent de argumenten en doorziet de uitvluchten
waarmee we voor de dag komen om onze fouten wit te wassen. Hij verklaart ze bij
voorbaat ongeldig. Weer is zijn antwoord: 'Ik ken jullie niet, waar komen jullie vandaan?
Weg met jullie'.
Geloof wordt ongeloof als wij
het met God op een koopje willen gooien. Op zondag aanzitten aan de tafel van
de Heer verschaft ons niet automatisch een visum voor de eeuwigheid. Want het
Lichaam dat wij nuttigen, en het Bloed dat wij drinken, is werkelijke
goddelijke vitamine. Het moet leven en vrucht dragen als wij van de tafel van
de Heer worden weggezonden naar het leven van iedere dag. Zijn onderricht is
nutteloos als het geen vlees en bloed wordt in ons dagelijks doen en laten.
Jezus gaf op sabbat
onderricht in een synagoge.
Er was daar ook een vrouw die al achttien jaar bezeten was door een geest die
haar ziek maakte. Ze was helemaal krom en kon met geen mogelijkheid rechtop
staan. Toen Jezus haar zag, riep Hij haar bij zich en zei tegen haar: U bent
verlost van uw ziekte, en Hij legde haar de handen op. Meteen ging ze rechtop
staan en loofde God.
Maar de leider van de synagoge werd boos omdat Jezus op sabbat genas en zei
tegen de menigte: Er zijn zes dagen om te werken. Kom dus op die dagen om u te
laten genezen en niet als het sabbat is!
Maar de Heer zei: Huichelaars! Maakt niet ieder van jullie op sabbat zijn os
of ezel los van de voederbak om hem te laten drinken? Mocht deze vrouw, die een
dochter is van Abraham en al achttien jaar door Satan geboeid werd gehouden, mocht
zij op sabbat niet uit deze boeien worden losgemaakt?
Toen Hij dat zei, stonden al zijn tegenstanders beschaamd, maar de hele menigte
was verheugd over de machtige daden die door Hem werden verricht.
Voor goedheid zonder maat staat
iedereen perpleks. De genezing van een vrouw die reeds achttien jaar ziek was,
is zo een blijk van Jezus goedheid zonder maat. Jezus doorbreekt alle
hindernissen van de wet op de Sabbat. Alleen goedheid telt
Een vrouw komt bij Jezus. Ze
is bezeten door een boze geest, achttien jaar lang is zij al ziek en krom
gebogen. Er zijn met deze vrouw twee dingen aan de hand: ze is geboeid, onvrij,
zichzelf niet meester, én ze is krom, naar de aarde gebogen.
Dat is nu precies wat de boze
geest met ons allemaal doet: iemand onvrij maken, in de greep van zijn
gevoelens houden, van zijn hartstochten, van zijn neigingen, van zijn iets niet
kunnen, of van zijn iets per se moeten, én hij houdt iemands blik op de aarde
gericht, neergebogen, depressief, moedeloos, dé zielsziekte van deze tijd. Dat
heet troosteloosheid. 'Troosteloosheid', zegt Ignatius, 'is duisternis en
verwarring in de ziel, een beweging naar wat laag en aards is' - gebogen naar
de aarde, - én 'onrust vanwege verschillende beroeringen en bekoringen. Dit
brengt tot wantrouwen, zonder hoop, zonder liefde, waarbij zij zich helemaal in
luiheid, lauwheid en droefheid bevindt, als het ware gescheiden van haar
Schepper en Heer' (GO 317). Naar de aarde toegebogen betekent dus ook van de
hemel, van God, onze Schepper en Heer, afgewend.
Deze vrouw in het evangelie
is als het ware een verpersoonlijking van de troosteloosheid, een lichaam
geworden troosteloosheid. De mens is namelijk geschapen en bestemd om opgericht
te zijn, alleen al zijn lichaamshouding wijst daarop. Hij is het enige viervoetige
wezen dat op twee benen loopt, het hoofd omhoog, opgericht naar de hemel.
Hoe lopen wij erbij? Hoe is
het met onze ziel gesteld?
Kunnen wij de Heer zo welkom heten dat Hij ons weer kan doen rechtstaan, ons
kan optillen, kijkend naar de Vader, de Schepper van het leven, ook van ons
leven. Of zien we de uitgestrekte hand van de Heer niet, en blijven we naar de
aarde gebogen, ons richtend op allerlei dingen die ons van de Vader weerhouden.
En hoe kijken wij naar hen
die krom gebogen door het leven gaan? Als we hen al willen zien, willen we hen
dan ook ontmoeten, of doen we onze oogkleppen aan en zien hen liever niet
bezig
Het evangelie nodigt uit de Heer te volgen, ook in de genezingen die Hij doet.
Zijn wij bereid broederschap aan te gaan met hen die kromgebogen lopen, met hen
die niet de moed hebben naar de hemel te kijken, met hen die twijfelen, die
niet meer kunnen geloven. Zijn we bereid die vriendschap aan te bieden die de
Heer zo genegen was en een rode draad vormt doorheen heel het evangelie.
Er
waren enkele mensen aanwezig die Jezus vertelden over de Galileeërs van wie
Pilatus het bloed vermengd had met hun offers.
Hij zei tegen hen: Denken jullie dat die Galileeërs grotere zondaars waren dan
alle andere Galileeërs, omdat ze dat ondergaan hebben? Zeker niet, zeg Ik
jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal op dezelfde
wijze omkomen. Of die achttien die stierven doordat de Siloamtoren op hen viel.
