Ik hou van u, prevelde de dame. Voorzichtig sloot hij de twee vensterramen.
de wereld zal me morgen eenzaam schijnen ! nauwkeurig sloot hij ook de vier gordijnen.
O, als ge wist hoe gaarne ik u zie ! Hij sloot zorgvuldig elke draperie.
Oooouw dear ! sprak ze met een verliefde reutel. En met een droge klik droei hij de sleutel.
Gij hoort bij mij als water bij de zee ! Hij dobberde nat naar de canapé.
Van ver reeds reikte zij haar rode lippen. En hij begon zijn das al ties te strippen.
De warme liefde op zijn stoer gelaat gegrift mompelde hij twee fouten in het onderschrift.
Toen kusten zij lang met gesloten ogen, zo lang dat het voorzeker niet zal mogen.
Haar boezem ging stielvaardig op en neer. Ze had talent, dat zag men elke keer.
Toen eindelijk het kussen was gedaan stond er 'The End' en ging het licht weer aan.
Er stommelden wat hielen en wat hakken en iemand zuchte dun: 'Het is gebakken'
Louis Verbeeck
Voor alle jarigen die mijn blog bezoeken.
Geen Super De Luxe
Geen roze in een doze, geen lelie, geen orchidee om in het leven te leven daarmee. Geen pronkstuk met veel tierlantijn, maar tintelende frisheid als heldere dauw die 't bloemeke laat botten tot blomme tot vrouw.
MORGENZON
Mooi die morgenzon, die groot en rond en rood, en klimmend in 't geluchte van het zomerblauw, die rijzend uit de nacht der stille stiltedood en schaduwvegendlang, nu ruimt het mistig grauw.
Mooi die zomerzon, juist boven de aardeschoot, die glinsterglans op 't groen en frisse morgendauw, het zoemend luisterspel der bij, niet eens zo groot die bloemen kust en nektar drinkt, om godentrouw.
Laat ons de bij, bloem, blad en bladerranken, schenk ons nog lang, uw milde vadergunst, het minnenspel van zon en wolkenbanken.
Laat ons de sonate van vele vogelklanken, dit dichterboek van schone schilderkunst in ruisakkoord,...zijn grote schepper danken.
Maryflor
MATIGING
'k En kan 't niet meer verdragen want 'k zie het keer op keer, 't en is niet met te vragen dat ik bekom, maar omgekeerd veeleer.
Men vraagt niet meer, men eist, de vuist gaat naar omhoge wat op een teken wijst van tand om tand en oog om oge.
En ik de arme domme dwaas, gelovend nog in plicht en rechten die eerlijkheid zie in een waas, die niet op straat wil vechten.
Geef ons maar Heer, die vroeg're kalme ruste de oude naastenliefde weer, die 't vuur der hebzucht bluste.
Maryflor
HUWELIJKSLENTE
Zojong en mooi en fris, met ogen die behagen. 't is alsof het lente is iets nieuws, wat mijn blikken zagen.
Ik laat het niet gauw blijken wat in 't gemoed geschied, maar 'k wil voor eens afwijken, om al het schoon dat men hier ziet.
Een schat mijn vrouw, hun moeder zei, drie kinderen had ik, maar... er kwam een dochter bij ! We hebben er nu van elk een paar.
Het weze hen gegeven, ten alle tijden en heel lang, geluk en voorspoed in het leven door liefd' en trouw, één samenzang.
Maryflor
DEBET
Ik hoop dat de jeugd, de zon ziet die de mist laat verdwijnen, de dwazen in hun hemd zet. Dat zij het nest dat wij hebben bevuild, weer proper wassen met de schulden van onze eigenwaan.
Maryflor
KLAARHEID
Ogen zijn om 't geluk te zien, ogen, die in de zomer de herfst bezien, soms stom en stille staren, die weemoedig dromen bij het vallen van de blaren der ranke slanke bomen.
Ogen zijn om je vrouw te zien, in vol ornaat of heel intiem, haar zachtjes te aanschouwen. Heerlijk is het om te zien, hoe kinderen van ons nu aan hun toekomst bouwen.
Ogen zijn om 't gemoed te peilen, in de donkerte der duisternis, waar de mist niet optrekt maar nog dikker wordt bijwijlen, waar het zoeken naar het licht moeilijk valt, onmogelijk wellicht.
Jonge ogen zullen later spreken, de bekrompenheid verbreken met een hart dat openstaat en het licht weer binnenlaat. Dan zal men klaarheid zien, misschien !
Maryflor
DE MELKKOE
de morgenfluister, kil en stil, een natte boerenweg en oostenwind, de parelmoeren heg, ik ril in de rust die ik vind.
Euhhh !... een goedendag ? Lomp en stom kijkt ze me aan, ze is niet kwaad van slag maar traag,... niet erg verlaan.
Loom en lui stapt ze voort die blanke, bruine of bonte koe, kwispelstaartend als het hoort tjokt ze naar de weide toe.
Voor haar zijn 't al gelijke dagen. Ze is niet veel gewent, ze eist niet,... komt niet af met vragen, wie is nu nog zo vlug kontent.
Niet overal is 't morgenstil in streek, land of kontinent. De weelde, onze welvaartsgril heeft ons de koe ontwend.
Maryflor
WERELDGEWELD
Lichtend verstand broze geest of, broos verstand en lichtende geest ! Wie zal het zeggen, of kan het zijn dat een broze, lichtende, verstandige geest over deze huidige tijden heerst op zoek naar zinneloos geweld, of wordt men helder van geest met gezond verstand zodat deze broze vrede blijven moge.
