WELKOM
Foto
Inhoud blog
  • Dagboek 1933
  • Ingelepeld
  • De reis van onze genen
  • De opgewekte nihilist
  • De meeste mensen deugen
  • De goedheidsparadox
  • De eenzame eeuw
  • De gouden draad
  • De geschiedenis van de slavernij
  • Werk. Een geschiedenis van de bezige mens
  • De mens
  • Grote verwachtingen
  • Wat bomen ons vertellen
  • De barbaren
  • Eeuwen van duisternis
  • Terug naar de feiten
  • Focus AAN/UIT
  • De mythe van de moederliefde
  • Het bestverkochte boek ooit
  • Het menselijk getij
  • 250 jaar over misdaden en straffen. Cesare Beccaria
  • De waarde van alles
  • De opkomst en ondergang van de dinosauriërs
  • Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie
  • De zijderoutes
    Zoeken in blog

    Categorieën
    Voor u gelezen
    over mens en maatschappij
    26-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De heidense Christus
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    HARPUR, T., De heidense Christus. Herontdekking van het verloren licht. (Vert. The Pagan Christ) Deventer, Uitg. Ankh-Hermes, 2004, 231 pp. – ISBN 90 202 8369 3


    De bijbel is geen geschiedschrijving, maar een verzameling van sublieme mythen en metaforen. De kerk heeft al in de 3e eeuw een groteske fout gemaakt, door deze mythen een populistische en historische interpretatie te geven. Wat als allegorie bewaard is gebleven werd bewust ten onrechte geïnterpreteerd alsof het om feiten ging. Men richtte zich immers op de massa, en een interpretatie van de schrift als een allegorisch en mythisch verhaal ging het bevattingsvermogen van de meeste eenvoudige gelovigen te boven. Het christelijke geloof is dus gebaseerd op een geschiedenis die zich nooit heeft voorgedaan.

    Dit is de grondstelling van Tom Harpur, ex-priester en professor aan de Universiteit van Toronto.


    Volgens Harpur wortelen de joodse en de christelijke godsdienst in de religie van het oude Egypte, en is het verhaal over de Christus waarschijnlijk voortgekomen uit een spiritueel drama. De religie van het oude Egypte was, net als veel ‘heidense’ godsdiensten, gebaseerd op de natuur en haar cycli. De oude volken geloofden hun mythen niet, zoals christenen het evangelie geloven. Ze wisten dat de mythe het symbool was voor een diepzinnige waarheid over de menselijke zijnstoestand, voor een zielservaring. De conclusie is dat het christendom niet moet loskomen van zijn mythes, maar juist opnieuw moet mythologiseren.


    Harpur beargumenteert en onderbouwt zijn stellingen aan de hand van bevindingen van onderzoek op zeer verschillende gebieden, o.a. de oude Egyptische godsdiensten, de archeologie, het vergelijkend godsdienstonderzoek, en de seculiere en kerkelijke geschiedenis. Zijn betoog heeft betrekking op zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Zijn redenering is inzichtelijk, stevig onderbouwd en gedocumenteerd. In zijn betrokkenheid en bevlogenheid valt hij vaak in herhaling, maar dit vond ik niet echt storend.


    Zijn stellingen staan echter haaks op andere interpretaties die uitgaan van de premisse van een historische basis voor de bijbel en evangelieën: zie Thijs Voskuilen en Frans Vermeiren. Met de uitspraak van Gibbon voor ogen - Zoek nooit naar een verheven motief als er een trivialer voor de hand ligt – en enig inzicht in de praktische natuur van de mens, lijken mij deze interpretaties toch minstens even plausibel. Een en ander weerspiegelt waarschijnlijk het onderscheid tussen diegenen die de bijbel vanuit een zuiver seculier standpunt benaderen, en zij die dit doen vanuit een zoektocht naar spirituele waarheid. Tom Harpur behoort tot de laatste groep. Hij wil met zijn boek een speurtocht ondernemen naar een spirituele waarheid, die hij een kosmisch christendom noemt.


    Toch is de conclusie dezelfde: het huidige christendom is gebaseerd op de bewuste vervorming en verdraaiing van de werkelijkheid. Het is dan ook niet eigenaardig dat de resultaten van wetenschappelijk onderzoek door de kerkelijke autoriteiten decennialang zijn genegeerd.


    Het is een zeer leesbaar boek, dat iedere christelijk gelovige aanbelangt, maar wel confronterend kan zijn.

    Er is een uitgebreide notenlijst, dito bibliografie en een handig register.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deze meneer wordt morgen geholpen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SPRINGORUM, D., ‘Deze meneer wordt morgen geholpen’. Taalgebruik en communicatie in het ziekenhuis. Haarlem, Aramith, 2002, 144 pp. – ISBN 906834 192 8


    Een ziekenhuisopname is een vervreemdende ervaring, vooral wanneer je er voor een ernstige aandoening terecht komt. De ontreddering en ontregeling die dit voor de patiënt en zijn omgeving meebrengt kan enkel goed beschreven worden door iemand die het zelf meemaakte.

    Dick Springorum, taalkundige aan de KU Nijmegen, werd voor een ernstige aandoening in het ziekenhuis opgenomen. In dit boekje beschrijft hij op indringende en meeslepende wijze zijn eigen ziekte- en ziekenhuiservaringen.


    Een ziekenhuis is een totale institutie. De regie over je eigen leven wordt je vriendelijk maar vastbesloten uit handen genomen. Het ziekenhuis hanteert regels die je leven plotseling tot in detail blijken te bepalen: dagindeling, eten en drinken, lichamelijke verzorging, en talloze grote en kleine en begrijpelijke en onbegrijpelijke onderzoeken.

    Het komt allemaal aan de orde: de confrontatie met ziekte en de overrompelende veranderingen die dit teweegbrengt in je leven, de angst voor de toekomst, het wennen aan de nieuwe situatie, de onzekerheid over wat al dan niet nog zal kunnen, de eindigheid van het leven. Een ziekenhuisopname trekt je ook uit de gewone wereld weg, die doordraait en je blijkbaar niet nodig lijkt te hebben.

    Als taalkundige kan Springorum het niet laten daarbij te letten op de taal en communicatie.

    “Want ze vertellen je een heleboel, maar je moest eigenlijk iemand hebben die dat allemaal voor je vertaalt, iemand met wie je dat allemaal op je gemak, zonder tijdsdruk, eens kon doornemen, bepraten.”

    Het boekje leest enorm vlot, ook al door de grote letters. Het is zeer herkenbaar voor wie al een of meerdere ziekenhuisopnamen achter de rug heeft en enorm leerrijk voor wie niet in het geval was. En het zou verplichte lectuur moeten zijn voor alle hulpverleners, al dan niet in opleiding.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe breng ik mijn kind (en mezelf) structuur bij
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    PEERLINGS, W., Hoe breng ik mijn kind (en mezelf) structuur bij. Een gids voor ouders, leerkrachten en hulpverleners. Tielt, Lannoo, 2006, 230 pp. – ISBN 90 209 6518 2


    Structuur in de opvoeding mag weer. Structuur is immers belangrijk in ons leven en in dat van onze kinderen. Met behulp van structuur behaal je immers met minder moeite en in minder tijd een beter resultaat.


    Wendy Peerlings werkt met kinderen die het moeilijk hebben om structuur te brengen in hun leven. Maar structuurproblemen beperken zich niet tot een handjevol kinderen of gezinnen. Elk gezin krijgt ermee te maken. Hoe zorg je er immers voor dat een dag zo rustig mogelijk begint, dat de kinderen op tijd zijn op school, dat ze alles mee hebben? Hoe zorg je ervoor dat ’s avonds het huiswerk wordt gemaakt, de lessen geleerd, ondertussen het avondmaal wordt bereid, er zo gezellig mogelijk wordt gegeten en de kinderen op tijd in bed raken? Hoe worden speelgoed en kamers opgeruimd, of blijft alles liggen tot niemand er nog doen aan ziet?

    Structuur aanbrengen in een kinderleven is niet eenvoudig. Sommige kinderen zijn enorm traag, anderen krijgen de juiste volgorde niet onder de knie. Iets onthouden kan erg moeilijk zijn als je niet weet hoe de informatie te ordenen. Het structureren van tijd en taken is voor veel kinderen één grote chaos. En kinderen van vandaag leven bovendien in een drukke en chaotische wereld.


    In het boek worden eerst de belangrijkste problemen op een rij gezet. Kinderen kunnen moeite hebben met structureren op verschillende manieren. Chaos en orde moeten ook altijd bekeken worden in het kader van de situatie. Er is niet één goede manier om te structureren die voor iedereen geldt. Die aandacht voor individuele verscheidenheid is alvast een positief aspect in dit boek.


    Het leeuwendeel van het boek is praktisch: het is een doe-boek. En het probleem wordt gezien vanuit de ogen van het kind.

    De eerste stap is een grondige observatie hoe een kind verschillende taken aanpakt. Hiervoor krijg je voldoende degelijk materiaal en schema’s aangereikt.

    Verder legt de auteur talrijke methodes en technieken uit om je kind te leren gestructureerd te werken. Daarbij worden positieve bekrachtiging en het ondersteunen van een positief zelfbeeld bij kinderen sterk benadrukt. Dit is zeker belangrijk bij kinderen die door structuurproblemen al heel wat mislukkingen hebben ervaren.


    Leren systematisch en planmatig werken staan daarbij centraal. Dit aspect wordt vooral in het zevende hoofdstuk goed uitgewerkt: werken met schema’s in tijd en ruimte, sorteren, structuur brengen in de leerstof, … Dit hoofdstuk is zeker bruikbaar voor iedereen die het weleens lastig heeft met structureren. Dit alles wordt uitgebreid geïllustreerd met voorbeelden uit de praktijk van de auteur. Volgens mij is dit het sterkste onderdeel van het boek.


    Je zou nu verwachten dat een boek over structuur ook heel gestructureerd is gepresenteerd. Jammer genoeg is dit niet het geval. Zowel de gedachtegang als de lay-out zijn vaak verwarrend.

    De indeling is niet altijd overzichtelijk, soms is er zelfs te weinig spatie tussen de titel en de tekst. De verschillende onderdeeltjes mochten voor mij best nadrukkelijker genummerd zijn. Ik vond verschillende schema’s niet makkelijk terug. Verwijzingen zijn vaak slordig en soms foutief. Er worden naar mijn smaak teveel verschillende lettertypes op één bladzijde gebruikt. Sommige zaken mochten best beter uitgelegd worden. Hoeveel ouders zouden de beertjes van Meichenbaum kennen?

    Een indeling waarbij de tekst en illustraties op resp. rechter- en linkerzijde staan was handiger geweest en beter te volgen.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Folklore en volkswijsheden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ter LAAN, Folklore en volkswijsheden in Nederland en Vlaanderen. Utrecht, Het Spectrum, 2005 (3e dr.), 542 pp. – ISBN 90 274 1804 7


    Dit boek is in 1949 verschenen als Folkloristisch Woordenboek van Nederland en Vlaams België.

    Kornelis ter Laan was onderwijzer, kamerlid en burgemeester in Zaandam. Hij verzamelde ontelbare wetenswaardigheden, feiten en feitjes op veel terreinen en stelde hiermee verschillende encyclopedische werken samen. Het meest bekende is Nederlandse Spreekwoorden, Spreuken en Zegswijzen.


    Het Folkloristisch Woordenboek past helemaal in die traditie. In zo weinig mogelijk woorden probeert ter Laan alfabetisch gestructureerd zoveel mogelijk informatie over zoveel mogelijk onderwerpen te geven. Dit is meteen een tekort van dit boek: niet het culturele gewicht van de onderwerpen, maar wel de hoeveelheid gevonden informatie bepaalt de omvang van de artikelen. Daardoor krijgen belangrijke elementen vaak niet de uitleg die ze verdienen, en relatief onbelangrijke zaken ten onrechte teveel ruimte.


    Tweede beperking is dat ter Laan de juistheid van zijn gegevens niet heeft getoetst. De informatie in het boek, o.a. over de oorsprong van gebruiken en uitdrukkingen, is dus niet noodzakelijk correct.


    Ook al zijn de opvattingen en inzichten over de volkscultuur sinds het eerste verschijnen van het boek veranderd, toch weet men over veel onderwerpen nog niet veel meer dan toen. Hier staan dus heel veel data uit een grote verscheidenheid aan nauwelijks toegankelijke bronnen handig bij elkaar. Het boek biedt een breed en kleurrijk palet van vooral de Nederlandse en in mindere mate de Vlaamse folklore tot het midden van de vorige eeuw.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Denken als de dieren
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    GRANDIN, T. & C. JOHNSON, Denken als de dieren. De visie van een autistische wetenschapster op het gedrag van dieren. (Vert. Animals in Translation) Utrecht, Bruna, 2005, 348 pp. – ISBN 90 229 8785 X


    Temple Grandin is doctor in de zoölogie en autistisch. Menselijke emotie en interactie zijn voor haar moeilijk te begrijpen, maar ze lijkt wel het gedrag van dieren intuïtief te begrijpen. Dit boek is het resultaat van de 40 jaren die ze met en voor dieren heeft gewerkt.


    Volgens haar zijn er heel wat parallellen tussen autistische mensen en dieren. Beiden zijn vooral detailwaarnemers, gericht op verschillen en ze denken in beelden. Niet-autistische (‘normale’) mensen daarentegen zoeken vooral gelijkenissen, generaliseren en verbaliseren. Normale mensen zien en horen schema’s, autistische mensen en dieren krijgen de ruwe zintuiglijke informatie. Vanuit die parallellen meent Temple Grandin dat zij het gedrag van dieren veel beter kan begrijpen omdat zij zich kan verplaatsen in het perspectief van het dier, en ervaren wat het dier ervaart.


    Grandin wijt deze verschillen resp. gelijkenissen aan de werking van de prefrontale cortex, waardoor wij de informatie filteren en selecteren en inpassen in een groter geheel. Bij autistische mensen blijkt die prefrontale cortex niet optimaal te werken, bij dieren is ze afwezig of veel minder ontwikkeld. Deze stelling wordt door haar onderbouwd met resultaten uit  onderzoek in verscheidene disciplines als de neurologie, de zoölogie, de ethologie, de evolutietheorie.


    In het boek komen uitgebreid verschillende onderwerpen aan de orde. Zij verdedigt met verve en zeer degelijk onderbouwd haar stelling dat dieren gevoelens hebben en denken, zelfs in bepaalde opzichten blijk geven van genialiteit. Dieren zijn volgens haar te vergelijken met autistische savants.


    Al heb ik bedenkingen over bepaalde stellingen, toch is het een zeer leerrijk boek. Het bevat een schat aan informatie over de psyche van dieren én mensen, over agressie en angst, pijn en lijden, waarneming en cognitie (o.a. taal). Je zou het boek kunnen beschouwen als een soort naslagwerk over hogervermelde thema’s. Vaak benadert Grandin een probleem van een heel originele kant, waardoor je er meteen een ander zicht op krijgt.


    Omdat autistische mensen vaak sociaal onhandig zijn, wordt hen vaak – ten onrechte –afstandelijkheid en ongevoeligheid toegeschreven. Temple Grandin levert hier het bewijs van het tegendeel: zij is een fervent pleitbezorgster van het dierenwelzijn, maar ook van een positieve benadering van mensen op basis van hun mogelijkheden en niet op grond van hun beperkingen.


    Het werk besluit met een uitgebreide gids voor het begrijpen en aanpakken van problemen bij gedrag en training van dieren. Er is een dito notenlijst en dito bibliografie.

    Het is een origineel en persoonlijk boek, dat bovendien vlot geschreven is en in een begrijpelijke taal. Er komt nogal wat herhaling in voor, maar dat heeft voor- en nadelen. Ik vond dit niet hinderlijk.


    Verwante lectuur: Natuurlijke intelligentie


    ©  Minervaria

                       

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Winnen zonder strijd
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SUN TZU, Winnen zonder strijd. Een nieuwe interpretatie van beproefde strategische inzichten. (Vert. The Art of War) Haarlem, Uitg. Altamira-Becht, 2003, 260 pp. – ISBN 90 6963 562 3

    Ongeveer 2300 jaar geleden legde in wat nu Noord-China is, een geslacht van militaire leiders hun gezamenlijke wijsheid in geschreven vorm vast. Daarin werd het perspectief vooropgezet dat het mogelijk was te winnen zonder de strijd aan te binden. In China staat deze tekst bekend als de Sun Tzu, naar de stamvader van het geslacht.

