WELKOM
Foto
Inhoud blog
  • Dagboek 1933
  • Ingelepeld
  • De reis van onze genen
  • De opgewekte nihilist
  • De meeste mensen deugen
  • De goedheidsparadox
  • De eenzame eeuw
  • De gouden draad
  • De geschiedenis van de slavernij
  • Werk. Een geschiedenis van de bezige mens
  • De mens
  • Grote verwachtingen
  • Wat bomen ons vertellen
  • De barbaren
  • Eeuwen van duisternis
  • Terug naar de feiten
  • Focus AAN/UIT
  • De mythe van de moederliefde
  • Het bestverkochte boek ooit
  • Het menselijk getij
  • 250 jaar over misdaden en straffen. Cesare Beccaria
  • De waarde van alles
  • De opkomst en ondergang van de dinosauriërs
  • Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie
  • De zijderoutes
    Zoeken in blog

    Categorieën
    Voor u gelezen
    over mens en maatschappij
    13-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een heel klein beetje oorlog
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DE SOIR, E., Een heel klein beetje oorlog. Omgaan met traumatische ervaringen. Tielt, Lannoo, 2006, 323 pp. – ISBN 90 209 6517 4


    Het zal je maar overkomen: je raakt betrokken bij een brand, een ernstig ongeval, een overval. Op een dergelijke niet-normale gebeurtenis reageren mensen normaal: ze raken in shock en houden er naderhand meer of minder traumatische herinneringen aan over. Om de soms zeer ingrijpende gevolgen van dergelijke ervaringen te beperken, dienen mensen deskundig opgevangen te worden. Bij zo’n schokkende gebeurtenis zijn altijd twee partijen betrokken: de getroffenen en de hulpverleners. Dit boek richt zich tot beide.


    Erik De Soir is de grondlegger van de FiST of het Fire-Fighter Stress Team. Hij heeft een jarenlange ervaring als crisispsycholoog. Dit boek is gericht aan mensen die door een traumatische ervaring zijn getroffen en ook aan de hulpverleners.


    De uitgangsvraag luidt: hoe kan je jezelf of andere mensen helpen bij de doorwerking van traumatische ervaringen? Tijdige goede opvang door niet-professionelen is immers goud waard. Getroffenen én hulpverleners zijn het best geholpen met natuurlijke opvang, die meestal voorhanden is in hun natuurlijke omgeving. Fouten die gemaakt worden in de eerste momenten na de confrontatie met een emotioneel schokkende gebeurtenis, blijven dikwijls nog zeer lang hun negatieve invloed op de getroffenen uitoefenen en leiden tot buitensporige en oppervlakkig beschouwd onbegrijpelijke gedragingen.


    Meteen wil de auteur wil ook de psychologische begeleiding bij dergelijke gelegenheden relativeren en demystificeren. De plaats van professionele hulpverleners is niet in de eerste lijn.

    Dit boek geeft een kort overzicht van de verschillende vormen van crisisopvang bij getroffenen en hulpverleners. Het omvat drie delen.

    In het eerste deel staat De Soir stil bij de effecten van emotioneel schokkende en/of traumatische gebeurtenissen en interventies en de wijze waarop ze soms moeilijk bespreekbaar zijn.

    Het tweede deel gaat uitvoerig in op het verwerken van een traumatische ervaring. Die kan je vergelijken met een ingewikkelde puzzel, die rustig met alle betrokkenen weer in elkaar gelegd moet worden. Dit is zowel een cognitief als emotioneel proces. In het boek worden de belangrijkste methodes hiervoor inzichtelijk voorgesteld en uitgewerkt.

    In het derde deel tenslotte wordt de methode van psychologische debriefing, specifiek voor hulpverleners, voorgesteld en besproken. In dit deel wordt de nadruk gelegd op collegiale ondersteuning, een waardevolle invalshoek en methode die ook in andere werksituaties haar sporen heeft verdiend maar nog te weinig wordt aangewend.

    Vijf waardevolle bijlagen en een uitgebreide bronnenlijst completeren het boek.

    I

    k heb het geluk gehad tot nu toe weinig ingrijpende traumatische ervaringen mee te maken. Daarom was de inhoud van dit boek vrij nieuw voor mij en meteen heel leerrijk. In de eerste plaats heb ik kennis gemaakt met een aantal begeleidingsmethodes bij crisissituaties. Zij waren mij niet geheel onbekend, want elementen ervan worden ook gebruikt in andere begeleidingssituaties. Ik heb er ook een aantal inzichten kunnen opfrissen, met name over de reactie van mensen op een plotselinge schokkende gebeurtenis. Het heeft mijn begrip voor de soms buitensporige gedragingen van slachtoffers lang na de feiten verdiept.


    Wat mij sterk heeft aangesproken is de wijze waarop De Soir de hulpverleners – brandweermannen, ambulanciers, politiemensen, spoedartsen en –verplegers – als mens benadert en beschrijft. Een buitenstaander heeft eigenlijk weinig voeling met de wereld van de hulpverleners. Hun idealisme en persoonlijke betrokkenheid bij de slachtoffers blijft voor ons meestal verborgen achter een stoer en onaantastbaar uiterlijk. Zelden wordt hun inzet openlijk erkend, vaak wordt o.a. in de pers alleen gesproken over wat fout gelopen is, in veel gevallen buiten hun eigen toedoen. Daarom alleen al is het boek het lezen waard.


    Eric De Soir heeft zijn boek geschreven als een brief. Hij spreekt de lezer als getroffene of hulpverlener rechtstreeks aan. Wij kunnen allen op een bepaald moment slachtoffer en/of getuige zijn van een emotioneel schokkende gebeurtenis. Ook wie (nog) aan de zijlijn staat kan er veel uit leren.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zolang er leven is is er DNA
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    KERSSEMAKERS, J., Zolang er leven is is er DNA. Niet te populair en niet te wetenschappelijk. Utrecht, Gogher Publishers, 2005, 110 pp. – ISBN 90 5179 243 3


    Joost Kerssemakers is docent biologie. Hij wou een goed toegankelijk boekje schrijven over erfelijkheid. Om de toevloed aan publicaties over dit onderwerp goed te begrijpen is immers voorkennis vereist, waarover de meeste mensen niet beschikken. Dit dunne boekje moet deze lacune opvullen. Een lovenswaardig initiatief, want het gaat over ingewikkelde materie die licht verkeerd begrepen kan worden.


    Kerssemakers slaagt er volgens mij echter niet in om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Zijn betoog mist de broodnodige structuur die werkelijk inzicht kan verschaffen in de aard en werking van erfelijkheid. Een duidelijke (decimale) indeling had hier veel soelaas kunnen bieden, bijvoorbeeld over de functies van eiwitten of proteïnen.


    De tekst zelf is ook ongestructureerd, mist bindteksten en is en doorspekt met irrelevante informatie (bijvoorbeeld dat de auteur in een quiz een vraag over dit item correct beantwoordde). Het taalgebruik is slordig en verwarrend. Een voorbeeld: “Veel cellen hebben geen speciale functie maar eigenlijk hebben ze die wel: ze kunnen zich delen.” (p.24) Een ander voorbeeld: “De erfelijke informatie zit hem dus in het DNA.” (p.43)

    Afbeeldingen hebben vaak betrekking op zaken die pas in een volgend hoofdstuk worden besproken. Voorbeelden worden niet functioneel aangewend, en er wordt al te vaak verwezen naar een latere uitwerking. Soms worden afkortingen gebruikt die een onkundige lezer zeker niet kan begrijpen.


    Kortom: ondanks de aanbevelingen op de achterflap is dit boekje absoluut geen aanrader. Het  geeft de indruk dat het snel in elkaar geflanst is, een slecht voorbereide les biologie. Ik kan mij niet voorstellen dat een lezer zonder enige voorkennis hiermee echt kan leren hoe erfelijkheid werkelijk in elkaar zit.


    ©  Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nacht en ontij
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    EKIRCH, R., Nacht en ontij. Een geschiedenis van het duister. (Vert. At Day’s Close. Night in Times Past) A’dam, De Bezige Bij, 2006, 397 pp. – ISBN 90 234 1557 4


    Roger Ekirch is hoogleraar geschiedenis aan Virginia Tech. Hij heeft verschillende boeken geschreven over de vroegmoderne periode, meer bepaald over de vroege Amerikaanse en Britse geschiedenis.

    In dit boek, waaraan hij twintig jaar heeft gewerkt, onderzoekt hij de geschiedenis van de nacht en het nachtleven in de Europese preïndustriële samenleving, meer bepaald in de vroegmoderne tijd vanaf de late middeleeuwen tot het einde van de 19e eeuw. De nacht was sinds mensenheugenis al vol demonen, maar vreemd genoeg hadden mensen in de eeuwen tussen Renaissance en Verlichting meer reden dan ooit om de gevaren van de nacht te vrezen.