Maryflor
DE MERLAEN
Gij schetterende, kwetterende, zwarte vogel gij schiet boven 't gras uit een heg. Gij lijkt een roeste, maar toch snelle kogel uit Godes gewere, zo heel verre weg.
Gij kwieke maar sierlijke Merel gij schalt uw geluk honderduit. Gij draagt als een donkere, wondere perel uit Godes natuur, zijn zegen steeds uit.
Gij brengt ons steeds lente gij wijst ons 't geluk zo onbezonnen, maar zonder een juk.
Gij doet aan ons kond gij fluit immer were geloof in de mens, geloof in de Here
Zij zullen hem niet temmen, de fiere Vlaamse Leeuw. Al dreigen zij zijn vrijheid, met kluisters en geschreeuw. Ze zullen hem niet temmen, zolang een Vlaming leeft, Zolang de Leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.
Ze zullen hem niet temmen, zolang een Vlaming leeft, Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft. Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.
De tijd verslindt de steden, geen tronen blijven staan. De legerbenden sneven, een volk zal nooit vergaan. De vijand trekt te velde, omringd van doodsgevaar. Wij lachen met zijn woede, de Vlaamse Leeuw is daar.
Ze zullen hem niet temmen, zolang een Vlaming leeft, Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft. Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.
Hij strijdt nu duizend jaren, voor vrijheid, land en God. En nog zijn zijner krachten, in al haar jeugdgenot. Als zij hem macht'loos denken, en tergen met een schop. Dan richt hij zich bedreigend, en vrees'lijk voor hen op.
Ze zullen hem niet temmen, zolang een Vlaming leeft, Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft. Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.
Wee hem, de onbezonnen', die vals en vol verraad, de Vlaamse Leeuw komt strelen, en trouweloos hem slaat. Geen enkle handbeweging, die hij uit 't oog verliest: en voelt hij zich getroffen, hij stelt zijn maan en briest.
Ze zullen hem niet temmen, zolang een Vlaming leeft, Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft. Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.
Het wraaksein is gegeven, Hij is hun tergen moe; met vuur in 't oog, met woede, springt hij den vijand toe. Hij scheurt, vernielt, verplettert, bedekt met bloed en slijk, en zegepralend grijnst hij, op 's vijands trillend lijk.
Ze zullen hem niet temmen, zolang een Vlaming leeft, Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft. Zolang de leeuw kan klauwen, zolang hij tanden heeft.
St-Eloois-Vijve heeft een zeer oude geschiedenis, vermits de burcht van Vijve eind 10e eeuw een steunpunt was van graaf Boudewijn IV in zijn strijd tegen het opstandige Kortrijk. In elk geval werd de nederzetting Reed in 1119 als villa omschreven; << uilla dictur Sancti Eligii >>, aldus een kopie van het tweede kwart van de 12e eeuw. Van de 13e eeuw af schijnt de heerlijkheid van Vijve verenigd te zijn met die van Ingelmunster; Lambrecht (1042 - 1088) en Walter (1088-1122, 1127?) waren burggraven van Kortrijk als leden van het oude adellijke huis van Vijve. Reeds voor 1171 was Vijve reeds een parochie, wat het bestaan van een dorpskerk aantoont; in 1171 schonk bisschop Walter het altaar van St-Eloois-Vijve aan het O.L.Vrouwkapittel van Doornik << altare quod dicitur Sancti Eligii >>. De schenking werd in 1190 bevestigd door paus Clemens III. Samenvattend bestond er een kerk tijdens de tweede helft van de XIIe eeuw; Ze was toegewijd aan St-Elooi en had het statuut van dorpskerk. Meer is over deze eerste (?) kerk niet geweten, daar zowel de nog bestaande resten als de in 1983 opgegraven gedeelten tot een zaalkerk behoren, daterend van het eerste kwart van de 13e eeuw. Over vorm, opbouw en materiaal tasten we volkomen in het duister. Een opgraving in 1983 leverde meer gegevens op over de tweede kerk, waarvan nog resten bewaard gebleven zijn: het gaat om een vroeg-gotische zaalkerk, opgetrokken van grijsgroene veldsteen en Doornikse steen, en bestaande uit een rechthoekige benedenkerk voor de gelovigen, met een smaller koor in het oosten. Enkel de vorm van de koorsluiting van deze kerk is onbekend. Voor 1500 is over de zaalkerk weinig uit archieven bekend; we weten enkel dat de pastoor van Fivia S. Eligii in 1354-1360 12 sol en 8 deniers bijdroeg in de omhalingen ten voordele van de heilige stoel in Rome. Omstreeks 1500, misschien nog in het begin van de 16e eeuw, doch zeker voor 1533 vergrootte men de kerk door de bouw van een toren met aansluitend veelzijdig koor en een tweede beuk aan de linkerzijde. De kerk werd in 1533 door brand geteisterd, zodat de baron van Ingelmunster 24 pond par. schonk als bijdrage in de hestellingswerken. De kerkrekening van 1537-1538 toont aan dat kerk na deze ramp hersteld werd in de reeds bestaande vorm, en de rekening noemt het St-Elooiskoor (dit is het hoogkoor) , de toren en het O.L.Vrouwkoor (dit is de linkerbeuk). Dezelfde rekening bevat talrijke uitgaven i.v.b. de te herstellen gedeelten, en ze hebben hoofzakelijk betrekking op de daken van de twee koren. Nadat het St-Elooikoor van zijn schaliedak ontdaan was, werd het opgemete door de zoon van Jooes Broes, en een schaliedekker en zijn venoot werden belast met het herdekken. Dit kon slechts gebeuren nadat Lieven vande Walle, zijn zoon Vincent en Wouter vanden Biest het koor << getemmerd >> hadden, d.w.z. voorzien van een nieuwe dakstoel. De balken waarop deze konstructie rustte werden voorzien van zes gebeeldhouwde hoofden of korbelen: << van 6 hofden te