Ik ben Marleen, en gebruik soms ook wel de schuilnaam snikylou.
Ik ben een vrouw en woon in Zele (Belgie) en mijn beroep is Gepensioneerd bediende.
Ik ben geboren op 18/06/1954 en ben nu dus 70 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: alles wat met woorden te maken heeft..
Ik ben gehandicapt van bij de geboorte. Ik liep school in Brussel en later ben ik er gaan werken tot 1989.
Ik ben gehuwd met Eric in 1976 - wij hebben 3 kinderen, 2 jongens, Christophe en Dominique en een meisje Ann.
10 vuistregels voor hondenbaasjes
1 Laat kinderen en honden nooit alleen samen. 2 Je hond slaan, is fout. 3 Honden zijn gewoontedieren, ze kunnen hun leven lang brokken eten. 4 Dagelijks tanden poetsen met een vinger borstel is een must. 5 Ontworm een volwassen hond 3 tot 4 keer per jaar. 6 Een anti-blafband is dierenmishandeling. 7 Verdoof een teek niet als je hem wil verwijderen 8 Een hond mag kattenvoeding eten 9 Is je hond bang tijdens vuurwerk, negeer hem dan. 10 Laat je hond nooit sneeuw eten.
Het Leven
De mooiste plant die er bestaat is het leven van een mens dat komt en gaat Eerst moet hij groeien dan moet hij bloeien Zo wordt men geplukt net als een vrucht Er wordt in gebeten smakelijk om te eten De moeite waard om de beleven zo is nu eenmaal een 's mensen leven
26-06-2006
Van de spin en de koorts
Van de spin en de koorts ++=========++ De spin en de Koorts waren eens op wandel. Zij kwamen elkaar tegen. - Hoe gaat het met u ? zei de koorts tot de spin. - Ach ! zuchtte de spin, ik ben ongelukkig, schromelijk ongelukkig bij de juffrouw waar ik woon; nauwelijks heb ik een net gesponnen of de meid komt het wegvegen, en nergens, volstrekt nergens heb ik rust. - En ik dan ! zei de koorts; hoe fel ik de boerin ook overval, toch wil zij niet naar haar bed gaan om mij te laten rusten; zij blijft maar verder werken zonder mij enige verpozing te verlenen. De spin dacht na: - Wacht zei ze, ik heb het gevonden ; kom jij bij de juffrouw, ik zal bij de boerin gaan en , je zult zien, wij zullen beiden goed varen. Z gezegd, zo gedaan. 's Anderendaags was de boerin haar koorts kwijt en de Juffrouw, die ze op haar lijf kreeg, ging vliegensvlug haar bed in en dekte zich warm in zodat de koorts op haar gemak lag. De spin kwam bij de boerin en begon haar netten te weven; daar keek de boerin weinig naar om, want zij was van de koorts verlost en kon weer ganse dagen op het veld werken. Later kwamen de vrienden elkaar nog eens tegen. - Hoe gaat het bij de juffrouw ? vroeg de spin. - Bijzonder goed, antwoordde de koorts; als de juffrouw mij voelt opkomen, gaat zij naar haar bed en daar lig ik zacht en gemakkelijk . En hoe is 't bij de boerin? - 't Kan niet beter zijn, sprak de spin; ik hang netten uit door heel het huis en vang vliegen zoveel ik wil, zonder dat er mij iemand stoort of verjaagt. Nu weet je waarom de boerinnen spinnen beminnen: deze hebben hen van hun koorts verlost.
Van de boon +====+ Boontje, Strootje en Kooltje-vuur gingen eens samen wandelen. Ze kwamen voor een beekje en konden er niet over. - wat nu gedaan ? zei Kooltje-vuur. Kom ik in 't water, dan doof ik uit en verdrink ik. - Dat zal wel gaan, zei Boontje. Luister goed. Strootje is nogal lang, die moet er zich over leggen; ik zal er eerst over gaan, dan Kooltje-vuur en daarna trekken wij er samen Strootje over. Zo gezegd, zo gedaan, Strootje legde zich over het beekje en Boontje ging er over. Maar toen Kooltje-vuur aan Strootje kwam om over te gaan schoot Strootje is brand en vielen beiden in 't water. Ge kunt denken hoe Boontje lachen moest ! Nu stond daar in de nabijheid een schoenmaker die alles gehoord en gezien had en, uit gramschap op Boontje, wierp hij een brok pek in zijn open lachende mond. Vandaar de zwarte plek die ge op de bonen ziet.