    In de geïndustrialiseerde maatschappijen, vooral door de uitvinding van het elektrisch licht, werd de afkeer van het donker geleidelijk minder, maar in de eeuwen die aan de industrialisatie vooraf gingen, werd de nacht nog als zeer bedreigend ervaren. Het donker beroofde de mens van zijn gezichtsvermogen. Geen van de andere zintuigen gaf zoveel greep op de wereld. De nacht hulde de bekende omgeving in duisternis, waardoor de gebruikelijke herkenningspunten verdwenen.

    Ekirch maakte voor zijn onderzoek gebruik van zeer diverse bronnen: van brieven, dagboeken, reisverslagen over politionele en rechtbankverslagen tot godsdienstige traktaten en boeken met levensadviezen.


    Het boek omvat vier delen.

    Het eerste gaat over de echte en vermeende gevaren van de nacht in de  vroegmoderne tijd. De nacht was in de vroegmoderne tijd een onheilspellend oord dat werd geteisterd door pestilente dampen, duivelse geesten, natuurrampen (vooral brand) en criminaliteit.


    In een tweede deel onderzoekt hij hoe men in die tijd omging met de gevaren van de nacht. In plaats van de toegankelijkheid te verhogen, namen de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten hun toevlucht tot repressie en verboden, bijvoorbeeld door het instellen van de avondklok. De burger moest zichzelf beschermen, en trok zich terug in verschanste huizen waar occulte praktijken de gevaren moesten bezweren. Wie toch buiten moest, probeerde maximaal gebruik te maken van de schaarse bronnen van licht in de duisternis.


    Toch was de nacht voor veel mensen een mogelijkheid om meer vrijheid te verwerven, en een zekere macht te krijgen over het eigen leven. In de duisternis was er meer privacy en minder sociale controle. Ondanks alle gevaren was er in die tijd toch een nachtleven. Ekirch beschrijft in het derde deel hoe dit er in de vroegmoderne periode uit zag.


    Tenslotte besteedt hij aandacht aan de slaap. Het was zeer leerrijk te lezen hoe moeilijk in die tijd slapen was voor veel mensen. Een interessant stukje gaat over het slaappatroon, dat in de vroegmoderne tijd blijkbaar veel dichter aansloot bij het natuurlijke slaappatroon van mensen dan het huidige. Mensen sliepen in twee fasen, en dit gaf hen meer gelegenheid om dromen en overpeinzingen te noteren. Dit is tevens een verklaring waarom er zoveel dagboeken en persoonlijke beschouwingen zijn overgebleven.


    In het nawoord probeert E. te verklaren hoe de beleving van de nacht en de nachtelijke bezigheden veranderd zijn. Hij onderkent 4 oorzaken: de toenemende rationaliteit door de Verlichting, de groeiende welvaart door de industriële revolutie, de oprichting van professionele politiemachten in samenhang met de staatsvorming en de algemene verspreiding van de straatverlichting.


    Boeken over het dagelijkse leven in vroegere tijden zijn altijd aangenaam en leerrijk. Wij zijn immers geneigd om onze zorgen en opvattingen als absoluut en tijdloos te beschouwen. Kennis van het verleden helpt om die te relativeren en daarmee de mythe van de ‘goede oude tijd’ in zijn ware proportie te plaatsen. Het is ook telkens een gelegenheid om de moderne technologische mogelijkheden beter te appreciëren.


    Het was bovendien een plezier om dit boek te lezen. Het is heel vlot geschreven, en doorspekt met zeer illustratieve voorbeelden. Ik heb er in elk geval van genoten.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Atheologie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ONFRAY, M. Atheologie. De hoofdzonden van jodendom, christendom en islam. (Vert. Traité d’athéologie. Physique de la métaphysique) A’dam, Uitg. Mets & Schilt, 2005, 267 pp. – ISBN 90 5330 458 4


    Als overtuigd atheïst voelt de hedonistische filosoof Onfray zich beklemd door de waarheidsclaims van de monotheïstische godsdiensten. Deze pretenderen universele waarheden te kunnen opleggen over alle aspecten van het leven, ook dat van andersdenkenden en atheïsten. De joods-christelijke opvattingen sturen en bepalen nog altijd onderhuids de politieke en ethische beslissingen in Europa. Deze situatie brengt ook mee dat bepaalde denkers nooit aan de orde komen in opleidingen. Onfray komt hiertegen in opstand. Hij viseert met zijn boek niet zozeer de individuele gelovigen, maar fulmineert wel tegen diegenen die deze godsdiensten vorm geven en in stand houden.


    Zijn uitgangspunt is dat, net zoals de christelijke beschaving de heidense heeft opgevolgd, zijzelf zal opgevolgd worden door een postchristelijke beschaving, die volgens hem atheïstisch moet en zal zijn. Daarom is het nodig dat zich een nieuwe en betere Verlichting aandient, die hij een postchristelijk atheïsme noemt. Hiervoor is een nieuwe filosofische denkrichting nodig, de atheologie, die de theologie moet ontmantelen.


    Eerste aanzet hiervoor is een deconstructivering van de godsdienst en meer bepaald de monotheïstische godsdiensten. Dit is meteen het onderwerp van dit boek. Onfray legt eerst  de kern van de 3 monotheïstische godsdiensten bloot. Volgens hem doen zij alle drie hetzelfde: ze prediken onderwerping, ze verketteren de rede en ze creëren ‘achterwerelden’ door de materiële werkelijkheid te ontkennen ten voordele van een louter ideële en onbestaande werkelijkheid.


    In een volgend hoofdstuk doet hij hetzelfde met het christendom. Dit is volgens hem vooral gebaseerd op fabels over een vage Jezusfiguur, in detail uitgewerkt door een hysterisch neurotische Paulus en vervolgens uitgegroeid tot een totalitaire christelijke staat.

    Alle monotheïstische godsdiensten streven op een of andere manier naar een theocratie. Dit is de derde stap in de deconstructivering. Theocratie is gebaseerd op selectief lezen van de heilige boeken, en staat in dienst van de vernietiging van het leven. Als goede Fransman gebruikt Onfray hier de psychoanalytische term ‘doodsdrift’, die ik hier niet relevant vind.


    Pas op het einde levert hij een constructieve bijdrage tot de atheologie. Het antwoord op de vraag wat een postchristelijk atheïsme dan wel moet inhouden is echter minimaal uitgewerkt.

    Hierdoor ontstijgt het boek niet aan de aanklacht. In een cynisch betoog, legt hij meedogenloos de innerlijke tegenstrijdigheden, verborgen agenda’s en zwakke punten van de monotheïstische godsdiensten bloot. Hij stelt inderdaad onverbloemd al hun hoofdzonden aan

    de kaak.


    Zijn bevlogen tirade staat echter vol bombastische retoriek en opgeklopt taalgebruik (bv. de ‘thanatofilische hartstocht’). De lezer wordt regelmatig overstelpt met talloze detaillistische illustraties van dezelfde stelling, zodat je in feite hele alinea’s kan overslaan omdat ze niet bijdragen aan de essentie van het betoog.


    Dit is volgens mij een zwakte van dit boek. Voor de atheïst is dit alles reeds zonneklaar. De pamflettaire stijl, en de bijna karikaturale en bittere emotionele toon zal echter de gelovige niet aan het denken zetten, maar eerder in het verzet drijven.

    Een tweede zwakte zit volgens mij in de idee zelf van het postchristelijke atheïsme. Onfray houdt geen rekening met de functie van geloof en godsdienst voor en in het persoonlijke en sociale leven van de mens. Zie ook Jansen en Lernout.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oei ik groei
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    van de RIJT, H. & F.X. PLOOIJ, Oei, ik groei! De tien sprongen in de mentale ontwikkeling van je baby. Utrecht/A’pen, Kosmos-Z&K,  2006 (40e herziene dr.), 352 pp. – ISBN 90 215 4384 2

    Wie aanstaande ouders kent, en een zinvol geboortecadeau wil geven of aanraden, hoeft niet ver te zoeken: dit boek is werkelijk het ideale geschenk. Ik wou dat het bestond toen mijn eigen kinderen nog een baby waren.

    Want een huilende baby is vreselijk voor elke ouder die zo’n hummel gezond en gelukkig wil zien. Menige moeder maakt zich zorgen over haar baby. Vaak denkt zij dat zij de enige is die niet de hele dag blij rond loopt. De enige die onzeker, angstig, wanhopig of boos is als de baby lastig en niet te troosten is. De enige die eruit ziet als een vaatdoek, uitgeput door slaapgebrek. Huilen kan ook spanningen tussen de ouders oproepen. En de gratis, goedbedoelde adviezen van vrienden, familie, buren maken alles alleen maar erger. En omdat moeders, eenmaal de lastige periode voorbij is, gauw vergeten zijn hoe moeilijk het toen allemaal was, vinden moeders ook verbazend weinig steun bij andere moeders.