    De Sun Tzu maakt duidelijk hoe we kunnen veroveren zonder agressie te tonen, zowel in kleinschalige als grootschalige conflicten. Het boek wil een evenwichtige, vriendelijke en effectieve benadering bieden van strijd. Daarvoor is nodig dat we zowel zelfkennis als kennis van de andere en de context verwerven en benutten. De tekst onthult hoe we op een verstandige manier met strijd kunnen omgaan. De tekst is opgesteld met het oog op militaire overwinningen in een tijd en gebied met veel politieke instabiliteit. Maar we kunnen de inzichten ook toepassen op de strijd in en buiten onszelf in het dagelijkse leven.

    Strijd en conflicten zijn een wezenlijk onderdeel van het menselijk bestaan. Strijd zit in ons en omringt ons. Conflictsituaties negeren, onderdrukken of weg wuiven is geen oplossing. Met de juiste vaardigheden kunnen we in sommige situaties een conflict uit de weg gaan, maar in andere is het noodzakelijk de strijd aan te gaan. Agressie heeft echter beperkingen. Ze kan heel destructief werken, zowel in de persoonlijke levenssfeer als op maatschappelijk en mondiaal niveau. Het is dus altijd interessant te leren hoe op een grondiger en effectievere wijze met strijd om te gaan.

    De Sun Tzu is in de loop der eeuwen in China herhaaldelijk bewerkt en aangevuld. De meeste becommentarieerde vertalingen zijn hierop gebaseerd. Recent zijn echter oudere bamboedocumenten ontdekt, die beter aansluiten bij de oorspronkelijke tekst. Deze uitgave is een becommentarieerde vertaling van de oorspronkelijke Chinese Sun Tzu.

    Het boek bestaat uit drie delen. Het eerste deel bevat de vertaalde oorspronkelijke teksten. In het tweede deel zijn 3 essays van de auteurs opgenomen, die de grondgedachten van de Sun Tzu weergeven. Hieruit valt zeker te onthouden ‘het geheel nemen’ en ‘shih’. De wereld is een geheel, bestaande uit een groot aantal veranderende, onderling verbonden aspecten. Wie de overwinning wil behalen moet bedachtzaam alle elementen van de situatie observeren, leren kennen, en ermee rekening houden. Het trof mij hoe modern deze inzichten aandoen. Wij zouden spreken over systemisch en methodisch handelen. In het laatste deel worden de teksten uit deel 1 becommentarieerd, en volgens de auteurs verruimd.

    Ik ben gestart met het tweede deel. Dit geeft meteen een kader waarbinnen de oorspronkelijke teksten kunnen worden geïnterpreteerd. De Chinese teksten zijn in versvorm opgesteld en niet zonder meer goed te begrijpen. Ze komen vaak saai over en bevatten veel herhalingen. Het eerste en het derde deel kunnen samen worden gelezen, vermits ze nauw bij elkaar aansluiten.

    Dit laatste was vrij teleurstellend. De commentaren bij de teksten bevatten nagenoeg geen nieuwe elementen. De auteurs blijven zeer dicht bij de oorspronkelijke teksten, beperken zich vaak tot herhaling, en komen niet verder dan de militaire sfeer waarbinnen de Sun Tzu is ontstaan. Een vertaling van de teksten naar conflicten in de algemeen menselijke sfeer, zoals de auteurs min of meer beloven, zit er niet in. Dit wordt dus helemaal aan de lezer overgelaten. Voor een training in het omgaan met conflicten kunnen de hoofdgedachten van de Sun Tzu wel een basis leveren.

    Het is dus een ‘achtergrondboek’. Voor de praktische toepassing van de inzichten kan je beter terecht bij de literatuur over methodische conflicthantering.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De betovering van het geloof
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DENNETT, D., De betovering van het geloof. Religie als een natuurlijk fenomeen. (Breaking the Spell. Religion as a natural phenomenon) A’dam, Uitg. Contact, 2006, 447 pp. – ISBN 90 254 2687 3


    Kan een notoire atheïst iets zinnigs zeggen over godsdienst? Nee, zeggen theologen en veel gelovigen. Wetenschappelijk onderzoek van buitenaf naar religie wordt door ettelijke godsgelovigen op zijn minst wantrouwig bekeken. Een buitenstaander zou er niets van begrijpen, hem zou de finesse ontgaan.


    Daniel Dennett is natuurlijk een andere mening toegedaan. Gelijk heeft hij. Religie speelt zo’n belangrijke rol in het leven van iedereen, gelovig of niet, dat we er best zoveel mogelijk van weten. Het is een van de meest invloedrijke fenomenen op sociaal, politiek en economisch gebied en vormt voor enorm veel mensen de zin van hun bestaan. Het is dus de hoogste tijd dat er meer werk wordt gemaakt van de wetenschappelijke studie van religie als natuurlijk fenomeen, net zoals andere menselijke culturele uitingen.


    Velen zijn echter bang dat wetenschappelijk onderzoek de betovering van religie zal verbreken en dat dit een ramp zal zijn. Is dat gevaar reëel? We weten het niet, aldus Dennett, we moeten het onderzoeken. De vraag of God bestaat is onbeantwoordbaar gebleken. Desondanks blijven veel mensen geloven in religie of het geloof in God. Het is de vraag waarom dit zo is en of het goed is dat het zo blijft. Het is dus nodig de betovering te verbreken.


    In de eerste plaats onderzoekt hij hoe religie is ontstaan en geëvolueerd tot georganiseerde religie. Als memeticus hanteert hij daarvoor een evolutionair perspectief, niet zozeer van genen maar van memen. Dit zijn cultureel overgedragen ontwerpen die zich, evenals genen, onbewust voortplanten en verspreiden waar er een ‘gat in de markt’ is. De vraag die wij ons over dit proces moeten stellen is: Cui bono?, of waartoe, waarvoor en voor wie is die verspreiding goed. Het gaat hier niet over goed in de morele zin, wel over goed voor het voortbestaan en de verspreiding van het meem ‘geloof’.


    Trouw aan die vraag ontwikkelt Dennett een visie op de evolutie van religie zoals die door de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek wordt gesuggereerd en ondersteund. Hierbij staan nog veel vragen open. Hij levert een boeiende uiteenzetting, waarin veel relevante begrippen en theorieën worden verhelderd. Hij waakt er ook zorgvuldig voor niet in de val van het biologisch reductionisme te trappen.


    Mensen geloven in God, maar ze geloven evenzeer dat hun georganiseerde geloof in God, of de georganiseerde religie, het ware is. Ze nemen zonder meer aan dat hun versie van dat geloof, hun religie, de enig juiste is. De geschiedenis toont echter aan dat een dergelijke opvatting gemakkelijk leidt tot uitslaande politieke branden. Religie is helemaal niet onschuldig. Er moeten dus goede redenen zijn om ze te blijven handhaven.

    Dus gaat Dennett na waarom de huidige religie zoveel betekent voor zoveel mensen. Dit blijkt eigenlijk niet erg duidelijk want niet voldoende onderzocht. Het enige tot nu toe enigszins aanwijsbare ‘goed’ is een zeker gezondheidsvoordeel. Of religie mensen moreler maakt is op zijn minst problematisch en ook nog niet echt beantwoord.


    Tenslotte formuleert hij een aantal voorstellen over hoe we nu, in afwachting van verder onderzoek, het best met religie omgaan. Speciale aandacht gaat naar de opvoeding. Kinderen worden nu zonder meer in de religie van hun ouders opgevoed. Dennett stelt voor dat kinderen op school zouden leren over alle religies van de wereld, zodat ze later met kennis van zaken hun keuze kunnen maken. Hij waarschuwt tegen de huidige tendens die het onbevooroordeeld onderzoek naar religie zou willen verbieden en voorbehouden aan de religies zelf, want dit zou kunnen leiden tot het verglijden van de democratie in een soort theocratie. Voor wie dit overdreven vindt gesteld: Dennett heeft zijn boek geschreven vanuit en voor de Amerikaanse situatie.


    Zoals in al zijn andere werken zijn ook hier al zijn betogen grondig uitgewerkt en beargumenteerd, en zeer degelijk gedocumenteerd. Dennett hoedt er zich nadrukkelijk voor om standpunten in te nemen die religie zonder meer verwerpen. Hij houdt zich strikt aan zijn uitgangspunt: de studie van religie op wetenschappelijke werkwijze, en formuleert zowel antwoorden als vragen. Hij hoopt hiermee gelovige mensen te verleiden tot nadenken over hun geloof. Ik vrees echter dat dit niet realistisch is. Zijn boek zal hoofdzakelijk diegenen aanspreken die reeds kritisch zijn.


    Het is een zeer rijk boek. Voor zijn betoog maakt Dennett gebruik van de inzichten van de meest vooraanstaande onderzoekers op dit gebied. In vergelijking met zijn vorige werken is dit boek aanzienlijk vlotter leesbaar.

    Voor diegenen die zich willen verdiepen in bepaalde onderwerpen, werden vier bijlagen opgenomen die bepaalde thema’s’ op een meer academische wijze uitdiepen.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onrechtmatig leven?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BUIJSEN, M. (red.), Onrechtmatig leven? Opstellen naar aanleiding van Baby Kelly. Uitg. Valkhof Pers, 2006, 237 pp. – ISBN 90 5625  221 6


    Kelly is elf jaar geleden meervoudig geestelijk en fysiek gehandicapt geboren als gevolg van een chromosomale afwijking. Haar ouders hebben in haar naam een wongful life-rechtszaak aangespannen. Had de verloskundige, die wist dat er een chromosomale afwijking in de familie was, de moeder verwezen naar genetisch prenataal onderzoek, dan was vroeg in de zwangerschap ontdekt dat de vrucht beschadigd was. Met die wetenschap zou de moeder hebben besloten tot abortus.

    De verloskundige moest, overeenkomstig de toen geldende maatstaven, de moeder doorverwijzen. Had ze dit gedaan, dan zou het meisje niet hebben bestaan. Haar bestaan, zo pleitten de ouders, was dus onrechtmatig, een wrongful life.


    De ouders spanden in naam van Kelly een rechtszaak aan. Het hof wees de vordering van Kelly toe, en veroordeelde de verloskundige tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij zal lijden. De Hoge Raad, de hoogste gerechtelijke instantie in Nederland, heeft op 18 maart 2005 het beroep van de verloskundige verworpen en dus het vonnis bevestigd.In het boek van Buijsen krijgen verschillende deskundigen het woord over de rechtmatigheid van deze toewijzing.


    De bijdragen zijn de schriftelijke neerslag van een symposium dat over deze kwestie werd gehouden. Een aantal ervan zijn van rechtskundige aard, andere van rechtsfilosofische en ethische en nog andere van politieke aard.


    Het lezen van dit boek was niet zonder meer gemakkelijk, vooral door de geheel eigen terminologie van de rechtskundige bijdragen. Toch heb ik hierdoor meer inzicht gekregen in de soms erg ingewikkelde rechtsprocedures en –overwegingen in rechtszaken verbonden aan levenskwesties.


    Drie bijdragen zijn mij vooral bijgebleven door hun helderheid en doordachtheid. Wim Eyck, bisschop van Groningen, heeft het vanuit een christelijk perspectief over de ethische aspecten van prenatale diagnostiek en foetale therapie. Rechtsfilosoof J.M. Piret van de Erasmus Universiteit Rotterdam betoogt op overtuigende wijze dat het leven beschouwen als schade niet betekent dat de waarde van een gehandicapt bestaan wordt ontkend. Tenslotte apprecieerde ik het bijwijlen ontroerend betoog van de politicologe Margot van Trappenburg en haar standpunten over wenselijke depolitisering van dergelijke levenskwesties.


    Het geheel vormt een zeldzaam evenwichtige, serene en genuanceerde bijdrage aan het debat over een heikel onderwerp als wrongful life.


    ©  Minervaria


                                                                                                                                                                                    

                                            

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Godsdienst en samenleving
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DEKKER, G. & H.C. STOFFELS, Godsdienst en samenleving. Een introductie in de godsdienstsociologie. Kampen, Uitg. Kok, 2005 (6e dr.), 239 pp. – ISBN 90 435 0398 3


    Deze inleiding is een grondig herziene uitgave van een vorig studieboek. Het boek heeft niet alleen een andere indeling gekregen, het is ook geactualiseerd en beter afgestemd op het onderwijs. Het is in de eerste plaats bestemd voor studenten in het wetenschappelijk en het hoger beroepsonderwijs.


    Godsdienstsociologie is de wetenschap die de wederkerige relatie tussen godsdienst en samenleving bestudeert, meer bepaald de invloed die zij op elkaar uitoefenen. Studie van de religieuze factor in de samenleving is belangrijk omdat godsdienst in veel situaties en met betrekking tot veel problemen en levensterreinen een min of meer sterke rol speelt.


    De moderne godsdienstsociologie bestudeert godsdienst als maatschappelijk verschijnsel, en schenkt niet alleen aandacht aan de traditioneel christelijke godsdienstigheid en groeperingen binnen kerken. Ook andere vormen van godsdienstigheid en de nieuwe religieuze bewegingen zijn onderwerp geworden van onderzoek. Godsdienstsociologie bestudeert ook het ontstaan en bestaan van godsdiensten in samenhang met het hele samenleven.  Dit wordt in sommige kringen als bedreigend ervaren, en roept verzet op tegen een sociologische bestudering van godsdienst en kerk.

    Godsdienstsociologie doet echter geen uitspraken over het waarheidsgehalte van een bepaald geloof of de superioriteit van de ene godsdienstige traditie boven de andere. De godsdienstsociologie houdt zich ook niet bezig met het toetsen van de echtheid van religieuze ervaringen.


    Godsdienst wordt door de auteurs omschreven als “de betrokkenheid van mensen op een als transcendent ervaren werkelijkheid”. Hiermee maken ze geen onderscheid tussen religieuze bewegingen met meer of minder geïnstitutionaliseerde vorm of een duidelijke godservaring. Deze omschrijving laat toe een grote verscheidenheid van religieuze bewegingen in het onderzoek te betrekken.


    Zoals het een inleiding betaamt, krijgt de lezer van het hele gebied slechts de hoofdlijnen gepresenteerd, en dan nog vooral de stand van zaken in Nederland. Het is duidelijk dat die tijdsgebonden is, en daarom wordt in het laatste hoofdstuk een poging gedaan om toekomstige ontwikkeling  te schetsen. Een belangrijke vaststelling is dat de religiositeit in en ondanks de (post)moderne samenleving niet afneemt. Kerkelijkheid en godsdienst in het algemeen zullen waarschijnlijk wel aan invloed inboeten. De toekomst zal echter in belangrijke mate gekenmerkt worden door godsdienstige pluraliteit en individualisering. Er is ook een sterke tendens naar vage transcendentie, het monotheïstische godsbeeld krijgt minder bijval.

    Ondanks het inleidende aspect van dit boek, is de inhoud zeer rijk zowel aan terminologie als aan inzichten. Het fenomeen godsdienst wordt zeer genuanceerd en veelzijdig benaderd. Enkele thema’s: godsdienst en modernisering, secularisatie, ontkerkelijking, de functie van godsdienst in de samenleving, veranderingen op godsdienstig gebied.


    Temidden de verhitte discussies over de voors en tegens van godsdienst, is deze objectieve benadering een verademing!

    Het boek is makkelijk te lezen. De lopende tekst staat aan de rechterkant, op de tegenoverliggende pagina zijn illustratieve teksten opgenomen bij de hoofdtekst.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lichamelijke oefening
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DEKKERS, M., Lichamelijke oefening. A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 2006, 352 p. – ISBN – 90 254 2733 2


    Voor wie wekelijks puffend en hijgend het onderste uit de kan wil halen in een fitnesscentrum of joggend in het bos, kan het nieuwste boek van Midas Dekkers misschien een opluchting betekenen. Als je het leuk vindt kan je ermee doorgaan, voor de gezondheid hoef je je echter niet af te jakkeren, integendeel. De strijd tegen de lichamelijke beperkingen is een uitputtingsslag die meer slechts dan goed met zich brengt. Dekkers heeft, zoals vele anderen, nooit het nut ingezien van de verplichte sport en gym op school, noch er veel genoegen aan beleefd.


    Hij vindt dat je die tijd beter besteedt aan het verrijken van de geest, want dan heb je meer kans dat je er een gezonde leefwijze op na houdt. Als er iets is wat de conditie van het lichaam onderhoudt, is het dit wel: een gevarieerde voeding en dagelijkse beweging. Daarvoor hoeven we niet veel meer te doen dan de auto vaker te laten staan en ons te voet of per fiets te verplaatsen, de trap nemen in plaats van de lift en het gewone huishoudelijke werk zelf doen.