snyden die indien coer over ghevrocht syn >> en >> 9 pinten olye om de hoefden ende ogiven mede te smoute >>. Dat er wel degelijk twee koren waren, elk onder één dak, bewijst het feit dat Wouter vanden Biest de << ghote >> verlegde, die voor de gemeenschappelijke afwatering van de twee dakhelften zorgde. Symoen de loodghietere goot een nieuwe goot en leverde daartoe het benodigde materiaal en Wouter de Ven dekte ze toe met stro en wissen. Beide koren werden van neiuwe nokpannen voorzien, voor het St-Eloois of het hoogkoor kocht men 52 voet << vurst steene >> die per schip aangevoerd werden en de Arent de Hancloese plaatste de pannen op het O.L.Vrouwkoor. Het metsen van een gevel kostte Rogier de Schietere en zijn zoon 13 dagen werk, en ze werden daarbij geholpen door Joos vande Walle; twee dagen lang werden stenen gereinigd en een muur gesloopt. Daar we de mening toegedaan zijn dat bij de brand van 1533 vooral de daken getroffen werden, lijkt het ons logisch dat het afbreken en heropbouwen van muur en gevel betrekking hebben op een beschadigde topgevel. De herstellingswerken sleepten aan en overtroffen de daartoe beschikbare geldmiddelen, zodat het gebouw er vanbinnen bedenkelijk uitzag. Om die reden ging men bij de deken ten rade, met het verzoek nog drie jaar mis te mogen lezen in de nog niet gewijde kerk. Of de kerk volledig heringericht werd, blijft een open vraag, gezien de rampzalige toestand van onze gewesten tijden de tweede helft van de 16e eeuw. Tot 1577 bleef het betrekkelijk rustig te St-Eloois-Vijve, doch daar kwam verandering in toen opstandelingen de kerk binnendrongen en er gewaden roofden; een kleermaker in Wakken leverde fijn lijnwaad om << habyten te maecken duer dat die vande rebeele gherooft waeren >>, en voor de pastoor, die bijzonder op zijn goede was, bouwden Pieter van Westackere en Rogier de Ceininck een << slaapsecreet >>. Deze maatregel bleek niet ongegrond, daar de kerk in 1580 door Gentse rebellen overvallen en erg beschadigd werd, << volledig verwoest >>, schreef de deken in zijn visitatieverslag van 1609, hoewel dit laatste overdreven lijkt. Ogetwijfeld waren de daken geheel ingestort, de vensters stukgeslagen, het interieur versplinterd, doch het opgaand metselwerk bleef ongetwijfeld overeind. Wellicht kan men spreken van een dakloze ruine, en de ergste vijand was niet zozeer de ronddwalende rebel, doch veeleer degene die puin gebruikte en wegsleepte waar zich de gelegenheid voordeed. Dit gebeurde in Vijve, want uit een proces van 1603 blijkt dat Pieter Martens puin uit de kerk, nl zerken, stenen, ijzer en balken geroofd had en per schip weggevoerd om ze elders te verkopen. Zijn erfgenamen werden veroordeeld tot het betalen van 800 gulden boete. Zo goed als kwaad het maar kon trachtte men in de erg toegetakelde kerk de diensten gaande te houden en lapte men met geringe middelen op wat maar mogelijk was.De kerkrekeningen van 1594-95 en 1596-1597 bewijzen dat de kerk opnieuw in gebruik was, want men veegde het gebouw, werkte aan de zolder en kocht eikenhout voor het maken van kepers op de beuk van de benedenkerk; de bovenbouw van de beuk werd dus blijkbaar vernieuwd. Ondanks de bouw van een fort in het dorp bleef de toestand onrustig, zodat er geen << ghulde >> gehouden werd << ome de passaige vanden orlogsvolck >>; het geleden verlies werd goedgemaakt door de verkoop van giften, geschonken door vrome pelgrims. Alle middelen werden aangesproken om gelden bijeen te halen voor de meest dringende herstellingen; men slaagde erin een octrooi te verkrijgen, waarbij toegestaan werd een taks te heffen op het tappen van bier en het schenken van wijn gedurende de periode 1600-1603. Met de opbrengst ervan betaalde men de schaliedekkers Jan Tratsaert en Allaert Rosman, die in 1597 de daken van de zijbeuk vernieuwden; verder bekostigde men het hangen van twee kerkdeuren. Op 21 oktober 1601 kreeg glazenmaker Rogier de Caluwe opdracht tot het plaatsen van vier vensters in het hoofdkoor en het leveren van 10 << witte >> vensters; het volgende jaar liet men een groot venster boven de ingangsdeur dichten. Volgens de kerkrekening 1612-1615 kregen enkele inwoners omwille van overtredingen boetes ten voordele van de kerk opgelegd; bovendien stemden baljuw en schepenen er mee in dat << de schueten ende visscherie van de steenbrugge >> 9 jaar lang ten goede van de kerk zou komen, en van de grote tiendheffer in Doornik kreeg men de opbrengst van twee jaar tiendpacht. Toch sleepten de werkzaamheden aan; in 1596-1597 pleegde Jan vande Scaghen overleg met de loodgieter en de schaliedekkers, en voor levering van materialen in 1603 sloot de kerk een rente af van 4 pond grote vlaams, uitgezet tegen de penning 16 bij Joes Coudsere in Kortrijk. In 1609 was de middenbeuk volledig hersteld, hoewel er nog geen vloer was; wel was men erin geslaagd een grote klok tijdens de onlusten verborgen te houden, en die hing nu terug in de toren. Op 15 juni 1613 werden twee altaren gewijd, zodat de kerk theoretisch weer voor de diensten geschikt bevonden was; het betrof het hoogaltaar, toegewijd aan St-Elooi, en het O.L.Vrouwaltaar, opgesteld in de zijbeuk. In werkelijkheid bleek de toestand verre van schitterend daar sommige vensters nog met stro gedicht waren en er lag niet eens een vloer. De omheining van het kerkhof was ingestort en de sakristie was bijzonder armtierig. Een doopvont bleek weggeborgen in een kast, sommige gewaden