Ver, zeer ver van hier woonde een arme vrouw met haar vijf kinderen. Het oudste van de vijf, jantje, was, ocharme, onnozel ! Thuis moest hij altijd achter zijn broertjes en zusjes staan en op straat riepen de jongens hem spottend na: Zotte Jan ! Dat bedroefde het arme Jantje, en hij werd treurig en moedeloos. Op een dag hoorde de knaap de pastoor preken over de schone hemel: O ! dacht Jantje, daar zou ik willen zijn ! Kon ik toch die schone hemel eens vinden ! Hij besloot hem te gaan zoeken. Zonder zijn moeder iets van zijn plan te vertellen, trok hij 's anderendaags zijn beste kleren aan en vertrok, op zoek naar de hemel. Waarheen ? Dat wist Jantje zelf niet. Toen hij lang, heel lang gelopen had, zag hij eensklaps een mooi groot kasteel staan. - Haha! dacht hij, hier zal het zijn . Hij belde aan. Een vrouw, met een vriendelijk gelaat en hemelsblauwe kleren aan, opende de poort. - Gij zijt Onze Lieve Vrouw zeker: vroeg de kleine; ik kom naar de hemel. De vrouw die wel zag dat het kind onnozel was, wou het niet teleurstellen en antwoordde: Ja, en liet ons Jantje binnen. Eerst toonde zij hem al de grote en prachtige kamers van het kasteel en dan de grote en goed verzorgde tuin. Oooh! dat was daar schoon en vermakelijk ! Ja, daar wou Jantje zijn en blijven. - Nu zijt gij in de hemel, zei Mevrouw vriendelijk glimlachend, gij moet niets anders meer doen dan spelen, gij kunt bloemetjes plukken zoveel gij wilt, en appeltjes en peertjes eten zoveel als uw hartje lust. Toen de knaap daar enige tijd gewoond had, bemerkte hij dat op het einde van de tuin een groot kruis met een Christusfiguur stond met daar voor een knielbankje. Dagelijks zag hij mevrouw daar heen gaan en bidden. Wat hem zeer verwonderde was dat zij nooit eten meebracht voor de gekruisigde. Zekere dag nam Jantje een korfje, vulde het met de schoonste appels die hij vinden kon, en zette het op het bankje. - Dat is voor u: zei hij tot het beeld. Dan knielde hij en bad;.. Het werd avond en mevrouw, ongerust over het lang wegblijven van de kleine, ging hem zoeken; zij vond hem, nog neergeknield voor het kruis, maar levenloos. Jantjes ziel was naar de hemel gevlogen.
De kat lag rustig te ronken onder grootmoeders stoel. Grootmoeder verzette zich eens en de stoel kraakte; de kat schoot wakker, hoorde nog half het gekraak, sprong recht en ging aan 't lopen. Daar zat een haan op de poort der hoeve. Waar loopt ge naartoe? vroeg hij. - De wereld uit zei de kat; straks zal zij vergaan, ik heb haar horen kraken. - Als 't zo is, zei de haan, dan ga ik mee; want morgen is het hier feest en ze zullen mij toch slachten. En kat en haan, die gingen... Daar zagen zij langs de straat een hond lopen. - Waar gaat ge naartoe ? vroeg hij. - De wereld uit, zei de kat, straks zal zij vergaan, ik heb haar horen kraken. - Als 't zo is, antwoordde de hond, dan ga ik mee; want mijn baas wil mij toch geen eten geven, daar ik zijn schapen niet meer bewaken kan. De kat, de haan en de hond, die gingen. Daar zagen zij een Ezel op de weide staan. - Waar gaat ge heen ? vroeg hij. - De wereld uit, zei de kat; straks zal zij vergaan, ik heb haar horen kraken. - Als 't zo is, antwoordde de ezel, dan ga ik mee; want mijn baas geeft mij toch meer slaag dan eten. En de kat, de haan, de hond en de ezel gingen... Onze gezellen kwamen , tussen licht en donker, in een groot bos. De kat klom op een boom om de omtrek goed af te zien. Vandaar zag de kat met haar scherpe ogen een lichtje branden. - Daar gaan we naartoe, zei ze. - Daarheen: besloten ook de anderen. En kat , haan , honden ezel gingen Als zij nog een honderd stappen van de hut waren, klonk er hun een geraaas en een getier tegen van de andere wereld. De haan vloog vooruit om een oogje daarbinnen te werpen: hij sprong op de vensterbank en keek goed toe. - Makkers, kwam hij versag uit brengen, 't is een bende wolven die daar zitten te eten en te drinken dat het niet mooi meer is. 