xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />EEN ONTMOETING IN JERUZALEM
Op de verkeerde dag en op het verkeerde uur kwamen wij in Jeruzalem aan. Het was vrijdag en het was elf uur. Het Tempelplein waar de Rotskoepel stond en de El-Aksamoskee was niet meer toegankelijk voor de toeristen. Men had besloten om alleen moslims toe te laten, zodat zij rustig konden bidden. We konden over de hoofden van de bewakers heen nog net een mooi plaatje schieten van de glanzend gouden koepel, die stralend afstak tegen een hardblauwe hemel. Omdat om vijf uur de sabbat begon, moesten we zorgen weer voor halfvier bij het busstation te zijn, want daarna zou al het openbaar vervoer stilliggen. Nadat we bij enkele kruiswegstaties - die zich langs de Via Dolorosa bevinden - hadden stilgestaan, kwamen we na twaalven, op het heetst van de dag, bij de Hof van Gethsémané en vonden het gesloten. Op een bordje stond dat we er na halfdrie weer in konden. Dat was heel erg. Mistroostig liepen we de weg verder omhoog en kwamen aan bij het oudste en grootste joodse kerkhof ter wereld. Zo ontzettend veel platte witte grafstenen. Het was er doodstil, er was verder niemand dan wij tweeën.
Boven een heel grote witte tombe boog zich één boom. Daaronder gingen we zitten en haalden brood en drinken uit onze rugzak. Wat waren we dom geweest om niet naar de openingstijden te informeren. Nu waren we veel geld en energie kwijt en konden niets bezichtigen. We vouwden onze handen en vroegen een zegen voor het eten en de rest van de dag. 'Hi! How are you?' We schrokken en keken waar dat geluid vandaan kwam. Een paar meter boven ons stond een jongeman naar ons te lachen. Met één been op het muurtje en met z'n hand z'n hoofd ondersteunend, keek hij lachend op ons neer. 'Oh hi,' zeiden we een beetje geïrriteerd en we zwaaiden wat flauwtjes naar hem en gingen door met eten. Maar hij had echt zin in een praatje en vroeg waar we vandaan kamen en wat we hier deden. We vertelden hem met trots dat we uit Belgie kwamen en - lichtelijk beschaamd - dat we hier nog veel hadden willen bezoeken, maar dat alles pas weer om halfdrie openging en dat we daar niet op konden wachten, want het was nog een uur gaan naar het centrale busstation.
Toen wees hij op een groot hoog hek aan de overkant van de weg en vroeg of we met hem mee wilden gaan om daarachter een tuin en een kerk te bezichtigen en hij toonde ons een grote roestige sleutel. We vonden het heel eng om met zo'n vreemde jongeman mee te gaan, maar we werden tegelijk ook erg nieuwsgierig. Hij droeg geen keppeltje, dus het leek ons geen joodse jongen, misschien een Palestijn? We waagden het erop. Hij bracht ons in een prachtige tuin, waar hij uitleg gaf bij vele planten en bomen. Hij liet ons de struik zien met heel grote scherpe stekels, waar de doornenkroon van was gemaakt. Hij verhaalde van de Johannesbroodboom. En hij toonde mij de verschillende tuinkruiden. Of ik wel wist wat dit was en dat, maar ik haalde de majoraan en de marjolein door elkaar, waarop hij opperde dat mijn man niet tevreden zou zijn over mijn kookkunst en dat het hem niets zou verbazen als hij een andere vrouw zou zoeken. Hij zei allemaal vreemde dingen over hem en ik ging hem verschrikkelijk verdedigen. 'O nee, zo was mijn man niet' en 'O nee, dat zou hij nooit doen' enz. Daarna opende hij voor ons het kerkje 'Dominus Flevit' ('De Heer weende'). Op de koepel van de kerk zijn de grijs leien platen in de vorm van druppels aangebracht. Het was heerlijk koel binnen. Ook daar vertelde hij ons alles over de historie van het bouwwerk en hij leidde ons naar het raam en toonde ons van daaruit Jeruzalem. We kwamen diep onder de indruk toen we de stad zo zagen liggen en op de plaats stonden waar de Heer Jezus de profetie had uitgesproken, wetende hoe ontzaglijk daar geleden zou worden. De jongeman zette ons neer op een kerkbank en gaf ons een plankje met de Engelse tekst van Luk. 19: 41-44 erop: 'Och, of u ook op deze dag verstond wat tot uw vrede dient; maar thans is het verborgen voor uw ogen.' De tranen stroomden mij geluidloos over de wangen. De jongeman nam mij het plankje weer af en begon er mij koelte mee toe te wuiven tot mijn huilen ophield. Toen hij het hek weer achter ons sloot, waren we diep onder de indruk van wat ons was overkomen. We overlegden met elkaar of misschien de Here God ons deze jongeman had gestuurd? Was het wel een gewone jongeman? Dat moest wel, want hij had zulke rare vragen gesteld in de tuin en zulke rare dingen geïnsinueerd. Het was beslist een gewone jongeman geweest. Hoewel? Hij had mij wel een heleboel positieve opmerkingen aangaande mijn man ontlokt! Ik had eigenlijk nog nooit zo nadrukkelijk iemand verteld van zijn trouw, zijn geduld, zijn vergevensgezindheid en nog meer van die goede eigenschappen. Op een vreemde manier was mij eigenlijk gevraagd: 'Heb jij hem echt lief?' En op een bijzondere manier had ik geantwoord: 'U weet toch dat ik hem liefheb!'
Dit jaar mogen Jan en ik vieren dat we 40 jaar lang door God bijeen zijn gehouden. Niet onze liefde, maar zijn liefde deed dat!
|