waren tot de draad versleten en andere ontbraken; er was slecht één niet verzilverde kelk. In 1615 was de toestand in zoverre verbeterd, dat er reeds vensters geplaatst waren; op 13 juni 1617 stelde men in het armtierige kerkinterieur vast dat het koor reeds gevloerd was. Twintig jaar waren voorbijgegaan, en men was er niet eens in geslaagd voor een behoorlijke kerk te zorgen; gebrek aan middelen, onverschilligheid of beide? De 17e eeuw bracht geen verbetering in de weinig rooskleurige situatie. In 1636-37 trachte men geld te slaan uit de verkoop van allerlei bouwmaterialen, zoals abeelbomen, een oude trapdeur, hout van het portaaldak en de ingang van het kerkhof. Wellicht werd de kerk in 1645-1646 geplunderd, want ze werd door de Fransen gebruikt als hooi- en stroschuur voor paarden. Door de opgelopen schade aan de gewassen, kregen de huurders van kerkgronden een vermindering toegestaan. In 1655-1656 werd huurvermindering toegestaan aan de pachter van een tiend, die geld moest betalen aan Franse soldaten en bovendien zijn veldvruchten zag vernielen; om deze reden liepen de inkomsten uit de verpachting van kerkgoederen fel terug in 167-1668. In 1678 kreeg het dorp bezoek van de Fransen die 40 huizen plunderden. In 1685 kwamen de verantwoordelijke tiendheffers op bezoek om het kerkgebouw te inspekteren; bij die gelegenheid werd beslist het vervallen koor te herstellen tijdens de komende winter. Op 10 augustus 1687 kwamen twee deskundigen, nl timmerman Jan Bouckaert en Pieter van Heye, deken van het schaliedekkersambacht van Kortrijk, het dak inspekteren. Daar stelden zei een schade van minstens 50 pond grote vast en ze bestatigden dat de loden goot tussen het hoogkoor en het O.L.Vrouwkoor (d.i. de noordbeuk) over een lengte van 50 voet weggerot was; van de goot tussen middenbeuk en noordbeuk bleef dus niet veel meer over. Bovendien diende het hout van het beukdak vernieuwd te worden. Alleen reeds voor schalies en nagels was 8 pond grote nodig, en voor de aankoop van nieuw lood diende 3 pond grote voorzien te worden. Of deze herstellingen uitgevoerd werden, betwijfelen we, daar de toestand sterk verslechterde; van 1688- tot 1697 woedde de 9-jarige oorlog die zoveel ellende over onze streken bracht. Daarom vluchtte Frans van Daele het << kercke goedt >> naar Kortrijk, en reeds op 27-18 augustus 1689 kampeerden de geallieerden in het dorp, waar in mei 1690 troepenbewegingen gesignaleerd werden. Van september tot 8 oktober 1691 strekte zich een legerkamp uit tot aan de kerk, en voor de uitbouw ervan werden 1000 arbeiders ingezet. Van 5 tot 17 augustus 1693 kwamen de geallieerden er opnieuw kamperen, met talrijke extra uitgaven als gevolg voor de inwoners. Ook de kerk kreeg ongewenst bezoek, toen de Fransen in 1694 Vijve binnenvielen en er de kerk openbraken, waar grondig geplunderd werd. Om verdere onheil te voorkomen, bracht men de ciborie in 1695 in Gent in veiligheid. Nog jaren lang bleef men worstelen met de financiële gevolgen van de oorlog, want in 1698 bleek de kerkrekening zes jaar ten achter, en van de opbrengst van de verkoop van kerkhofbomen, verkocht zonder toestemming van de bisschop, was geen spoor te bekennen. Een hevig onweer richtte in 1703 schade aan het dak, dat op verschillende plaatsen ontbloot was, zodat de mensen de mis niet meer in het droge konden bijwonen; daar de tiendheffers niet tot herstel bereid waren, eiste de wet van Vijve de inbeslagname van hun tiend. Nieuwe moeilijkheden tijdens de Spaanse Successieoorlog (1701-1713); in 1710 ontplofte een met buskruit geladen schip op de Leie, waardoor de daken en de vensters lelijk toegetakeld werden. jaren na de oorlog, in 1723, werden vragen gesteld i.v.m. het onwettig omhakken van de kerkhofbomen, waarvan verondersteld werd dat ze tijdens de oorlog gebruikt waren voor de aanleg van een brug. Tijden het heen-en weer trekken van de legers i.v.m. het beleg van Kortrijk, werden het St-Eloois- en het Leucketiend (in desselgem) in 1743 grondig door soldaten << gefourageerd >>, zodat hun opbrengst verloren ging. In 1752 voerde men werken uit aan de kerk; meester-metser Gillis Berteyn brak de kerkkelder af en vulde hem op. Hij legde een nieuwe vloer tot in het portaal, waar enkele banken afgebroken werden, en voor de deur bouwde hij een toegangsweg van kasseien. Waar nodig herstelde hij de kerkmuur en hij werkte ook aan zuilen en O.L.Vrouwaltaar. Op 11 juli 1977 bezocht de bisschop van gent de kerk, waar hij vier altaren aantrof, nl. twee draagbare en twee die hij op die dag wijdde; het hoog- of St-Elooisaltaar en het O.L.Vrouwaltaar in de zijbeuk. Tijdens de Franse bezetting aan het eind van de 18e eeuw werden de klokken door de Fransen geroofd en vervangen door een klokje uit Bissegem; op 27 oktober 1798 bestormden vier kompagnies << brigands >> de gemeente, bezetten de kerk en de kerktoren, en plunderden de plaatselijke rijkswacht. De kerk vergroot in 1899-1900, werd tidens de leieslag van mei 1940 erg getroffen; 8 bommen vielen op de toren, waarvan de spits beschadigd werd. Het platform boven het klokkenstoel was vernield en het torenhuis doorschoten. Een der beuken was beshadigd en het hout en zink boven de middenbeuk vernield. Op de daken vielen niet minder dan 12 granaten en de toegangs deur en de vensterboog waren erg toegetakeld. Onder leiding van de Kortrijkse architekt K. Algoed werd een grondige restauratie uitgewerkt en op 7 april 1959 aanbesteed.