't Ware een goede kans voor ons, dacht de ezel; maar hoe gaan we die kerels daaruit krijgen ? - Ik heb het gevonden zei de kat. - Wij gaan ons allemaal voor de deur plaatsen: de hond op de kop van de ezel, ik op de hond zijn kop, de haan op mijn kop en dan ... zo hard mogelijk aan 't roepen gaan. Dat geschiedde: ieder stond op zijn plaats en de ezel begon te balken, de hond te blaffen, de kat te miauwen en de haan te kraaien. De wolven sprongen op, gaven zich geen tijd om hun baard af te vegen en stomden te viervoet de achterdeur uit en liepen zo vlug hun poten rekken konden. Onze gezellen traden nu binnen en begonnen smakelijk te smullen aan de potjes en pannetjes die de woven in hun haast hadden laten staan. - Ja maar, zei iemand, toen ieders buikje rond stond, zullen de wolven niet terugkomen ? Daar werd over beraadslaagd en het besluit was dat de ezel aan de deur zou gaan staan, de kat aan de haard, de hond aan de pomp en de haan op de balken. Intussen waren de wolven weer bijeen geschoold en hadden weldra een hunner afgezonden om te zien hoe het in hun gasthuis gelegen was. De afgezant keerde weldra weer. Maar hj lachte niet... Hij kwam af met hangende oren, ingetrokken staart en met bebloed en bevuild vel. - Wat is er gebeurd ? vroegen zijn gezellen allen tegelijk. - 't Scheelde weinig, zei hij, of je zag mij nooit meer weer. Ik kwam langs de acterdeur binnen, maar pas stond ik er half of een smid sloeg mij met zijn hamer een paar ribben in stukken. Voorzichtig ging ik naar de haard, maar ineens sprong er een oude toverheks op mij en krabde heel mijn aangezicht open, Boven mij op de balk zat er iemand bravo ! te roepen ; ik wou zien wie dat was en kreeg een vol truweel mortel in mijn ogen. Ik dacht bij mezelf :dat deugt hier niet, en wou vooraleer te vertrekken, mij haastig wat gaan afwassen aan de pomp, maar eensklaps zat ik tussen een nijptang die mij een hele brok vlees uit de bil scheurde.Ge kunt denken dat ik daar niet langer meer bleef, ge ziet genoeg hoe ze mij ginds toegetakeld hebben !..
De wolven, door dat verhaal verschrikt, besloten eenparig niet meer naar hun oude woning terug te keren, en lieten er onze vier reizigers ongestoord leven. En, zijn kat en haan en hond en ezel nog niet dood, dan leven zij samen nog.
Mieke en Janneke waren zusje en broertje. 't Was prijsuitdeling geweest en zij kwamen terug van de school: Mieke had een schoon boekje; Janneke, een dikke roede tot prijs. Daarom was Janneke boos en jaloers. Zij waren aan een diepe waterput gekomen . -Geef mij uw boekje, zei Jannke, en neem gij de roede. - Dat doe ik niet, antwoodde Mieke. Vader en Moeder zouden te kwaad zijn op mij. - Heb ik het haast ? vroeg Janneke. -Neen, zeiMieke, ik mag het u niet geven. Janneke greep zijn zusje vast en hij wierp haar, al riep en weende zij, in de diepe pt. Janneke kwam thuis en toonde het boekje. - Dat is wel, zei moeder. En waar is Mieke ?.. Heeft zijook iets schoons gekregen ? -Ik weet het ie, zei Janneke; ik hb ze niet gezien. 's Avonds was Mieke nog niet thuis: vader en moeder gingen haar overal zoeken, maar konden haar niet vinden. Enige tijd daarna waren zij samen met Janneke op wandel en kwamen voorbij de waterput. Aan de kant groeiden hele mooie bloempjes. Moeder bukt en pukt er een af, maar nauwelijks heeft ze het in de hand of een fijn stemmetje zingt in de put: Janneke heeft mij hier in gesmeten, Maar hij zal er zelf wel in vergaan... Moeder wordt bleek en begint te beven. Janneke wil wegvluchten maar vader houdt hem tegen en plukt ook een bloempje af. Aanstonds klonk hetzelfde liedje: Janneke heeft mij hierin gesmeten, Maar hij zal er zelf wel in vergaan... - Gij ook, gebiedt vader aan Janneke, gij moet ook een bloempje plukken. Janneke doet wat vader zegt en van uit het water klonk: Janneke, gij hebt mij hier in gesmeten, Maar gij zult er zelf wel in vergaan. Later op die avond, moest Janneke voorbij de waterput. Door de duisternis zag hij geen steek voor zijn ogen, en liep hij recht in de waterput en verdronk.
