Lucas
4, 1-13xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Vervuld van
de heilige Geest trok Jezus weg van de Jordaan, en geleid door de Geest zwierf
Hij veertig dagen rond in de woestijn, waar Hij door de duivel op de proef werd
gesteld. Al die tijd at Hij niets, en toen de veertig dagen verstreken waren,
had Hij grote honger.
De duivel zei tegen Hem: Als U de Zoon van God bent, beveel die steen dan in
een brood te veranderen. Maar Jezus antwoordde: Er staat geschreven: De mens
leeft niet van brood alleen.
Toen bracht de duivel Hem naar een hooggelegen plaats en liet Hem in een en
hetzelfde ogenblik alle koninkrijken van de wereld zien. De duivel zei tegen
Hem: Ik geef u de macht over dat alles en ook de roem die ermee gepaard gaat,
want ik kan daarover beschikken en ik geef het aan wie ik wil; als U in
aanbidding voor mij neervalt, zal dat allemaal van u zijn. Maar Jezus
antwoordde: Er staat geschreven: Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen Hem.
De duivel bracht Jezus naar Jeruzalem en zette Hem op het hoogste punt van de
tempel, en hij zei tegen Hem: Als U de Zoon van God bent, spring dan naar
beneden. Want er staat geschreven: Zijn engelen zal Hij opdracht geven om over
U te waken. En ook: Op hun handen zullen zij U dragen, zodat U uw voet niet
zult stoten aan een steen. Maar Jezus antwoordde: Er is gezegd: Stel de
Heer, uw God, niet op de proef.
Toen de duivel Jezus aan al deze beproevingen had onderworpen, ging hij voor
een tijd bij Hem vandaan.
In de
evangelieversie van Lukas zijn de drie fundamentele bekoringen: materie, macht
en magie.
De eerste bekoring
gaat over gebruik van de materie, over onze relatie met de levensnoodzakelijke
dingen. Onze zorg voor het materieel welzijn is goed. - "Waarom zouden wij
niet mogen genieten van de welstand die voorhanden is?" "Wij hebben
eigenlijk toch wel een minimum aan bezittingen en comfort nodig!" En wij
hebben gelijk! Maar de vraag is alleen: "Hoe groot is dat minimum
mettertijd wel geworden?" Om zogezegd "gewoon" te leven blijken
wij stilaan steeds méér dingen nodig te hebben, die wij met steeds minder
mensen willen delen. Zo wordt iets dat oorspronkelijk "goed" was tot
een "kwaad". Van zodra onze zeer terechte materiële zorg overdreven
proporties aanneemt, verandert die in een hebzucht die steeds méér nodig heeft
en onze allereerste prioriteit wordt. Als de materie overbelangrijk wordt dan
gaan wij de geestelijke noden op de tweede plaats zetten of zelfs vergeten:
dankbaarheid voor het leven, eenvoud, mededeelzaamheid. Jezus zegt: "De
mens leeft niet van het materiële brood alleen!" De vraag is dus of wij de
dingen die wij de laatste tijd aan het verzamelen zijn, echt nodig hebben om
gelukkig te zijn? Zo ja. Goed dan! Laten wij ze maar goed gebruiken. Zo niet,
dan doen wij ze best zo vlug mogelijk, als ballast, van de hand.
De tweede bekoring
gaat over onze relatie met de anderen. Tegenover onze medemensen is macht en
eer heel noodzakelijk. - "Macht is toch onontbeerlijk voor de orde in onze
maatschappij!" en "Wij hebben toch wel recht op een minimum aan
respect vanwege de anderen zeker!" En ook dat is weer heel waar. Alleen
blijkt, bij nader toezien, dat wíj onze macht en eer steeds maar hebben
uitgebreid, zonder te zorgen voor de macht en de eer van de anderen. Zo wordt
weer "iets goeds" tot "een kwaad". Als wij niet opletten
dan verandert ons verlangen naar orde en respect in een heerszucht en een
eerzucht die niemand meer ontziet. En dan gaan wij vergeten wat nog veel belangrijker
is: elkaar dienen in waardering en solidariteit. Jezus zegt: "Gij zult de
Heer uw liefde-God aanbidden en geen ander macht dienen!". Wij laten
anderen regelmatig onze macht voelen over de anderen. Wij staan dikwijls op
onze eer, want wij hebben zere tenen. Maar de vraag is telkens: bevordert dit
nu het samen-werken, het samen-leven? Zo ja. Goed! Dan moeten wij die macht
gebruiken. Zo neen. Laten wij dan maar de tegenovergestelde methode kiezen: de
bescheiden dienstbaarheid.
