Ik hou van u, prevelde de dame. Voorzichtig sloot hij de twee vensterramen.
de wereld zal me morgen eenzaam schijnen ! nauwkeurig sloot hij ook de vier gordijnen.
O, als ge wist hoe gaarne ik u zie ! Hij sloot zorgvuldig elke draperie.
Oooouw dear ! sprak ze met een verliefde reutel. En met een droge klik droei hij de sleutel.
Gij hoort bij mij als water bij de zee ! Hij dobberde nat naar de canapé.
Van ver reeds reikte zij haar rode lippen. En hij begon zijn das al ties te strippen.
De warme liefde op zijn stoer gelaat gegrift mompelde hij twee fouten in het onderschrift.
Toen kusten zij lang met gesloten ogen, zo lang dat het voorzeker niet zal mogen.
Haar boezem ging stielvaardig op en neer. Ze had talent, dat zag men elke keer.
Toen eindelijk het kussen was gedaan stond er 'The End' en ging het licht weer aan.
Er stommelden wat hielen en wat hakken en iemand zuchte dun: 'Het is gebakken'
Louis Verbeeck
Voor alle jarigen die mijn blog bezoeken.
Geen Super De Luxe
Geen roze in een doze, geen lelie, geen orchidee om in het leven te leven daarmee. Geen pronkstuk met veel tierlantijn, maar tintelende frisheid als heldere dauw die 't bloemeke laat botten tot blomme tot vrouw.
MORGENZON
Mooi die morgenzon, die groot en rond en rood, en klimmend in 't geluchte van het zomerblauw, die rijzend uit de nacht der stille stiltedood en schaduwvegendlang, nu ruimt het mistig grauw.
Mooi die zomerzon, juist boven de aardeschoot, die glinsterglans op 't groen en frisse morgendauw, het zoemend luisterspel der bij, niet eens zo groot die bloemen kust en nektar drinkt, om godentrouw.
Laat ons de bij, bloem, blad en bladerranken, schenk ons nog lang, uw milde vadergunst, het minnenspel van zon en wolkenbanken.
Laat ons de sonate van vele vogelklanken, dit dichterboek van schone schilderkunst in ruisakkoord,...zijn grote schepper danken.
Maryflor
MATIGING
'k En kan 't niet meer verdragen want 'k zie het keer op keer, 't en is niet met te vragen dat ik bekom, maar omgekeerd veeleer.
Men vraagt niet meer, men eist, de vuist gaat naar omhoge wat op een teken wijst van tand om tand en oog om oge.
En ik de arme domme dwaas, gelovend nog in plicht en rechten die eerlijkheid zie in een waas, die niet op straat wil vechten.
Geef ons maar Heer, die vroeg're kalme ruste de oude naastenliefde weer, die 't vuur der hebzucht bluste.
Maryflor
HUWELIJKSLENTE
Zojong en mooi en fris, met ogen die behagen. 't is alsof het lente is iets nieuws, wat mijn blikken zagen.
Ik laat het niet gauw blijken wat in 't gemoed geschied, maar 'k wil voor eens afwijken, om al het schoon dat men hier ziet.
Een schat mijn vrouw, hun moeder zei, drie kinderen had ik, maar... er kwam een dochter bij ! We hebben er nu van elk een paar.
Het weze hen gegeven, ten alle tijden en heel lang, geluk en voorspoed in het leven door liefd' en trouw, één samenzang.
Maryflor
DEBET
Ik hoop dat de jeugd, de zon ziet die de mist laat verdwijnen, de dwazen in hun hemd zet. Dat zij het nest dat wij hebben bevuild, weer proper wassen met de schulden van onze eigenwaan.
Maryflor
KLAARHEID
Ogen zijn om 't geluk te zien, ogen, die in de zomer de herfst bezien, soms stom en stille staren, die weemoedig dromen bij het vallen van de blaren der ranke slanke bomen.
Ogen zijn om je vrouw te zien, in vol ornaat of heel intiem, haar zachtjes te aanschouwen. Heerlijk is het om te zien, hoe kinderen van ons nu aan hun toekomst bouwen.