De vos was op zoek naar kiekens.Daar kwam hijaaan een hoeve waar een goede vangst zou te doen zijn. Spijtig ! het kiekenkot was net boven een waterput. -Opgepast ! zei Reinaart, hier moet ik goed springen. Hij nam zijn loop, en hop ,sprong ...maar niet hoog genoeg, en hij viel met staart en al in een der emmers die aanstonds in de diepte ging. Daar zat de vos nu bedrukt te kijken, enkel met zijn kop nog boven water. Eensklaps bemerkt hij iemand die nieuwsgierig over de boord van de put komt kijken. -Ei ! broeder wolf, zegt hij, hier is 't goed !... Ik zit hier volop in de boter. -In de boter ! juicht de wolf; kan ik bij u...? -Zeker! zeker, vriend ! spring maar in de emmer die daar boven hangt en aanstonds gaat gij naar benenden. Ja! zo ging het. Maar terwijl de wolf aan het dalen was, zag hij de vos in de andere emmer naar boven gaan. -Wel! zei de wolf, die gaat weg als ik kom. - Ja jongen , antwoordde de vos, dat is her 's werelds gang: de ene omhoog en de andere omlaag. De vos, als hij hoog genoeg was sprong uit de put en liep al lachend voort. De wolf, die in het water terecht kwam, werd de volgende dag, door de knechten van de hoeve opgehaald en met stokken onbarmhartig gedood. Wacht u voor de valsaards!
Duimke was een liefhebber van koeken. Eens vroeg hij aan zijn moeder om er enige te bakken. -Dat is allemaal goed, zei de vrouw, maar, braafste ventje, ik heb noch meel, noch hout. -Ik zal voor ales zorgen, zei Duimke. Duimke trok naar de mulder. -Mulder, vroeg hij, hebt gij niet wat meel ? -Pak zoveel als gij dragen kunt, zei de mulder. Duimke kroop onder een meelzak en liep er mee naar huis. Nu nog hout. Hij ging naar de houthakker. -Houthakker, vroeg hij, hebt ge niet wat hout ? -Pak zoveel als gij dragen kunt, zei de houthakker. Duimke kroop onder de houtmijt en liep er mee naar huis. Nu hadden zij meel en hout in overvloed. Moeder begon te bakken en Duimke at zijn buikje vol. Duimke had zijn buikje vol koeken gegeten. -Ga nu naar 't veld, zei moeder, en neem enige koeken mee voor vader. Duimke ging op weg. Hij nkwam aan en beek waar hij niet over kon. Gelukkig, daar zwommen eenden in: Duimke wierp hun een stukje koek toe, en zij namen hem aanstonds op hun rug en zwommen naar de overkant. Maar in 't midden van 't water gekomen, lieten zij Duike vallen. Ons manneken was rap: hij wierp hun een tweede stukje koek toe, de eenden namen hem weer op en brachtan hem naar de overkant. Duimke, gans nat, legde zich te drogen in het gras en viel in slaap. Ja maar, een van de koeien die daar in de omgeving aan 't grazen waren, kwam af en slikte, met een beet gras, ons Duimke binnen. 's avonds kwam dekoe thuis en werd in de stal geleid om gemolken te worden. De meid bego te melken, maar wat hoorde zij daar ... 't was of de koe inwendig sprak. Gedurig klonk het: Ik zit hier zo warm in 't koetje zijn darm.