Denken jullie dat zij schuldiger waren dan alle andere mensen die in Jeruzalem
wonen? Zeker niet, zeg Ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je
allemaal net zo sterven als zij.
Hij vertelde hun deze gelijkenis: Iemand had een vijgenboom in zijn wijngaard
geplant en ging kijken of de boom vrucht droeg, maar hij vond geen vijgen. Hij
zei tegen de wijngaardenier: Al drie jaar kom ik kijken of die vijgenboom
vrucht draagt, maar tevergeefs. Hak hem maar om, want hij dient tot niets en
put alleen de grond uit.
Maar de wijngaardenier zei: Heer, laat hem ook dit jaar nog met rust, tot ik
de grond eromheen heb omgespit en hem mest heb gegeven, misschien zal hij dan
het komende jaar vrucht dragen, en zo niet, dan kunt u hem alsnog omhakken.
Zoals een boom krijgt ieder de nodige
verzoeningstermijn om tot vruchten te komen
Het evangelie van vandaag wil ons tonen dat de
barmhartigheid van God heerst boven het kwaad. Daarom eindigt het evangelie dan
ook met de parabel van de vijgenboom zonder vrucht. Eigenlijk moet
hij omgehakt worden, maar Jezus roept op tot geduld en barmhartigheid.
Er zijn twee categorieën mensen waarmee wij in ons
dagelijks leven moeten omgaan: de medemens en onszelf.
Wat de medemens betreft: dragen wij, wanneer wij
een mens zien zondigen, het geduld van Jezus in ons. Gunnen wij die mens de
tijd en de mogelijkhei van bekering. Of plaatsen we hem in een vakje,
veroordeeld geven tot bekering is de dag van vandaag niet populair. De
schandpaalpolitiek is dikwijls meer geliefd dan de weg gaan van mogelijkheid
scheppen tot bekering, verzoening.
Deze tweede weg bewandelen is nogthans de weg waartoe het evangelie oproept:
niet veroordelen, maar mogelijkheden scheppen van verzoening met God en
medemens. Dat vraagt inspanning van ons. We moeten naar de zondaar durven
toegaan, de zonde veroordelend, niet de zondaar. We moeten naar hem toegaan met
en vanuit de barmhartigheid van de Heer: Hij met ons, in ons, door ons. We
zullen de genade ontvangen de zondaar te mogen aanraken met de liefde van de
Heer, net zoals de Heer zovele zieken aanraakte en genas in het evangelie.
Het wordt hoogtijd dat wij christenen uit onze catacomben komen, dat we de
wereld durven ingaan, om broederschap aan te bieden aan allen die daarvoor
openstaan. En als men er niet voor openstaat: laat ons dan bidden, met een diep
en sterk geloof, dat God de harten voor Hem mag openen.
Wat onszelf betreft: zo dikwijls straffen we
onszelf omdat we onszelf veroordelen. Wie zichzelf veroordeelt zet zich vast.
Hij laat geen ruimte meer vrij voor de barmhartigheid van God.
Wie gezondigd heeft moet eenvoudigweg op z'n knieën gaan zitten, berouw tonen,
z'n spijt uitdrukken tegenover God, en om vergeving vragen. Als dit zuiver
gebeurt zal God z'n genade niet weigeren.
Uit de brief van Paulus
aan de christenen van Rome
7, 18-25a
Broeders en zusters,
ik besef dat in mij, in mijn eigen natuur, het goede niet aanwezig is. Ik wíl
het goede wel, maar het goede doen kan ik niet. Wat ik verlang te doen, het
goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik.
Maar wanneer mijn daden in strijd zijn met mijn wil, ben ik daar niet zelf de
oorzaak van, maar de zonde die in mij heerst. Ik ontdek in mij de wetmatigheid
dat het kwade zich aan mij opdringt, ook al wil ik het goede doen.
Innerlijk stem ik vol vreugde in met de wet van God, maar in alles wat ik doe
zie ik die andere wet. Hij voert strijd tegen de wet waarmee ik met mijn
verstand instem en maakt van mij een gevangene van de wet van de zonde, die in
mij leeft.
Wie zal mij, ongelukkig mens, redden uit dit bestaan dat beheerst wordt door de
dood? God zij gedankt, door Jezus Christus, onze Heer.
Paulus drukt in deze lezing een
diep menselijke ervaring uit. Dikwijls lukken wij niet in het goede dat we
willen terwijl het kwade - dat we niet willen - steeds weer opduikt. Paulus
biedt hiervoor een oplossing: Jezus Christus, onze Heer. God zij gedankt !
Jezus sprak:
'Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou Ik graag willen
dat het al brandde! Ik moet een doop ondergaan, en Ik word hevig gekweld zolang
die niet volbracht is.
Denken jullie dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Geenszins, zeg
Ik jullie, Ik kom verdeeldheid brengen. Vanaf heden zullen vijf in één huis
verdeeld zijn: drie tegen twee en twee tegen drie. De vader zal tegenover zijn
zoon staan en de zoon tegenover zijn vader, de moeder tegenover haar dochter en
de dochter tegenover haar moeder, de schoonmoeder tegenover haar schoondochter
en de schoondochter tegenover haar schoonmoeder.