    De auteurs hebben gedurende meer dan 30 jaar onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van baby’s en de relatie met hun ouders, vooral de moeder. Zij merkten dat alle baby’s op gezette tijden huileriger, lastiger en veeleisender en hangerig zijn. Ze ontdekten meteen dat de ontwikkeling van heel jonge kinderen in sprongen verloopt. Bij elke sprong moet een kind wennen aan de nieuwe situatie, omdat niets meer is zoals het was. En omdat het kind zich niet anders kan uiten, gaat het (meer) huilen.

    De ‘sprongentheorie’ is ondertussen internationaal onderzocht en bevestigd. Men kan tot op bijna de week nauwkeurig voorspellen wanneer de ouders weer een moeilijke tijd te wachten staat.

    In dit boek worden de 10 mentale sprongen van baby’s uitgelegd, vanaf de geboorte tot ongeveer 75 weken. Er wordt uitgelegd wat een baby in elke hangerige periode doormaakt. Hij wordt lastig omdat hij op het punt staat nieuwe dingen te leren. Hij is dan van slag. En als je dat begrijpt maak je je als moeder minder zorgen. Het boek biedt steun in bange dagen, en geeft moeders zelfvertrouwen als deskundige voor eigen baby.

    Het boek is geschreven in een zeer toegankelijke taal en aantrekkelijk gepresenteerd. Je kan er zelfs een persoonlijk ontwikkelingsverslag van je baby van maken. Een parel van een boek, een sublieme aanrader, een investering voor het leven!

    Je kan een en ander ook lezen op een boeiende site: www.oeikgroei.nl. En wie een baby verwacht of er al eentje heeft, kan er inschrijven op de sprongenwekker, die je verwittigt wanneer je het volgende sprongetje kan verwachten.

    R.H. – 05.06 (geactualiseerde versie 1999)

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sterrenkijker
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    WATSON, F., Sterrenkijker. De geschiedenis van de telescoop. (Vert. 2004) A’dam, Athenaeum-Polak&Van Gennep, 2006, 312 pp. – ISBN 90 253 60955


    De apertuurziekte, zo noemt men in astronomenkringen de drang om telescopen te bouwen met steeds grotere diameter. Immers, hoe groter de apertuur, hoe meer licht uit het heelal een telescoop kan opvangen, en hoe meer er dus te zien is. Dit is echter niet helemaal correct, want de prestaties van een telescoop hangen van meer af dan van de openingsdiameter.

    Daar had ik tot voor kort niet het flauwste idee van, maar nu ik het boek van Watson heb gelezen toch een klein beetje meer. Watson is zelf een gereputeerd Australisch astronoom en dus insider. Zijn geschiedenis van de sterrenkijker is niet alleen interessant voor een ingewijde, maar ook voor een leek als ik.


    We zullen nooit met zekerheid weten wie de telescoop heeft uitgevonden en wanneer dat gebeurde. Hij dook plotseling schijnbaar uit het niets op en kennelijk op verschillende plaatsen tegelijk. Maar eenmaal uit de steigers werd het ontwerp steeds beter, en stelde hij de mens in staat om de geheimen van het heelal een voor een te ontraadselen. En tot vandaag blijven astronomen de hemel geheimen ontfutselen met elk instrument dat ze in handen kunnen krijgen.


    Het boek van Watson levert een boeiend verhaal over het indrukwekkend menselijk technisch en wetenschappelijk vernuft. Het is de geschiedenis van de samenwerking van spitsvondige ambachtslui en ingenieurs, en natuurwetenschappers. De steeds nauwkeuriger instrumenten gaven het levenslicht aan nieuwe wetenschappen als de astrofysica en de kosmologie.

    Diezelfde grootse geschiedenis kende naast ups ook downs. Naast een enorme reeks gewone wetenschappers hielden zich ook een aantal excentrieke en onaangepaste genieën bezig met de ontwiikkeling van de telescoop. Kleinmenselijke motieven als rivaliteit zijn ook aan grote figuren niet vreemd, en Watson gaat ook dit aspect van de geschiedenis niet uit de weg.


    Al met al dus een leerrijk boek, dat bovendien erg vlot leest. Alleen al de epiloog is de moeite waard: het is een SF-achtig relaas van de evolutie van de telescoop in de 21e eeuw.

    De bijlagen zijn omvangrijk: een uitgebreide rubriek noten en bronnen, een verhelderende verklarende woordenlijst en een trefwoordenregister.


    Wat ik toch miste: een tekst met basisbegrippen uit de optica (die is echt noodzakelijk!), en voldoende foto’s en afbeeldingen.


    ©  Minervaria


     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zwarte Livingstone
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    KENNEDY, P., De zwarte Livingstone. (Vert. 2001 Black Livingstone) A’dam/A’pen, Uitg. Atlas, 2006, 256 pp. – ISBN 90 450 1115 8


    De zwarte Livingstone is William Sheppard, een zwarte presbyteriaanse missionaris die in de 19e eeuw naar Afrika ging op zendingswerk. Op zich was dit al buitengewoon, want zwarten werden in de periode na de Amerikaanse burgeroorlog onbekwaam geacht tot enig initiatief van belang. Het was in de tijd van de rassensegregatie ondenkbaar dat een zwarte op eigen houtje een missionarispost kon oprichten. Toch slaagde Sheppard erin om naar Afrika te trekken, in gezelschap van een blanke collega. Het was op zich al revolutionair dat zich tussen beide mannen een vriendschap ontwikkelde. Nog opmerkelijker is dat Sheppard algauw de leiding van de missie op zich nam en zelfstandig initiatieven ontplooide.

    In de voormalige Belgische kolonie Congo, toen nog een persoonlijk bezit van Leopold II, slaagde Sheppard erin om diep in de wildernis te dringen. Met behulp van zijn hoge sociale intelligentie lukte het hem om contacten te leggen met het tot dan toe zeer efficiënt afgeschermd koninkrijk van de Kuba-stam. Hij gaf al spoedig zijn droom op om deze mensen tot het christendom te bekeren.


    Zijn verdiensten liggen elders. Sheppard ging te werk volgens het model van Livingstone. Hij gebruikte de missionaristitel als een paraplu die hem dekking gaf bij het verwezenlijken van zijn grote ambities: ontdekkingsreiziger, jagen op groot wild, gevierd spreker, fondsenwerver, kunstverzamelaar en antropoloog. Hij zou uitblinken in rollen die in die tijd voor vrijwel iedere zwarte onbereikbaar waren.


    Als zwarte Amerikaan was hij een echte Westerling. Dat was zijn eerste identiteit. Hij heeft zich nooit met de Afrikanen geïdentificeerd, en zij noemden hem een ‘zwarte blanke man’.

    Maar anders dan veel missionarissen en toenmalige antropologen beschouwde hij de Afrikanen als volledig menselijk, net zo elitair en traditiegetrouw als Westerlingen. Hij heeft ook geprobeerd een soort enclave te creëren vrij van haat en racisme. Daarmee is hij een voorvechter geweest in de strijd om de mensenrechten.


    Hij heeft een belangrijke rol gespeeld in het openbaar maken van de gruwelijkheden die onder het bewind van Leopold II in Congo zijn gebeurd. Op het proces tegen hem, aangespannen door belanghebbende rubberbedrijven, werd hij verdedigd door de beroemde en beruchte Belgische socialistische advocaat en later minister Emile Vandervelde. De nasleep van dat proces heeft hem uiteindelijk de das omgedaan.


    Een mooi verhaal over een man die de beperktheden van zijn omgeving en tijd weet te overstijgen door een heel eigen identiteit uit te bouwen, met op het eerste gezicht onverenigbare aspecten uit verschillende culturen. Of hoe je in de eerste plaats een mens tussen de mensen kan zijn.


    Dit boek is een hommage aan een vergeten man, die op zijn eigen manier en met de beperkte middelen die hem ter beschikking stonden, erin is geslaagd om een indrukwekkend palmares te verwerven. Hij mag terecht beschouwd worden als een pionier in de mensenrechtenbeweging en de ontvoogdingsstrijd van de Congolezen.

    Het was ook leerrijk meer te lezen over de situatie in het Congo van de 19e eeuw, een periode waar ik zeer weinig over wist.