    De recalcitrante en hoogst sceptische bioloog trekt op zijn eigen cynische en spitsvondige wijze ten strijde tegen de heersende misvattingen over het nut voor de mens van vooral intensieve en excessieve sport en gym. Ongenuanceerd maar met een behoorlijk sluitende argumentatie doorprikt hij menige mythe over de noodzaak lichamelijke functies te oefenen. Onderweg doe je enorm veel informatie op over de anatomie en fysiologie van ons lichaam. En als je het allemaal al wist, is dit alles een welkome en aangename opfrissing. Alleen al voor de massa prachtige foto’s zou je het boek doornemen.


    Dekkers heeft zich zeer goed gedocumenteerd, wat blijkt uit een uitgebreide literatuurlijst en dito register.


    Net als de vorige boeken van Dekkers is Lichamelijke opvoeding weer een en al leespret. Een aanrader zonder meer!


    ©  Minervaria



     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vriendelijkheid
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    FERRUCCI, P., Vriendelijkheid als levenshouding en helende kracht. (Vert. Survival of The Kindest) Utrecht, Kosmos Z&K, 2004, 218 pp. – ISBN 90 215 4126 2


    Vriendelijkheid? In een wereld vol geweld, oorlog, terrorisme en vernietiging lijkt dat een absurd onderwerp, te absurd voor woorden. En toch is het zo dat het leven doorgaat omdat we vriendelijk zijn voor elkaar. Zuivere, belangeloze vriendelijkheid, hoe bijzonder het ook mag klinken, het is niet eens zo uitzonderlijk. Integendeel, een groot deel van onze menselijke interactie valt onder deze noemer. Ons leven bestaat in essentie uit zorg, samenhorigheid en wederzijdse hulp. We besteden er alleen niet zoveel aandacht aan.


    Eigenschappen als hardheid, zakelijkheid, efficiëntie, achterdocht en daadkracht worden geprezen en aangeleerd, terwijl eerlijkheid,vertouwen, warmte, goedgeefsheid en geduld vandaag de dag niet goed in de markt liggen. Simpele vriendelijkheid wordt vaak gezien als een beetje dom, want wie laat zich nou vrijwillig de kaas van het brood eten?


    Het is echter precies andersom: vriendelijkheid is nodig voor je gezondheid en welbevinden. Gewoon aardig zijn, zonder verdere bedoeling, is goed voor jezelf en anderen. We worden er letterlijk en figuurlijk beter van. Vriendelijkheid is een kracht die ons niets kost en die ons gezond en heel maakt. Er is geen enkel verschil tussen aardig zijn voor anderen en onszelf: het komt op hetzelfde neer.


    Ferrucci, psycholoog en filosoof, stelt ons vriendelijkheid voor in haar vele gedaantes: oprechtheid, warmte, contact, vergeving, vertrouwen, dankbaarheid, dienstbaarheid en nog zoveel meer. Hij toont overtuigend aan hoe ze ons welzijn bevorderen, want we zijn altijd tegelijk gever en ontvanger.


    De laatste alinea van het slothoofdstuk geeft de essentiële boodschap weer van dit boek. “Vreemd wellicht, en ook paradoxaal, maar waar: de verstandigste manier om onze eigen belangen te behartigen, onze eigen vrijheid te vinden en een glimp op te vangen van ons eigen geluk, is niet het direct najagen van deze dingen, maar voorrang geven aan de belangen van anderen, anderen helpen vrij te worden van angst en pijn, bijdragen aan hun geluk. Eigenlijk is het allemaal vrij eenvoudig. Er is helemaal niet zoiets als kiezen tussen vriendelijk zijn voor anderen en vriendelijk zijn voor onszelf. Het is hetzelfde.”


    Met een voorwoord van de Dalai Lama.

    Het boek leest als een trein. Een eerste klas aanrader!


    ©  Minervaria

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (2)
    30-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lachen als levensvisie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    WIJNBERG, J., Lachen als levensvisie. Humor en uitdaging in de psychologische praktijk. Utrecht/A’pen, Uitg. Kosmos-Z&K, 1999, 159 pp. – ISBN 90 215 3280 8


    Een boek van Jeffrey Wijnberg is altijd pret, ook voor wie niet in de psychologische praktijk staat. Want lachen is en maakt gezond. Lachen en spotten verdrijven de duivel, zo had Maarten Luther het ook al begrepen.


    Mensen zien zichzelf graag als complexe en diepzinnige wezens. Vooral psychische ellende kan als ingewikkeld en indringend ervaren worden. Wie problemen heeft, wil daarom – op zijn minst – serieus genomen worden. En natuurlijk moet dat. Maar is een warme blik van acceptatie wel voldoende om verder te komen?


    Jeffrey Wijnberg vindt van niet. Mensen in psychische nood draaien rond in hun enge wereld van problemen. Ernst versterkt het onvermogen van een mens om daaruit te komen. De mens is meer gebaat bij een ‘hersenschudding’. Want heimelijk voelen we ons vaak goed in onze situatie. Lachen biedt een nieuw perspectief.


    Want het leven is een zoektocht vol verrassingen. Het maakt niet uit wat je beperkingen zijn, de kunst blijft om op de been te blijven. We zitten allemaal in hetzelfde schuitje, en we maken allemaal hetzelfde mee. We maken ons allen regelmatig belachelijk, we zijn allemaal inconsequent, we blijven allemaal de verkeerde dingen doen, we hebben het allemaal moeilijk met veranderen.


    Het leven zit vol met onzinnigheden, en mensen worden dan boos of depressief. Maar waarom zou je boos worden als je even goed kan lachen? Lachen om jezelf relativeert, en dat is nodig. Want niemand is zó belangrijk dat de wereld eeuwig zou treuren als hij voor de mensheid verloren ging. Humor schept verbondenheid, geeft perspectief en is gezond. Lachen geeft ons (weer) plezier in het leven.


    En lachen valt te leren. Wijnberg laat zien hoe lachen een levensvisie kan zijn, en daarmee net zo wezenlijk en diepgaand als pijn en verdriet. Wie kan lachen om zichzelf, steekt anderen aan. En dat geeft de levensvreugde, verbondenheid en ook de kracht om lief te hebben.

    Met talloze voorbeelden uit de eigen psychotherapeutische praktijk.

    Leest als een trein. Een aanrader zonder meer!


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Niet zonder religie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SMITH, H., Niet zonder religie. Het belang van religie in de postmoderne maatschappij. (Vert. Why Religion Matters) Utrecht/A’pen, Uitg. Servire, 2001, 269 pp. – ISBN 90215 9719 5


    Huston Smith, is de auteur van het boek De religies van de wereld. In Niet zonder religie probeert hij aan te tonen dat religie van wezenlijk belang is voor de mensheid. Alleen religie geeft volgens hem zicht op vragen als: wie zijn wij, waarheen gaan wij, hoe moeten we leven?

    De titel van dit boek intrigeerde mij, omdat ik vaststel dat men religie de laatste tijd minder verdedigt vanuit een waarheidsbetrachting dan wel vanuit het oogpunt van functionaliteit. Religie wordt heel vaak verantwoord als antwoord op fundamentele menselijke behoeften.


    Volgens Smith verkeert de wereld, zowel in Oost als West, in een spirituele crisis. Die wordt veroorzaakt door de teloorgang van religieuze zekerheden en van het geloof in transcendentie. Aan de grondslag daarvan ligt het wetenschappelijke wereldbeeld, dat gekenmerkt wordt door materialisme en in mildere vorm naturalisme. Aanhangers van dit wereldbeeld matigen zich volgens hem het recht aan voor te schrijven waaruit kennis bestaat en welke opvattingen gerechtvaardigd zijn. Daarvoor gebruikt hij de metafoor van een tunnel: de tunnel van het modernisme. De factoren die deze tunnel veroorzaakt hebben en ondersteunen komen in het eerste deel van het boek aan de orde: het sciëntisme, het hoger onderwijs, de media en de wetgeving. Hier beschrijft Smith hoe onder invloed van deze factoren de samenleving geseculariseerd is en religie gemarginaliseerd.


    In het tweede deel probeert hij het traditionele wereldbeeld in ere te herstellen. Hierin is de mens en zijn onmiddellijke leefomgeving onderdeel van een metafysische werkelijkheid, die transcendent is, en niet afhangt van materie. Mensen ontlenen de zin van hun bestaan aan het deel uitmaken van een geheel dat veel groter is dan zijzelf en al het bestaande overkoepelt. Temidden de wisselvalligheden van het leven voelen zij zich gesteund door de idee dat dit alles past binnen het opzet van een grotere orde.


    Smith toont hier overtuigend aan dat veel mensen troost en hoop halen uit deze gedachte. Het geeft hen de zekerheid dat hun bestaan en de kosmos een gelukkige afloop zal kennen, dat hun leven betekenis heeft. Deze overtuiging verschaft hen een gevoel van geborgenheid. Het traditionele wereldbeeld maakt de vervulling mogelijk van een elementair verlangen naar emotionele intimiteit in het diepste van het menselijk hart. Hij legt hierbij een zeer zinvol verband met de psychodynamische visie op de menselijke ontwikkeling. Aan dit diepmenselijke verlangen komt de religie tegemoet.


    Tot zover deel ik de redenering van de auteur. Religie spruit voort uit een ingebouwde behoefte, en is voor veel mensen de vervulling van het “gat in het midden van het menselijk hart”. Toch ga ik niet mee met hem wanneer hij ervan uitgaat dat dit de beste manier is waarop mensen hun leven echt zin kunnen geven.  Steeds meer mensen geven een immanente betekenis aan hun bestaan, en hoeven daarvoor geen beroep te doen op en transcendente werkelijkheid.


    Maar is religie waar? Het traditionele wereldbeeld kan volgens Smith alleen maar effect hebben als we geloven dat het waar is. De vraag is dus of religie berust op een echte werkelijkheid dan wel werkt zoals een placebo. Een wereldbeeld is immers wat het is, zegt hij: een beeld van de wereld, niet meer of minder. Het maakt dit beeld nog niet waar, het is alleen een voorstelling van zaken. Religie aanschouwt de wereld door de ogen van het geloof en ziet daardoor een andere wereld.


    Deze vraag pakt Smith, zelf religieus, ook aan. Natuurlijk komt hij tot de conclusie dat het geloof berust op waarheid. Hij is er echter niet in geslaagd mij te overtuigen.

    In de eerste plaats hangt volgens hem geloven in een immateriële werkelijkheid samen met persoonlijkheidstypes. Als dat zo is, wat is dan de waarde van een werkelijkheid die enkel voor een deel van de mensheid werkelijk is?

    Ten tweede moet hij voor het aantonen van diezelfde werkelijkheid gebruik maken van een ingewikkeld gedachte-experiment, dat slechts door vergezochte argumenten ondersteund wordt. Dit komt neer op een soort hertovering van de wereld (Bauman, 1992).

    Een derde bezwaar heb ik tegen zijn stelling dat wetenschap het grootste deel van ons normale leven bagatelliseert. Een argument voor de waarheid van het religieuze wereldbeeld is volgens hem dat de wetenschap ons alleen iets kan leren over wat ‘inferieur’ is. Deze terminologie heb ik al vaker gehoord: een meer omvattende werkelijkheid, ongeacht of ze al dan niet bestaat, wordt superieur geacht aan een werkelijkheid die ondubbelzinnig is aangetoond als zijnde waar. Dit argument leidt regelrecht naar morele oordelen over mensen die niet religieus zijn: de atheïst, een van zijn persoonlijkheidstypen.

    Ten vierde verwijst hij volgens mij te nadrukkelijk naar het monotheïsme en het christelijk geloof als zijnde superieur. Dit is natuurlijk begrijpelijk vanuit zijn eigen achtergrond, maar toch zeer beperkend als het gaat over religie in het algemeen.

    Ten vijfde beweert hij ten onrechte dat van geen van beide wereldbeelden, traditionele en moderne, kan bewezen worden dat het meer waarheid bevat dan het andere. Het traditionele wereldbeeld is volgens hem royaler dan het modernistische, en dat klopt zeker. Maar hij noemt het ook accurater, en dat durf ik te betwisten. Het is gebaseerd op speculatieve stellingen, die binnen het traditionele wereldbeeld geen bewijs nodig hebben omdat het om geloof gaat. Voor de verdediging ervan voert hij ook paranormale ervaringen aan, die van particuliere aard zijn, gebaseerd op dubieuze bronnen en in sommige gevallen wetenschappelijk weerlegd. Illustratief hiervoor zijn de uitschuivers met betrekking tot de evolutietheorie, die volgens S. een geloof is en niets verklaart, en de verdediging van ID.


    Het treft mij toch telkens weer dat gelovigen het nodig vinden hun geloof op een rationele manier te onderbouwen, zelfs met bewijsmateriaal, ook al geven ze toe dat het gaat om geloof. Deze paradox treft ook de redeneringen van Smith. Hij had zich evengoed kunnen houden bij de waarde van religie voor het leven van de mens en het welzijn van individuen en een samenleving.


    Dit boek biedt een aantal interessante inzichten. De indeling van wereldbeelden in functie van de problemen waarmee mensen worden geconfronteerd is er een van. De vergelijking tussen het traditionele en moderne wereldbeeld is verhelderend, en de kritische reflectie op het modernisme. De uiteenzetting over de aansluiting van religie bij diepmenselijke behoeften is ook het lezen waard. Dit geldt ook voor de nadruk op de betekenis van mythen.

    Het betoog zelf is echter weinig doorzichtig. De auteur maakt teveel anekdotische zijsprongetjes, waardoor de gedachtegang niet meer helder verloopt. Al te vaak moet hij dan verwijzen naar een van de volgende hoofdstukken waar de aangehaalde vraag aan de orde zal komen. Kortom: het boek leest niet vlot.


    Een echte oplossing of uitweg uit de impasse stelt Smith niet voor. Hij volstaat met de opmerking: “We zullen elkaar nooit vinden.” Misschien is enkel  een soort vreedzame coëxistentie haalbaar?

    Ook al haalt hij in zijn boek zeer veel bronnen aan, een bibliografie ontbreekt. Dit is een belangrijk manco.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Als je kind NLD heeft
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BAERT, K. & G. VANDERBECK, Als je kind NLD heeft. Gids voor ouders, leerkrachten en hulpverleners. Tielt, Lannoo, 2006, 166 pp. – ISBN 90 209 6635 9


    NLD staat voor Non-verbal learning Disability. De term werd 20 jaar geleden geïntroduceerd door de Amerikaanse neuropsycholoog Rourke. NLD is de term voor een complex van leer- en ontwikkelingsstoornissen, die vooral het visueel-ruimtelijk inzicht betreffen. Vroeger sprak men over ontwikkelingsdyspraxie.

    De problemen komen bij kinderen vooral tot uiting op 2 belangrijke gebieden: problemen met wiskunde en problemen met sociale interactie. Deze kinderen zijn vaak onhandig en houterig. Het lukt hen nooit om te eten zonder knoeien. Ze kunnen vaak het hele radionieuws navertellen, maar hebben de grootste moeite om iets na tekenen. Ze hebben een hekel aan puzzelen en het lukt ze maar niet om een kasteel te bouwen met hun blokken. Ze passen zich moeilijk aan nieuwe situaties aan en maken weinig vriendjes.


    Over de precieze biologische oorzaken hiervan is niet veel meer bekend dan het vermoeden van een slechte samenwerking tussen linker- en rechterhersenhelft. In dit boek laten de auteurs deze discussie voor wat ze is. Ik denk dat dit een verstandige keuze is, want we worden tegenwoordig bijna om de oren geslagen met nieuwe syndromen en etiketten. Ze willen vooral vanuit de praktijk zoeken naar houvasten om deze groep kinderen te begeleiden.

    In dat laatste zijn ze zeer goed geslaagd. Na een korte oriëntatie over NLD en de relatie met andere leer- en ontwikkelingsstoornissen gaan zij meteen op de praktische toer: hoe begeleid je deze kinderen? Omdat de doelgroep zo verscheiden is en dito de problemen, blijven de algemene adviezen beperkt. Maar het boek biedt wel een schat aan concrete tips om de meest diverse moeilijke situaties aan te pakken. Zoals het voor omgaan met NLD-kinderen betaamt, is alles systematisch en gestructureerd aangepakt, en duidelijk geïllustreerd. Zeer interessant is het hoofdstuk over de aanpak van deze kinderen in de klassituatie, want leerkrachten blijven vaak in de kou staan.


