Door vonsten uit het paleolithicum, het mesolithicum en het neolithicum is men vrijwel zeker dat de streek aan de samenvloeiing van Schelde en Leie reeds zeer vroeg bewoond was. Tijdens de Romeinse bezetting van Gallië strekte zich een belangrijke agglomeratie (vicus), uit aan de samenvloeiing van Leie en Schelde over Sint Amandsberg en Destelbergen. Die 'vicus' werd reeds 'Ganda = Keltisch voor samenvloeiing' genoemd. Er moet ook verderop een Romeinse villa gestaan hebben. Dit aanzienlijk gebouw, dat naar de eigenaar Blandius 'Blandinium' werd genoemd (vandaar de naam Blandijnberg). Die nu nog in Gent bestaat. Ganda bleef bewoond tot midden de 3de eeuw, toen vielen de Germanen de streek binnen en werd Ganda verlaten. Lanzaam kwamen er Salische Franken zich voorgoed vestigen. Water was in die tijd heel belangrijk voor het vervoer van goederen en de ruilhandel. De komst van Amandus (± 629), een bekeerde Franse edelman, was een belangrijk keerpunt voor Gent. Hij had de opdracht gekregen van de Franse koning Dagobert I, om de bewoners van de Gentse regio, indien nodig met dwang, te dopen. Per schip kwam hij in 'Ganda' aan, vermoedelijk op de plaats waar nu de ruïnes van de Sint Baafabdij nog zijn, doch de bevolking was hem vijandig gezind en dreef hem terug in het water. Het trok zich terug vermoedelijk tot de Blandijnberg. Door een kunstgreep (mirakel) kon hij de bevolking overtuigen zich te laten dopen. De kerstening van de Gentse bevolking was een feit.
|