Ogen zijn om 't gemoed te peilen, in de donkerte der duisternis, waar de mist niet optrekt maar nog dikker wordt bijwijlen, waar het zoeken naar het licht moeilijk valt, onmogelijk wellicht.
Jonge ogen zullen later spreken, de bekrompenheid verbreken met een hart dat openstaat en het licht weer binnenlaat. Dan zal men klaarheid zien, misschien !
Maryflor
DE MELKKOE
de morgenfluister, kil en stil, een natte boerenweg en oostenwind, de parelmoeren heg, ik ril in de rust die ik vind.
Euhhh !... een goedendag ? Lomp en stom kijkt ze me aan, ze is niet kwaad van slag maar traag,... niet erg verlaan.
Loom en lui stapt ze voort die blanke, bruine of bonte koe, kwispelstaartend als het hoort tjokt ze naar de weide toe.
Voor haar zijn 't al gelijke dagen. Ze is niet veel gewent, ze eist niet,... komt niet af met vragen, wie is nu nog zo vlug kontent.
Niet overal is 't morgenstil in streek, land of kontinent. De weelde, onze welvaartsgril heeft ons de koe ontwend.
Maryflor
WERELDGEWELD
Lichtend verstand broze geest of, broos verstand en lichtende geest ! Wie zal het zeggen, of kan het zijn dat een broze, lichtende, verstandige geest over deze huidige tijden heerst op zoek naar zinneloos geweld, of wordt men helder van geest met gezond verstand zodat deze broze vrede blijven moge.
Maryflor
DE MERLAEN
Gij schetterende, kwetterende, zwarte vogel gij schiet boven 't gras uit een heg. Gij lijkt een roeste, maar toch snelle kogel uit Godes gewere, zo heel verre weg.
Gij kwieke maar sierlijke Merel gij schalt uw geluk honderduit. Gij draagt als een donkere, wondere perel uit Godes natuur, zijn zegen steeds uit.
Gij brengt ons steeds lente gij wijst ons 't geluk zo onbezonnen, maar zonder een juk.
Gij doet aan ons kond gij fluit immer were geloof in de mens, geloof in de Here
Zij zullen hem niet temmen, de fiere Vlaamse Leeuw. Al dreigen zij zijn vrijheid, met kluisters en geschreeuw. Ze zullen hem niet temmen, zolang een Vlaming leeft, Zolang de Leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.
Ze zullen hem niet temmen, zolang een Vlaming leeft, Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft. Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.
De tijd verslindt de steden, geen tronen blijven staan. De legerbenden sneven, een volk zal nooit vergaan. De vijand trekt te velde, omringd van doodsgevaar. Wij lachen met zijn woede, de Vlaamse Leeuw is daar.
Ze zullen hem niet temmen, zolang een Vlaming leeft, Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft. Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.
Hij strijdt nu duizend jaren, voor vrijheid, land en God. En nog zijn zijner krachten, in al haar jeugdgenot. Als zij hem macht'loos denken, en tergen met een schop. Dan richt hij zich bedreigend, en vrees'lijk voor hen op.
Ze zullen hem niet temmen, zolang een Vlaming leeft, Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft. Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.
Wee hem, de onbezonnen', die vals en vol verraad, de Vlaamse Leeuw komt strelen, en trouweloos hem slaat. Geen enkle handbeweging, die hij uit 't oog verliest: en voelt hij zich getroffen, hij stelt zijn maan en briest.
Ze zullen hem niet temmen, zolang een Vlaming leeft, Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft. Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.
Het wraaksein is gegeven, Hij is hun tergen moe; met vuur in 't oog, met woede, springt hij den vijand toe. Hij scheurt, vernielt, verplettert, bedekt met bloed en slijk, en zegepralend grijnst hij, op 's vijands trillend lijk.
Ze zullen hem niet temmen, zolang een Vlaming leeft, Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft. Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.
Kerk van St- Baafs-Vijve met het André Demedtshuis
Mijn grootmoeder zei: geen aandacht aan schenken, wie mag je vertrouwen die je niet kent? De avond stond ginds, alleen, mij te wenken, wellust, onrust, waar je nimmer aan went. Kom! riep de avond. Ik zou gegaan zijn was er geen hemel vol sterren geweest. September, druiven, vuur, lichtende schijn voor de sterren uitzaten, in mijn geest.