    Er volgt nog een kort hoofdstuk over volwassenen met NLD, maar dit beperkt zich tot een aantal statische gegevens over school- en beroepsloopbaan en een reeks tips.

    Het geheel wordt aangevuld met een becommentarieerde lijst van adressen en websites van verenigingen voor ouders van kinderen met leer- en ontwikkelingsstoornissen in Vlaanderen en Nederland. Een leeslijst van andere boeken over leerstoornissen met bondige evaluatie en een algemene bibliografie sluiten dit praktische boek af.


    Karl Baert is pedagoog en inspecteur gespecialiseerd in leerproblemen en –stoornissen. Gudrun Vanderbeck is moeder van een NLD-kind en oprichtster van de NLD-vereniging vzw. Zij hebben een handig en inspirerend werk neergezet voor opvoeders en leerkrachten.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Natuurlijke intelligentie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    van de GRIND, W., Natuurlijke intelligentie. Over denken, intelligentie en bewustzijn van mensen en van andere dieren. A’dam, Uitg. Nieuwezijds, 2004 (2e dr.), 347 pp. – ISBN 90 5712 186 7


    Honden- of paardenliefhebbers kunnen je eindeloos vertellen hoe verstandig en gevoelig hun viervoeter wel is. Maar is dat wel zo? Kan een hond denken? Kan een paard bang zijn? Kan een kat verliefd zijn? Kunnen vissen pijn lijden, kunnen apen een taal leren, hebben dolfijnen sociale gevoelens? Zijn dieren intelligent of leren ze die vaardigheden enkel door middel van niet-bewuste conditioneringsprocessen? Hebben dieren gevoelens of reageren ze alleen reflexmatig op prikkels?


    Hierover zijn de meningen verdeeld. Aan de ene kant staan diegenen die alleen aan de mens een ‘geest’ toekennen, aan de andere kant diegenen die ook dieren met ‘geest’ willen bedelen. Het gaat hier niet zomaar om een theoretische kwestie, want die visie is ook relevant voor de wijze waarop er met dieren wordt omgegaan.


    Volgens van de Grind kan deze kwestie alleen worden beantwoord als je psychische verschijnselen op natuurwetenschappelijke wijze bestudeert. Want dergelijke vragen roepen tegenvragen op: wat bedoel je met pijn lijden, wat bedoel je met een taal leren, wat versta je onder intelligentie? Zijn studie beweegt zich dus op de grens tussen psychologie en natuurwetenschap: de cognitieve neurowetenschap. En ze gaat niet alleen over intelligentie, maar ook over denken, gevoelens en bewustzijn bij dieren en mensen.


    van de Grind is emeritus hoogleraar Vergelijkende Fysiologie aan de Universiteit Utrecht.  De vergelijkende fysiologie bestudeert het leven en de levensprocessen in evolutionaire context en interesseert zich voor alle dieren, inclusief mensen. Deze discipline kan ons zeer veel leren over universele psychische verschijnselen. Bijdragen uit dit gebied vormen dan ook het zwaartepunt van dit boek.


    Volgens de auteur kunnen alle problemen betreffende cognitie en emoties in principe aangepakt worden met de normale methoden van de natuurwetenschappen. Hij doet dus beroep op wetenschappen als biologie, de evolutietheorie, de ethologie en de neurowetenschappen om meer inzicht te verkrijgen in de aard van psychische verschijnselen bij mensen en dieren. Maar dit zijn niet de enige invalshoeken die hij hanteert. Ook de filosofie, psychologie, theorievorming over kunstmatige intelligentie en robotologie kunnen ons iets vertellen over hoe psychische verschijnselen in elkaar zitten.


    Binnen deze algemene vraagstelling pakt van de Grind op een systematische en strikt wetenschappelijke wijze verschillende thema’s aan: denken en intelligentie, waarneming, gevoelens en emotie en tenslotte bewustzijn. Het is nagenoeg onmogelijk om de veelheid aan inzichten in dit boek samen te vatten. Het is ongelooflijk rijk, zowel inhoudelijk als methodisch. De auteur neemt nooit genoegen met een algemene vraagstelling, maar formuleert die steeds opnieuw zo dat ze voor natuurwetenschappelijk onderzoek in aanmerking komt. Voor de houdbaarheid van een theorie is wetenschappelijkheid voor hem immers de toetssteen. In een afzonderlijke paragraaf licht hij daarom op inzichtelijke wijze toe wat wetenschappelijke kennis is, en verheldert hij het onderscheid met subjectieve kennis (zoals geloof). Hier maakt hij ook een zijsprongetje naar de controverse tussen evolutietheorie en creationisme.


    Voor zijn stellingnames baseert van de Grind zich vooral op de studie van de waarneming, omdat via deze weg fysische prikkels omgezet worden in betekenisvolle waarnemingen die aanzetten tot betekenisvol gedrag. Betekenisgeving is immers een zeer krachtige indicator voor een psychisme, ook en zelfs wanneer het gaat om eenvoudig toenaderings- en vermijdingsgedrag. Waarom immers zouden dieren bepaalde prikkels opzoeken resp. vermijden als ze geen aanleiding gaven tot (on)aangename gewaarwordingen?

    Aangezien gedrag slechts betekenis krijgt binnen een specifieke context, moeten we het psychisme van dieren dan ook relateren aan deze context. Het waarnemings- en denkvermogen van dieren is immers afgestemd op hun eigen wijze van leven in hun eigen habitat. Willen we dus de vraagstelling naar het psychisme van dieren kunnen beantwoorden, dan moeten we diersoortonafhankelijke criteria kunnen hanteren. Dit gebeurt dit door de ecologische fysica, waarin de studie van de waarneming een belangrijke plaats inneemt. De auteur beperkt zich hierbij tot de visuele waarneming, omdat deze het meest nauwkeurig is bestudeerd.


    Op strikt wetenschappelijke wijze betoogt van de Grind welke hypothesen uit filosofie, psychologie, kunstmatige intelligentie en robotologie vanuit de natuurwetenschappelijke studie al dan niet houdbaar zijn. Op systematische en nauwkeurige wijze toont hij aan hoe uit een diepgaande studie van de neurologische en fysiologische aspecten van de waarneming conclusies te trekken vallen over zeer verscheidene psychische verschijnselen als cognitie, gevoelens en bewustzijn. Een belangrijke conclusie lijkt te zijn dat de extreme standpunten van de computationele richting in de psychologie en kunstmatige intelligentie, alsook bepaalde filosofische visies zoals die van D. Dennett, onhoudbaar zijn, omdat zij geen rekening houden met het feit dat dieren en mensen dynamische organismen zijn.

    et is een ongeloofkHetHet boek is oorspronkelijk opgezet als studieboek bij een multidisciplinaire cursus aan de Universiteit Utrecht, waar biologiestudenten enige filosofische grondslagen leren en studenten cognitieve kunstmatige intelligentie enige biologische grondslagen.


    Toch is het best leesbaar. Bepaalde onderdelen vond ik zeer boeiend geschreven, zowel naar inhoud als naar stijl. Natuurlijk is enige neurologische voorkennis wel noodzakelijk om alles goed te begrijpen. Ik heb er in elk geval zeer veel uit geleerd.

    De auteur is een ongelooflijk erudiet man, die zich in zijn betoog zeer strikt houdt aan wetenschappelijke criteria. Vaagheid en onduidelijkheid staan niet in zijn woordenboek, en worden telkens vertaald in concrete vraagstellingen en onderzoek.


    Er is een uitgebreide verklarende woordenlijst, en een dito literatuurlijst en trefwoordenregister.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het zelfgewilde einde van oude mensen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DRION, H., Het zelfgewilde einde van oude mensen. A’dam, Uitg. Balans, 2001 (3e aangevulde dr.), 141 pp. – ISBN 90 5018 170 8


    ‘De pil van Drion’: een geladen begrip dat de oud-hoogleraar burgerlijk recht niet eens zelf heeft gebruikt. Het is een beetje uit de actualiteit geraakt, zeker nu er in Nederland en België een euthanasiewet van kracht is. Maar daarmee is het probleem dat Drion aan de orde stelde helemaal niet opgelost, integendeel. Het duikt in een ander kleedje weer op, nl. in de kwestie van euthanasie bij dementerende mensen.


    Op 19 oktober 1991 publiceerde NRC Handelsblad een essay van H. Drion, Het zelfgewilde einde van oude mensen. In dit artikel bracht de auteur de wenselijkheid ter sprake om oude mensen de gelegenheid te geven – bij een arts – middelen te verkrijgen, waarmee zij op een moment dat hun zelf aangewezen voorkomt een einde aan het leven te kunnen maken, op een manier die voor henzelf en voor hun omgeving aanvaardbaar is.


    Drion sloot zich met deze publieke verkondiging van zijn opvatting aan bij een ontwikkeling in het denken over menselijk leven en dood in een vergrijzende maatschappij die getekend wordt door (medisch)-technische mogelijkheden die uniek zijn in de geschiedenis.

    Zijn mening haakte ook aan bij de (weinige) toen reeds bestaande publicaties, ook buitenlandse, ten aanzien van de morele, psychologische en wettelijke aspecten van zelfdoding. Op het specifieke punt van ‘zelfbeschikkingsrecht’ voor oude mensen was  Drion met zijn publicatie echter bij uitstek voorloper en kenner.

    Het essay deed een stroom van reacties losbarsten en resulteerde in talloze ingezonden en persoonlijke brieven, commentaren-, reportages en interviews.


    In dit dunne boekje zijn de belangrijkste stemmen verzameld die in die tijd als luide echo hebben geklonken op de uitdagende stem van de auteur. In de herdruk zijn een drietal later gepubliceerde artikelen opgenomen die de auteur belangwekkend genoeg vond om aan het boek toe te voegen.


    Deze teksten zijn van uiteenlopende lengte en strekking. Zij maken duidelijk dat er toen een begin van discussie op gang is gekomen over een beladen thema. Welk standpunt men als lezer ook inneemt tegenover de stelling van Drion, dit boekje is een gids om de eigen visie grondig te overdenken en te funderen. Ik kan mij voorstellen dat het onderwerp niet echt uitnodigend is, maar ik vind het een must voor iedereen die bewust wil leven en reflecteren op de dood, die voor iedereen op een bepaald moment realiteit wordt.


    Het onderwerp zal immers altijd actueel blijven. De argumenten pro en contra van toen zijn nog steeds geldig


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wat vrouwen willen en mannen niet willen weten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    GURIAN, M., Wat vrouwen willen en mannen niet willen weten. (Vert. What Could He Be Thinking: How a Man’s Mind Really Works) Vianen/A’pen, The House of Books, 2004, 319 pp. – ISBN 90 443 0918 8


    “Dat is echt iets voor een man.” Of: “Typisch een mannenredenering.” Mutatis mutandis wordt hetzelfde over vrouwen gezegd.

    Blijkbaar voelen we intuïtief aan dat mannen en vrouwen niet alleen verschillend handelen maar ook anders denken en voelen. Toch is onze cultuur de laatste 30 jaar heel erg ‘gefeminiseerd’: de ideale mens is vrouwelijk geworden. We leven in een cultuur die op romantiek gebaseerd is en we denken in termen van het vervolmaken van intimiteit en nabijheid. Intimiteit van welk soort dan ook wordt altijd als middel tegen alle kwalen beschouwd. Maar toch blijkt de zogenaamd ‘nieuwe man’ geen succesnummer. Je ziet wel meer jonge vaders dan vroeger met kinderen zeulen, maar de taak- en tijdsverdeling in huishoudens ziet er in het algemeen nog hetzelfde uit als 20 jaar geleden.


    Dit boek gaat over de mannelijke hersenen en psyche. Gurian baseert zich in  gezins- en huwelijkstherapie op de inzichten uit de biologie over het verschil tussen vrouwelijke en mannelijke hersenen. Volgens hem brengt de biologie de menselijke natuur in kaart, en dus ook de vrouwelijke en de mannelijke. Hij noemt het laatste de ‘wetenschap van het man-zijn’. Die kan ons op het spoor brengen van de ‘mannelijke natuur’. Een hachelijke onderneming. Een beetje scepticus is meteen op zijn/haar hoede.


    Toch vind ik het uitgangspunt van Gurian terecht. Volgens hem is een van de grootste gevaren voor de man-vrouwrelatie en het huwelijk van tegenwoordig, dat onze populaire cultuur ideologieën over mannen en vrouwen huldigt die geen rekening houden met de biologie. Mannen en vrouwen zitten niet alleen anatomisch anders in elkaar, hun hersenen verschillen in bouw en werking. Deze verschillen komen tot stand onder invloed van seksespecifieke hormonen. Mannen en vrouwen denken en voelen anders omdat hun hersenen anders in elkaar zitten. Het laatste is ondertussen aangetoond door middel van hersenscans.


    In dit boek werkt Gurian deze stelling uit. De thema’s in volgorde van uitwerking: hoe zitten de mannelijke hersenen in elkaar, welke consequenties heeft dit voor de mannelijke psyche, welke invloed heeft dit voor de wijze waarop een doorsnee man omgaat met gevoelens, (vaste) relaties en vaderschap. Hij besteedt telkens ook aandacht aan wat hij ‘bruggenbreinen’ noemt: mannen die uitzonderingen vormen op de regel, de mannen die voldoen aan het beeld van de ‘moderne man’. Volgens Gurian blijven dat echter uitzonderingen.


    Wat mij in zijn zienswijze bijzonder heeft aangesproken is de theorie van de nabije afstand. In langdurige relaties zijn er natuurlijke ritmes voor verbinding en losmaking, die steunen op de werking van de hersenen en die we moeten respecteren. In de afgelopen 30 jaren ging men er stilzwijgend van uit dat stress verminderde door intimiteit en dat menselijke liefde erdoor toenam. Maar onderzoek van de hersenen wijst uit dat het natuurlijk patroon in menselijke relaties een ritmische afwisseling vertoont tussen verbinding en loslaten. Gurian noemt dit relationele intelligentie. Komen we te dicht bij elkaar dan ervaart het brein stress, raken we te ver van elkaar af, dan ervaart het brein ook stress. Het brein is op zoek naar evenwicht tussen nabijheid en afstand.

    Dit is trouwens in overeenstemming met observaties van baby’s. Er wordt  gemeenzaam aangenomen dat baby’s zich vooral hechten en nabijheid zoeken. Maar als je zo'n hummel goed observeert zie je toch ook zo’n patroon van afwisseling tussen nabijheid en contact zoeken en zich afwenden. De baby moet dan even tot rust komen. Als hij daarin verhinderd wordt gaat zo’n kind wenen. Dit is een uiting van stress.


    Een belangrijk verschil in de wijze waarop doorsnee mannen en vrouwen zich in relaties voelen en gedragen is, dat vrouwen eerder nabijheid zoeken en mannen geneigd zijn meer afstand te houden. Als we hiermee rekening houden, hebben we een veel grotere kans dat man-vrouwrelaties lukken. Gurian besteedt dan ook in elk hoofdstuk aandacht hoe vrouwen en mannen door het zorgvuldig hanteren van dat evenwicht kunnen komen tot een beter begrip voor elkaar.


    Bij de uitwerking van het thema heb ik een paar bedenkingen.

    In de eerste plaats ergerde ik me gaandeweg meer aan het onnauwkeurig gebruik van terminologie. Het is natuurlijk niet gemakkelijk om de complexe werking van de hersenen en het verband met gedrag in een dergelijk bestek exact weer te geven. Maar toch worden termen als brein en hersensysteem te slordig gehanteerd. Ten onrechte ‘psychologiseert’ Gurian biologische functies en processen. Dit geeft de indruk alsof de mens samenvalt met zijn hersenen, en suggereert een onverantwoord reductionisme. Op p. 229 zegt hij bijvoorbeeld: "Het menselijk brein heeft evenzeer behoefte aan onafhankelijkheid als aan afhankelijkheid." Het is echter niet het brein dat hieraan behoefte heeft, wel de mens. Het brein is ook niet op zoek naar een evenwicht tussen nabijheid en afstand (zie hoger), maar er zijn wel processen waarneembaar die wijzen op verhoogde stress wanneer er teveel van het ene of het andere is voor die specifieke mens.