    Het werk is heel vlot geschreven, is uitgebreid gedocumeneerd en is voorzien van een trefwoordenregister.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een regenboog ontrafelen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DAWKINS, R., Een regenboog ontrafelen. Over wetenschap, waanideeën en wonderen. (Vert. Unweaving the rainbow)  A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 1999, 303 pp. – ISBN 90 254 2265 9


    Dit toch al wat oudere boek heeft nog niets aan actualiteit ingeboet. Nog steeds wordt de natuurwetenschappen verweten dat ze het leven de warmte ontneemt die het de moeite waard maakt. Sommige mensen zwelgen in het mysterieuze en voelen zich genomen en bestolen als het wordt verklaard. Iemand die een mysterie wegredeneert wordt als spelbreker beschouwd.


    Het hoofddoel van dit boek is aantonen dat wetenschap voortvloeit uit dezelfde poëtische verwondering die ook dichters inspireert. Paranormaliteit en pseudo-wetenschap maken misbruik van het verlangen van de mens naar poëzie en mysterie, door miskenning van het wonder van de werkelijkheid. Volgens Dawkins is een ordelijk universum, dat onverschillig staat tegenover menselijke beslommeringen en waarin alles een verklaring heeft, ook al is die nog niet gevonden, veel mooier en verrukkelijker dan een universum met verraderlijke, grillige gelegenheidsmagie.


    In de eerste hoofdstukken betoogt D. hoe de wetenschappelijke verklaring van de regenboog, in tegenstelling tot wat sommige dichters verwijten, geen afbreuk heeft gedaan aan de wonderlijke schoonheid ervan. Integendeel, ze heeft aanleiding gegeven tot de spectrometrie, waarmee wij het heelal geheimen hebben kunnen ontfutselen, die we anders  nooit hadden kunnen verwerven.


    Als de werkelijkheid op zich zo wonderlijk is, waarom blijven zoveel mensen dan toch bijgelovig en laten ze zich liever in met pseudo-wetenschap dan met echte wetenschap? Dawkins vindt een verklaring in de – deels nuttige - neiging van mensen om personen met gezag blindelings te vertrouwen, en in onze intuïtieve statistiek (zie ook Palmarini).

    Maar ook de wetenschap zelf geeft naar zijn mening aanleiding tot nepromantiek. Vaak worden slechte metaforen gebruikt om natuurlijke processen begrijpelijk te maken. Mensen laten zich dan leiden door deze vergelijkingen en houden er een foutief begrip aan over van de werkelijkheid. Dit is o.a. het geval bij wetenschappers in de evolutietheorie en de ecologie (de Gaia-hypothese). Deze geven voeding aan pseudo-wetenschap, die de mensen misleidt.

    In de laatste hoofdstukken biedt hij middels 4 interessante thema’s uit zijn eigen vakgebied weerwerk aan het gebruik van deze slechte metaforen in de wetenschap zelf. Hij doet dit enerzijds door de ontkrachting van slechte metaforen, anderzijds door de presentatie van volgens hem goede metaforen. Deze hoofdstukken zijn echt pareltjes van wetenschappelijk redeneren.


    Toch merk ik een zekere vooringenomenheid: de metaforen van andere onderzoekers (S.J. Gould en L. Margulis) worden daarbij als slecht afgedaan, de eigen vondsten (o.a. zelfzuchtige genen) dan weer als voorbeelden van een correct gebruik van metaforen. Wie bijvoorbeeld het boek van Margulis leest, merkt echter dat zij daar uitdrukkelijk vermeldt hoe de Gaia-hypothese al dan niet geïnterpreteerd dient te worden.


    De conclusie dient volgens mij te zijn dat wetenschappers heel goed moeten opletten met de presentatie van hun theorieën, en zich altijd moeten afvragen waarom zij bepaalde metaforen willen gebruiken. Vaak zitten daar niet-wetenschappelijke redenen achter (bv. de verteerbaarheid van een theorie, maar ook de eigen populariteit), die de nodige kritiek behoeven. Dawkins had beter meteen een pleidooi gehouden tegen het gebruik van metaforen in de wetenschap, want wat daarbij goed of slecht gevonden wordt is toch grotendeels van subjectieve maatstaven afhankelijk.


    Ondanks voorgaande kritiek vind ik het een interessant boek, met veel herkenningspunten enerzijds en veel leerrijke informatie anderzijds. Het boek heeft ook een degelijke bronnenlijst en een handig register.


    Soms, en zeker in de laatste hoofdstukken, stelde ik mij de vraag wat het betrokken onderwerp nog met het doel van het werk te maken heeft. De inhoud boeide mij echter zo sterk dat ik dit zeker geen bezwaar vond. Maar ik ben natuurlijk ‘bevooroordeeld’, mij hoeft Dawkins niet meer te overtuigen. De vraag is of hij erin zou slagen zijn doelpubliek te overhalen om anders naar wetenschap te kijken.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het lichaam, het leven en het lijden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ONFRAY, M., Het lichaam, het leven en het lijden. (Vert. Féeries anatomiques: Généalogie du corps faustien) Rotterdam, Lemniscaat, 2004, 320 pp. – ISBN 90 5637 574 1


    In dit boek onderneemt Onfray een odyssee tegen de heersende idealistische metafysica, die ziel en lichaam scheidt en aan de eerste een meerwaarde toekent. Deze denkrichting gaat terug tot Plato, en wordt door de joods-christelijke traditie dankbaar gebruikt in de discussie over bio-ethische kwesties. Men hanteert dan het ‘leven’ als criterium alsof het een entiteit zou betreffen die los staat van het lichaam, en meer bepaald van de menselijke conditie.

    Hij wil hiermee bijdragen tot een materialistische en hedonistische metafysica, geïnspireerd door de filosofie van Epicurus. Pijn en lijden worden in deze visie gezien als het absolute kwaad, dat op alle mogelijke manieren dient te worden bestreden. De wetenschap is daartoe steeds meer in staat, en moet volgens Onfray deze mogelijkheden maximaal aanwenden. Dit moet resulteren in het faustiaanse lichaam, dat Onfray posthumaan noemt.

    Hij huldigt daarbij een utilitarische ethiek: de bio-ethiek moet het geluk van het grootste aantal nastreven.


    Onfray zet zich dus radicaal af tegen elke visie die lijden ook maar enigszins zinvol vindt. Als Fransman heeft hij het vooral gemunt op de katholieke kerk, die de verheerlijking van het lijden nog altijd hoog in het vaandel draagt. De ontkerstening van de Westerse beschaving is zijn grote doel.

    Zijn betoog bestrijkt alle facetten van het leven, vanaf de conceptie tot en met het sterven. Wij ontstaan uit het niet en gaan naar het niet terug. In de tussentijd worden en zijn wij mens, en worden wij minder mens, een menselijkheid die volledig geworteld is in het lichaam. Op minutieuze wijze ontrafelt Onfray de verschillende stadia waarin wij mens worden, de toestanden waarin pijn en lijden ons menszijn bedreigen, en hoe een hedonistisch en vitalistisch materialisme dit lijden kan verlichten. Met een rechtlijnigheid die soms grenst aan het fanatisme overdenkt hij o.a. abortus, het hele gamma hoogtechnologische medische ingrepen en potentiële mogelijkheden en tenslotte zelfmoord, palliatieve zorg en euthanasie. Euthanasie omschrijft hij zeer terecht als de uitdrukking van een ethiek van het medelijden.


    De waarde van dit boek ligt volgens mij in de consequente en doordachte argumentatie vóór epicuristisch levensgenot en tegen alle zinloze pijn en lijden. Respect voor de zelfbeschikking van iedere mens staat centraal, en daar kan ik mij helemaal in vinden. Toch zijn bepaalde stellingen onvoldoende onderbouwd, volgens mij helemaal niet bewezen  en eigenlijk ook overbodig– bijvoorbeeld dat de Thanatos (doodsdrift) biologisch onvermijdelijk is. 


    Negatieve aspecten zijn de barokke woordenvloed, overmatig gebruik van filosofisch vakjargon en het regelmatig gebrek aan structuur in het betoog. Het taalgebruik kon beter verzorgd zijn. Er zijn teveel zinnen zonder werkwoord.

    Positief dan weer zijn een verklarende woordenlijst - waarin echter net het kernwoord ‘faustiaans lichaam’ ontbreekt -  en een namenregister.


    ©  Minervaria


     

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ideeën die de wereld veranderden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    FERNANDEZ-ARMESTO, F, Ideeën die de wereld veranderden.  (Vert. Ideas that changed the world). Vianen/A’pen, The house of books, 2004, 399 pp. – ISBN 90 443 1076 3


    Geschiedenis is per definitie het verhaal van veranderingen. Beroeringen en revoluties zijn typisch voor menselijke samenlevingen. Maar waardoor worden die veranderingen veroorzaakt?

    FA trekt in dit boek de kaart van de ideeën, de veranderingen die zich in het hoofd voltrekken. Volgens hem hebben de meeste historische veranderingen een intellectuele oorsprong, en zijn ideeën minstens even krachtige instrumenten om verandering te bewerkstelligen als materiele noodzaak,  … Misschien wordt geschiedenis wel aangedreven door ideeën?