Vrees voor de sterren die nimmer genas. Ik ging in huis, maar keek om naar het bos, 't lamplicht op tafel en vloer was een plas, een vijver, en daarrond bomen, los van elkaar, poten van stoelen, een kast, de kachel een vuurberg, een klokketoren de klok, het raadsel dat ik voor mij was veilig in huis, en toch, in 't bos verloren.
September. Druiven rijpen aan de muur. Zou het niet meer bestaan? Meer dan een beeld, het is leven, zijn, het is natuur. Alleen het blad aan de bomen vergeelt en op foto's, traag, de trekken vervagen van hen die je mist, en nog gaarne ziet, september van eertijds, lagen op lagen oogst in een schelf, al goud, vergeten niet.
De geur van de schelven, waas op de druiven, brandlucht van vuren, het aardappelloof, 's avonds de vogels, spreeuwen, houtduiven, kom eten, riep moeder, of ben je weer doof? Achter de beek het bos, waar de avond sliep overdag, nu kwam hij stilletjes nader, hij stond aan de beek al, rustig als vader, anders dan vader, hij wenkte en hij riep.
Wat had ik te kort? Zij wilden niet horen dat de avond mij riep. de dag was uit, de zomerschoonheid weg, geschelfd het koren, ondoorzichtbaar donker achter de ruit, de rust van de winter, kraaien en sneeuw, altijd rust, nooit een verandering meer. Sneeuw zonk op sneeuw, jaar op jaar, eeuw op eeuw, op hen, eeuwen van rust, vlijden zich neer.
De stem riep mij weer. Geen kievit, geen uil. Achter de ruit, een sprankeling van licht, ik moet naar buiten, laat mij naar de muil van nacht en bos nu gaan, waar het gericht over mijn leven valt. Ik ging alleen, ik rook september, de rook van het vuur, een hemel vol sterren om me heen, kijk niet, zei ik, geleund aan de muur.
Zij waren er weer, zij zijn er gebleven, huil niet achter je handen, doe het niet. Wat wil je, zei vader, wat zij het leven heten, wat geeft en ontneemt, duldt of verbiedt, is maar een knecht. Hij kwam nevens mij staan. Kijk op naar de sterren, zei hij, zijn hand in mijn hand. Nu mag de wereld vergaan, mij blijft hij altijd aan mijn rechterkant.
De geschriften van vroeger, hoe ook bewaard, gaven of geven hun beteeknis bloot; wat in de sterren staat bleef onverklaard, verhuld het geheim van leven en dood. Eens wordt ontcijferd wat mij gekweld heeft, onvrede met alles, heimwee, verdriet; verzoen mij, waarheid, met wat in mij leeft, verklaar wat mijn oog in de sterren ziet.
September, moeder, de anderen komen, vader zei de schoonste maand van het jaar: glimlachend berusten, de kinderen dromen, voor ons die al oud zijn wordt alles klaar. September opnieuw, zonder jou, ik pluk weer appels, zoals ik het dikwijls deed, de appels die ver staan, beeld van 't geluk, ontglippen mijn handen voor ik het weet.
September opnieuw. Ik zit als een kind op de drempel, dat op zijn moeder wacht; druiven, houtduiven, houtrook in de wind, de specht in het bos die roept en dan lacht. Tot ziens, tot de dag, of anders vaarwel, ik wacht op de sterren, schrijf maar, begin, vertel mij de waarheid, hemel of hel, vertroost mij alleen maar, alles heeft zin.
André Demedts
ANDRE DEMEDTS
André Demedts, een gekend auteur, werd te Sint-Baafs-Vijve geboren op 8 augustus 1906 en woonde er tot 1938 op de ouderlijke hoeve "De Elsbos". Hij volgde de lagere school te Wakken. Na zijn studies te Kortrijk was hij vanaf 1921 werkzaam op de ouderlijke hoeve te Sint-Baafs-Vijve. Hij was aktief lid van de K.A.J. van 1927 tot 1933 (van 1929 tot 1931 zelfs waarnemend verbondsvoorzitter van het gewest Roeselare - Tielt). In 1937 werd hij leraar aan het H. Hartcollege te Waregem. In 1938 huwde hij en vestigde zich te Waregem. In 1953 verhuisde hij naar Kortrijk en stond er aan het hoofd van B.R.T.-omroep West-Vlaanderen.