Bron: "De Zuidwestvlaamse Parochiekerken" deel 2 door PH. DESPRIET
kinderen die de "lering" of het kerkelijk onderricht bijwoonden, werden namens de dorpgemeenschap met "prijzen" bedacht. De Kortrijkse Recolleten kwamen tijdens de 17e eeuw regelmatig,o.m. op het feest van St-Eloooi, prediken, doch in 1773 werden ze verzocht een stuk voor te leggen, waaruit bleek dat ze hiervoor gemachtigd waren door de bisschop van Gent. In 1773-1774 waren het de capucijnen die de passie predikten. Tot het kerkpersoneel behoorde de koster; die gelastte zich in 1503-1504 met het assisteren inde << ghulde messe >>, het stellen van het kerkuurwerk, het reinigen van de ornamenten en het vegen van de kerk. Verder begeleide hij in 1669-1670 de pelgrims. De hondenslager verkreeg jaarlijks een paar schoenen als vergoeding; in 1612-1615 ging het om << Woudere die de honden uut de kercke smyt >> en in 1685-1686 om Michael van Troys. Kerkbaljuw Loys Vermeersch was in het zelfde jaar belast met het aansteken van de kaarsen. Naar aloud kerkelijk gebruik wijdde de pastoor op O.L.Vrouwlichtmis de kaarsen, en op Palmzondag de palmen, die uitgedeeld werden aan baljuw, koster, wethouders en kerkmeesters.In 1612-1615 werden "maagdenkaarsen" genoemd, in 1714 een paaskaars van drie pond. In 1741 leverde de Waregemse wasmaker Pieter Biebuyck "flambeeuwen" aan burgemeester, schepen en griffier << tot versierynghe van het hoogweirdigste inde processien >>. De koster luidde de klokken voor de << middelmesse >> op Sakramentsdag en de octaaf, St-Elooisdag, de ommegangen en de hoogdagen. Soms luidde men ten teken van openbare rouw n.a.v. van het overlijden van gezagsdragers; toen de koning in 1663 overleed, werde tijdens het luiden een persoon gekwetst. In 1764 gaf de deken opdracht driemaal per dag te luiden, een bevel dat in 1766 nog niet opgevolgd was. Vier jaar later luidde de koster de << beddeclocke >> 's morgens, 's middags en 's avonds; volgens een verklaring van de pastoor in 1773 gebeurde dit om de devotie van de gelovigen op te wekken. In 1551-1552 droegen de Broeders van Gent de mis op; in 1537-1538 celebreerde de pastoor wekelijks de << ghuldemesse >> en in 1604-1605 las hij iedere dinsdag een bijzondere mis. Tijdens zijn bezoek van 4 oktober 1713 sprak de bisschop van Gent met de baljuw over een stichting van 12 missen per jaar, die elke 7e dag van de maand werden gezongen, telkens met een uitdeling van 10 gulden, in brood gebakken , aan de behoeftigen. Daarbij verwees de bisschop naar een memorietekst, aangebracht op een marmeren steen in de kerk. Door het laatste weten we dat het om een zgn. << Schauwendaelmissen >> gaat, die tussen 5 en 9 oktober 1641 gesticht werden door ridder Augustin de Baynast, een stichting waarvoor Marquis de Sevigny op 22 september 1703 bijkomende schikkingen trof. De stichtingssteen met wapenschild is nog te zien in de sakristie. Reeds in 1503-1504 telde men 12 jaargetijden met de brooddeling aan de armen; naar aanleiding van het jaargetijde van Jan de Smedt, Heer van Potegem (een heerlijkheid in Waregem) deelde men 1 pond par koren, in brood gebakken, uit aan de armen die de jaarmis voor zijn zieleheil bijwoonden. In 1503-1504 was er sprake van de aankoop van << crucoucke >> en << krackelinge >>. Bijzondere feestdagen waren uiteraard St-Elooisdag, St-Vincentiusdag, H. Sacramentsdag, Pasen, Kerstdag en Palmzondag. Op Sacramentsdag werden de klokluiders op een trktaat onthaald, op Kerstdag viel deze eer te beurt aan de Broeders. Op de zondag na 16 juni herdacht men het feest van het scapulier. Op die dagen ging de processie uit, waarbij men het beeld van O.L.Vrouw en de relikwies van St-Elooi en St- Rochus meedroeg. Ook leverde men << meyen to ciraet vande kercke >>. In 1713 bezat de kerk niet eens een relikwie; in 1766 kon men de authentieke