    Een tweede bedenking gaat over de polarisatie van de behoefte aan intimiteit en afstand. Mannen mogen dan wel in doorsnee meer afstand willen dan vrouwen, het is net als bij de vele andere eigenschappen waarin ze van elkaar verschillen. Er zijn vrouwen die meer van afstand houden en mannen die zich beter voelen bij nabijheid. De sekse mag het gedrag van mensen wel in hoge mate bepalen, ze vallen er niet mee samen en zijn in de eerste plaats een individu met een eigen persoonlijkheid.


    Tenslotte heb ik moeite met de nadruk die gelegd wordt op de verantwoordelijkheid van vrouwen. Omdat vrouwen zich beter kunnen inleven in de gevoelswereld van andere mensen, zouden zij meer begrip moeten tonen en zich aanpassen. Vrouwen moeten volgens Gurian hun verwachtingen naar mannen op het gebied van verbondenheid en intimiteit bijstellen en zich voor deze zaken meer richten tot andere vrouwen. Daar zit wel iets in, maar het lijkt mij te eenzijdig. Als je dergelijke redenering doortrekt kom je tot uitspraken als: “Waarom zou ik moeite doen, ik ben nu eenmaal zo gemaakt.”


    Naarmate ik verder kwam in het boek kreeg ik steeds meer een déja-vu gevoel. Eenmaal de hoofdzaken uitgelegd, komt er eigenlijk niet veel nieuws meer. De basisinzichten worden alleen nog toegepast op de verschillende domeinen van het leven (van mannen). Een belangrijk gebied is hierbij onderbelicht gebleven: mannenvriendschappen. In het licht van recente onderzoeken lijkt mij dat een interessant en maatschappelijk relevant thema. Het is wellicht een goede zaak als ook mannen meer werk zouden maken van een sociaal netwerk ‘onder gelijken’, en dan niet alleen met professionele doeleinden. In niet-westerse culturen is dit gemeengoed. In onze maatschappij wordt dit vaak als achterhaald beschouwd, maar het kan man-vrouwrelaties wel minder beladen maken.


    De titel van de Nederlandse vertaling tenslotte is bijzonder slecht gekozen, en geeft helemaal niet weer wat in dit boek besproken wordt.

    Ondanks deze bedenkingen heb ik in dit boek veel geleerd. Vrouwen durven nogal eens meewarig doen over mannen en typisch mannelijke bezigheden, en die als onvolwassen bestempelen. Gurian geeft ons echter een ander beeld, menselijk, volwassen en bijwijlen ontroerend.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Magie van het gezond verstand
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    CHARPAK, G. & H. BROCH, Magie van het gezond verstand. Wetenschap, wonderen en paranormale verschijnselen verklaard. A’pen, Standaard Uitg., 2003, 199 pp. – ISBN 90 581 4005 9

    Mensen zijn al altijd gefascineerd geweest door de wonderbaarlijke wereld waarin het lot hen heeft geworpen. Ze leren dat universum gaandeweg kennen en er vat op te krijgen door overtuigingen, godsdiensten, filosofieën en wetenschappen te construeren.

    Uiteindelijk is echter alleen de wetenschap in staat gebleken ons een betrouwbaar beeld te geven van de wereld waarvan wij deel uitmaken. Toch roept het duizelingwekkende tempo waarin wetenschappelijke ontdekkingen en hun toepassingen elkaar opvolgen bij velen negatieve reacties en weerstand op. Die vijandigheid wordt ingegeven door een helaas soms terechte apocalyptische voorspelling van sommige gevolgen van de wetenschappelijke vooruitgang. Maar de ingeboren drang van mensen om vast te houden aan niet-wetenschappelijke denkbeelden zorgt evenzeer voor problemen. Wetenschappelijke onwetendheid leidt tot irrationele beslissingen, die ook rampzalige gevolgen kunnen hebben. Ook ideologische vooringenomenheid kan leiden tot verbluffende verdraaiingen van de werkelijkheid.

    Charpak, Nobelprijswinnaar natuurkunde 1992,  en Broch, docent aan de universiteit van Nice, zijn beide natuurkundige. Zij willen met dit boek een ‘eye-opener’ leveren en door de magie van het obscurantisme te ontsluieren meewerken aan een mentaliteitsverandering. Wetenschappelijke onwetendheid is immers een lucratieve bron van bijgeloof en bedriegerij.

    In hun boek tonen zij aan dat de uitbaters van de occulte wereld niets anders doen dan gebruik maken van natuurlijke fenomenen, die de gewone mens echter niet doorziet. Zij ontmaskeren de trucs van illusionisten en fakirs, van astrologen, van zogenaamd paranormaal begaafden en goeroes. Ze hebben het ook over de moedwillige verdraaiing van de werkelijkheid door machthebbers en invloedrijke bewegingen (bv. de ecologische beweging).

    Zelfs voor wie sceptisch is ingesteld en niet bereid in de val te lopen, is het zeer boeiend kennis te maken met het vernuft van deze mensen om anderen te misleiden en te bedriegen.

    Het boek leest zeer vlot. Toch zitten er hier en daar slordigheden in, en gaan de auteurs veel te snel over verschijnselen die toch vragen oproepen.

    In de bijlagen zijn een paar interessante voorbeelden opgenomen van kansberekening. Dit zou volgens de auteurs moeten deel uitmaken van het basispakket wiskunde in het onderwijs. Ik ben het hiermee volledig eens. 

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het rijk van de angst
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BARBER, B., Het rijk van de angst. Oorlog, terrorisme en democratie. (Vert. Fear’s Empire. War, Terrorisme and Democracy) A’dam, Ambos/Anthos, 2003, 256 pp. – ISBN 90 7634 173 7


    Met de herdenking van de 5e verjaardag van de aanslag op het WTC te New York is dit boek van Barber weer verbazend actueel. In feite is er sedert de publicatie ervan, nu 3 jaar geleden, nog nauwelijks iets veranderd. De VS blijven het wereldterrorisme op dezelfde manier bestrijden als ze sinds 9 september 2001 hebben gedaan: door middel van preventieve oorlog tegen soevereine staten (Afghanistan, Irak). Toch is dat volgens Barber de slechtste manier om het terrorisme te bestrijden.


    Terrorisme is immers niet gebonden aan een staat, ook als die direct of indirect steun verleent. Terrorisme beweegt zich in een wereld van wederzijdse afhankelijkheid soepel tussen en door staatsgrenzen heen.

    Bovendien is het belangrijkste wapen van het terrorisme de angst. Terroristen die anders geen enkele macht kunnen uitoefenen hebben zich in de verbeelding van de Amerikanen genesteld door in elke uithoek ervan angst te zaaien. Terreur heeft succes door de dreiging die ervan uitgaat, en minder door wat er feitelijk wordt bereikt. Angst zorgt juist voor verveelvoudiging en vergroting van terroristische aanslagen, die op mondiaal niveau weinig voorkomen en minder beduidend zijn dan het jaarlijks dodental in het verkeer of het aantal huis- en tuinongelukken.

    Toch heeft Amerika door de wijze van aanpak van het terrorisme juist de angst opgeroepen en versterkt die het belangrijkste wapen van het terrorisme is. De leiders tonen een roekeloze strijdbaarheid, die de VS maakt tot een rijk van de angst van veel ontzagwekkender proporties dan de terroristen zich maar kunnen voorstellen.


    Om het wereldwijde terrorisme te bestrijden is preventieve democratie volgens Barber een veel betere strategie. Hij stelt met klem dat terrorisme moet bestreden worden, maar dan niet door een oorlog te voeren tegen soevereine staten, hoe slecht die ook functioneren.


    In een eerste deel van zijn boek legt hij uitvoerig uit wat het begrip preventieve oorlog inhoudt, hoe deze de belangrijkste strategie is geworden van de leiders van de VS, en wat hiervan de nadelige gevolgen zijn voor het Amerikaanse volk, voor de wereldpolitiek en de positie van de VS. De VS leggen met de preventieve oorlog hun dictaat op aan een internationale gemeenschap, en overtreden daarmee flagrant de afspraken en wetgeving die de wederzijdse afhankelijkheid van staten waarborgen. Dit dictaat noemt hij de Pax Americana. Door een unilaterale interventie zonder overleg met de internationale patners (de VN), hebben de VS zich eigenlijk buiten de internationale rechtsorde geplaatst. Het is logisch dat de andere staten dit niet nemen.


    Een interessant hoofdstuk in dit deel gaat over de achtergronden van deze visie. De VS hebben zich lang afzijdig gehouden van de internationale politiek, en hebben voor zichzelf een mythe gecreëerd van exceptionalisme, een eiland van onschuld en deugdzaamheid. Dit is overigens herkenbaar bij elk volk dat zichzelf als uitverkoren beschouwt, en geeft aanleiding tot een arrogante bekeringsijver die door anderen niet in dank wordt afgenomen. Dit leidt natuurlijk tot een onterechte polarisatie: de as van het kwaad.


    In het tweede deel bespreekt Barber hoe de preventieve democratie het terrorisme veel efficiënter en duurzamer kan bestrijden, doordat de wortels ervan worden aangepakt. Het installeren van een instant-democratie door middel van een militaire interventie is weggegooid geld, want kan niet werken.

    Een democratie is geen importartikel, kan niet opgelegd worden, maar moet geleidelijk uit het volk zelf groeien. Mensen moeten in staat worden gesteld hun lot in eigen handen te nemen. Dit kan volgens hem door initiatieven hiertoe te ondersteunen. In plaats van miljarden uit te geven aan militaire operaties die alleen maar weerstand van de bevolking oproepen, moeten veel meer uitgaven gaan naar de uitbouw van degelijk onderwijs en gezondheidszorg. Mensen worden immers niet als burger geboren, maar moeten daartoe worden gevormd, opgeleid.

    Barber pleit voor een versterking van de internationale organisaties als de VN, omdat alleen de erkenning van wederzijdse afhankelijkheid van de staten een werkelijke democratie kan realiseren. Een democratische staat is alleen levensvatbaar wanneer zij omringd en ingebed is in andere democratische staten. Een democratisch eiland werkt niet.

    In zijn betoog hekelt hij ook het feit dat de VS met hun politiek in feite vooral het neo-liberale vrije marktkapitalisme ondersteunen en exporteren, wat opnieuw begrijpelijke weerstand oproept.


    Zoals in zijn vorige werk, ontpopt Barber zich ook in dit boek als een democraat in hart en nieren. Het is zeer degelijk gedocumenteerd en leest heel vlot. Een aanrader.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lichaam en eigendom
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DICKENSON, D., Lichaam en eigendom. (Vert. Why We All Have ‘Feminised’ Bodies Now: the Ethics, Law and Politics of Human Tissue). A’dam, Uitg. Boom, 2006, 102 pp. – ISBN 90 8506 282 9


    Donna Dickenson kreeg in 2005 de vierde Spinozalens, een belangrijke Europese tweejaarlijkse prijs op het gebied van de humane wetenschappen. Deze onderscheiding wordt verleend aan een denker die een belangrijke bijdrage levert aan de kritische reflectie en het publieke debat omtrent grote normatieve kwesties in onze maatschappij.

    De Amerikaans-Engelse ethica is heeft belangrijk werk verricht over de ethische en politiek-filosofische betekenis van eigendom en over complexe bio-ethische kwesties rondom risico en toeval in het medisch handelen.


    Zij hanteert veelzijdige invalshoeken en methodes voor het ontwikkelen van haar denkbeelden. Belangrijke thema’s in het werk van Dickenson zijn verantwoordelijkheid, rechtvaardigheid en aandacht voor kwetsbare groepen. In haar werk buigt ze zich over de inconsequenties en onrechtvaardigheden in het recht en in de antwoorden die door de medische ethiek worden gegeven.

    Bijzondere aandacht geniet de positie van de vrouw, en haar eigendomsrecht in het algemeen en in het bijzonder over haar lichaam. De laatste jaren is er immers veel te doen over stamceltechnologie, maar wordt er nauwelijks aandacht besteed aan het feit dat de benodigde eitjes door vrouwen worden gedoneerd, en dat zij hiervoor inspanningen moeten doen en gezondheidsrisico’s lopen.


    In het boekje is, naast een interview met Donna Dickenson en een impressie van een ontmoeting, ook een essay van haar hand opgenomen. Hierin stelt zij dat het lichaam van de mens gefeminiseerd is. Zij bedoelt hiermee dat nu ook het mannenlichaam, net als eeuwenlang en in veel samenlevingen het vrouwenlichaam, onderworpen dreigt te worden aan eigendomsrechten. Immers, DNA is niet geslachtsgebonden, alsook organen. Die dreigen verkwanseld te worden aan de markt en gecommercialiseerd. Hiertegen verzet zij zich met klem, en maakt hiervoor gebruik van de inzichten die de feministische beweging biedt. Zij pleit voor het eigendomsrecht als een bundel rechten, die telkens opnieuw geëvalueerd dienen te worden, in functie van de relatie van de persoon tot het goed. Tot slot besteedt zij ook speciale aandacht aan de positie van de vrouw. Commercialisering dreigt voor alle lichamen, maar die van vrouwen lopen het grootste risico.


    Dickenson is een veelzijdige filosofe met groot vakmanschap. Zij schrijft ook gedichten waarin zij haar ervaringen en ideeën over menselijke relaties tot uitdrukking brengt. Aan het slot zijn drie gedichten van haar opgenomen.

    Dit dunne en makkelijk leesbare boekje is een uitnodiging om zich verder te verdiepen in het omvangrijke werk van een filosofe die, net als Spinoza, de filosofie relevant wil maken voor de wereld. Jammer dat verder geen werk van Dickenson in het Nederlands is vertaald. Dit zou werkelijk een aanwinst zijn.


    ©  Minervaria


     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verhalen presenteren
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    OOSTERHOUT, B., Verhalen presenteren. De kunst van het vertellen. Rijswijk, Uitg. Elmar, 1999, 115 pp. – ISBN 90 389 0856 3


    Mensen vertellen elkaar verhalen. Het is een sociale activiteit die al sinds mensenheugenis wordt bedreven. Verhalen vertellen past binnen een orale traditie, en heeft daarin verschillende functies. Als het vertellen van verhalen een culturele activiteit is wordt het kunst. Het boek richt zich vooral op het laatste: de kunst van het vertellen, als een theatervorm dus.

    Oosterhout begint zijn verhaal in het eerste hoofdstuk met een theoretisch kader van alle begrippen die voor het vertellen van belang zijn. Hij maakt hiervoor gebruik van de theaterwetenschap, de communicatiewetenschappen en de semiotiek.

    In de volgende hoofdstukjes bespreekt hij telkens een aspect van de opbouw van een vertelvoorstelling. Daarin worden vooral de technieken behandeld en de keuzes die daarvoor gemaakt moeten worden.


    Wie vooral belangstelling heeft voor het schrijven van verhalen komt aan zijn trekken in het 5e hoofdstuk. Daarin zijn de keuze en de structuur van het verhaal aan de orde.

    Het voorlaatste hoofdstuk is gericht tot vertellers in een niet-theatrale context, in het onderwijs of een lezing. Hier worden suggesties gegeven om een inhoud al vertellend op een boeiende manier over te brengen.


    Als afsluiter krijgt de lezer 25 speloefeningen, opgesteld voor de professionele vertelkunst, maar evenzeer bruikbaar voor opleidingssituaties (bijvoorbeeld supervisie).

    Oosterhout studeerde Nederlands, theaterwetenschappen en psychologie, schreef verschillende sprookjesboeken en is zelf werkzaam als verhalenverteller. Hij heeft zich goed gedocumenteerd, en verwijst naar werken die ook voor schrijvers interessant zijn. Er is een uitgebreide begrippenlijst opgenomen en een notenlijst.


    Dit is een tegelijk handig en handzaam boekje. In een zeer kort bestek worden op een heldere wijze de belangrijkste aspecten van het vertellen voorgesteld. Het is makkelijk mee te nemen en door de inzichtelijke structuur en de korte hoofdstukjes vlot door te nemen. Wie dieper wil graven kan beroep doen op de literatuurlijst.

    Het is een aanrader voor al wie zijn gehoor wil boeien.


    ©  Minervaria


     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De emotiemarkt
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    PIËT, S., De emotiemarkt. De toekomst van de beleveniseconomie. Pearson Education Benelux, 2004 (5e dr.), 264 pp. – ISBN 90 430 0805 2


    In het kielzog van de 3 klassieke golven in de ontwikkeling van onze maatschappij, die de econoom Alvin Toffler voorspelde, is een vierde golf ontstaan, die van de belevenismaatschappij. Op deze vierde golf heeft zich inmiddels een serieus aandeel van de economie geënt, in de arbeidsmarkt, de handel en de productie.