Christus' zending is zo veeleisend dat niet iedereen haar
onverdeeld aanvaardt. Zelfs onder vrienden en verwanten kan ze zodoende
verdeeldheid teweegbrengen. Voor Hem zelf bracht ze mee dat Hij als het ware
erin gedompeld werd. Eenmaal door lijden en dood heen, doopt Hij ook de
christenen op deze weg. Maar Hij verzekert hen zijn Geest.
dat vuur dat Jezus op
aarde is komen brengen, is niet een uitwendig vuur, zoals dat vuur dat Jakobus
en Johannes van de hemel wilden afroepen om de Samaritanen te verdelgen, omdat
zij Jezus en de leerlingen niet wilden ontvangen omdat Jeruzalem het doel van
hun reis was. Dat was een uitwendig vuur. 'Heer, wilt Gij dat
wij vuur van de hemel afroepen om hen te verdelgen?' 'Maar Hij keerde zich om
en wees hen op strenge toon terecht'(Lc
9,54-55). Dat vuur is een verslindend, vernietigend vuur, maar Jezus is
een ander vuur komen brengen, het vuur van de liefde, het inwendige vuur, het
vuur van de heilige Geest. De heilige Geest die zich in tongen van vuur
neerzette op de hoofden van de apostelen, dat wil zeggen: de heilige Geest is
de ziel van de christen, de liefde is de ziel van de christen, de liefde van
God, van binnenuit.
Inwendig is ook de vrede waar Jezus het over heeft. Jezus zegt:
Ik ben niet de vrede komen brengen, de uitwendige vrede, een leven zonder
conflicten. Nee, Hij is een andere vrede komen brengen, de vrede tussen God en
de mensen. Die heeft natuurlijk ook wel een uitwendig aspect, maar die begint
in het hart. Dat de hemel, God, Zich verzoent met de aarde, met de mens. 'Vrede
op aarde onder de mensen in wie Hij welbehagen heeft', die
Hij liefheeft (Lc 2,14). Het is een inwendige vrede, een vrede van het hart.
Díe vrede is Jezus komen brengen, en dat vraagt Hij ook van zijn leerlingen. 'Laat
in welk huis gij ook binnengaat uw eerste woord zijn: vrede aan dit huis!' (Lc
10,5). En ook het eerste woord van de Verrezene aan zijn leerlingen
was: Vrede zij u"(Joh
20,20).
Maar die vrede is niet onbelemmerd, die vrede wordt aangevochten
in haar loop, en zo verdeelt zich de wereld in twee rijken met elk een eigen
vrede: een hemels Rijk met een hemelse vrede en een duivels rijk met een valse
vrede, een diplomatieke vrede, of een koude vrede, een valse rust.
Ons geloof is een geloof in God, die we niet zien, en het is een
geloof in de gaven en krachten van God die we ook niet zien, maar die in al het
zichtbare doordringt en van binnenuit bezielt, die een nieuwe loop, een
restauratie van binnenuit tot stand kan brengen. Een Nieuw Verbond! Dat horen
we dan ook altijd bij de consecratie: 'Dit is mijn Bloed van het Nieuwe
Verbond, tot vergiffenis van de zonde.' Herstel van binnenuit, van God uit, die
hart en nieren doorgrondt.
(Dit is een waar
gebeurd verhaal en je kunt meer informatie vinden door te Googlen op Herman
Rosenblat. Hij werd Bar Mitzvah op de leeftijd van 75)
Augustus 1942.
Piotrków, Polen.
Die ochtend was de
lucht dreigend toen we angstig stonden te wachten.
Alle mannen, vrouwen
en kinderen van het Joodse getto in Piotrków waren op een plein bij elkaar
gedreven.
We hadden gehoord
dat we verplaatst zouden worden. Mijn vader was pas onlangs overleden aan
tyfus, die zich snel verspreid had in het overvolle getto. Mijn grootste angst
was dat onze
familie zou worden
gescheiden.
'Wat je ook doet,'
fluisterde Isidore, mijn oudste broer, vertel ze niet hoe oud je bent. Zeg dat
je zestien bent.
Ik was lang voor een
jongen van 11, dus ik kon het proberen. Op die manier was ik misschien wel
waardevol om te werken.
Een SS-er kwam naar
me toe, zijn laarzen klikten tegen de kasseien.
Hij bekeek me van
top tot teen en vroeg toen naar mijn leeftijd.
'Zestien,' zei ik.
Hij stuurde mij naar links, waar mijn drie broers al stonden
met andere gezonde
jonge mannen.
Mijn moeder kreeg
een gebaar om naar rechts te gaan bij andere vrouwen, kinderen, zieken en
ouderen.
Ik fluisterde
Isidore, 'Waarom?'
Hij gaf geen
antwoord.
Ik rende naar de
andere kant, naar Mama en zei dat ik bij haar wilde blijven.
'Nee,' zei ze
streng. 'Ga weg. Wees niet vervelend. Ga met je broers mee.
Ze had voor die tijd
nog nooit zo hard gesproken. Maar ik begreep het:
ze wilde mij
beschermen. Ze hield zo veel van mij, dat ze, alleen deze keer,
deed alsof het niet
zo was. Het was het laatste wat ik van haar gezien heb
Mijn broers en ik
werden vervoerd in een veewagen naar Duitsland ...
Een nacht later
kwamen we aan bij het concentratiekamp Buchenwald
en we werden in een
overvolle barak gebracht. De volgende dag werden er uniformen en
identificatienummers uitgegeven.
Noem me geen Herman
meer,' zei ik tegen mijn broers. Ik ben nu 94983.'
Ik werd te werk
gesteld in het crematorium van het kamp. Ik moest de doden opladen
in een met de hand
bediende lift. Ik voelde mijzelf ook dood. Ik werd hard, ik was een nummer.