relikwie van St-Elooi uitstallen en aan de deken bijzondere dokumenten voorleggen. In 1788 bezat men een relikwie van St-Rochus. Op 9 februari 1666 gaf de bisschop van Gent toelating tot de oprichting van het broederschap van het H. Scapulier, van O.L.Vrouw; paus Clemens X bevestigde in 1674 alle broederschappen van het scapulier, en op 2 mei 1677 verbonden de wethouders er zich toe de paters een jaarlijkse vergoeding te betalen voor arbeid en dienst i.v.m. deze verering; van zijn kant moest de pastoor beloven de paters << die maendelijkx sullen commen tot onderhout vande devotie van het broederschap vanden Schapulier van Onse Lieve Vrouwe de monte Carmeli >> in zijn huis op een maaltijd te vergasten. In 1680 kocht men stof en lint voor het scapulier, en met geld uit de offerblok van St-Elooi betaalde men in 1728 twee bullen van het scapulier aan de Recolleten. Van 1804 dateerde de broederschap van de Gedurige Aanbidding. Reeds vroeg was de kerk van St-Eloois-Vijve een bekend bedevaartsoord; toen Marie Van De Putte uit Bossuit, weduwe van Jan Stalins, in 1528 overleed, maakte men 8 pelgrimstochten voor haar zieleheil. Een der bezochte plaatsen was Vijve. De talrijke pelgrims werden door de koster begeleid en ze lieten vaak geldelijke giften achter in de offerblokken in de kerk; in 1669-1670 leverden de blokken van O.L.Vrouw en St-Elooi resp. 13 en 37 pond par. op. Hoogtepunten van het kerkelijk jaar waren 25 juni (zomer) en 1 december (winter), feestdagen van St-Elooi. Aan mensen die op die dag de kerk bezochtenwas een bijzondere aflaat toegestaan, o.m. in 1680-1693 toegestaan door de Paus; de aflaat werd in Gent afgehaald en kostte 10 pond par. Op 26 juni 1743 verleende paus Benedictus XIV een volle aflaat, en op 20 mei 1759 kon men opnieuw één bemachtigen. Op 15 december 1774 stond paus Clemens XIV de zoveelste aflaat toe, en die werd op 3 februari in ontvangst genomen tegen een vergoeding van 1 pond grote voor bemiddeling van bewezen diensten. In 1636-1637 sierden de vrouwen het dorp en de kerk; jonge meisjes stapten in het wit gekleed mee in de processie, terwijl de pelgrims << commende den heylighen eligius dienen >> kaarsen en nagels offerden. Veel van deze mensen waren samen met hun paard op de plechtigheid aanwezig. In 1643-1644 werden de vaandeldragers op een traktaat vergast, in 1763 was het de beurt aan de zangers van de sacramentsmissen, opgedragen tijdens de oktaaf. De koster kreeg in 1663-1664 bier toebedeeld voor zijn prestaties. Jan Espel leverde in 1720 << meyen >> voor het versieren van de kerk op de feestdag. Tijdens de oktaaf van 1739 werden de gelovigen gezegend met de relikwie. In recentere tijden werd de heilige vooral aanbeden tegen kinder- en bloedziekten, de << koeke >> aan het hart, nagelgaten, oude man....enz Trok de zondag na 25 juni veel bedvaarders, dan is de devotie nu sterk teruggelopen.
Tekstbron: "De Zuidwestvlaamse Parochiekerken" deel 2 door PH. DESPRIET
Dit klein straatje dat uitkomt aan de leie noemde men "Tol", omdat in vervlogen tijden de schippers daar tol moesten betalen. De huisjes zijn jammergenoeg voor enkele jaren afgebroken.
De leye ligt zo stille,alsof van staal ze zou bedegen, van louter staal en stijfheid zijn, zoo blauw en, allerwegen, zoo glad is en zo effen en zoo bloot zij nu. De winden en roeren niet of, roeren ze, geen speur en is te vinden, geen asemtje op de leye ervan, die staal is onberoerd, en alletwee mijne ogen tot aan Harelbeke voert.
de leye kapt mij 't kezzelspeur niet af nu, en heur plasschen en komt tot voor mijn voeten niet den trakelwegen wasschen; ze' n slaat geen' witte kladden op en neére, alzoo de rossen die, schuimende, in de stringen van de wagens hossebossen; maar stille ligt en lusteloos ze omleege...stille staat er Anneken, het maantje in, dat zijn' schapen gadeslaat.