In de loop der jaren verscheen van zijn hand met de regelmaat van de klok een literair werk. Na een slepende ziekte overleed André Demedts te Oudenaarde op 4 november 1992. Ook zijn zuster Gabrielle, geboren 11 juni 1909, schreef talrijke gedichten. Voor zijn werken ontving Demedts diverse prijzen en onderscheidingen. Ook de inwoners van Sint-Baafs-Vijve doen hem alle eer aan. Op 30 september 1983 werd de oude pastorij, gelegen aan de kerk, als "André Demedtshuis" geopend.
September zei: een tijd van komen en van gaan, maar op 't plankier, bleef hij nog even weifelend staan, zijn oog op niets gericht, een glimlach op zijn mond, en 't werd, alwaar hij keek, valavond bij de grond.
De zomer was verbrand en hij ging stapaan voort, 't was altijd zo geweest en 't bleef zo, ongestoord, september uitgeleid, steek maar het lamplicht aan, oktober blijft toch liefst van al nog, buiten gaan.
Daar speeld hij met de wind of schildert, geel en rood, wat loofblad is, en wacht de roepstem van zijn dood. Al wat nog niet gebloeid, zich nooit gegeven heeft, pronkt nu, veelkleurig, hier en daar, zolang 't nog leeft.
't Zijn asters nu, hoe schoon daar, in het schemeruur, oktober lief, een laat- ste maal, hoe kort van duur, al wat wij waren, 't was voor u, in ons gespaard, kijk nog een keer, dié blik is ons, het sterven waard. André Demedts
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
Een vergissing is geen nederlaag waneer ze uw horizon verijkt.
Het sperma van de auto doodt de eicel van de natuur.
De groene struiken langs de autostrade zijn als siernagels van een doodskist.
Verdronken in het bier, is het verstand aan de zatte kant.
Wanneer zal men eens ophouden met de eerlijke uit te zuigen en de uitzuigers te verheerlijken.
Maryflor
DE VIJVEROEVER
Roerloos, rimpeloos bij morgenrust zie ik tussenwaters, glibberig glimmend, staartsturend, zachtjes klimmend gaan naar boven. Hap... wat zuurstof !... of is't om god te loven !... Kwak,... een halve draai, en dan rustig zwemt de karper tussenwaters, achterlatend rimpelende cirkels uitdeinend op de vijveroever, tot weer alles wordt, roerloos, rimpeloos bij morgenrust
Maryflor
DE DIENAAR
O mocht ik maar u dienaar zijn o muze van de geest. 'k Zou alles kunnen zien wat altijd zuiver is geweest wat niet is opgebruikt of weggeconsumeerd. De Zon, de Maan, de Sterren. De morgenstond met rode zon en 't mistig front dat lavend denkt het nijgend gouden graan, de malse grond. De noenstond met felle zon haar korte schaduw in het mulle zand, de kleine speelse liefdesvrucht aan vaders hand, de tederheid van vrouw en man hun vaste ondergrond. De avondstond met groet der koperen maan en aan bezinning toe want mens en de natuur zijn moe, de rust die wacht op 't slapen gaan in zachte sterrennacht en ik,... O mocht ik maar uw dienaar zijn.
Maryflor
GLITTERGLANS
Zeg sterre daar zo verre, hebt gij een ziel vanbinnen zodat gij God kunt minnen. Of is u zijn maar schijn, uw blinken, opgeblonken faam en ijdelheid u naam ?
Maryflor
Avond
Om mijn weemoed te genezen heb ik voor het slapengaan 'de twee wezen' eens herlezen, helemaal, van voor af aan.
Droevig heb ik zitten huilen om hun beider droevig hert, alhoewel ik goed besefte dat the end toch happy werdt.