    De beleveniseconomie omvat alle producten en dienstverlening die gericht zijn op bevrediging van onze emotionele behoeften, als groep of als individu. Die bevrediging heeft de economie altijd onrechtstreeks geleverd, maar in de belevenismaatschappij is ze kernactiviteit geworden. Economische activiteiten zijn zich vooral gaan concentreren op het leven als een plezierlaboratorium, een ‘funlab’. Plezier wordt gelijk gesteld aan geluk, en dat kan je kopen: weelderige vakantiebestemmingen, dolce farniente, hippe kledij, spanning en kicks, cosmetische retouches, wellnessproducten.


    De belevenismarkt doet primair een beroep op de consument als impulsief en emotioneel reagerend wezen. Maar de fun is volgens Suzanne Piët slechts betrekkelijk, zelfs dodelijk vervelend en beangstigend. Juist hierdoor zal de beleveniseconomie zich echter verder ontwikkelen en nieuwe facetten laten zien.

    In haar boek gaat ze na hoe dat komt, hoe deze economie zich manifesteert en ontwikkelt en wat de gevolgen zijn voor mensen en de maatschappij. Zij signaleert ook nieuwe tendensen en suggereert hoe de markt daarop kan inspelen. Zo sluit ze aan bij de meest recente studies over de jacht van de moderne mens naar geluk.


    Een van de belangrijkste motoren van de beleveniseconomie is de idee dat alles maakbaar is. De mythe van de maakbaarheid wordt ondersteund door de meest diverse wetenschappelijke ontwikkelingen. In tegenstelling tot voorgaande tijden is de rijke Westerse mens niet meer onderworpen aan het lot of de Goddelijke voorzienigheid, maar heeft hij zijn geluk zelf in handen. Zo wordt hem althans voor ogen gehouden. De mens van nu mag dus niet alleen gelukkig zijn, hij moet het nu ook.


    Bovendien is de Westerse mens doordrongen van het idee van individuele vrijheid. Gelukkig zijn hangt dus niet meer af van toeval of anderen. Nee, het is een persoonlijk levensproject geworden, en daarvan hangt de persoonlijke identiteit af. Wie desondanks niet gelukkig is, wordt ervan verdacht niet de juiste stappen te zetten, en gefaald te hebben. De belevenisconsument wordt dus verantwoordelijk geacht voor zichzelf en zijn geluk en is doodsbang daarin te mislukken.


    Dit leidt tot paradoxale toestanden, waarop de belevenismarkt telkens een koopbaar antwoord biedt: weelde en nietsdoen tegenover spanning en kicks (druk, druk , druk), maakbare echtheid, een virtuele werkelijkheid. De beleveniseconomie is daardoor vooral gericht op uiterlijkheden, die de mens echter steeds verder van het ware geluk afleiden. Want het soort geluk dat de emotiemarkt biedt is slechts een illusie, een kortstondige bevrediging. Daarna moeten we weer op weg. Piët noemt deze vorm de kindfase.


    Toch is er in deze tendens stilaan een kentering merkbaar. Er is momenteel een onderstroom van ontevredenen, die hiertegen in opstand komen en zich afkeren van de uiterlijkheden. Er wordt weer geroepen om waarden en normen enerzijds (de verrechtsing), anderzijds zie je steeds meer idealen ontstaan gericht op duurzaamheid en verbondenheid. Men wil weer iets doen voor anderen, voor Het Goede Doel (bijvoorbeeld iets kopen waarvan de opbrengst voor een deel naar minder fortuinlijke mensen gaat) en ervaart dat dit meer zin geeft aan het leven.


    Deze overgangsfase noemt Piët de adolescentenfase van de beleveniseconomie.

    Deze moet volgens haar uitmonden in een volwassen fase, waarin mensen zich weer volop bewust worden dat echt geluk alleen mogelijk is in samenhang met pijn en lijden. Geluk kan men alleen ervaren wanneer men ook bereid is om te los te laten en te aanvaarden dat het leven niet volmaakt is en kan zijn. Zij pleit ook voor een opwaardering van de passie: het opgaan in een doel buiten jezelf is de beste weg voor het ervaren van geluk. Dit kan door middel van werk maar ook door de dienst aan anderen, door vriendschap, betekenis, trouw, nodig hebben en helpen.


    Volgens Piët moet de belevenismaatschappij daar naartoe. Je kan je dan wel de vraag stellen in hoeverre er dan nog van beleveniseconomie of –maatschappij sprake is. Op deze vraag gaat zij echter niet in.


    Dit is overigens een belangrijke bedenking bij dit boek. Ik kan mij erg goed vinden in haar analyse van de huidige economische tendensen. Ze zijn heel herkenbaar en in het boek gedetailleerd uitgewerkt en zeer degelijk geïllustreerd. Maar de auteur beperkt zich tot beschrijvingen en bespiegelingen. Ik mis een werkelijke kritiek op het principe van de beleveniseconomie, die uitgaat van het betalen voor de bevrediging van onze emotionele behoeften. Kan je duurzaamheid en verbondenheid echt verwerven door iets te kopen voor Het Goede Doel? Moet de consument weer betalen voor begeleiding naar een volwassen ingesteldheid tegenover geluk? Piët beperkt er zich toe te stellen dat er weer markten zijn, die eventueel nog braak liggen (cf. Hoofdstuk 8 De nieuwe belevenismarkt).


    Een andere bedenking gaat over de structuur. Haar betoog is moeilijk te volgen, de gedachtegang niet echt duidelijk, en ze verliest zich vaak in details. De wens volledig te zijn brengt haar vaak van de hoofdweg af. Ze maakt regelmatig zijsprongetjes, en moet dan met een kunstgreep zichzelf en de lezer weer op het spoor brengen.

    In de laatste hoofdstukken is niet duidelijk of de auteur nu nog bezig is met analyseren, dan wel met counseling. Het boek heeft op het einde iets weg van zelfhulplectuur, met adviezen over hoe het geluk beter te bereiken valt en hoe om te gaan met lijden en onvolmaaktheden. Ligt daar volgens haar dan weer een markt?


    Voor wat het begrippenkader betreft: de termen beleveniseconomie, -maatschappij en -markt mochten duidelijker afgelijnd zijn. Ze worden nu nogal eens door elkaar gebruikt.

    Positieve aspecten zijn dan weer de grondige documentatie, de uitgebreide bronnenlijst en een handig register.


    Wie genoegen neemt met een kennismaking en meer dan oppervlakkig beeld van de beleveniseconomie komt zeker aan zijn trekken, wie het echt wil bestuderen heeft er een kluif aan.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het universum in een atoom
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Z.H. de DALAI LAMA, Het universum in een enkel atoom. Waar wetenschap en spiritualiteit elkaar raken. (Vert. The universe in a single atom) Utrecht/A’pen, Kosmos Z&K (Servire), 2006, 191 pp. – ISBN 90215 8404 2.


    De Dalai Lama is zelf niet wetenschappelijk geschoold, maar heeft wel veel belangstelling voor de wetenschap. Zijn wetenschappelijke kennis heeft hij uit de lezing van wetenschappelijke artikelen en contacten met belangrijke wetenschappers. Tussen essentiële boeddhistische begrippen en belangrijke wetenschappelijke ideeën zijn er volgens hem veel parallellen.

    Dit boek, zegt hij, gaat over het pad dat voor hem leidde tot het ontdekken van de wereld en de prachtige dingen die ze te bieden heeft. De wetenschap is ongelooflijk belangrijk in onze moderne wereld, zij regeert onze wereld. De grote verdienste van de wetenschap is dat zij op een geweldige manier kan bijdragen aan de verlichting van het fysieke lijden van mensen. Toch is het zo dat, zelfs in landen die op wetenschappelijk gebied het hoogst ontwikkeld zijn, mensen nog steeds lijden, vooral op het emotionele en psychische vlak.


    In het boeddhisme is het hoogste spirituele ideaal dat je mededogen aankweekt voor alle levende wezens en naar allerbeste weten en kunnen werkt voor hun welzijn. De Dalai Lama stelt dus de vraag hoe we de prachtige ontwikkelingen van de wetenschap op altruïstische en meedogende wijze kunnen in dienst stellen van de mensheid en van de andere levende wezens met wie we deze planeet delen. Daaraan ontbreekt het zo vaak in onze moderne wereld.


    Heeft ethiek een plaats in de wetenschap? Volgens de Dalai Lama wel. Ten eerste kan de wetenschap ten goede en ten kwade worden aangewend. Ten tweede hebben wetenschappelijke ontdekkingen invloed op hoe wij de wereld en onze plaats daarin zien. Dit heeft gevolgen voor wat we doen.

    Op bladzijden 106-107 zegt hij hierover: "(...) juist omdat (de wetenschap) zo'n gezaghebbende plaats in de menselijke samenleving inneemt, (is het) heel belangrijk dat wetenschappers zich van hun macht bewust zijn en daarvoor ook de verantwoordelijkheid nemen. De wetenschap moet corrigerend optreden ten aanzien van gangbare misvattingen en verkeerde toepassingen van ideeën die voor de wereld en de mensheid desastreuze gevolgen kunnen hebben."


    In dit boeiende boek maakte ik kennis met belangrijke boeddhistische filosofieën, o.a. de intrigerende leer van de leegte. De Dalai Lama vergelijkt de verschillende boeddhistische filosofieën met de bevindingen van de empirische wetenschap. Thema’s die aan de orde komen zijn de oorsprong van het heelal, de aard van het bewustzijn, de evolutie van de soorten en genetische manipulatie.


    Ik heb daardoor meer inzicht verworven hoe de boeddhistische leer vaak verkeerd begrepen en misbruikt wordt door Westerse esoterische scholen, die tegelijk wetenschappelijke verworvenheden negeren en verwerpen. Dit doet de Dalai Lama helemaal niet. Hij getuigt van een bijzonder open houding tegenover de wetenschap en de relatie met spiritualiteit. Spiritualiteit moet worden aangepast aan de inzichten en ontdekkingen van de wetenschap. Als dit niet gebeurt dan leidt dit tot fundamentalisme. Anderzijds meent hij dat de wetenschap en wetenschappers zich bewust moeten zijn dat zij geen wereldbeeld kunnen baseren op de wetenschap of daarmee alle wereldproblemen afdoend kunnen oplossen.


    Ondanks de soms moeilijke materie slaagt de Dalai Lama erin om die op een inzichtelijke wijze te presenteren. Het boek leest vlot en is onderhoudend geschreven, met de zin voor relativering en mildheid die hem eigen is.

    Een echte aanrader.


    ©  Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Filosofen van nu
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    FEARN, N., Filosofen van nu. Nieuwe antwoorden op de oude vragen. (Vert. 2005 Philosophy: The Latest Answers to the Oldest Questions) A’dam, Anthos, 2006, 239 pp. – ISBN 90414 0690 5


    Het lijkt wel alsof er in de filosofie geen baanbrekende ontwikkelingen te bespeuren vallen. Eeuwenlang hebben filosofen het gedachtegoed van hun illustere voorgangers bewerkt en herkauwd. Maar nu lijkt er zich in de filosofie een restauratie voor te doen, dank zij nieuwe technieken voor het analyseren van redeneringen, nieuwe denkbeelden en nieuw materiaal geleverd door de wetenschap.


    In dit boek wil Nicholas Fearn de staat van de hedendaagse filosofische kunde beoordelen. Hij plaatst de recente verrichtingen op de meest controversiële gebieden in een breed perspectief en onderzoekt nieuwe benaderingen van problemen die in de oudheid voor het eerst aan de orde werden gesteld. Hij wil daarmee een balans opmaken van de Westerse filosofie aan het begin van de 21e eeuw.


    Hiervoor heeft hij meer dan dertig van de toonaangevende deelnemers aan de centrale debatten uit de diverse delen van de wereld geïnterviewd. Een titanenwerk!

    Volgens hem is de filosofie een postheroïsch tijdperk binnen getreden. De rol van genieën is afgenomen. Filosofen van vandaag zijn bescheidener. Ze hopen onze kennis stukje bij beetje te vergroten, waarbij ze voortbouwen op elkaars verrichtingen en zich laten inspireren door nieuwe inzichten in mens- en natuurwetenschappen.


    Dit is zowel bevredigend als frustrerend. Zodra we zoveel over een bepaald onderwerp te weten zijn gekomen, dat we de eraan verbonden vragen op een systematische wijze kunnen benaderen, wordt die inhoud overgebracht naar een nieuwe map met een nieuw opschrift. Dan wordt de oorspronkelijke filosofie wetenschap. Zo zijn nagenoeg alle wetenschappen ontstaan. De filosofie bestrijkt dus de domeinen van het niet-weten, de geschiedenis van de filosofie is die van het “weten”. Veel filosofische problemen van vandaag zijn onoplosbaar omdat we niet beschikken over het instrumentarium om ze te doorgronden en op te lossen.

    Nog in het voorwoord, dat eigenlijk als inleiding fungeert, geeft Fearn een interessant overzicht van 5 grote omwentelingen in het Westerse filosofisch denken vanaf de 5e/6e eeuw vC.


    Hierna bespreekt Fearn in drie hoofdstukken evenveel filosofische vragen waarop de wetenschap ons het antwoord voorlopig schuldig blijft. Hij heeft zich hiervoor geïnspireerd op de drie grote vragen van Kant: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Waarop mag ik hopen?

    De vragen van Fearn luiden: Wie ben ik? Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Elk van deze vragen bevat een aantal thema’s, waarop de geraadpleegde filosofen verschillende antwoorden formuleren. Uit de grabbelton: het zelf, de vrije wil, taal en denken, postmodernisme, moreel geluk, de zin van leven en dood. Stuk voor stuk boeiende en intrigerende vraagstukken, die door Fearn zo inzichtelijk mogelijk worden voorgesteld en uitgebeend. Hij getuigt daarbij van een gedegen kennis van de verschillende klassieke en moderne filosofische stromingen. Voor de lezer, die daar niet over beschikt, is het niet altijd eenvoudig om het betoog te volgen.


    Dit boek heeft een ongelooflijk rijke inhoud, en is onmisbaar voor wie op de hoogte wil zijn van de stand van zaken in de moderne filosofie. Maar het is, in tegenstelling tot wat op de achterflap wordt beweerd, zeker geen gemakkelijke lectuur.


    ©  Minervaria


     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van Venus tot Madonna
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    van der MEER, A., Van Venus tot Madonna. Een verborgen geschiedenis. Den Haag, Uitg. Synthese, 2006, 495 pp. – ISBN 90 6271 994 5


    Het hoofdthema van dit boek is de speurtocht naar de verborgen vrouwelijke kant van God, de verborgen moeder. Annine van der Meer is ervan overtuigd dat de oermens een moedergodin vereerde, symbool voor het leven en de vruchtbaarheid. Deze moedergodin is echter doorheen de millennia steeds meer achteruitgeschoven en tenslotte vervangen door mannelijke goden. Toch is de verborgen moeder nog aanwezig in de vrouwelijke symbooltaal, zowel in religieuze geschriften als in beeld en kunst.


    Met deze stelling staat zij zeker niet alleen. Archeologische vondsten van een immense hoeveelheid vrouwelijke kunst wijzen ook in die richting. Die zijn door mannelijke archeologen vaak erotisch en seksueel geïnterpreteerd. Toch zijn er talrijke aanwijzingen dat het hier gaat om vruchtbaarheidssymbolen. Volgens van der Meer stond in het leven en bewustzijn van de oermens het vrouwelijke centraal. Vruchtbaarheid, zwangerschap, liefde voor het leven worden gesymboliseerd in de moedergodin. Dit leert ons de symbolische antropologie. Die gaat ervan uit dat dezelfde symbolen in verschillende culturen een gelijke betekenis hebben. Ik denk dat dit een zeer zinvol uitgangspunt is.


    In haar boek maakt van der Meer een soort inventaris op van de archeologische vondsten die ons vertellen dat de godsdienst van de prehistorische mens een vrouwelijke godin centraal stelde. Zij exploreert hiervoor zeer verscheidene culturen en vindplaatsen en wijst op de parallellen daartussen. Haar boek is chronologisch opgebouwd: van het hoogtij van de moedergodin over de geleidelijke verdringing tot de vervanging van haar belang en functies in het late jodendom en het christendom.


    Er zijn inderdaad voldoende aanwijzingen dat Annine van der Meer gelijk heeft met haar stelling. Ze getuigt van een gedegen kennis van de godsdiensten van oude volkeren uit de geschiedenis. Er wordt mooi beschreven hoe de moedergodin uit het zicht is verdwenen en slechts cryptisch is overgebleven in de latere teksten. Ik vond het deel over de bijbel en de latere uitwerkingen van het vrouwelijke element in de gnosis zeer leerrijk. Het was ook een boeiende kennismaking met de rijke symbooltaal van de (prehistorische) mens.