    Ideeën brengen twee soorten veranderingen tot stand: direct waarneembare veranderingen zoals technologie, en indirecte veranderingen m.b.t. de perceptie van de wereld.


    Dit boek is een soort catalogus van ideeën die in de loop van de menselijke geschiedenis beide soorten veranderingen hebben teweeg gebracht. Van elk idee legt de auteur waarover het gaat, hoe het ontstond en binnen welke context en welk effect het had. Hij constateert dat de meeste ideeën die er nu nog toe doen lang geleden zijn ontstaan, en vele voordat het schrift werd uitgevonden.


    FA situeert het begin van de menselijke geschiedenis rond 30.000 vC. Dit is min of meer in overeenstemming met de stelling van Cook. De verschillende ideeën zijn chronologisch geordend in overeenstemming met hun ontstaan. De auteur heeft ‘Westocentrisme’ vermeden door veel ideeën op te nemen die elders zijn ontstaan. Een belangrijk hoofdstuk gaat over het eerste millennium vC, en meer bepaald de axiale periode, waarin zeer revolutionaire ideeën zijn ontstaan die nu nog enorm veel invloed hebben.


    Het boek is vooral een naslagwerk. De teksten zijn kort maar helder. Bij elk idee worden verwijzingen vermeld naar andere ideeën, en suggesties voor diepgaander lectuur. Een consequente en esthetisch doordachte vormgeving maakt het lezen aangenaam en makkelijk. De tekst is gedrukt op matglanzend papier, en is mooi geïllustreerd.

    Het resultaat is een boek dat je af en toe ter hand neemt om te verpozen en je kennis te verruimen.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gooi een bal, bouw een vlieger, vang een vis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    LEE, J., Gooi een bal, bouw een vlieger, vang een vis. 21 tijdloze activiteiten die elke ouder zijn kind kan leren. (Vert. 2004 Cath a Fish, Throw a Ball, Fly a Kite. 21 Timeless Skills Every Child Should Know) A’dam, Prometheus, 2006, 283 pp. – ISBN 90 446 0760 x


    In het woord vooraf schrijft Jochem van Gelder over zijn kindertijd: “Heerlijke herinneringen. Met niets vulden we hele middagen. Natuurlijk hebben onze mannen die momenten nu ook nog wel. Maar pas nadat ze zijn gesommeerd de schermen te sluiten en naar buiten te gaan om wat te ondernemen.”

    Herken je dat ook?


    Jeffrey Lee ging als kind vaak met zijn vader vissen. Daar heeft hij heel mooie herinneringen aan. Vissen is dan ook de eerste activiteit in zijn boek. Maar ook 'doodgewone' spelletjes en bezigheden als fietsen, met de bal gooien, tuinieren of jongleren krijgen een plaats. Ook mooi is dat het gaat om activiteiten die zowel jongens als meisjes kunnen aanspreken.

    Het boek van Jeffrey Lee biedt een prachtige handleiding om het spelen met kinderen boeiend en leerrijk te maken. Hij stelt 21 boeiende activiteiten en vaardigheden voor, die je als ouder zelf kan leren en al lerende aan je kind kan doorgeven. Van iedere activiteit wordt uitgebreid en helder behandeld wat je nodig hebt, de basistechnieken, hoe je problemen kan oplossen en wat er verder nog belangrijk is om succes te hebben. Je krijgt dus een ruime keuze en je zou er zó aan beginnen. En om de dode momenten op te vullen zijn er ook nog de obligate raadsels en mopjes.


    Dit boek doet een oproep aan alle ouders en opvoeders om in de hypermoderne wereld van computer, Gameboys, Playstations en aanverwante artikelen ruimte te maken voor het gewone spelen.

    Het is geschreven in een luchtige stijl, en geïllustreerd met leuke tekeningen. Een boek voor iedereen die met kinderen het avontuur wil beleven!


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De oorsprong van de moraal

    RIDLEY, M, De oorsprong van de moraal. (Vert. The origins of virtue) A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 1997, 271 pp. – ISBN 90 254 2154 7


    Hobbes stelde dat de mens intrinsiek zelfzuchtig is en uit op eigenbelang. Hij kan alleen tot moreel handelen worden aangezet door beschaving en een sterk centraal gezag dat hem stuurt en regelt. Rousseau daarentegen meende dat net de beschaving de mens zelfzuchtig maakt. De nobele wilde is eigenlijk onze oertoestand, waarin de mens van nature goedwillig is en bereid tot samenwerking.


    Dit reveleert meteen de kernvraag naar de oorsprong van de moraliteit: is de mens een zelfzuchtig wezen, gedreven door eigenbelang, dan wel intrinsiek sociaal en betrokken op anderen? Wetenschappelijk onderzoek naar competitie en samenwerking toont aan dat de waarheid in het midden ligt. Mensen hebben instincten die gericht zijn op het algemeen belang, en andere die gericht zijn op eigenbelang en asociaal gedrag.


    Toch leiden beide geen onafhankelijk bestaan. De menselijke geest is gevormd door zelfzuchtige genen maar hij is gevormd om sociaal, betrouwbaar en coöperatief te zijn. Mensen hebben sociale instincten. Ze komen ter wereld toegerust met de aanleg om te leren hoe ze kunnen samenwerken, hoe ze betrouwbaarheid kunnen onderscheiden van bedrog, hoe ze zelf betrouwbaar kunnen zijn, hoe ze een goede reputatie kunnen opbouwen, hoe ze goederen en informatie kunnen uitwisselen en hoe ze tot arbeidsdeling kunnen komen.

    Geen enkele andere soort op de evolutionaire weg heeft dit bereikt. In dat opzicht staan we alleen.


    De menselijke moraliteit is niet eenvoudig te vergelijken met of te verklaren door de arbeidsdeling in bijen- of mierenkolonies. Er is sprake van wederkerigheid, gevoelsmatige betrokkenheid en wederkerig vertrouwen. Deze stellen de mens in staat om langdurige samenwerkingsengagementen aan te gaan, zoals bij het drijven van handel. Maar dezelfde sociale gevoelens leiden ook tot tribalisme, racisme en oorlogvoering. De moraliteit van mensen is geen eenvoudig fenomeen.


    Ridley neemt ons mee op een boeiende ontdekkingsreis van de menselijke moraliteit. In een levendig betoog vertelt hij een stevig gedocumenteerd verhaal van de (toenmalige) stand van zaken in het onderzoek naar samenwerking bij mensen. Zijn conclusie is eigenlijk het instampen van een open deur: de sleutel tot moraliteit ligt in betrokkenheid en onderling vertrouwen. De politieke consequentie is volgens hem het creëren en herwaarderen van kleine en lokale entiteiten met een hoge mate van zelfbestuur.


    ©  Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het mysterie der mysterieën
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SCHILTHUIZEN, M., Het mysterie der mysteriën. Over evolutie en soortvorming. A’dam, Uitg. Nieuwezijds, 2002, 239 pp. – ISBN 90 5712 145 x


    Er zijn 3000 soorten kevers in Groot-Brittannië, 75.000 soorten weekdieren over de hele wereld, en nog eens miljoenen en miljoenen soorten insecten. Loop je supermarkt binnen en je vindt meer dan  20 soorten groenten en fruit. Bier, kaas, wijn, yoghurt zijn allemaal het product van verschillende soorten micro-organismen. Het weefsel van het leven – de biodiversiteit - is opgebouwd uit soorten.


    De biodiversiteit wordt volgens deskundigen bedreigd. Verschillende soorten planten en dieren zijn reeds uitgestorven. Toch is het bij de soorten altijd al een komen en gaan geweest. Wat zijn soorten en waarom bestaan ze? Waarom heeft de natuur het nodig gevonden zich op te splitsen in verschillende soorten levende dingen? En waarom zijn er zoveel van? Op deze vragen geeft Schilthuizen, bioloog en wetenschappelijk onderzoeker, een antwoord te geven.

    In een eerste hoofdstuk probeert de auteur een definitie te geven van het begrip zelf. Hier dienen zich al de eerste problemen aan: er is eenvoudig geen eenvormige omschrijving te geven van het begrip ‘soort’.


    In de rest van het boek beschrijft Schilthuizen de zoektocht naar de verklaring van het proces van de soortvorming. Is het werkelijk ‘het mysterie der mysteriën’ zoals Darwin het omschreef? In de loop van de afgelopen eeuwen zijn over soortvorming verschillende theorieën geopperd.