De derde bekoring is
de bekoring van de magie, waarbij wij God proberen te gebruiken voor eigen
voordeel. Het is begrijpelijk dat wij vertrouwen op Gods bescherming en zeggen:
"God zal mij helpen!" En wij hebben weer groot gelijk. Alleen kunnen
wij hier zodanig overdrijven dat ons geloof verglijdt tot een soort magie. En
dat gebeurt als wij Gods bescherming voor onszelf gaan opeisen: - "Vermits
ik zoveel voor U doe, God, moet Gij nu toch wel eens een spectaculair mirakel
doen voor mij!" Zo wordt zelfs onze geloofsbeleving "een kwaad",
want dan verandert ons vertrouwen in God in een opeisen van zijn bescherming.
Echt geloof stelt echter nooit eisen aan God, maar durft zich dagelijks opnieuw
aan Hem toevertrouwen. "Gij zult de Heer uw God nooit uitdagen!"
Elke bekoring is een
uiterst spitsvondige mengeling van goed en kwaad. Maar de drie fundamentele
bekoringen geven ons duidelijk aan naar welke richting wij neigen, zeker als
wij onszelf laten gaan, als wij moe zijn of zwak, kwetsbaar of eenzaam: dan
neigen wij altijd spontaan in de richting van onze zelfzucht. Dan verlangen wij
teveel en voor onszelf alleen. Zelfs iets dat goed is, wordt een kwaad, telkens
wanneer het eigenbelang en de zelfverdediging daarin onze uiteindelijke
bedoeling of onze eerste prioriteit wordt.
Het kwaad in ons
heeft eigenlijk weinig varianten. Het zijn steeds dezelfde fouten die
terugkomen. Het gevaar bestaat dat wij op de duur minder weerstand bieden en
een compromis sluiten: "Ik zal hiermee moeten leren leven!" Maar
daardoor juist groeit de innerlijke ontevredenheid en de leegte in ons hart.
Daarom kennen wij geen echte vreugde meer. We laten ons meeslepen door het
kwaad, wat eigenlijk een kinderachtige houding is van blijven steken in enkele
hebberigheden en kleine pleziertjes, zoals een verwend kind. Reageren tegen het
kwaad is een moedige stap naar grotere, innerlijke volwassenheid.
De veertigdagentijd
is dus tijd van meer helder inzicht om de verraderlijke tactiek van het kwaad
te ontmaskeren en vooral van vernieuwde, vindingrijke weerbaarheid. Wie niet
weerstaat, wordt misleid en meegesleurd. En de drie bekoringen van het
evangelie duiden ons ook aan waar wij die strijd zullen moeten leveren: nl. op
het domein van onze fundamentele relaties: méér met God verbonden leven, méér
solidair met elkaar en authentieker tegenover de dingen die ons gegund worden.
Daarom proberen wij tijdens deze veertigdagentijd t egenover God minder eisen
stellen, maar Hem uitdrukkelijk danken voor het leven, dus bidden. De dingen
die ons ter beschikking staan minder grijpen; wij gaan ze meer delen. Broederlijk
Delen. Onze medemensen met wie wij omgaan niet proberen te domineren, te
overheersen. Wij gaan integendeel de zwakkeren meer beschermen. Dat is echt
vasten: meer danken, meer delen en meer dienen dan wij al doen.
En dat vraagt van
ons dat wij steeds opnieuw kiezen en een dagelijkse strijd leveren tegen onze
zelfzucht, vóór de liefde. Als wij met die innerlijk bekering onze
woestijnperiode beginnen, dan zullen wij tijdens de volgende weken wel
ontdekken hoe wij ons leven het best uiterlijk gaan reorganiseren, met welke
prioriteiten en met welke beperkingen.
|