Spoedig daarna
werden mijn broers en ik overgebracht naar Schlieben, een kamp dat hoorde
onderBuchenwald in de buurt van Berlijn
..
Op een ochtend leek
het of ik de stem van mijn moeder hoorde.
'Zoon,' zei ze zacht
maar duidelijk, ik zal je een engel sturen. '
Toen werd ik wakker.
Het was net een droom. Een mooie droom.
Maar in deze plaats
konden er geen engelen zijn. Er was alleen werk. En honger. En angst.
Een paar dagen later
liep ik rond in het kamp, om de barakken heen, vlakbij het hek van prikkeldraad
waar de bewakers je niet gemakkelijk konden zien. Ik was alleen.
Aan de andere kant
van het hek zag ik iemand: een klein meisje met helblonde,
bijna lichtgevende
krullen. Ze stond half verborgen achter een berk.
Ik keek rond om er
zeker van te zijn dat niemand me zag. Ik riep haar zachtjes in het Duits. 'Heb
je iets te eten?' Ze begreep het niet.
Ik schoof dichter
naar het hek toe en herhaalde de vraag in het Pools.
Ze stapte naar
voren. Ik was dun en mager, met lappen om mijn voeten gewikkeld, maar het
meisje leek er niet bang voor te zijn. In haar ogen zag ik het leven.
Ze trok een appel
uit haar wollen jasje en gooide hem over het hek.
Ik greep de vrucht
en toen ik begon weg te lopen, hoorde ik haar zachtjes zeggen:
'Ik zie je morgen
weer.'
Iedere dag op
hetzelfde tijdstip keerde ik terug naar dezelfde plek bij het hek.
Ze was er altijd met
iets voor mij om te eten - een homp brood of, beter nog, een appel.
We durfden niet te
spreken of te blijven hangen. Gesnapt worden zou voor ons beiden de dood
betekenen.
Ik wist niets over
haar, dat soort boerenmeisje, behalve dat ze Pools verstond. Hoe heette ze?
Waarom riskeerde ze haar leven voor mij?
Hoop was een beetje
steun en dit meisje aan de andere kant van het hek
gaf me die, door mij
brood en appels te eten te geven.
Bijna zeven maanden
later werden mijn broers en ik in een
kolenwagon gepropt
en vervoerd naar Theresienstadt, een kamp in Tsjecho-Slowakije.
Kom niet meer
terug,' zei ik tegen het meisje die dag. We gaan hier weg. '
Ik draaide me om
naar de barakken en keek niet achterom. Ik heb niet eens afscheid genomen van
het kleine meisje, van wie ik de naam niet wist, het meisje met de appels.
Drie maanden lang
waren we in Theresienstadt. De oorlog liep op het eind
en de Geallieerde
troepen waren dichtbij, maar mijn lot leek bezegeld.
Op 10 mei 1945 stond
ik op de lijst om te sterven in de gaskamer om 10.00 uur.
In de rust van de
dageraad probeerde ik me erop voor te bereiden. Zo vaak scheen de dood
klaar om me op te
eisen, maar op de een of andere had ik het steeds overleefd. Nu was alles
voorbij.
Ik dacht aan mijn
ouders. Tenminste, ik dacht, dat we weer verenigd zouden worden.
Maar om 8 uur s
ochtends was er grote opschudding. Ik hoorde geschreeuw en zag mensen naar alle
kanten door het kamp rennen. Ik werd met mijn broers opgevangen door
Russische troepen
die het kamp hadden bevrijd! De poort zwaaide open. Iedereen rende weg, ik ook.
Verbazingwekkend, al mijn broers hadden het overleefd - ik weet niet hoe. Maar
ik wist zeker dat het meisje met de appels de sleutel was voor mijn overleving.
Op een plek waar het
kwaad leek te overwinnen, had de goedheid van die ene persoon mijn leven gered,
had mij hoop gegeven op een plaats waar die niet was.
Mijn moeder had mij
een engel beloofd en de engel was gekomen.
Uiteindelijk kwam ik
terecht in Engeland, waar ik werd geholpen door een
Joods
liefdadigheidsfonds. In een herstellingsoord knapte ik op, samen met andere
jongens die de Holocaust hadden overleefd en ik kreeg een opleiding in de
elektronica.
Daarna ging ik naar
Amerika, waar mijn broer Sam ook al was. Ik nam dienst in het Amerikaanse leger
tijdens de Korea-Oorlog en keerde twee jaar later terug naar New York City.
Omstreeksaugustus 1957 opende ik mijn eigen bedrijf
voor reparatie van elektrische apparaten. Ik begon weer een toekomst op te
bouwen.
Op een dag kreeg ik
een telefoontje van mijn vriend Sid die ik in Engeland had leren kennen.
'Ik heb een
afspraakje met een meisje. Ze heeft een Poolse vriendin. Zullen we samen gaan?
'
Een blind date?
Nee, dat was niets voor mij.
Maar Sid bleef
aandringen en een paar dagen later gingen we naar de
Bronx om zijn
afspraak op te halen en haar vriendin Roma.
Ik moest toegeven,
voor een blind date was dit niet slecht. Roma was verpleegster
in een ziekenhuis in
de Bronx. Ze was aardig en bijdehand. Ook mooi, met zwierige
bruine krullen en
groene, amandelvormige ogen die levenslustig schitterden.
Met ons vieren reden
we naar Coney Island. Roma was prettig om mee te praten
en prettig
gezelschap.
Het bleek dat zij
ook op haar hoede was voor een afspraak met iemand die ze niet kende!
