Uit het eerste boek Koningen
11, 4-13xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Op zijn oude dag
verleidden de vrouwen Salomo ertoe andere goden te gaan dienen en was hij de
Heer, zijn God, niet meer met hart en ziel toegedaan zoals zijn vader David dat
was geweest. Salomo zocht zijn heil bij Astarte, de godin van de Sidoniërs, en
Milkom, de gruwelijke god van de Ammonieten. Hij deed wat slecht is in de ogen
van de Heer en was de Heer niet zo trouw als zijn vader David. Zo liet hij op
een heuvel in de buurt van Jeruzalem een offerplaats maken ter ere van Kemos,
de gruwelijke god van Moab, en ter ere van Moloch, de gruwelijke god van de
Ammonieten. Voor al zijn buitenlandse vrouwen maakte hij eigen offerplaatsen,
zodat zij wierook konden branden en offers konden brengen voor hun goden.
De Heer werd woedend op Salomo, omdat hij ontrouw was geworden aan Hem, de God
van Israël, die hem tot tweemaal toe was verschenen en hem uitdrukkelijk had
verboden zich met andere goden in te laten. Omdat Salomo zich niet hield aan
wat de Heer hem bevolen had, zei de Heer tegen hem: Het is met jou zo ver
gekomen dat je het verbond met mij niet in acht neemt en je niet houdt aan de
bepalingen die Ik je heb opgelegd. Daarom zal Ik het koningschap van je
losscheuren en het aan een van je ondergeschikten geven. Maar omwille van je
vader David zal Ik wachten tot na je dood, en pas je zoon het koningschap
ontnemen. En omwille van mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem, de stad
die Ik heb uitgekozen, zal Ik je zoon niet het hele koninkrijk ontnemen; één
stam zal Ik hem laten houden.
De vele contacten van
koning Salomo met andere werelden brachten allerlei mannen en vrouwen naar
Jeruzalem. Door sommige vrouwen werd Salomo verleid ook andere godsdiensten
binnen te laten. Zo bracht hij het Verbond met de éne, ware God in het gedrang
Uit het evangelie volgens Marcus
7, 24-30
Jezus vertrok naar de
omgeving van Tyrus. Daar nam Hij zijn intrek in een huis, en hoewel Hij niet
wilde dat iemand dat te weten zou komen, lukte het Hem niet onopgemerkt te
blijven.
Integendeel, er kwam al meteen een vrouw die over Hem gehoord had naar Hem toe,
en zij viel voor zijn voeten neer. Ze had een dochter die door een onreine
geest bezeten was.
Deze vrouw was van SyroFenicische afkomst en geen Jodin; ze smeekte Hem om bij
haar dochter de demon uit te drijven.
Hij zei tegen haar: Eerst moeten de kinderen genoeg te eten krijgen; het is
niet goed om de kinderen hun brood af te pakken en het aan de honden te
voeren.
De vrouw antwoordde: Heer, de honden onder de tafel eten toch de kruimels op
die de kinderen laten vallen.
Hij zei tegen haar: Dat hebt u goed gezegd. Ga naar huis, de demon heeft uw
dochter al verlaten.
En toen ze thuiskwam, lag haar kind op bed en bleek de demon verdwenen te zijn.
Jezus is er voor allen. Ook
andere volkeren kunnen op Hem rekenen. Al namen sommige Joden dit niet, Hij is
goed voor allen. De genezing van de dochter van de heidense vrouw wil dit ook
onderlijnen. Durven wij goed zijn voor iedereen? Ook voor uitgestotenen?
"Op zijn oude dag verleidden de
vrouwen Salomo ertoe andere goden te gaan dienen."... "Het is met jou
zo ver gekomen dat je het verbond met mij niet in acht neemt en je niet houdt
aan de bepalingen die Ik je heb opgelegd. Daarom zal Ik het koningschap van je
losscheuren." Dat
zal pas na Salomo's dood gebeuren, maar het wordt hém aangerekend. Een goede
inzet garandeert nog geen goede afloop. Loopt je leven fatsoenlijk af, dan wil
dit nog niet zeggen, dat je geen verantwoordelijkheid draagt voor de chaos die
na jou losbreekt.
Maar een slechte start leidt nog niet
noodzakelijk tot een slechte finish. Dat bewijst de Kananese vrouw. Haar start
was in elk opzicht ongelukkig: zij was een vrouw, een heidense, zij had een
dochter die door de duivel bezeten was, zij werd door Jezus afgewezen en werd
zelfs een hond genoemd:
"Eerst moeten de kinderen (de Joden) genoeg te eten krijgen; het is niet goed
om de kinderen hun brood af te pakken en het aan de honden (de heidenhonden) te voeren."
Met dit woord heeft Jezus het hart van deze vrouw tot op de grond willen
omwoelen, zodat zij uit het diepst van haar hart haar geloof uitschreeuwt: "Heer, de honden onder de tafel
eten toch de kruimels op die de kinderen laten vallen." Jezus
wil geloof, een ontmoeting met een gelovige. Hij wil geen wonderdaden
verrichten. Hij wil geen geschenken uitdelen, los van zichzelf. In het wonder
wil Hij zichzelf geven. Het gaat niet om de gave alleen, het gaat in de gave om
de Gever.
Daarom beproeft Hij ons geloof, zodat
onze omgang met Hem niet zakelijk zou worden, zaakgericht, omwille van het
eigenbelang, maar persoonlijk, persoonsgericht en belangeloos. Het gaat Hem
niet om een mooie, ordelijke wereld, maar het gaat Hem erom dat Hij met elke
mens, of die nu in een toestand van orde of chaos verkeert, een goede
verstandhouding krijgt. Dat gaat doorgaans beter wanneer in een mensenleven
eerst de chaos de overhand heeft gekregen op de orde.
|