    In een zeer onderhoudend en samenhangend betoog neemt Schilthuizen de lezer mee op ‘soortvormingsreis’. Zijn verhaal gaat over hoe wetenschappers ertoe kwamen om verschillende theorieën te opperen, hoe deze theorieën werden gefundeerd een aangenomen, hetzij gefalsifieerd en afgewezen en in gewijzigde vorm weer werden aanvaard. En dit alles wordt uitvoerig gestoffeerd en geïllustreerd met levendige en frappante voorbeelden.

    Het boek leest als een roman, maar het is wetenschappelijk degelijk gedocumenteerd. En de auteur loodst de lezer op elegante wijze doorheen het ingewikkelde wetenschappelijke begrippenkader. En het mysterie van het begin is op het einde van het boek helemaal niet meer zo geheimzinnig.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leren over leven
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    MICHIELSEN, M, VAN MULLIGEN, W & L. HERMKES (Red.), Leren over leven. Over contextuele hulpverlening. Leuven/Amersfoort, ACCO, 2003 (6e dr.), 288 pp. – ISBN 90 334 4009 1


    Contextueel denken is ‘in’, zowel binnen als buiten de hulpverlening. Het model spreekt mensen aan, omdat het in deze tijd van individualisering de nadruk legt op het belang van verbondenheid. Maar er zit ook een addertje onder het gras. Teveel nadruk op verbinding dreigt normerend te worden en mensen te beperken in hun streven naar autonomie en individuatie. Daarom is een goed begrip van de contextuele benadering belangrijk, en ook een zorgvuldig gebruik van de  gehanteerde begrippen.


    Dit boek is de neerslag van het denken en werken van Leren over Leven, een Leerschool voor Contextuele Hulpverlening. Het wil een uitdaging zijn om te reflecteren over het rijke en inspirerende gedachtengoed van de gezinstherapeut  Boszormenyi-Nagy en zijn medewerkers.


    In de eerste hoofdstukken wordt het begrippenkader van de contextuele benadering bondig toegelicht. In de contextuele visie op mensen en menselijke relaties staat de dynamische verbondenheid van de mens met zijn betekenisvolle relaties over verschillende generaties heen centraal. Ieder mens maakt deel uit van een familiaal netwerk van verhoudingen, waarin iedereen met iedereen verbonden is in een balans van geven en nemen. Daarom bevat deze visie ook een ethische dimensie: de relationele ethiek. Mensen zijn aanspreekbaar voor de belangen van anderen en niet alleen gericht op de bevrediging van de eigen behoeften.


     Vervolgens worden de consequenties van deze visie voor de hulpverleningspraktijk uitgewerkt. Elk hoofdstuk betreft een specifiek thema en is geschreven door een andere auteur. Deze bijdragen zijn over het algemeen inzichtelijk geschreven en verhelderend geïllustreerd door casestudies.


    Dit boek zal vooral hulpverleners aanspreken. Wie ook als leek uitgebreider kennis wil maken met het contextuele denken van Boszormenyi-Nagy, kan ik het boek van J.A.E. Onderwaater aanbevelen.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Als god spreekt
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    LERNOUT, G., Als god spreekt. De bijbel, de Koran en het boek van Mormon. Leuven, Elmar/Van Halewijck, 2005, 264 pp. – ISBN 90 5617 645 5


    Wat gebeurt er als een god met zijn gelovigen spreekt? Geert Lernout, docent vergelijkende literatuurwetenschap aan de Universiteit van Antwerpen, onderzoekt hoe vier verschillende religies met hun heilige boeken omgaan. Hij doet dit vanuit een sceptische grondhouding, want alleen deze garandeert een echt open geest. Alleen wie niet vooraf gelooft in de waarheid van een of ander boek, kan het onbevooroordeeld bestuderen.


    Studie van religie is nu belangrijker dan ooit, zegt Lernout. De wereldpolitiek vandaag wordt immers bepaald door een fundamentalistische lezing van de heilige boeken. Dit fenomeen is echter recent, een reactie op de moderniteit. De terugkeer naar de fundamenten is eigenlijk vals, want de fundamenten zelf zijn twijfelachtig en doorheen de geschiedenis meermaals gewijzigd en geherinterpreteerd.


    Lernout wil daarom nagaan wat het betekent als een godsdienst zich beroept op een boek, niet alleen voor gelovigen maar ook voor niet-gelovigen. Hij heeft het dus niet over persoonlijke godservaringen, maar over de boodschap die bestemd is voor een ruim publiek.

    Zijn verhaal gaat over hoe gelovigen hun teksten vandaag lezen en gisteren gelezen hebben.

    Hij onderscheidt vier openbaringsgodsdiensten: het jodendom, het christendom, de islam en de mormoonse kerk. God mag dan al één zijn, zijn eredienst is het zeker niet. Bovendien kent elke godsdienst verschillende strekkingen, die alle een eigen interpretatie geven aan het boek. Als eerste komen de mormonen aan de orde: het is de meest recente en daarmee ook modernste openbaringsgodsdienst, die momenteel het snelst groeit. Ook de islam is een relatief moderne godsdienst. Het jodendom en het christendom komen in het boek het meest uitgebreid aan bod.


    Centraal thema in zijn betoog is het heilige boek. In alle godsdiensten blijkt dit boek doorheen de tijden geherinterpreteerd, gewijzigd en aangepast aan de noden van de tijd. Godsdienst blijkt opmerkelijk dienstig aan sociaal-politieke doeleinden. Openbaringsgodsdiensten baseren zich op een boek dat in veel gevallen onleesbaar is, en zeker niet meer bij de tijd. Daardoor vertonen zij veel parallellen met het nationalisme: ze geven zin aan het heden door te verwijzen naar het verleden. Hervormingen gaan steeds zogezegd terug naar de bron, maar staan er eigenlijk steeds verder af. De oorspronkelijke openbaring verschilt hemelsbreed van hoe ze er nu uit ziet.


    De teksten moeten altijd geïnterpreteerd worden. Maar interpretatie is lezen met geweld: men doet de tekst geweld aan om te lezen wat men er wil in zien. Interpretatie van de teksten blijkt immers altijd wonderwel in overeenstemming met de vooraf gegeven theologische positie van de lezer. Zo is ook het fundamentalisme geen terugkeer naar een verloren zuiverheid, maar de uitvinding van iets wat nooit bestaan heeft.

    Toch blijven gelovigen ervan overtuigd dat het boek dat ze kennen de geopenbaarde waarheid bevat. De meeste gelovigen liggen echter niet wakker van de openbaring zelf, maar praktiseren de rituele aspecten van godsdienst: traditie en leefregels.


    In het laatste hoofdstuk gaat Lernout in op de gemeenschappelijke kenmerken van de godsdiensten. Hiermee komen we ook bij de functie van godsdienst voor de mens. Het antwoord is volgens hem tweeledig. In de eerste plaats refereert hij aan het onderzoek van Pascal Boyer. Deze stelt dat religie haar oorsprong vindt in de spontane, intuïtieve cognitieve schema’s van mensen, waarmee zij verklaren wat hen overkomt en waarop zij invloed willen uitoefenen. De min of meer georganiseerde godsdienst verschaft de mens bovendien een persoonlijke en groepsidentiteit. In dat opzicht staat godsdienst naast nationalisme en racisme, en het verklaart ook het geweld binnen de in-group tegen de leden met een zwakke positie (o.a. vrouwen).

    Een harde maar heldere conclusie: “Godsdienst is niet meer dan een excuus voor sociale regels die niets met een opperwezen te maken hebben maar alles met mensen.”


    Het is een boeiend werk. Door middel van de geschiedenis van het boek geeft Lernout een zeer interessant overzicht van het ontstaan en de evolutie van de verschillende godsdiensten.. Doorheen de verhelderende uitleg van een deskundige over de wijze waarop in een mondelinge en schriftcultuur met woorden, teksten en manuscripten wordt omgegaan, krijg je als lezer ook een levendig tijdsbeeld.


    Zijn betoog is in de eerste plaats kritisch, maar ook spitsvondig en humoristisch. Het is degelijk en gevarieerd gedocumenteerd. Jammer van de weinig uitnodigende lay-out: de tekst geeft een gedrongen indruk. Een ander lettertype en een grotere regelafstand zouden de leesbaarheid bevorderd hebben.

    Een echte aanrader!


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De architectuur van het geluk
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    de BOTTON, A., De architectuur van het geluk. (Vert. 2006 The architecture of happiness) A’dam/A’ntw., Uitg. Atlas, 2006, 307 pp. – ISBN 90450 1276 6


    “Schoonheid is de belofte van geluk.”, meende Stendhal. Deze uitspraak heeft de Botton hier uitgewerkt.

    Wie vroeger al een werk van de Botton gelezen heeft, weet vooraf dat het weer smullen wordt. En het is zeker geen teleurstelling. Dit keer biedt de Botton een filosofie van de architectuur en bij uitbreiding de schoonheid van artefacten.