We deden dit beiden
voor het plezier van onze vrienden.
We maakten een
wandeling over de promenade, genoten van de zilte zeebries, en vervolgens
hebben we gegeten aan de kust. Ik kon me geen betere tijd herinneren.
We persten ons weer
in de auto van Sid. Roma en ik zaten samen op de achterbank.
Als Europese joden
die de oorlog overleefd hadden, waren we ons ervan bewust dat veel nog niet
gezegd was tussen ons. Zij sneed het onderwerp aan.
'Waar was jij,
vroeg ze zacht, tijdens de oorlog?'
In de kampen,' zei
ik. De verschrikkelijke herinneringen waren nog steeds levendig, het verlies
onherstelbaar.
Ik had geprobeerd om
het te vergeten. Maar je kunt dit nooit vergeten.
Ze knikte. 'Mijn
familie was ondergedoken op een boerderij in Duitsland,
niet ver van
Berlijn, ' vertelde ze me. "Mijn vader kende een priester,
en hij heeft ons
papieren gegeven dat we niet-joods waren. '
Ik stelde me voor
hoe ze ook moest hebben geleden, met angst, de vaste metgezel.
En toch hier hadden
we het beiden overleefd en waren we hier in een nieuwe wereld.
'Er was een kamp
naast de boerderij,' ging Roma verder. 'Ik zag daar een jongen
en ik gooide elke
dag appels naar hem. '
Wat een
verbazingwekkend toeval,dat zij een
andere jongen had geholpen.
Hoe zag hij eruit?
vroeg ik.
'Hij was lang, mager
en had honger. Ik moet hem zes maand lang elke dag hebben gezien. '
Mijn hart ging
tekeer. Ik kon het niet geloven. Dit kon niet waar zijn.
'Heeft hij je op een
dag verteld dat je niet terug moest komen, omdat hij zou vertrekken Schlieben?'
Roma keek me verbaasd aan. 'Ja!'
'Dat was ik!'
Ik zou haast barsten
van blijdschap en ontzag, overspoeld door emoties.
Ik kon het niet
geloven! Mijn engel!
'Ik laat je niet
meer gaan.' zei ik tegen Roma. En achterin de auto
van die blind date
vroeg ik haar ten huwelijk. Ik wilde niet langer wachten.
'Je bent gek!' zei
ze. Maar ze nodigde me wel uit om haar ouders te ontmoeten voor het
Shabbatsdiner van de
volgende week.
Ik verlangde ernaar
om Roma nog veel beter te leren kennen, maar de belangrijkste dingen wist ik
al: haar standvastigheid, haar goedheid. Gedurende vele maanden was ze in de
slechtste omstandigheden naar de omheining gekomen en had mij hoop gegeven.
Nu had ik haar weer
had gevonden en ik zou haar nooit meer laten gaan.
Die dag zei ze ja.
En ik hield mijn woord. Na een huwelijk van bijna 50 jaar,
met twee kinderen en
drie kleinkinderen, heb ik haar nooit laten gaan.
Herman Rosenblat van Miami Beach, Florida
Naschrift:
Over dit verhaal
wordt een film gemaakt met de titel The Fence.
Kort daarop begon hij rond te trekken van stad tot stad
en van dorp tot dorp om het goede nieuws over het koninkrijk van God te
verkondigen. De twaalf vergezelden hem, 2 en ook enkele
vrouwen die van boze geesten en ziekten genezen waren: Maria uit Magdala, bij
wie zeven demonen waren uitgedreven, 3 Johanna, de vrouw
van Chusas, de rentmeester van Herodes, en Susanna en nog tal van anderen,
die uit hun eigen middelen voor hen zorgden.
Vanaf het begin van het christendom hebben ook vrouwen
een taak. Hun aanwezigheid wordt hier door Lucas uitdrukkelijk aangehaald. Zij
maakten Christus en zijn godsdienst menselijker en warmer.
Kort daarop begon Jezus rond te trekken van stad tot
stad en van dorp tot dorp om het goede nieuws over het koninkrijk van God te
verkondigen.
De twaalf vergezelden Hem, en ook enkele vrouwen die van boze geesten en
ziekten genezen waren: Maria uit Magdala, bij wie zeven demonen waren
uitgedreven, Johanna, de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes, en
Susannaen nog tal van anderen, die uit hun eigen middelen voor hen zorgden.
Het evangelie van vandaag is een echte parel. En we
mogen gerust ook zeggen dat het een soort lofzang is op een al te vaak vergeten
groep. Vaak hebben we de indruk dat het evangelie een zaak van mannen is.
Vrouwen komen er nauwelijks of slechts terloops aan te pas. Een zieke vrouw
wordt wel eens genezen. Een vrouw wast de voeten van Jezus. Vrouwen volgen Hem
en zijn vrienden en zorgen voor hen uit eigen middelen. Vrouwen staan onder het
kruis. Ze staan overal achter of onder, maar zelden of nooit op het voorplan.
Grote rollen worden door mannen bezet. Apostelen en
schriftgeleerden, een honderdman, een barmhartige Samaritaan of een goede
herder. Dat Annas en Kàjafas, Herodes, Judas of Pilatus ook mannen waren, is
hier helemaal geen troost. Maar zo ziet Jezus het niet. Op geen enkel moment.
Want het evangelie is geen 'Guiness-book of records', waarin het om de
grootste, de sterkste of de beste gaat, waarbij alleen prestatie of kwantiteit
telt. Het is een levensboek waar geloof en vertrouwen, waar geduld en liefde,
inzet en overgave, de echte kwaliteit en de ware talenten vormen.
