|
Hij zag het en geloofde.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
EERSTE PAASDAG
De Heer is waarlijk opgestaan! Dat opent heel nieuwe perspectieven. Christus' opstanding maakt alles zo anders. Op de nacht van Golgotha volgde de blijde morgen van Zijn verrijzenis, een morgen zonder wolken. De discipelen zochten de Levende nog bij de doden, maar Hij was niet meer in het graf. De dood kon Hem niet vasthouden. Hij was immers de grote Overwinnaar over dood en graf. De discipelen die Hem waren gevolgd tijdens Zijn leven op aarde, moesten dat leren geloven. Zij kenden de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan.
1 Vroeg op de eerste dag van de week, toen het nog donker was, kwam Maria uit Magdala bij het graf. Ze zag dat de steen van de opening van het graf was weggehaald. 2 Ze liep snel terug naar Simon Petrus en de andere leerling, van wie Jezus veel hield, en zei: Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald en we weten niet waar ze hem nu neergelegd hebben. 3 Petrus en de andere leerling gingen op weg naar het graf. 4 Ze liepen beiden snel, maar de andere leerling rende vooruit, sneller dan Petrus, en kwam als eerste bij het graf. 5 Hij boog zich voorover en zag de linnen doeken liggen, maar hij ging niet naar binnen. 6 Even later kwam Simon Petrus en hij ging het graf wel in. Ook hij zag de linnen doeken, 7 en hij zag dat de doek die Jezus gezicht bedekt had niet bij de andere doeken lag, maar apart opgerold op een andere plek. 8 Toen ging ook de andere leerling, die het eerst bij het graf gekomen was, het graf in. Hij zag het en geloofde. 9 Want ze hadden uit de Schrift nog niet begrepen dat hij uit de dood moest opstaan. 10 De leerlingen gingen terug naar huis.
11 Maria stond nog bij het graf en huilde. Huilend boog ze zich naar het graf, 12 en daar zag ze twee engelen in witte kleren zitten, een bij het hoofdeind en een bij het voeteneind van de plek waar het lichaam van Jezus had gelegen. 13 Waarom huil je? vroegen ze haar. Ze zei: Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze hem hebben neergelegd. 14 Na deze woorden keek ze om en zag ze Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was. 15 Waarom huil je? vroeg Jezus. Wie zoek je? Maria dacht dat het de tuinman was en zei: Als u hem hebt weggehaald, vertel me dan waar u hem hebt neergelegd, dan kan ik hem meenemen. 16 Jezus zei tegen haar: Maria! Ze draaide zich om en zei: Rabboeni! (Dat betekent meester.) 17 Houd me niet vast, zei Jezus. Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zusters en zeg tegen hen dat ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is. 18 Maria uit Magdala ging naar de leerlingen en zei tegen hen: Ik heb de Heer gezien! En ze vertelde alles wat hij tegen haar gezegd had.
Verschijningen
19 Op de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar; ze hadden de deuren afgesloten, omdat ze bang waren voor de Joden. Jezus kwam in hun midden staan en zei: Ik wens jullie vrede! 20 Na deze woorden toonde hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren blij omdat ze de Heer zagen. 21 Nog eens zei Jezus: Ik wens jullie vrede! Zoals de Vader mij heeft uitgezonden, zo zend ik jullie uit. 22 Na deze woorden blies hij over hen heen en zei: Ontvang de heilige Geest. 23 Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven.
24 Een van de twaalf, Tomas (dat betekent tweeling), was er niet bij toen Jezus kwam. 25 Toen de andere leerlingen hem vertelden: Wij hebben de Heer gezien! zei hij: Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven. 26 Een week later waren de leerlingen weer bij elkaar en Tomas was er nu ook bij. Terwijl de deuren gesloten waren, kwam Jezus in hun midden staan. Ik wens jullie vrede! zei hij, 27 en daarna richtte hij zich tot Tomas: Leg je vingers hier en kijk naar mijn handen, en leg je hand in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof. 28 Tomas antwoordde: Mijn Heer, mijn God! 29 Jezus zei tegen hem: Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.
30 Jezus heeft nog veel meer wondertekenen voor zijn leerlingen gedaan, die niet in dit boek staan, 31 maar deze zijn opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leeft door zijn naam.
Joh.1-31
|