Noch nacht en is noch dag geheel en gansch het: tusschen beiden kan hofgebouw en boomgewas ik zien en onderscheiden, die omgekeert in 't water staan; zoo schuren doen en schelven en schepen uit de Zuiderzee, vol vlas, - en 's lochts gewelven, die zeggen: 'komt en kijk, o mensh, naar ons: met al u macht, ge'n kunt niet dat de leye kan, bij 't vallen van de nacht
't Is hier zo rustig 's morgens vroeg, staande tot over de knoesels in 't natte gras achter een oude hulsthage en starend door een web van diamanten, gespannen tussen de takken van een wilde vlienderstruik, een struik die ik ruik. wijl 't geluchte den einder met zonne overgiet en ik,... ik die geniet. 't Is rustig en toch hoor ik zovele,... 't gorgelend kwaken van een puit amper uit zijn morgendromen. 't Lichte lisp' len der bla' ren van de bomen, een fladderende liester die schichtig uit de hage schiet recht naar de top van een scheve populier, om hoog in diens kruine tierelierend zijn morgenlied te laten galmen over de dampende weiden. Ik hoor de mussen 't jielpen in koor, wat als een vloed klinkt in mijn oor vergeleken van het verfijnd stemmeke van een dartele leeuwerik, die immer hoger opstijgend, vleugelschuddend zijn dankgebed over de vlakte stuurt, tot hij nog slechts een stipje is, een punt, ... dat aankondigt een nieuwe dag in het zo rijke landelijk schoon, van 't Vlaamse Vlaanderen, waar ik woon
Van oktober 2004 zijn er werken aan de gang in de dorpskom, en tegen eind mei 2005 moet de brug 90cm omhoogegesen worden om grotere containerschepen te kunnen laten onderdoorvaren richting de nieuwe containerterminal langs de leie op het grondgebied Wielsbeke. 2400 ton beton omhoogduwen een hele klus.
De man die achter de naam Maryflor schuilgaat is te te bescheiden en te wijs om zichzelf en zijn dichtwerk te overschatten. niettemin verenigt hij in zijn verskunst de eigenschappen waardoor de poëzie van alle volkeren en tijden gekenmerkt blijkt: een innige verbondenheid met wat rond hem aanwezig is, omdat hij het als symbolische uitbeelding van zijn persoonlijk leven en zijn ervaart, en daarbij aansluitend zijn liefde voor de taal, zoals ze door het volk van zijn streek gesproken wordt. De wereld die hem tot schrijven bezield buiten en in hem. Het is in de eerste plaats de natuur. Niet zo zeer in haar monumentaliteit of mateloos geweld, maar veeleer in haar alledaagse verschijning. Een blaatje dat uit een boom naar beneden dwarreld, een zwemmende karper, een schetternde merel, maar ook de zon en het veraf glanzende sterrelicht. Een tweede inspiratiebron ligt in zijn vaderlandsliefde, het wel en wee van eigen volk, in een nooit aflatende strijd om zijn voortbestaan gewikkeld - en daarbij aansluitend zijn vertrouwen in de zin van alle dingen, geboren worden, groeien en sterven, omdat hij in God geloofd. Een bijzondere aandacht verdiend zijn taal. Niet de gestandardiseerde literatuurtaal van vroeger en ook niet het modern woordgebruik, dat zijn verstrengeling met de volksspraak prijsgegeven heeft, een taal die slechts communuctiemiddel geworden is en steeds verder van haar scheppend genie vervreemdt. Maryflor speelt gaarne met het woord, zoals de volksmens, die meer begaafd dan anderen, innerlijk dieper leeft en poogt wat hij weet of vermoed, bezit of verlangt, vreest of looft, door middel van een persoonlijk woordgebruik uit te drukken. Wie zijn werk meelevend en meescheppend leest, zal onder de bekoring van zijn levensechtheid en drang naar waarheid en schoonheid komen. André Demedts
Ps: Maryflor (Flor vanlerberghe) is veel te vroeg van ons heengegaan.
Ik wil in mijn gedichten alleen de weg van de eenvoud bewandelen, begrijpend blijven, zodat ze direkt aanspreken. Dit wil nog niet zeggen naiëf, mijn bedoeling is vooral de sloot te dempen die ligt tussen het volk en de artistieke scheppingen in het algemeen. De Poëzie mag alleen iets zijn wanneer ze voor en door de doorsnee mens begrepen kan worden. Daarom verkies ik de eenvoud boven het << mysterieuze >> van een boven zijn stand levende poëziewereld. Naiëf ? ... misschien ! ... maar gelukkig.
Stille was 't er toen stille om en d' rom beemden, bilken,bomen oevergroen, weiden, velden vredig stom.
Stille 't vlieden van de stroom met het ruisend ranke riet helder water, nu een droom vissen in de Leie ? Kent men heden niet
De schrille stoomstoot van het rootbedrijf de houten vlasboot langs den trakel een ketserspeerd zo oud en stijf stapvoets stappend stoer spektakel.
Vergeten 't lis en 't kallemoes synoniem aan bekenboorden. Angstjagend nu 't geroezemoes voorbij, de rust en kalme oorden.
Wat is er toch in dit gebied daar langs die gouden ader verwoesting der natuur geschied in 't plan van 't ekonomisch kader.
Herinner U de stilte, 't groen en 't visrijk water de keien op de trakel en 't oude ketserpeerd. Al zijn we nu niet zoveel jaren later en is, o mens, uw rijkdom weerd
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
Een vergissing is geen nederlaag waneer ze uw horizon verijkt.
Het sperma van de auto doodt de eicel van de natuur.
De groene struiken langs de autostrade zijn als siernagels van een doodskist.
Verdronken in het bier, is het verstand aan de zatte kant.
Wanneer zal men eens ophouden met de eerlijke uit te zuigen en de uitzuigers te verheerlijken.