En daar spelen vrouwen onvervreemd en onvervangbaar een
glansrol. Een rol, waarbij veel mannen tot debutanten verbleken. Lucas begint
er zijn evangelie al mee. De eerste persoon die we ontmoeten is Zacharias, een
man, een priester. Stomweg valt hij al meteen door zijn rol. "Ge zult zwijgen en niet in staat
zijn te spreken, omdat ge mijn woorden niet geloofd hebt."
Meteen daarop treden twee vrouwen op, Maria en
Elisabet. In een feilloos duet, in een magnificat van puur geloof en zuivere
overgave, brengen ze onze heilsgeschiedenis daadwerkelijk en definitief op
gang. Ook wanneer het doek over het openbaar leven van Jezus opengaat en Hij
nog even in de coulissen wilt blijven, opdat Hij zijn uur nog niet gekomen
acht, is het weer een vrouw, die, onweerstaanbaar zoals alleen moeders dat
kunnen, Jezus tot handelen aanzet. "Doe
maar wat Hij u zeggen zal." Zo maakte Jezus een begin met zijn
tekenen.
Van het penninkje van de weduwe tot de kostelijke
nadusbalsem van Maria te Betanië, van die onbevangen eerlijkheid van de vrouw
aan de put van Jakob in Samaria tot het vindingrijk geloof van de Kananese met
de kruimels die van tafel vallen, kunnen we, heel het leven van Jezus door,
parel na parel opsteken tot een krans van vrouwelijke gebaren en gaven van
geloof, liefde en toewijding.
En toen zijn uur echt gekomen was, een uur waarop
ontrouw en verraad, waarop verloochening en vaandelvlucht ineens puur
mannelijke begrippen werden, stond er ook weer die krans van vrouwelijke trouw,
van meevoelen en meegaan ten einde toe. Een krans van vrouwen die Jezus vanaf
Galilea waren gevolgd en Hem hadden gediend. Echte, levende en zuivere
godsdienst van een al te vaak vergeten groep.
Een man had zichzelf ingebeeld dat hij een regenworm was. Dat zorgde voor
veel problemen, want voortaan ging hij voor iedere kip op de loop en liep hij
opvallend graag buiten als het regende.
Tenslotte ging hij maar eens naar de psychiater. Die zou hem wel van zijn
dwangvoorstellingen bevrijden.
En ja hoor, na een aantal consulten was de man zover dat hij het wist: hij was
geen regenworm. Opgelucht vertrok hij naar huis.
Omdat de psychiater zich sterk bij de kwestie betrokken had gevoeld, ging hij
een week of wat later eens informeren hoe het ermee stond. Toen hij de tuin van
zijn ex-patiënt binnenliep, viel zijn mond open. De man zat vol angst in een
boom.
Wat doe je nou? riep de dokter omhoog.
Mij schuilhouden. Op het erf loopt een kip!
Maar man, je weet toch dat je geen regenworm bent!
Ja, dat weet ík wel, maar dat weet die kip niet.
Vreemd verschijnsel, dat de mensen soms geloven dat ze geloven, of dat ze
zichzelf wijsgemaakt hebben dat ze niet geloven.
Toen voor het eerst na bijna tweeduizend jaar de sjofar weer werd geblazen
bij de Klaagmuur, ontdekte een Israëlische officier, dat hij een diepgelovig
mens was en niet de atheïst voor wie hij zichzelf altijd had gehouden.
Omgekeerd zijn er veel gelovigen die denken, dat ze geloven.
Betrappen we onszelf daar ook niet vaak op?
Stanley Jones vertelt van een gezin, waarin een jongetje door een ongeluk
om het leven was gekomen.
Een vreselijk gebeuren, dat de omgeving diep schokte. Maar de ouders geloofden
met hun hele hart dat hun kind naar de hemel was gegaan. Als gevolg daarvan
kreeg de begrafenis het karakter van een feest.
Een vriendje van het kind, dat bij de begrafenis was geweest, zei op de
terugweg tegen zijn moeder: Ze geloven dat Johnny in de hemel is.
Natuurlijk, zei de moeder. Dat geloven wij toch ook?
Ja, zei zoonlief, maar zij geloven het écht!
Gods
boodschap van liefde is tot ons gekomen door de vernedering van Zijn Zoon. De
nederigheid is een basiskenmerk, een van de fundamenten van een echt
christelijk leven, omdat zij de woning van de liefde is. Augustinus zegt: «Als jullie me vragen wat het
meest wezenlijk is in de godsdienst en in de leer van Jezus Christus, zal ik
jullie antwoorden: het eerste is de nederigheid, het tweede: de nederigheid, en
het derde: de nederigheid». [4] In de nederigheid van het mensgeworden Woord
wordt ons niet alleen de diepte van de liefde van God voor ons getoond, maar
ook de koninklijke weg die tot de volheid van deze liefde leidt
Liefde is:
altijd samen willen zijn.
Liefde, in de diepste zin van het woord.
Liefde is: samen met God willen zijn, ·.
Onbreekbaar drievoudig koord: ··
De liefde, zij is geduldig, ·Houdt rekening met elkaar
Zij vergeeft
je ongeduld veelvuldig
En streelt dan even door je haar.
De liefde, zij kent geen afgunst
Want je vertrouwt elkaar.
Houden en loslaten is hier de kunst.
Dan valt liefhebben niet zwaar.
De liefde, zij is niet zelfzuchtig, ·Kijkt enkel
naar de ander.