    Annine van der Meer is godsdiensthistoricus en theoloog. Zij heeft de god-moeder jarenlang bestudeerd. Ik had van dit boek dan ook een veel diepgaander en meer samenhangend betoog verwacht. Het heeft mij echter in heel wat opzichten teleurgesteld.

    Allereerst hangt zij een geïdealiseerd beeld op van het ‘moederland’. Zij spreekt over vrede, gelijkwaardigheid, partnerschap en ‘gouden tijden’. Het is de vraag of het hier niet vooral gaat om ‘wishful thinking’, want daar is geen bewijs voor.

    Het betoog blijft hoofdzakelijk beschrijvend. Het boek levert vooral een compilatie van gegevens, maar ik had graag gelezen hoe zij verklaart dat de vrouwelijke elementen in godsdienst en cultuur geleidelijk zijn verdrongen door mannelijke invloeden. Waar zij toch verklaringen geeft, zijn die op zijn minst discutabel. Volgens mij beschouwt ze veronderstelde betekenissen te snel als bewezen, en legt ze ten onrechte verbanden op basis van metaforen en associaties. De historische onderbouwing van haar stellingen roept op verschillende plaatsen vragen op.


    Een thematische uitwerking van het onderwerp was veel interessanter geweest dan een historisch-geografische, en had geleid tot meer diepgang. Hoe verder je in het boek komt, hoe meer je een déja vu-indruk krijgt. Gaandeweg kan je grote delen gewoon overslaan zonder iets essentieels te missen omdat er ontzettend veel herhaald wordt.

    Volgens mij poneert ze hypothesen al te vlug als zeker: ze schrijft verschillende malen zelfs letterlijk “het kan niet anders”. Zij maakt ook onvoldoende onderscheid tussen waarheid en fictie. Symboliek wordt te vaak gebruikt als bewijs voor vaststellingen.


    Ook op het vlak van vormgeving heb ik een aantal bedenkingen. De structuur van het betoog is niet ordelijk en de volgorde van de onderdelen niet logisch. Daardoor leest de tekst niet prettig. Een consequent gebruik van de onvoltooid tegenwoordige tijd, ook voor het verleden, werkt verwarrend. Als lezer moet je dan maar zelf de werkelijke tijd van de beschreven gebeurtenis invullen. Door het gebruik van superkorte nevengeschikte zinnen gaat de samenhang in de tekst vaak verloren.

    De indeling is slordig opgevat. Zij koos voor een decimale indeling, die echter inconsequent wordt gebruikt en soms onvolledig is ingevuld. De gebruikte lettertypes zijn niet functioneel.


    Tenslotte vind ik het zeer onhandig dat de voetnoten niet in het boek zelf staan maar alleen op internet te vinden zijn. Dit laat niet toe om tijdens de lezing de aanvullingen en onderbouwingen makkelijk na te lezen en te verifiëren.

    Over hetzelfde, overigens zeer interessante, thema had Annine van der Meer een werk kunnen afleveren met meer diepgang en betere leesbaarheid.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een heel klein beetje oorlog
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DE SOIR, E., Een heel klein beetje oorlog. Omgaan met traumatische ervaringen. Tielt, Lannoo, 2006, 323 pp. – ISBN 90 209 6517 4


    Het zal je maar overkomen: je raakt betrokken bij een brand, een ernstig ongeval, een overval. Op een dergelijke niet-normale gebeurtenis reageren mensen normaal: ze raken in shock en houden er naderhand meer of minder traumatische herinneringen aan over. Om de soms zeer ingrijpende gevolgen van dergelijke ervaringen te beperken, dienen mensen deskundig opgevangen te worden. Bij zo’n schokkende gebeurtenis zijn altijd twee partijen betrokken: de getroffenen en de hulpverleners. Dit boek richt zich tot beide.


    Erik De Soir is de grondlegger van de FiST of het Fire-Fighter Stress Team. Hij heeft een jarenlange ervaring als crisispsycholoog. Dit boek is gericht aan mensen die door een traumatische ervaring zijn getroffen en ook aan de hulpverleners.


    De uitgangsvraag luidt: hoe kan je jezelf of andere mensen helpen bij de doorwerking van traumatische ervaringen? Tijdige goede opvang door niet-professionelen is immers goud waard. Getroffenen én hulpverleners zijn het best geholpen met natuurlijke opvang, die meestal voorhanden is in hun natuurlijke omgeving. Fouten die gemaakt worden in de eerste momenten na de confrontatie met een emotioneel schokkende gebeurtenis, blijven dikwijls nog zeer lang hun negatieve invloed op de getroffenen uitoefenen en leiden tot buitensporige en oppervlakkig beschouwd onbegrijpelijke gedragingen.


    Meteen wil de auteur wil ook de psychologische begeleiding bij dergelijke gelegenheden relativeren en demystificeren. De plaats van professionele hulpverleners is niet in de eerste lijn.

    Dit boek geeft een kort overzicht van de verschillende vormen van crisisopvang bij getroffenen en hulpverleners. Het omvat drie delen.

    In het eerste deel staat De Soir stil bij de effecten van emotioneel schokkende en/of traumatische gebeurtenissen en interventies en de wijze waarop ze soms moeilijk bespreekbaar zijn.

    Het tweede deel gaat uitvoerig in op het verwerken van een traumatische ervaring. Die kan je vergelijken met een ingewikkelde puzzel, die rustig met alle betrokkenen weer in elkaar gelegd moet worden. Dit is zowel een cognitief als emotioneel proces. In het boek worden de belangrijkste methodes hiervoor inzichtelijk voorgesteld en uitgewerkt.

    In het derde deel tenslotte wordt de methode van psychologische debriefing, specifiek voor hulpverleners, voorgesteld en besproken. In dit deel wordt de nadruk gelegd op collegiale ondersteuning, een waardevolle invalshoek en methode die ook in andere werksituaties haar sporen heeft verdiend maar nog te weinig wordt aangewend.

    Vijf waardevolle bijlagen en een uitgebreide bronnenlijst completeren het boek.

    I

    k heb het geluk gehad tot nu toe weinig ingrijpende traumatische ervaringen mee te maken. Daarom was de inhoud van dit boek vrij nieuw voor mij en meteen heel leerrijk. In de eerste plaats heb ik kennis gemaakt met een aantal begeleidingsmethodes bij crisissituaties. Zij waren mij niet geheel onbekend, want elementen ervan worden ook gebruikt in andere begeleidingssituaties. Ik heb er ook een aantal inzichten kunnen opfrissen, met name over de reactie van mensen op een plotselinge schokkende gebeurtenis. Het heeft mijn begrip voor de soms buitensporige gedragingen van slachtoffers lang na de feiten verdiept.


    Wat mij sterk heeft aangesproken is de wijze waarop De Soir de hulpverleners – brandweermannen, ambulanciers, politiemensen, spoedartsen en –verplegers – als mens benadert en beschrijft. Een buitenstaander heeft eigenlijk weinig voeling met de wereld van de hulpverleners. Hun idealisme en persoonlijke betrokkenheid bij de slachtoffers blijft voor ons meestal verborgen achter een stoer en onaantastbaar uiterlijk. Zelden wordt hun inzet openlijk erkend, vaak wordt o.a. in de pers alleen gesproken over wat fout gelopen is, in veel gevallen buiten hun eigen toedoen. Daarom alleen al is het boek het lezen waard.


    Eric De Soir heeft zijn boek geschreven als een brief. Hij spreekt de lezer als getroffene of hulpverlener rechtstreeks aan. Wij kunnen allen op een bepaald moment slachtoffer en/of getuige zijn van een emotioneel schokkende gebeurtenis. Ook wie (nog) aan de zijlijn staat kan er veel uit leren.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zolang er leven is is er DNA
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    KERSSEMAKERS, J., Zolang er leven is is er DNA. Niet te populair en niet te wetenschappelijk. Utrecht, Gogher Publishers, 2005, 110 pp. – ISBN 90 5179 243 3


    Joost Kerssemakers is docent biologie. Hij wou een goed toegankelijk boekje schrijven over erfelijkheid. Om de toevloed aan publicaties over dit onderwerp goed te begrijpen is immers voorkennis vereist, waarover de meeste mensen niet beschikken. Dit dunne boekje moet deze lacune opvullen. Een lovenswaardig initiatief, want het gaat over ingewikkelde materie die licht verkeerd begrepen kan worden.


    Kerssemakers slaagt er volgens mij echter niet in om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Zijn betoog mist de broodnodige structuur die werkelijk inzicht kan verschaffen in de aard en werking van erfelijkheid. Een duidelijke (decimale) indeling had hier veel soelaas kunnen bieden, bijvoorbeeld over de functies van eiwitten of proteïnen.


    De tekst zelf is ook ongestructureerd, mist bindteksten en is en doorspekt met irrelevante informatie (bijvoorbeeld dat de auteur in een quiz een vraag over dit item correct beantwoordde). Het taalgebruik is slordig en verwarrend. Een voorbeeld: “Veel cellen hebben geen speciale functie maar eigenlijk hebben ze die wel: ze kunnen zich delen.” (p.24) Een ander voorbeeld: “De erfelijke informatie zit hem dus in het DNA.” (p.43)

    Afbeeldingen hebben vaak betrekking op zaken die pas in een volgend hoofdstuk worden besproken. Voorbeelden worden niet functioneel aangewend, en er wordt al te vaak verwezen naar een latere uitwerking. Soms worden afkortingen gebruikt die een onkundige lezer zeker niet kan begrijpen.


    Kortom: ondanks de aanbevelingen op de achterflap is dit boekje absoluut geen aanrader. Het  geeft de indruk dat het snel in elkaar geflanst is, een slecht voorbereide les biologie. Ik kan mij niet voorstellen dat een lezer zonder enige voorkennis hiermee echt kan leren hoe erfelijkheid werkelijk in elkaar zit.


    ©  Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nacht en ontij
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    EKIRCH, R., Nacht en ontij. Een geschiedenis van het duister. (Vert. At Day’s Close. Night in Times Past) A’dam, De Bezige Bij, 2006, 397 pp. – ISBN 90 234 1557 4


    Roger Ekirch is hoogleraar geschiedenis aan Virginia Tech. Hij heeft verschillende boeken geschreven over de vroegmoderne periode, meer bepaald over de vroege Amerikaanse en Britse geschiedenis.

    In dit boek, waaraan hij twintig jaar heeft gewerkt, onderzoekt hij de geschiedenis van de nacht en het nachtleven in de Europese preïndustriële samenleving, meer bepaald in de vroegmoderne tijd vanaf de late middeleeuwen tot het einde van de 19e eeuw. De nacht was sinds mensenheugenis al vol demonen, maar vreemd genoeg hadden mensen in de eeuwen tussen Renaissance en Verlichting meer reden dan ooit om de gevaren van de nacht te vrezen.


    In de geïndustrialiseerde maatschappijen, vooral door de uitvinding van het elektrisch licht, werd de afkeer van het donker geleidelijk minder, maar in de eeuwen die aan de industrialisatie vooraf gingen, werd de nacht nog als zeer bedreigend ervaren. Het donker beroofde de mens van zijn gezichtsvermogen. Geen van de andere zintuigen gaf zoveel greep op de wereld. De nacht hulde de bekende omgeving in duisternis, waardoor de gebruikelijke herkenningspunten verdwenen.

    Ekirch maakte voor zijn onderzoek gebruik van zeer diverse bronnen: van brieven, dagboeken, reisverslagen over politionele en rechtbankverslagen tot godsdienstige traktaten en boeken met levensadviezen.


    Het boek omvat vier delen.

    Het eerste gaat over de echte en vermeende gevaren van de nacht in de  vroegmoderne tijd. De nacht was in de vroegmoderne tijd een onheilspellend oord dat werd geteisterd door pestilente dampen, duivelse geesten, natuurrampen (vooral brand) en criminaliteit.


    In een tweede deel onderzoekt hij hoe men in die tijd omging met de gevaren van de nacht. In plaats van de toegankelijkheid te verhogen, namen de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten hun toevlucht tot repressie en verboden, bijvoorbeeld door het instellen van de avondklok. De burger moest zichzelf beschermen, en trok zich terug in verschanste huizen waar occulte praktijken de gevaren moesten bezweren. Wie toch buiten moest, probeerde maximaal gebruik te maken van de schaarse bronnen van licht in de duisternis.


    Toch was de nacht voor veel mensen een mogelijkheid om meer vrijheid te verwerven, en een zekere macht te krijgen over het eigen leven. In de duisternis was er meer privacy en minder sociale controle. Ondanks alle gevaren was er in die tijd toch een nachtleven. Ekirch beschrijft in het derde deel hoe dit er in de vroegmoderne periode uit zag.


    Tenslotte besteedt hij aandacht aan de slaap. Het was zeer leerrijk te lezen hoe moeilijk in die tijd slapen was voor veel mensen. Een interessant stukje gaat over het slaappatroon, dat in de vroegmoderne tijd blijkbaar veel dichter aansloot bij het natuurlijke slaappatroon van mensen dan het huidige. Mensen sliepen in twee fasen, en dit gaf hen meer gelegenheid om dromen en overpeinzingen te noteren. Dit is tevens een verklaring waarom er zoveel dagboeken en persoonlijke beschouwingen zijn overgebleven.


    In het nawoord probeert E. te verklaren hoe de beleving van de nacht en de nachtelijke bezigheden veranderd zijn. Hij onderkent 4 oorzaken: de toenemende rationaliteit door de Verlichting, de groeiende welvaart door de industriële revolutie, de oprichting van professionele politiemachten in samenhang met de staatsvorming en de algemene verspreiding van de straatverlichting.


    Boeken over het dagelijkse leven in vroegere tijden zijn altijd aangenaam en leerrijk. Wij zijn immers geneigd om onze zorgen en opvattingen als absoluut en tijdloos te beschouwen. Kennis van het verleden helpt om die te relativeren en daarmee de mythe van de ‘goede oude tijd’ in zijn ware proportie te plaatsen. Het is ook telkens een gelegenheid om de moderne technologische mogelijkheden beter te appreciëren.


    Het was bovendien een plezier om dit boek te lezen. Het is heel vlot geschreven, en doorspekt met zeer illustratieve voorbeelden. Ik heb er in elk geval van genoten.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Atheologie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ONFRAY, M. Atheologie. De hoofdzonden van jodendom, christendom en islam. (Vert. Traité d’athéologie. Physique de la métaphysique) A’dam, Uitg. Mets & Schilt, 2005, 267 pp. – ISBN 90 5330 458 4


    Als overtuigd atheïst voelt de hedonistische filosoof Onfray zich beklemd door de waarheidsclaims van de monotheïstische godsdiensten. Deze pretenderen universele waarheden te kunnen opleggen over alle aspecten van het leven, ook dat van andersdenkenden en atheïsten. De joods-christelijke opvattingen sturen en bepalen nog altijd onderhuids de politieke en ethische beslissingen in Europa. Deze situatie brengt ook mee dat bepaalde denkers nooit aan de orde komen in opleidingen. Onfray komt hiertegen in opstand. Hij viseert met zijn boek niet zozeer de individuele gelovigen, maar fulmineert wel tegen diegenen die deze godsdiensten vorm geven en in stand houden.


    Zijn uitgangspunt is dat, net zoals de christelijke beschaving de heidense heeft opgevolgd, zijzelf zal opgevolgd worden door een postchristelijke beschaving, die volgens hem atheïstisch moet en zal zijn. Daarom is het nodig dat zich een nieuwe en betere Verlichting aandient, die hij een postchristelijk atheïsme noemt. Hiervoor is een nieuwe filosofische denkrichting nodig, de atheologie, die de theologie moet ontmantelen.


    Eerste aanzet hiervoor is een deconstructivering van de godsdienst en meer bepaald de monotheïstische godsdiensten. Dit is meteen het onderwerp van dit boek. Onfray legt eerst  de kern van de 3 monotheïstische godsdiensten bloot. Volgens hem doen zij alle drie hetzelfde: ze prediken onderwerping, ze verketteren de rede en ze creëren ‘achterwerelden’ door de materiële werkelijkheid te ontkennen ten voordele van een louter ideële en onbestaande werkelijkheid.


    In een volgend hoofdstuk doet hij hetzelfde met het christendom. Dit is volgens hem vooral gebaseerd op fabels over een vage Jezusfiguur, in detail uitgewerkt door een hysterisch neurotische Paulus en vervolgens uitgegroeid tot een totalitaire christelijke staat.