Maryflor
DE VIJVEROEVER
Roerloos, rimpeloos bij morgenrust zie ik tussenwaters, glibberig glimmend, staartsturend, zachtjes klimmend gaan naar boven. Hap... wat zuurstof !... of is't om god te loven !... Kwak,... een halve draai, en dan rustig zwemt de karper tussenwaters, achterlatend rimpelende cirkels uitdeinend op de vijveroever, tot weer alles wordt, roerloos, rimpeloos bij morgenrust
Maryflor
DE DIENAAR
O mocht ik maar u dienaar zijn o muze van de geest. 'k Zou alles kunnen zien wat altijd zuiver is geweest wat niet is opgebruikt of weggeconsumeerd. De Zon, de Maan, de Sterren. De morgenstond met rode zon en 't mistig front dat lavend denkt het nijgend gouden graan, de malse grond. De noenstond met felle zon haar korte schaduw in het mulle zand, de kleine speelse liefdesvrucht aan vaders hand, de tederheid van vrouw en man hun vaste ondergrond. De avondstond met groet der koperen maan en aan bezinning toe want mens en de natuur zijn moe, de rust die wacht op 't slapen gaan in zachte sterrennacht en ik,... O mocht ik maar uw dienaar zijn.
Maryflor
GLITTERGLANS
Zeg sterre daar zo verre, hebt gij een ziel vanbinnen zodat gij God kunt minnen. Of is u zijn maar schijn, uw blinken, opgeblonken faam en ijdelheid u naam ?
Maryflor
Avond
Om mijn weemoed te genezen heb ik voor het slapengaan 'de twee wezen' eens herlezen, helemaal, van voor af aan.
Droevig heb ik zitten huilen om hun beider droevig hert, alhoewel ik goed besefte dat the end toch happy werdt.
Toen het uit was heb ik zachtjes mijn gebeden opgezegd, vlug een Vlaamse Leeuw verwekt en mij maar naast mijn vrouw gelegd.
Terwijl ik borstel mijn knabbelgarnituur en de resten van het maalwerk spuw en spoel met zacht gevoel, nog even mijn smaaklap laat glijden over de witte toetsen, luister ik de morgenmoeheid weg in een bolero. dag mooie dag... dag Ravel
Maryflor
DE OUDE BOOM?...OF DE EENZAAMHEID
Hij droomt, de sterke, stoere boom zijn domme oude dwaze droom te praten ooit bij dag en dauw met 't oude, scheve schuurgebouw. Hij fluisterd, loom en lisp'lend stil dan fel en warm, of ijzig kil in weer en wind en wiegend nijgen, maar d'oude schure,... zij blijft zwijgen. hij waait en wiegt en wuift wijl boven 't wolkendek verschuift, al schudt hij stam en tak en loof de oude schure,... zij blijft doof. Hij hoopt, de stramme oude boom, dat op een dag en zonder schroom de schure hem kan antwoord geven, want hoop en droom doet eeuwig leven.
't Is goed in 't eigen hert te kijken Nog even voor het slapengaan Of ik van dageraad tot avond Geen enkel hert heb zeer gedaan;
Of ik geen ogen heb doen schreien, Geen weemoed op een wezen lei; Of ik aan liefdeloze mensen Een woordeke van liefde zei.
En vind ik, in het huis mijns herten, Dat ik één droefenis genas, Dat ik mijn armen heb gewonden Rondom één hoofd, dat eenzaam was...;
Dan voel ik, op mijn jonge lippen, Die goedheid lijk een avond- zoen... ... 't Is goed in 't eigen hert te kijken en zo z'n ogen toe te doen.
Alice Nahon
Zuster Immaculata die al vier en dertig jaar verlamde oude mensen wast, in bed verschoont, en eten voert, zal nooit haar naam vermeld zien. Maar elke ongewassen aap die met een bord: dat hij vóór dit, of tegen dat is, het verkeer verspert, ziet 's avonds reeds zijn smoel op de tee vee. Toch goed dat er een God is.
Gerard Reve
De aarde bloedt
De aarde bloedt een grote wond geslagen door haat en angst
volken huilen worden gemarteld uitgemoord kinderen vertrapt
Hoe lang nog en waarom al dat leed die zwarte tranen?
Ina Emmink
Zinloos al dat geweld
Overal liggen lichamen die wachten op een graf omgekomen voor de vrede. Straks ligt hij op een veld dat vol staat met graven allemaal hebben zij hun leven zoals velen voor hen dat deden
Velden vol met littekens elk kruis heeft zijn eigen verdriet één schot maakt een eind aan zijn leven één schot, meer waren het niet.
Velden vol met herinneringen waarvan al velen zijn vervaagd en anderen weer diep weggestopt maar onverwachts komt het weer naar boven.
Velden vol met pijn woede, angst en agressie ongeloof, boosheid en haatgevoelens over zoveel verspilde levens.
Velden vol met stilte omdat woorden tekort schieten daar worden minuten uren en maanden vergaan tot jaren. Velden vol met gedachten aan hen die daar liggen die in blind vertrouwen ons land wilde verdedigen.
Een wereld vol met monumenten die ons herinneren aan al die oorlogen gevoerd om vrede te bereiken. Ik vouw mijn handen en bidt tot God maak alstublieft een einde aan al die momenten van zinloos geweld!
Klaas van Eijbergen
Een oud vrouwtje op haar knieën ziet vaak verder dan een theoloog op zijn tenen.
Gebeden veranderen de wereld niet, maar ze veranderen mensen en mensen veranderen de wereld.
Schweizer
Alleen de woorden die we samen
Alleen de woorden die we samen vinden, zijn verstaanbaar. Alleen de weg die we samen gaan, heeft een doel. Alleen het doel dat we samen delen, is bereikbaar. Alleen de vrede die we samen maken, wordt wereldwijd.