De pachter en al de knechten werden geroepen en allen hoorden bescheidenlijk: Ik zit hier zo warm in 't koetje zijn darm
Het kon niet anders of de koe was betoverd: zij moest geslacht worden. Toen de beenhouwer de koe openkapte, kwam Duimke er al lachend uitgekropen en haaste zich naar huis bij zijn moeder die al lang naar hem gezocht had.
Een aapje liep door bos en struiken x2 Helaas het liep, liep, liep in ene strik x2 Daar kwam een man door 't bos gelopen x2 Die 't aapje mee, mee, mee naar huis toe nam x2 Het mocht er met de kinderen spelen x2 En het dacht dat, dat, dat zijn broertjes zag x2 Het mocht somtijds ook mee naar schole x2 En allen aap, aap, aapten het aapje na x2 Maar als de kindjes groter werden x2 Toen moest hij schei, schei, scheiden van zijn broers x2 ================ Wordt gezongen op de tonen van: Il etait un petit navire Qui n'avait ja, ja, jamais naviger
Zekere schutter die door het woud trok, ving een nachtegaal. Eensklaps door een wonder Gods, begon de vogel te spreken gelijk een mens: Ach! schutter, sprak hij, wat baat het u dat gij mij gevangen hebt? gij kunt met mij uw honger niet stillen, ik ben veel te klein. Laat mij liever vliegen en ik zal u drie dingen leren die u zeer nutig zullen zijn. -'t is goed, zei de schutter zeer verwonderd omdat de nachtegaal sprak; Ik beloof u de vrijheid als gij mij drie dingen leert. - Te eerste, begon de vogel, zult gij nooit trachten te grijpen wat onbereikbaar is; - Ten tweede, in wat gij niet wedervindt, zult gij u niet bedroeven; - Ten derde, wat ongelooflijk is, zult gij nooit geloven. - Doe deze drie dingen, en zij zullen u zeer nuttig zijn. Daarop liet de schutter de nachtegaal vliegen en deze trok hoog de lucht in . Dan sprak hij tot de schutter: - O gij dwaze, waarom hebt gij mij, laten vliegen ? ... Ik heb in mijn maag een kostbare steen die groter is dan een struisvogelei; hadt gij die , ge zoudt zeer rijk zijn. Nu werd de jager bedroefd, hij meende dat de nachtegaal de waarheid sprak, en deed alle mogelijke moeite om de vogel weer te vangen. - Ik zal u grote eer aandoen, riep hij hem toe, als gij terug in mijn hand wilt komen. - O ! antwoordde de nachtegaal, nu bemerk ik dat gij een dwaze zijt, want ik had u geleerd niet te willen grijpen wat onbereikbaar is, en toch zoekt gij mij te vangen. - Ik had u geleerd om u niet te bedroeven in wat gij niet wedervinden kunt, en nu treurt ge omdat gij mij niet wederkrijgt. - En ik had u geleerd niet te geloven wat ongelooflijk is, en nu gelooft gij dat ik in mijn maag een steen heb die groter is dan een struisvogelei, en heel mijn lijf is zo groot nog niet! Als hij dat gezegd had, vloog hij weg en liet de schutter staan kijken .
Een boer had een papegaai die goed spreken kon. Op zekere dag liep de papegaai op straat en kwam een grote hond tegen. - Goedendag, allegebas zei de pratende vogel. De hond nam dat kwalijk, sprong op de papegaai en liep er mee verder. 't Was juist kermis in 't naburig dorp en de papagaai meende dat de hond hem daarnaartoe droeg. - Dat gaat goed, buuurman Merckaert, riep de sprekende vogel, Ik rijd naar de kermis. Maar als de hond uit de huizen was, beet de hond de papegaai dood: Daar, zei hij, nu zult gij niemand nog verwijten.
Sint Pieter was voor een dag belet de poorten van de hemel voor de zielen te openen. Onze Lieve Heer vroeg hem of hij iemand kende die goed zijn plaats innemen kon. - Ja antwoorde de Apostel, Sint Joris die is goed geleerd en heeft veel gereisd. - Ga en vraag het hem zei de Heer. Sint Pieter ging bij Sint Joris. -Voor u sprak de apostel, is de zaak allermakkelijkst, gij kent veel talen. -ja, zei de heilige man, maar het Waals ken ik niet -Daar is geen kwaad bij, antwoordde Sint Pieter, want ik weet van de tijd niet te spreken dat hier een Waal aanklopte.