En dan niet heel even, vluchtig, ·Maar zo, dat
ik waar nodig, verander.
De liefde, zij rekent het kwaad niet aan
Maar kent de woorden vergeven en vergeten.
Verzoening daar komt het op aan.
Je wilt van blijvende boosheid niet weten.
Liefde is: samen op weg met God.
Hij is vertrouwd met jullie wegen.
Liefde is geen willekeurig lot.
Blijf dicht bij Hem, ervaar Zijn zegen. Vrij naar 1 Kor. 13.
Jezus zei tot zijn leerlingen:
Stel dat iemand van jullie een vriend heeft en midden in de nacht naar hem toe
gaat en tegen hem zegt: Wil je mij drie broden lenen, want een vriend van me
is na een reis bij mij gekomen en ik heb niets om hem voor te zetten. En
veronderstel nu eens dat die vriend dan zegt: Val me niet lastig! De deur is
al gesloten en mijn kinderen en ik zijn al naar bed. Ik kan niet opstaan om je
te geven wat je vraagt. Ik zeg jullie, als hij al niet opstaat en het hem
geeft omdat ze vrienden zijn, dan zal hij wel opstaan omdat zijn vriend zo
onbeschaamd blijft aandringen, en hem alles geven wat hij nodig heeft.
Daarom zeg Ik jullie: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult
vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. Want wie vraagt ontvangt, en
wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan.
Welke vader onder jullie zou zijn kind, als het om een vis vraagt, in plaats
van een vis een slang geven? Of een schorpioen, als het om een ei vraagt? Als
jullie dus, ook al zijn jullie slecht, je kinderen al goede gaven schenken,
hoeveel te meer zal de Vader in de hemel dan niet de heilige Geest geven aan
wie hem erom vragen.
Jezus leerde ons niet alleen hoe wij moeten bidden, maar Hij
wees ook op de kracht van het volgehouden gebed. Als een vriend, die wij 's
nachts lastig vallen, antwoord geeft, als geen enkele aardse vader de
verwachtingen van zijn kind teleurstelt, dan zal zeker onze hemelse Vader elk
kinderlijk gebed verhoren dat geïnspireerd is door de Geest.
Een
vriend van mij is van een reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor
te zetten." 'Ik heb niets.' Dat is een situatie die model staat voor onze
verhouding tot God. Ík heb niets, wíj hebben niets. Wij zijn als de vriend die
niets heeft en God is de Vriend die heeft en geeft. Wij krijgen en God geeft.
Hij is goedgeefs. We hebben niets en God geeft alles, alles wat we nodig
hebben. Zo is de verhouding tussen God en de mensen: hebben en niet hebben.
Rijk en arm. We staan tegenover God als bedelaars. En zo is het in de wereld
van de mensen ook. Er zijn mensen die hebben en mensen die niet hebben. Niets
hebben, dat is nog tot daar aan toe, maar niets zijn, dat is een nog grotere
vorm van armoede. En dat is de verhouding tussen de Vader en zijn kinderen, zij
staan tegenover elkaar als zijn en niets zijn.
Als
vader sta je tegenover je kinderen als degene die is, en de kinderen die je het
bestaan hebt gegeven, zijn van jou afhankelijk. Kinderen zijn tot in hun
bestaan afhankelijk van hun ouders. En ze vragen, ook al doen ze dat niet
altijd uitdrukkelijk met woorden. Ze beginnen al met vragen als ze nog niet
eens kunnen praten, als ze nog geen wens kunnen formuleren, dan vragen ze al om
eten en drinken, brood, ei, vis, kortom, de middelen om te bestaan. Zo is onze
verhouding ten opzichte van God. Wij hebben niets en wij zijn niets. Maar dat
is nu juist onze kracht, want we hebben een Vriend. God is onze Vriend en God
is onze Vader. En Hij leeft zich juist uit als Vader, en Hij biedt zich aan als
Vriend, door te geven wat wij niet hebben: voedsel, en door te geven wat we
niet zijn: het bestaan.
Vriendschap
heeft iets van uitverkiezing, dat is iets van een persoonlijke betrokkenheid.
Niet omdat het moet van de natuur, maar vanuit het hart. En nu wordt er van God
gezegd: Hij is onze Vader, Hij is als een Vriend. Hij heeft met ons een
verbondenheid die niet alleen maar voortkomt uit de natuur, zo van 'het móet',
maar die voortkomt uit het hart. Zoals een vriend met zijn vriend.
De heilige
Geest is de band van liefde tussen de Vader en de Zoon. Je wordt niet alleen
opgenomen in het natuurlijke leven van God, maar ook in het leven van zijn
Hart, in zijn liefde. Veel mensen zullen moeten constateren dat ze niet krijgen
wat ze vragen, dat zoveel behoeften ongedekt blijven, ook behoeften waarin ze
willen worden voorzien door er in vertrouwen aan God om te vragen. Maar waar
God altijd in voorziet, als we Hem erom vragen, als we ons ervoor openstellen
wil dat zeggen, dat is zijn vriendschap, zijn liefde
De vrucht van stilte is het gebed.
De vrucht van het gebed is geloof.
De vrucht van het geloof is liefde.
De vrucht van liefde is dienstbaarheid.
De vrucht van dienstbaarheid is vrede.
Jezus zag Natanaël aankomen en zei: Dat is nu een
echte Israëliet, een mens zonder bedrog.
Waar kent U mij van? vroeg Natanaël.
Jezus antwoordde: Ik had je al gezien voordat Filippus je riep, toen je onder
de vijgenboom zat.