    Tegenover architectuur spreiden mensen een eigenaardige houding ten toon. Tegenover de verwoede pogingen om de aanblik van de dingen te negeren (je hoeft alleen maar sommige  troosteloze woonbuurten te bekijken), staan soms exuberante inspanningen om de stoffelijke wereld op elegante wijze vorm te geven. De belangstelling voor bouwkunst is volgens de Botton nooit helemaal onverdacht geweest.


    Toch is architectuur belangrijk. Want uit de stijl van een gebouw of voorwerpen spreekt een visie. Gebouwen zeggen iets over de psychologische en morele opvattingen van de opdrachtgever of maker. Ze spreken over bepaalde ideeën van geluk, het soort leven dat we als het goede leven beschouwen.

    Voorwerpen hebben immers het vermogen om te communiceren, ze appelleren aan onbewuste voorstellingen en associaties. We willen in onze omgeving onszelf terugvinden, wie wij willen zijn en hoe we willen dat anderen ons zien.


    Niet alle artefacten, en in het bijzonder gebouwen, komen echter tegemoet aan onze zin voor schoonheid. Wat kenmerkt schoonheid dan? Omdat wij schoonheid associëren met deugdzaamheid, bezit mooie architectuur ook de kenmerken van de eigenschappen die wij als deugden beschouwen: uitgebalanceerde orde, elegantie, harmonie en zelfkennis.


    Met een bewonderenswaardige opmerkingsgave, humoristisch fijnzinnig en degelijk gedocumenteerd zet de Botton een filosofie van de schoonheid neer. Op een treffende en veelzijdige manier verwerkt hij psychologisch inzicht in filosofische wijsheid. Hij illustreert alle stellingen met rake voorbeelden, en die worden ook effectief met foto geïllustreerd. Nadat je dit boek gelezen hebt, ga je met andere ogen naar menselijke bouwwerken kijken.


    De Botton is een begenadigd schrijver, en weet de lezer van begin tot einde te boeien. Leest als een trein.


    ©  Minervaria


     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pestdamp en bloesemgeur
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    CORBIN, A., Pestdamp en bloesemgeur. Een geschiedenis van de reuk. (Vert. Le miasme et la jonquille. L’odorat et l’ imaginaire sociale 18e-19e siècle – 1982)  Nijmegen, Uitg. SUN, 1999 (2e dr.), 382 pp. – ISBN 90 6168 656 3


    Waarom hadden dames uit de hogere kringen van de 18e eeuw een waaier? Om zichzelf koelte toe te wuiven, zo denken wij meteen. Fout. Die waaier diende om de lucht in beweging te houden. Want stilstaande lucht, zo meende men in die tijd, was ongezond. Het was een broedplaats van ziekmakende stoffen, die onwelriekende geuren verspreidden.


    Vóór de ontdekking door Louis Pasteur  van micro-organismen als veroorzakers van ziekten, hadden scheikundigen reeds de lucht als chemisch mengsel ontdekt. Men ontwikkelde verschillende theorieën over de samenstelling ervan. De reuk, het zintuig bij uitstek voor het signaleren van gevaar, werd de graadmeter voor de gezondheid van de lucht. Kwalijk riekende dampen werden ervan verdacht ongezonde ‘miasmen’ te bevatten, die de mensen ziek maakten. Stank werd gelijk gesteld aan dood en rotting. Ook water werd meegesleurd in deze fantasmen.


    Vanaf de tweede helft van de 18e eeuw groeide daardoor een ware obsessie voor reukzintuigelijke gewaarwordingen, die pas  een eeuw later zou bedaren. Vooral in hogere, en later burgerlijke, kringen ontwikkelden mensen een overgevoeligheid voor geuren en intolerantie voor stank. Vooral faecalieën moesten het ontgelden. De literatuur van deze tijd (bv. Flaubert, Balzac) staat bol van de geurwaarnemingen. Om de kwalijke dampen te verdrijven, die men verantwoordelijk achtte voor ziekten en epidemieën, werden allerlei, in onze ogen lachwekkende, strategieën bedacht: van het gebruik van zware parfums over machines om de lucht in beweging te houden tot grootscheepse architecturale projecten om de stad te ontdoen van dierlijke en menselijke mest en afval. Pas later werd geur ook een sociaal item: men begon aan de opvoeding en disciplinering van ‘het volk’.


    Deze evolutie heeft, ondanks het foutieve uitgangspunt, toch geleid tot de sanering van de leefruimte waarvan wij nu nog profiteren. Het moderne ecologisch bewustzijn is er een uitloper van, zij het vanuit de modernere inzichten uit scheikunde en biologie.

    Corbin heeft een stukje unieke sociale geschiedenis geschreven, dat in de traditionele literatuur over economische en politieke ontwikkelingen nooit aan de orde komt. Nochtans heeft de ‘ontgeuring’ van de 18e eeuw een enorme invloed gehad op ons dagelijks leven.


    Zijn betoog omvat 3 delen. In het eerste deel beschrijft hij hoe de intolerantie voor geuren zich heeft gemanifesteerd. Drijvende krachten hierachter zijn de recente ontdekkingen van de chemie en – onder invloed van de ideeën van de Verlichting – de toenemende individualisatie. Door de laatste evolutie wordt (de geur van) de andere als 'anders' opgemerkt. Het is subliem te lezen hoe groot en plastisch de woordenschat was van geleerden en schrijvers waarmee zij geuren van alle slag beschreven.


    In een tweede deel verhaalt de auteur welke omvangrijke en onrealistische projecten werden voorgesteld en ontwikkeld in dienst van de ontgeuring. Hij beschrijft ook hoe de realisatie van deze projecten werd tegengewerkt door hardnekkige en tegenstrijdige opvattingen over geuren bij zowel geleerden als bij het volk.


    In een derde deel heeft hij het over de sociale implicaties van de obsessie met geuren: het onderscheid tussen geslachten, standen en klassen, stad en platteland, de maatschappelijke omgangsregels, de opkomst van de burgerlijke cultuur, en daarmee samenhangend de schaamte.


    Als wij leven zoals wij het nu gewoon zijn, dan is dit door deze ommezwaai van de 18e-19e eeuw, en onder invloed van de geurgevoeligheid van onze voorouders.

    Het boek geeft ook inzicht in hoe wetenschappelijke fantasmen een hele maatschappij in beweging kunnen brengen en het aanzien ervan op relatief korte tijd grondig kunnen beïnvloeden. Meteen houdt dit ook een waarschuwing in voor een al te onkritische houding tegenover ‘wetenschappelijke’ ontdekkingen. Het is opmerkelijk hoe gedurende een eeuw de meest vooraanstaande geleerden zich lieten meedrijven op de mythes van de geur.


    Het werk is ontzettend grondig gedocumenteerd, en de lectuur bijwijlen echt hilarisch. De auteur beperkt zich tot de ontwikkelingen in Frankrijk en meer bepaald die in Parijs en een paar andere steden. In het buitenland (Engeland, België, Nederland) was deze evolutie reeds vroeger gestart.

    Vlot geschreven met Franse slag en veel aandacht voor details.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een korte geschiedenis van de tijd
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    HAWKING, S. & L. MLODINOV, Een korte geschiedenis van de tijd. (Vert. A Briefer History of Time – 2005) A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2006 (2e dr.), 211 pp. – ISBN 90 351 2754 4


    Antideeltjes, neutrino’s, quarks, het onzekerheidsprincipe, de snaartheorie, wormgaten, zwarte gaten. Klinkt het voor u ook als Chinees? Als u dit boek hebt gelezen, snapt u er weliswaar niet alles van, maar gaat er toch een lichtje schijnen.


    Op herhaalde vraag van lezers heeft Stephen Hawking, in samenwerking met de journalist Mlodinov, een nieuwe versie geschreven van het succesboek A brief History of Time (Nederlandse vertaling: Het heelal). Ze hebben daarbij de wezenlijke inhoud van het oorspronkelijke boek bewaard, en op sommige punten zelfs uitgebreid, en tegelijk aangepast aan de laatste stand van het onderzoek.

    Zij verhalen hoe ons beeld van het heelal, en daarmee ruimte en tijd, doorheen de eeuwen is veranderd onder invloed van wetenschappelijke waarnemingen en theorieën. Het boek is tevens het verslag van de fascinerende zoektocht naar de verklaring waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Van Aristoteles tot de snarentheorie worden in chronologische volgorde de belangrijke ontdekking en theorieën belicht over de aard en de structuur van de macro- en de microkosmos. SF-liefhebbers kunnen hier misschien iets leren uit hun nuchtere kijk op de (on)mogelijkheid van reizen in de tijd. Interessant is ook het 3e hoofdstuk, waarin bondig de spelregels voor een gemeenschappelijke theorie wordt uitgelegd.