Alleen te huis, dacht ons Jantje doe ik lekker wat ik wil En hij trok op kousevoeten de diepe kelder in en at er appels naar zijn zin Opeens een windstoot sloeg het deurtje dicht gevangen zat de kleine gast En roepen en tieren, het hielp er al niet aan
Toen zijn moeder kwam tehuis hoorde zij al dat gedruis Zij deed de deur voor haar diefje open Jantje zei ze opgelet ! wat je nu doet, dat is diefstal en dieven geraken in 't gevang Onhoudt dat Jantje uw leven lang !
Ach wat weet ze toch nog weinig van de dieren, Onze Stans Tegen een haantje zegt ze kieken, en een eendje noemt ze ans Tegen een kikker zegt ze pad en een muisje noemt ze rat Nimmer heb ik meer gelachen dan begin van deze week Toen ze in de dierentuin de grote oifant bekeek Kijk: riep ze, die dikke heeft twee staarten, achter en voorop en aan welke zijde vaderlief staat nu zijn kop ? En toen vader haar had gewezen welk verstand in haar ogen blonk zei ze; wijzend op de tanden: die heeft horens in zijn mond! Naar de school moet onze Stans Anders noemt eenieder haar domme gans! .......
dit is onvolledig, indien er iemand dit kan aanvullen graag mailtje
Daar was eens een oud vrouwtje dat, heel haar leven lang, met spinnen haar kost had gewonnen. Maar nu was zij oud en versleten zodat ze met spinnen niet meer verdiende. Op zekere dag ging ze in een bos hout rapen. En ze was zo verdrietig en dacht bij zichzelf: ik ben oud en verslleten, ik kan niet meer werken en 'k weet niet wat beginnen om aan mijn brood te komen. Terwijl ze dit dacht, komt zij een heer tegen. -Vrouwtje, ge ziet er zo bedroefd uit ? -Ja, ik ben versleten, 'k heb met spinnen mijn kost gewonnen, en nu kan ik niet meer werken. -Ik zal u eten bezorgen, zei de heer, die de duivel was, als ge wilt doen wat ik u vraag. - Laat horen, zei 't vrouwtje. -Ge moet mij uw ziel beloven , en dan zal ik u zeven jaar lang alle dagen een steen* gesponnen garen brengen; alle dagen, gedurende die zeven jaar, mag jij raden hoe ik heet: kunt gij 't raden, dan zijt gij verlost, kunt ge 't niet, dan zijt ge uw ziel kwijt. Wilt ge ? -ja, zei 't vrouwtje. Alle dagen bracht de duivel haar de steen* gesponnen garen; alle dagen raadde het vrouwken hoe de heer heten mocht, maar 't was altijd mis... De laatse dag van de zeven jaar was gekomen en 't vrouwtje was zo verdrietig omdat zij dacht : 't is vandaag de laatste keer dat ik raden kan en , ben ik er naast, dan ben ik mijn ziel kwijt. Terwjl ze al zuchtend heen en weer in huis liep, kwam er een jager binnen. - Kunt ge mij wat te drinken geven ? vroeg hij. -ja, zei het vrouwtje dadelijk. -Ge ziet er zo droevig uit, vrouwtje ? Waarom ? - Ik ben bedroeft, zei ze zuchtend, maar ik mag u niet zeggen waarom en ge kunt mij toch niet helpen. - Dat is niet zeker,antwoordde de jager. Vooraleer te vertrekken, moet ik u toch nog uiteenzetten welk vreemd geval ik daar net in het bos meemaakte. Er zat daar iemand te spinnen en die zong steeds: het vrouwtje kan niet raden hoe ik heet en ik heet Fijfelaar. En daarop begon het vrouwtje helemaal te herleven, omdat ze dacht : nu kan ik niet missen. Kort daarna bracht de duivel haar het beloofde garen en hij lachte, want hij dacht dat het vrouwtje met hem mee naar de hel zou moeten. -Nog een keer raden, voor de allerlaatste keer , sprak hij. - 't Zou nu wel raak kunnen zijn, antwoordde zij. - Haast u wat, riep hij. - Fijfelaar ! riep ze En hij was weg en zij was verlost; en ze had geld genoeg van 't garen dat zij zeven jaar lang gekregen had, om zonder zorgen te leven.