Rabbi, U bent de Zoon van God, U bent de koning van Israël! zei Natanaël.
Jezus vroeg: Geloof je omdat Ik tegen je zei dat Ik je onder de vijgenboom zag
zitten? Je zult nog grotere dingen zien.
Waarachtig, Ik verzeker jullie, voegde Hij eraan toe, jullie zullen de hemel
geopend zien, en de engelen van God zien omhooggaan en neerdalen naar de
Mensenzoon.
Engelen zijn de nederigheid zelf. Zij leven immers
in, door en vanuit het Woord van God.
Voor ons, mensen, is het een kwestie van loslaten,
een kwestie van afdalen tot dat vruchtbare dal van de nederigheid. Men beklimt
de top van de volmaaktheid door af te dalen. O zo moeilijk voor mensen, omdat
de nederigheid zo dwars ingaat tegen de grondaanleg van het zondige mensenhart.
We willen groot zijn, sterk, en ons boven anderen verheffen. Wij willen zijn
als God.
Dat afdalen tot dat vruchtbare dal van de
nederigheid krijg je uit jezelf niet voor elkaar. Het gaat tegen alles in. Maar
in verbondenheid met de Mensenzoon die opklimt en afdaalt, is het te doen. Dat
zegt Hij ook zelf: "Leer van mij, Ik ben zachtmoedig en nederig van
hart" (Mt 11,29). Je kunt het van Hem leren, niet alleen doordat Hij
het beter kan dan jijzelf, als een soort voorbeeldfunctie, maar je kunt het van
Hem leren doordat je samen met Hem de levensweg doorgaat die Hij is
doorgegaan. Hij gaat het opnieuw met je doen. Jezus, wiens Hart vervuld is van
nederigheid en zachtmoedigheid, Hij leert het je als het ware spelenderwijze.
Die grote genade mogen we verwachten en ontvangen.
Ik ben LUC, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Lucky.
Ik ben een man en woon in Moorsele (belgie) en mijn beroep is RUST........
Ik ben geboren op 30/12/1952 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: computer,,Muziek Fietsen en proberen niet mijn wil te doen maar deze van de Heer.
ben gehuwd met fabienne
De Geest van God is geen spookbeeld of hersenschim. Hij is onder ons aanwezig, voelbaar en tastbaar. Hij spreekt soms uit de blik in onze ogen. Je ziet hem in de mensen die verdraagzaam zijn en respectvol omgaan met elkaar. Je voelt hem in dat liefdevolle gebaar of die hartelijke handdruk. De Geest van God is de scheppende kracht die bruggen slaat over de diepste kloven, die mensen bij elkaar brengt en conflicten ombuigt in begrip en verzoening. Het is de energie die bergen kan verzetten en mensen boven hun kleinheid uittilt - de levensadem van God die mensen bezielt en in beweging zet.
Afscheid nemen is verdrietig, afscheid nemen is niet fijn afscheid nemen is iemand verlaten bij wie je graag zou willen zijn.
Afscheid nemen is die blik vol liefde en die aai over je bol afscheid nemen zijn die tranen je schiet er helemaal van vol.
Afscheid nemen zijn die woorden "Ik hou van jou, dag lieve schat. Je bent altijd bij me, want jij zit hier, diep in m'n hart."
Soms is het afscheid maar voor even soms voorgoed of voor een lange tijd maar wat je samen hebt mogen beleven dat raak je echt, nee nooit meer kwijt.
Parel
Je bent een parel, die zeer kostbaar is je naam staat onuitwisbaar in Mijn hand geschreven. Ik heb je zelf gemaakt om tot Mijn eer te leven je bent een parel, die zeer kostbaar is.
En eens zal Ik je roepen aan Mijn zij Mijn kind die roeping is zo hoog verheven. Uit liefde gaf ik jou Mijn eigen leven, ja, eenmaal zul je stralen aan Mijn zij.
Je bent nu nog op reis, het einddoel is in zicht, houd Mij maar stevig vast en luister naar Mijn stem. Aan d’einder gloort het nieuw Jeruzalem, daar zul je eeuwig leven in Mijn licht.
Je bent een parel, die zeer kostbaar is.
Dit gedicht is voor jou! Als je je alleen voelt je hart gebroken is of bezeerd als je bang bent voor wat komen gaat als je lief hebben hebt verleerd als je jezelf niet durft te zijn als je verteerd wordt door verdriet dan is dit gedicht voor jou want God vergeet je niet Hij wacht op je hij kent je vragen Hij zegt: “geef mij je last, dan kunnen we het samen dragen”. En langzaam zul je merken daar kun je van op aan, dat jij alleen nog je rugtas vasthoudt de inhoud is naar Hem overgegaan Als je je bedrogen voelt eenzaam en heel klein als je door de bomen het bos niet meer ziet en er misschien zelfs niet meer wilt zijn als je verstrikt zit in de netten van de zonde en niet weet hoe je daar uit moet geraken dan is dit gedicht voor jou Jezus zal het in orde maken Hij weet als geen ander hoe pijn voelt en wat een mens soms moet doorstaan Voor jou en mij is Hij uit liefde door enorm zware beproevingen gegaan Hij kijkt naar jou met een bewogen hart en een liefdevolle blik in Zijn ogen en wacht tot je Hem vragen zult je tranen te gaan drogen Dit gedicht is voor jou. Waarom? Is misschien je vraag. omdat God ontzettend van je houdt, grijp toch Zijn uitgestoken hand vandaag….