Toen het uit was heb ik zachtjes mijn gebeden opgezegd, vlug een Vlaamse Leeuw verwekt en mij maar naast mijn vrouw gelegd.
Terwijl ik borstel mijn knabbelgarnituur en de resten van het maalwerk spuw en spoel met zacht gevoel, nog even mijn smaaklap laat glijden over de witte toetsen, luister ik de morgenmoeheid weg in een bolero. dag mooie dag... dag Ravel
Maryflor
DE OUDE BOOM?...OF DE EENZAAMHEID
Hij droomt, de sterke, stoere boom zijn domme oude dwaze droom te praten ooit bij dag en dauw met 't oude, scheve schuurgebouw. Hij fluisterd, loom en lisp'lend stil dan fel en warm, of ijzig kil in weer en wind en wiegend nijgen, maar d'oude schure,... zij blijft zwijgen. hij waait en wiegt en wuift wijl boven 't wolkendek verschuift, al schudt hij stam en tak en loof de oude schure,... zij blijft doof. Hij hoopt, de stramme oude boom, dat op een dag en zonder schroom de schure hem kan antwoord geven, want hoop en droom doet eeuwig leven.
't Is goed in 't eigen hert te kijken Nog even voor het slapengaan Of ik van dageraad tot avond Geen enkel hert heb zeer gedaan;
Of ik geen ogen heb doen schreien, Geen weemoed op een wezen lei; Of ik aan liefdeloze mensen Een woordeke van liefde zei.
En vind ik, in het huis mijns herten, Dat ik één droefenis genas, Dat ik mijn armen heb gewonden Rondom één hoofd, dat eenzaam was...;
Dan voel ik, op mijn jonge lippen, Die goedheid lijk een avond- zoen... ... 't Is goed in 't eigen hert te kijken en zo z'n ogen toe te doen.
Alice Nahon
Zuster Immaculata die al vier en dertig jaar verlamde oude mensen wast, in bed verschoont, en eten voert, zal nooit haar naam vermeld zien. Maar elke ongewassen aap die met een bord: dat hij vóór dit, of tegen dat is, het verkeer verspert, ziet 's avonds reeds zijn smoel op de tee vee. Toch goed dat er een God is.
Gerard Reve
De aarde bloedt
De aarde bloedt een grote wond geslagen door haat en angst
volken huilen worden gemarteld uitgemoord kinderen vertrapt
Hoe lang nog en waarom al dat leed die zwarte tranen?
Ina Emmink
Zinloos al dat geweld
Overal liggen lichamen die wachten op een graf omgekomen voor de vrede. Straks ligt hij op een veld dat vol staat met graven allemaal hebben zij hun leven zoals velen voor hen dat deden
Velden vol met littekens elk kruis heeft zijn eigen verdriet één schot maakt een eind aan zijn leven één schot, meer waren het niet.
Velden vol met herinneringen waarvan al velen zijn vervaagd en anderen weer diep weggestopt maar onverwachts komt het weer naar boven.
Velden vol met pijn woede, angst en agressie ongeloof, boosheid en haatgevoelens over zoveel verspilde levens.
Velden vol met stilte omdat woorden tekort schieten daar worden minuten uren en maanden vergaan tot jaren. Velden vol met gedachten aan hen die daar liggen die in blind vertrouwen ons land wilde verdedigen.
Een wereld vol met monumenten die ons herinneren aan al die oorlogen gevoerd om vrede te bereiken. Ik vouw mijn handen en bidt tot God maak alstublieft een einde aan al die momenten van zinloos geweld!
Klaas van Eijbergen
Een oud vrouwtje op haar knieën ziet vaak verder dan een theoloog op zijn tenen.
Gebeden veranderen de wereld niet, maar ze veranderen mensen en mensen veranderen de wereld.
Schweizer
Alleen de woorden die we samen
Alleen de woorden die we samen vinden, zijn verstaanbaar. Alleen de weg die we samen gaan, heeft een doel. Alleen het doel dat we samen delen, is bereikbaar. Alleen de vrede die we samen maken, wordt wereldwijd.