*steen= een oudgewicht, tussen de 3 en de 4 kilogram.
't is lang, zeer lang geleden. Een pachter van Ophem wandelde rond de avond langs zijn velden, om te zien hoe het met zijn oogst gestaan en gelegen was. De man was mistroostig, niet omdat het graan mislukt was; o neen ! nooit was het schoner en groter opgeschoten; maar... zijn schuur was veel zeer veel te klein om het al te bevatten, en er was geen tijd meer om een andere te bouwen, want de oogsttijd stond voor de deur. Plots staat er voor hem een vreemde heer. De pachter was verwonderd. -Vriend, zei de vreemdeling, gij zijt mismoedig en zucht. Wat mag toch de oorzaak zijn van uw verdriet ? ... Misschien is er raad te verschaffen. De boer, door die vriendelijke woorden opgewekt, zette hem heel de zaak uiteen. - Is 't maar dat ?! sprak de onbekende; als gij wilt, zal uw verdriet niet lang meer duren... En om de betaling moet gij u niet bekommeren, ik heb geen geld nodig. - Hoe zo ? spreek, heer, als 't u belieft. -Beloof mij alleen dat bij uw dood uw beste pand mij toebehoort, en ik bouw nog deze nacht een schuur voor u, groot genoeg om heel uw oogst te bevatten.... Ik ben verloren als het gebouw niet voltrokken is voor het kraaien van de haan. Aanvaard ! aanvaard! riep de pachter. De heer verdween en de boer ging naar huis om te slapen; Ja maar, zijn ogen wilden niet dichtvallen: hij was ongerust, hij begon te beven. Zijn vrouw bemerkte zijn schrik en wou, met alle geweld weten wat er was gebeurd. Na lang vragen en aandringen, kreeg zij het hele verhaal te horen. - Ongelukkige ! sprak de vrouw die zeer deugdzaam was, wat hebt gij gedaan?... Gij hebt uw ziel aan de duivel verpand... Maar toch, ging zij veder na wat denkwerk, ge zoudt nog uit zijn klauwen kunnen geraken. Zij staat op. Hemel wat ziet zij ?... Dertig, veertig,vijftig duivels die rondvliegen gelijk vledermuizen, gedurig halen en dragen, en zonder rusten werken en wroeten. 't Is nog maar middernacht en gans de schuur is bijna afgewerkt: hele bomen met wortels en al zijn er in verwerkt, en de spillen dienden tot balken en kepers. Wat aangevangen om de pachter te verlossen ?... De vrouw krijgt een idee. Zij steekt in der haast de lamp aan, springt er mee de trap af, ijlt buiten onder te durven opzien, en recht naar het kippenhok. Het helder licht van de lamp treft plotseling de ogen van de haan, hij schiet wakker, meent dat het al dag is, zet , tot grote vreugde van de vrouw, zijn bek wijd open en kraait... De duivel was verloren, wat de haan had gekraaid en de schuur was nog niet voltrokken: helemaal bovenaan moest er nog een kleine opening dicht gemaakt worden. Je kan denken hoe kwaad de duivels waren: al hun werk was nutteloos. Al stampvoetend trokken zij er van door. Later wou men de opening met enige stenen sluiten, maar 't was al verloren moeite totdat men op het idee kwam ze van binnen met planken dicht te maken en er van buiten een kruisbeeld te hangen. Tegenwoordig is er al een groot deel van het gebouw afgebroken, maar ieder die langs daar gaat, doet toch graag een kleine omweg om de overbijfselen te zien van de zogenaamde Duivelschuur.