    Het voornaamste onderwerp is volgens de auteurs het zoeken naar een unificerende theorie, die de relativiteits- en kwantumtheorie onder één dak brengt. Daarover zijn ze voorzichtig optimistisch. Waarschijnlijk zal een dergelijke theorie op een dag gevonden worden. Als we dit kunnen, zo stellen de auteurs, zal iedereen kunnen deelnemen aan de discussie over waarom het heelal bestaat en waarom wij bestaan. Als we daarop het antwoord vinden zal dit de uiteindelijke overwinning zijn voor het menselijke verstand, want dan zullen we weten hoe god denkt.


    Hawking en Mlodinov zijn erin geslaagd om, zeker voor een leek, aartsmoeilijke theorieën en begrippen op een vrij inzichtelijke wijze voor te stellen. In elk hoofdstuk wordt een bepaalde theorie toegelicht. Dit maakt het mogelijk om af en toe de eigen kennis op te frissen wanneer dit nodig is. Abstracte begrippen worden geconcretiseerd door de vergelijking met direct waarneembare processen en gebeurtenissen. De illustraties zijn prachtig en verhelderend, en soms zelfs heel humoristisch.


    Het boek is heel vlot geschreven, en heeft een groot en dus makkelijk lettertype.

    Achteraan vindt men een korte biografie van 3 belangrijke natuurkundigen: Einstein, Galilei en Newton. Zeer nuttig is een verklarende woordenlijst van de meest gangbare natuurkundige begrippen.


    Ik heb dit boek geboeid en met veel plezier gelezen en denk het zeker regelmatig te raadplegen.


    ©  Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Viking

    COENEGRACHTS, T, COENEN, A, & Y. de RUE (Red.), De Viking. Vriend en vijand. Leuven, Uitg. Peeters, 2006, 119 pp. – ISBN 90 429 1768 7


    Uit Hägar van Dik Browne:

    §         Vriendelijke middeleeuwer: “Wat doe je voor de kost, vreemdeling?”

    §         Hägar: “Ik ben in de plunderbusiness.”

    De Vikingen uit het Noorden blijken echter niet alleen onbeschaafde plunderaars te zijn geweest. Zij beschikten over een rijke cultuur, en hadden een sterke handelsgeest. Overblijfselen van hun expansietochten zijn gevonden tot in Klein-Azië.


    Dit handzame boekje biedt een bondig maar toch gevarieerd beeld van de ‘Vikingen’, een naam die overigens pas later in zwang kwam. Nagenoeg alle aspecten van de Scandinavische beschaving uit die tijd komen aan de orde: van het dagelijks bestaan over kunst en schrift en religie tot de maatschappelijke orde. De inrichting van hun samenleving getuigde van een, voor die tijd, opmerkelijk democratische stijl.

    In een afzonderlijk hoofdstuk wordt ingegaan op de impact van de Vikingaanvallen op de geschiedenis van de Lage Landen.


    Het boekje is geschreven door archeologiestudenten van de Katholieke Universiteit Leuven, onder supervisie van hun docenten, als begeleiding bij de gelijknamige tentoonstelling (maart 2006). Alle bijdragen zijn bondig geschreven, in een vlotte stijl, en goed gedocumenteerd.

    Wie op korte tijd kennis wil maken met een volk dat nog altijd voorwerp is van een mythische beeldvorming, zal in dit boekje zeker zijn gading vinden. Wat ik mis: een algemene bronnenlijst, en meer bepaald van aanbevolen bronnen voor wie zich verder wil documenteren. Ik had ook graag meer illustraties gezien.


    ©  Minervaria


     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geluk. Een geschiedenis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    MCMAHON, D.M., Geluk. Een geschiedenis. (Happiness: a History – 2005) A’dam, De Bezige Bij, 2005, 527 pp. – ISBN 90 234 1560 4


    Hoe kan je een geschiedenis schrijven van iets zo ongrijpbaars, zo ondefinieerbaars, van een ’ding' dat geen ding is, van hoop, verlangen, een droom? McMahon heeft het geprobeerd. Het resultaat is een uitmuntende geschiedenis van een begrip dat voor ons een modern credo is geworden. We kunnen gelukkig zijn, we zullen  gelukkig zijn, we moeten gelukkig zijn. We hebben recht op geluk. Maar is dat altijd zo geweest?


    Altijd al heeft de mens geluk nagestreefd. Maar de opvattingen over dit eeuwige doel van de mens en van de strategieën die hij ontworpen heeft om dit te bereiken zijn in de loop der eeuwen aanzienlijk veranderd. McMahon heeft zich voor zijn ideeëngeschiedenis beperkt tot de Westerse idee van het geluk.


    Over het geluk als doel van het leven gingen pas de Griekse filosofen van de 5e eeuw v.C. zich bezinnen. Voor die tijd was de algemeen geldende opvatting dat gelukkig zijn alleen was weggelegd voor uitzonderlijke mensen, en voor alle anderen alleen als tijdelijk ‘geluk hebben’. Socrates was de eerste filosoof die het geluk, in de betekenis van gelukkig zijn,  beschouwde als iets wat we in dit leven kunnen bereiken. Dit was meteen de aanzet tot een soort klopjacht op ‘het geluk’. Want als geluk niet van toevallige omstandigheden afhangt, moet men er iets voor doen. En in de hierna volgende eeuwen zijn de opvattingen hierover ingrijpend veranderd, en toch weer niet. Want altijd komen de klassieke denkers als leidraad terug.


    Het boek van McMahon bevat twee delen. In het eerste deel geeft hij een overzicht van de ideeën over het geluk tot en met de Verlichting, de 18e eeuw. In deze periode is de basis gelegd voor onze opvatting van het geluk: het is een mensenrecht, een recht van de natuur. In dit deel bespreekt hij achtereenvolgens de klassieke Oudheid, het Christendom, de Renaissance en de Verlichting. In deze ruim twee millennia was het geluk eerst een aards goed. Het is via een hemels paradijs teruggekeerd naar de aarde. In dit overzicht kreeg ik vooral een beter inzicht in de achtergrond van de visie op geluk en lijden in onze toch nog christelijk gekleurde samenleving.


    In een tweede deel borduurt de auteur verder op de basisidee over het geluk van de Verlichting: de mens heeft recht op geluk omdat het in zijn natuur besloten zit. Op deze idee hebben grosso modo vier stromingen voort geborduurd: de Romantiek, het Liberalisme, het Socialisme en de Wetenschappen. Elk van die stromingen wordt uitvoerig toegelicht en uitgespit.


    In zijn conclusies gaat McMahon in op de huidige tendensen in de Westerse samenleving. Hij werpt een kritische blik op alle pogingen die moderne mensen daarvoor ondernemen: consumptie, psychotrope middelen, het verlichten van het lijden, ingrijpen in onze genetische existentie. Wij zijn, ondanks en in onze toch luxueuze leefomstandigheden, bijna obsessief op zoek naar het geluk. Maar het volmaakte geluk is als de heilige graal, betoverend en onbereikbaar. Lijden en geluk zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wie alleen het geluk wil ervaren, moet een deel van zijn menselijkheid opofferen.


    In een tijd waarin geluk het onderwerp is van zowel wetenschap als politiek, is het niet slecht zich af en toe te bezinnen op de aard van het geluk. Meer inzicht in de Westerse geschiedenis van het begrip kan hier zeker toe bijdragen. Want onze hang naar welzijn en geluk is niet zo vanzelfsprekend als wij het wel zouden willen. Ons idee over geluk is de resultante van een eeuwenlange geschiedens, waarbij er blijkbaar niet zoveel nieuws onder de zon is.


    McMahon heeft een ronduit magistraal werk geschreven. Het boek is ongelooflijk rijk aan materiaal. Het bevat niet alleen de geschiedenis van een idee, maar deze wordt opgehangen aan het denkproces van een keur van prominente filosofen over het geluk. Hun ideeën worden zeer diepgaand en genuanceerd uitgewerkt. Het is onmogelijk om dit alles in een enkele lezing te bevatten.

    Maar dit vormt eigenlijk geen probleem. Want het was een plezier om dit boek te lezen. McMahon schrijft immers zeer vlot, zij het niet altijd erg gestructureerd. Hij schrijft vaak  poëtisch en zijn tekst is altijd boeiend en onderhoudend.

    Het werk is verder voorzien van een indrukwekkende notenlijst en een handig register. Een aanrader!


    ©  Minervaria


     

     

     

     

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    BESTE BEZOEKER
    Foto


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Mijn favorieten
  • Minervaria
  • Dit is POTS
  • Geen dag zonder lach
  • Gedachten

  • Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2006
  • 2005
  • 2004
  • 2003
  • 2002
  • 2001
  • 2000
  • 1999
  • 1998
  • 1997


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!