Tippen en zijn moeder gingen eens hout rapen. Toen zij een hele bundel hadden, keerde moeder terug, maar Tippen wou niet naar huis gaan of hij moest gedragen worden. - wacht ! zei zijn moeder, ik zal om het hondje gaan om Tippen te bijten ... -- Hond, wilt ge Tippen bijten ? ---Neen ! Dat hondje wou Tippen niet bijten en Tippen wou niet naar huis gaan of hij moest gedragen worden. - Wacht ! zei zijn moeder, Ik ga om het stokje om het hondje te slaan ... --Stok, wilt ge hond slaan ? ---Neen! Dat stokje wou de hond niet slaan, dat hondje wou Tippen niet bijten en Tippen wou niet naar huis gaan of hij moest gedragen worden. - Wacht! zei zijn moeder, Ik zal om het vuurtje gaan om het stokje te branden... -- Vuur wilt ge stok branden ? ---Neen! Dat vuurtje wou de stok niet branden, dat stokje wou dat hondje niet slaan, dat hondje wou Tippen niet bijten en Tippen wou niet naar huis gaan of hij moest gedragen worden. -Wacht! zei zijn moeder, ik zal om't watertje gaan om het vuurtje te blussen ... --Water, wilt ge vuur blussen ? ---Neen! Dat watertje wou dat vuurtje niet blussen, dat vuurtje wou dat stokje niet branden,dat stokje wou dat hondje niet slaan, dat hondje wou Tippen niet bijten, en Tippen wou niet naar huis gaan of hij moest gedragen worden. -Wacht! zei zijn moeder, ik zal om koetje gaan om watertje te drinken... --Koe, wilt ge water drinken ? ---Neen! Dat koetje wou dat watertje niet drinken, dat watertje wou dat vuurtje niet blussen, dat vuurtje wou dat stokje niet branden, dat stokje wou dat hondje niet slaan, dat hondje wou Tippen niet bijten en Tippen wou niet naar huis gaan of hij moest gedragen worden. -Wacht! zei zijn moeder, ik zal om het koordje gaan om het koetje te binden... --Koord wilt ge koe binden ? ---Neen ! Dat koordje wou dat koetje niet binden, dat koetje wou dat watertje niet drinken, dat watertje wou dat vuurtje niet blussen, dat vuurtje wou dat stokje niet branden, dat stokje wou dat hondje niet slaan, dat hondje wou Tippen niet bijten en Tippen wou niet naar huis gaan of hij moest gedragen worden. -Wacht ! zei zijn moeder, ik zal om het muisje gaan om aan het koordje te knagen ... Muis, wilt ge aan koord knagen ? -Neen ! Dat muisje wou aan koordje niet knagen, dat koordje wou dat koetje niet binden, dat koetje wou dat waterke niet drinken, dat waterke wou dat vuurtje niet blussen, dat vuurtje wou dat stokje niet branden, dat stokje wou dat hondje niet slaan, dat hondje wou Tippen niet bijten, en Tippen wou niet naar huis gaan of hij moest gedragen worden. -Wacht ! zei zijn moeder, ik zal om het katje gaan om het muisje te vangen... Kat wilt gij muis vangen ? Het katje zat achter 't muisje, 't muisje achter 't koordje, 't koordje achter 't koetje, 't koetje achter 't waterke, 't waterke achter 't vuurtje, 't vuurtje achter 't stokje, 't stokje achter 't hondje,'t hondje achter Tippen en Tippen was seffens thuis.
Een herder, in de kerstnacht, dacht aan het kindje Jezus dat in een kribbe op wat stro lag. Ach ! zei hij en weende fel, ik slaap op een pluimenbed en Jezus ligt op wat stro. Plotseling verscheen hem een engel.
Als gij later, zie de geest, aan Jezus' zijde in de hemel zit en men begint te luiden voor Kerstmis, dan zult gij met het Kindje uw bed op aarde uitschudden en de pluimpjes zullen blijde naar beneden komen.
En als 't nu op Kersdag sneeuwt, dan is de herder bezig met zijn beddeken uit te schudden en alles wordt gedekt in een kleedje der onschuld, en bos en veld slapen gerust en goed onder de blanke sprei die uit de hemel komt.
ik wens jullie veel leesplezier met deze korte verhaaltjes uit mijn jeugd.
Eerst en vooral een korte inleiding. ++==============++ Ik was als kind gefacineerd door deze verhaaltjes die mijn grootmoeder me vertelde net voor het slapengaan. Ik heb er best wel een paar uurtjes wakker van gelegen toen, en dat was soms wel eng, maar ik heb er altijd van genoten. Het zijn fabels die gaan over duivels en engelen en vele andere duistere zaken die al dan niet legendarisch proberen te zijn, de ene al wat meer dan het andere. Het is mijn doel om deze verhaaltjes niet verloren te laten gaan.