    Alle monotheïstische godsdiensten streven op een of andere manier naar een theocratie. Dit is de derde stap in de deconstructivering. Theocratie is gebaseerd op selectief lezen van de heilige boeken, en staat in dienst van de vernietiging van het leven. Als goede Fransman gebruikt Onfray hier de psychoanalytische term ‘doodsdrift’, die ik hier niet relevant vind.


    Pas op het einde levert hij een constructieve bijdrage tot de atheologie. Het antwoord op de vraag wat een postchristelijk atheïsme dan wel moet inhouden is echter minimaal uitgewerkt.

    Hierdoor ontstijgt het boek niet aan de aanklacht. In een cynisch betoog, legt hij meedogenloos de innerlijke tegenstrijdigheden, verborgen agenda’s en zwakke punten van de monotheïstische godsdiensten bloot. Hij stelt inderdaad onverbloemd al hun hoofdzonden aan

    de kaak.


    Zijn bevlogen tirade staat echter vol bombastische retoriek en opgeklopt taalgebruik (bv. de ‘thanatofilische hartstocht’). De lezer wordt regelmatig overstelpt met talloze detaillistische illustraties van dezelfde stelling, zodat je in feite hele alinea’s kan overslaan omdat ze niet bijdragen aan de essentie van het betoog.


    Dit is volgens mij een zwakte van dit boek. Voor de atheïst is dit alles reeds zonneklaar. De pamflettaire stijl, en de bijna karikaturale en bittere emotionele toon zal echter de gelovige niet aan het denken zetten, maar eerder in het verzet drijven.

    Een tweede zwakte zit volgens mij in de idee zelf van het postchristelijke atheïsme. Onfray houdt geen rekening met de functie van geloof en godsdienst voor en in het persoonlijke en sociale leven van de mens. Zie ook Jansen en Lernout.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oei ik groei
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    van de RIJT, H. & F.X. PLOOIJ, Oei, ik groei! De tien sprongen in de mentale ontwikkeling van je baby. Utrecht/A’pen, Kosmos-Z&K,  2006 (40e herziene dr.), 352 pp. – ISBN 90 215 4384 2

    Wie aanstaande ouders kent, en een zinvol geboortecadeau wil geven of aanraden, hoeft niet ver te zoeken: dit boek is werkelijk het ideale geschenk. Ik wou dat het bestond toen mijn eigen kinderen nog een baby waren.

    Want een huilende baby is vreselijk voor elke ouder die zo’n hummel gezond en gelukkig wil zien. Menige moeder maakt zich zorgen over haar baby. Vaak denkt zij dat zij de enige is die niet de hele dag blij rond loopt. De enige die onzeker, angstig, wanhopig of boos is als de baby lastig en niet te troosten is. De enige die eruit ziet als een vaatdoek, uitgeput door slaapgebrek. Huilen kan ook spanningen tussen de ouders oproepen. En de gratis, goedbedoelde adviezen van vrienden, familie, buren maken alles alleen maar erger. En omdat moeders, eenmaal de lastige periode voorbij is, gauw vergeten zijn hoe moeilijk het toen allemaal was, vinden moeders ook verbazend weinig steun bij andere moeders.

    De auteurs hebben gedurende meer dan 30 jaar onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van baby’s en de relatie met hun ouders, vooral de moeder. Zij merkten dat alle baby’s op gezette tijden huileriger, lastiger en veeleisender en hangerig zijn. Ze ontdekten meteen dat de ontwikkeling van heel jonge kinderen in sprongen verloopt. Bij elke sprong moet een kind wennen aan de nieuwe situatie, omdat niets meer is zoals het was. En omdat het kind zich niet anders kan uiten, gaat het (meer) huilen.

    De ‘sprongentheorie’ is ondertussen internationaal onderzocht en bevestigd. Men kan tot op bijna de week nauwkeurig voorspellen wanneer de ouders weer een moeilijke tijd te wachten staat.

    In dit boek worden de 10 mentale sprongen van baby’s uitgelegd, vanaf de geboorte tot ongeveer 75 weken. Er wordt uitgelegd wat een baby in elke hangerige periode doormaakt. Hij wordt lastig omdat hij op het punt staat nieuwe dingen te leren. Hij is dan van slag. En als je dat begrijpt maak je je als moeder minder zorgen. Het boek biedt steun in bange dagen, en geeft moeders zelfvertrouwen als deskundige voor eigen baby.

    Het boek is geschreven in een zeer toegankelijke taal en aantrekkelijk gepresenteerd. Je kan er zelfs een persoonlijk ontwikkelingsverslag van je baby van maken. Een parel van een boek, een sublieme aanrader, een investering voor het leven!

    Je kan een en ander ook lezen op een boeiende site: www.oeikgroei.nl. En wie een baby verwacht of er al eentje heeft, kan er inschrijven op de sprongenwekker, die je verwittigt wanneer je het volgende sprongetje kan verwachten.

    R.H. – 05.06 (geactualiseerde versie 1999)

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sterrenkijker
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    WATSON, F., Sterrenkijker. De geschiedenis van de telescoop. (Vert. 2004) A’dam, Athenaeum-Polak&Van Gennep, 2006, 312 pp. – ISBN 90 253 60955


    De apertuurziekte, zo noemt men in astronomenkringen de drang om telescopen te bouwen met steeds grotere diameter. Immers, hoe groter de apertuur, hoe meer licht uit het heelal een telescoop kan opvangen, en hoe meer er dus te zien is. Dit is echter niet helemaal correct, want de prestaties van een telescoop hangen van meer af dan van de openingsdiameter.

    Daar had ik tot voor kort niet het flauwste idee van, maar nu ik het boek van Watson heb gelezen toch een klein beetje meer. Watson is zelf een gereputeerd Australisch astronoom en dus insider. Zijn geschiedenis van de sterrenkijker is niet alleen interessant voor een ingewijde, maar ook voor een leek als ik.


    We zullen nooit met zekerheid weten wie de telescoop heeft uitgevonden en wanneer dat gebeurde. Hij dook plotseling schijnbaar uit het niets op en kennelijk op verschillende plaatsen tegelijk. Maar eenmaal uit de steigers werd het ontwerp steeds beter, en stelde hij de mens in staat om de geheimen van het heelal een voor een te ontraadselen. En tot vandaag blijven astronomen de hemel geheimen ontfutselen met elk instrument dat ze in handen kunnen krijgen.


    Het boek van Watson levert een boeiend verhaal over het indrukwekkend menselijk technisch en wetenschappelijk vernuft. Het is de geschiedenis van de samenwerking van spitsvondige ambachtslui en ingenieurs, en natuurwetenschappers. De steeds nauwkeuriger instrumenten gaven het levenslicht aan nieuwe wetenschappen als de astrofysica en de kosmologie.

    Diezelfde grootse geschiedenis kende naast ups ook downs. Naast een enorme reeks gewone wetenschappers hielden zich ook een aantal excentrieke en onaangepaste genieën bezig met de ontwiikkeling van de telescoop. Kleinmenselijke motieven als rivaliteit zijn ook aan grote figuren niet vreemd, en Watson gaat ook dit aspect van de geschiedenis niet uit de weg.


    Al met al dus een leerrijk boek, dat bovendien erg vlot leest. Alleen al de epiloog is de moeite waard: het is een SF-achtig relaas van de evolutie van de telescoop in de 21e eeuw.

    De bijlagen zijn omvangrijk: een uitgebreide rubriek noten en bronnen, een verhelderende verklarende woordenlijst en een trefwoordenregister.


    Wat ik toch miste: een tekst met basisbegrippen uit de optica (die is echt noodzakelijk!), en voldoende foto’s en afbeeldingen.


    ©  Minervaria


     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zwarte Livingstone
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    KENNEDY, P., De zwarte Livingstone. (Vert. 2001 Black Livingstone) A’dam/A’pen, Uitg. Atlas, 2006, 256 pp. – ISBN 90 450 1115 8


    De zwarte Livingstone is William Sheppard, een zwarte presbyteriaanse missionaris die in de 19e eeuw naar Afrika ging op zendingswerk. Op zich was dit al buitengewoon, want zwarten werden in de periode na de Amerikaanse burgeroorlog onbekwaam geacht tot enig initiatief van belang. Het was in de tijd van de rassensegregatie ondenkbaar dat een zwarte op eigen houtje een missionarispost kon oprichten. Toch slaagde Sheppard erin om naar Afrika te trekken, in gezelschap van een blanke collega. Het was op zich al revolutionair dat zich tussen beide mannen een vriendschap ontwikkelde. Nog opmerkelijker is dat Sheppard algauw de leiding van de missie op zich nam en zelfstandig initiatieven ontplooide.

    In de voormalige Belgische kolonie Congo, toen nog een persoonlijk bezit van Leopold II, slaagde Sheppard erin om diep in de wildernis te dringen. Met behulp van zijn hoge sociale intelligentie lukte het hem om contacten te leggen met het tot dan toe zeer efficiënt afgeschermd koninkrijk van de Kuba-stam. Hij gaf al spoedig zijn droom op om deze mensen tot het christendom te bekeren.


    Zijn verdiensten liggen elders. Sheppard ging te werk volgens het model van Livingstone. Hij gebruikte de missionaristitel als een paraplu die hem dekking gaf bij het verwezenlijken van zijn grote ambities: ontdekkingsreiziger, jagen op groot wild, gevierd spreker, fondsenwerver, kunstverzamelaar en antropoloog. Hij zou uitblinken in rollen die in die tijd voor vrijwel iedere zwarte onbereikbaar waren.


    Als zwarte Amerikaan was hij een echte Westerling. Dat was zijn eerste identiteit. Hij heeft zich nooit met de Afrikanen geïdentificeerd, en zij noemden hem een ‘zwarte blanke man’.

    Maar anders dan veel missionarissen en toenmalige antropologen beschouwde hij de Afrikanen als volledig menselijk, net zo elitair en traditiegetrouw als Westerlingen. Hij heeft ook geprobeerd een soort enclave te creëren vrij van haat en racisme. Daarmee is hij een voorvechter geweest in de strijd om de mensenrechten.


    Hij heeft een belangrijke rol gespeeld in het openbaar maken van de gruwelijkheden die onder het bewind van Leopold II in Congo zijn gebeurd. Op het proces tegen hem, aangespannen door belanghebbende rubberbedrijven, werd hij verdedigd door de beroemde en beruchte Belgische socialistische advocaat en later minister Emile Vandervelde. De nasleep van dat proces heeft hem uiteindelijk de das omgedaan.


    Een mooi verhaal over een man die de beperktheden van zijn omgeving en tijd weet te overstijgen door een heel eigen identiteit uit te bouwen, met op het eerste gezicht onverenigbare aspecten uit verschillende culturen. Of hoe je in de eerste plaats een mens tussen de mensen kan zijn.


    Dit boek is een hommage aan een vergeten man, die op zijn eigen manier en met de beperkte middelen die hem ter beschikking stonden, erin is geslaagd om een indrukwekkend palmares te verwerven. Hij mag terecht beschouwd worden als een pionier in de mensenrechtenbeweging en de ontvoogdingsstrijd van de Congolezen.

    Het was ook leerrijk meer te lezen over de situatie in het Congo van de 19e eeuw, een periode waar ik zeer weinig over wist.

    Het werk is heel vlot geschreven, is uitgebreid gedocumeneerd en is voorzien van een trefwoordenregister.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een regenboog ontrafelen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DAWKINS, R., Een regenboog ontrafelen. Over wetenschap, waanideeën en wonderen. (Vert. Unweaving the rainbow)  A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 1999, 303 pp. – ISBN 90 254 2265 9


    Dit toch al wat oudere boek heeft nog niets aan actualiteit ingeboet. Nog steeds wordt de natuurwetenschappen verweten dat ze het leven de warmte ontneemt die het de moeite waard maakt. Sommige mensen zwelgen in het mysterieuze en voelen zich genomen en bestolen als het wordt verklaard. Iemand die een mysterie wegredeneert wordt als spelbreker beschouwd.


    Het hoofddoel van dit boek is aantonen dat wetenschap voortvloeit uit dezelfde poëtische verwondering die ook dichters inspireert. Paranormaliteit en pseudo-wetenschap maken misbruik van het verlangen van de mens naar poëzie en mysterie, door miskenning van het wonder van de werkelijkheid. Volgens Dawkins is een ordelijk universum, dat onverschillig staat tegenover menselijke beslommeringen en waarin alles een verklaring heeft, ook al is die nog niet gevonden, veel mooier en verrukkelijker dan een universum met verraderlijke, grillige gelegenheidsmagie.


    In de eerste hoofdstukken betoogt D. hoe de wetenschappelijke verklaring van de regenboog, in tegenstelling tot wat sommige dichters verwijten, geen afbreuk heeft gedaan aan de wonderlijke schoonheid ervan. Integendeel, ze heeft aanleiding gegeven tot de spectrometrie, waarmee wij het heelal geheimen hebben kunnen ontfutselen, die we anders  nooit hadden kunnen verwerven.


    Als de werkelijkheid op zich zo wonderlijk is, waarom blijven zoveel mensen dan toch bijgelovig en laten ze zich liever in met pseudo-wetenschap dan met echte wetenschap? Dawkins vindt een verklaring in de – deels nuttige - neiging van mensen om personen met gezag blindelings te vertrouwen, en in onze intuïtieve statistiek (zie ook Palmarini).

    Maar ook de wetenschap zelf geeft naar zijn mening aanleiding tot nepromantiek. Vaak worden slechte metaforen gebruikt om natuurlijke processen begrijpelijk te maken. Mensen laten zich dan leiden door deze vergelijkingen en houden er een foutief begrip aan over van de werkelijkheid. Dit is o.a. het geval bij wetenschappers in de evolutietheorie en de ecologie (de Gaia-hypothese). Deze geven voeding aan pseudo-wetenschap, die de mensen misleidt.

    In de laatste hoofdstukken biedt hij middels 4 interessante thema’s uit zijn eigen vakgebied weerwerk aan het gebruik van deze slechte metaforen in de wetenschap zelf. Hij doet dit enerzijds door de ontkrachting van slechte metaforen, anderzijds door de presentatie van volgens hem goede metaforen. Deze hoofdstukken zijn echt pareltjes van wetenschappelijk redeneren.


    Toch merk ik een zekere vooringenomenheid: de metaforen van andere onderzoekers (S.J. Gould en L. Margulis) worden daarbij als slecht afgedaan, de eigen vondsten (o.a. zelfzuchtige genen) dan weer als voorbeelden van een correct gebruik van metaforen. Wie bijvoorbeeld het boek van Margulis leest, merkt echter dat zij daar uitdrukkelijk vermeldt hoe de Gaia-hypothese al dan niet geïnterpreteerd dient te worden.


    De conclusie dient volgens mij te zijn dat wetenschappers heel goed moeten opletten met de presentatie van hun theorieën, en zich altijd moeten afvragen waarom zij bepaalde metaforen willen gebruiken. Vaak zitten daar niet-wetenschappelijke redenen achter (bv. de verteerbaarheid van een theorie, maar ook de eigen populariteit), die de nodige kritiek behoeven. Dawkins had beter meteen een pleidooi gehouden tegen het gebruik van metaforen in de wetenschap, want wat daarbij goed of slecht gevonden wordt is toch grotendeels van subjectieve maatstaven afhankelijk.


    Ondanks voorgaande kritiek vind ik het een interessant boek, met veel herkenningspunten enerzijds en veel leerrijke informatie anderzijds. Het boek heeft ook een degelijke bronnenlijst en een handig register.


    Soms, en zeker in de laatste hoofdstukken, stelde ik mij de vraag wat het betrokken onderwerp nog met het doel van het werk te maken heeft. De inhoud boeide mij echter zo sterk dat ik dit zeker geen bezwaar vond. Maar ik ben natuurlijk ‘bevooroordeeld’, mij hoeft Dawkins niet meer te overtuigen. De vraag is of hij erin zou slagen zijn doelpubliek te overhalen om anders naar wetenschap te kijken.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het lichaam, het leven en het lijden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ONFRAY, M., Het lichaam, het leven en het lijden. (Vert. Féeries anatomiques: Généalogie du corps faustien) Rotterdam, Lemniscaat, 2004, 320 pp. – ISBN 90 5637 574 1


    In dit boek onderneemt Onfray een odyssee tegen de heersende idealistische metafysica, die ziel en lichaam scheidt en aan de eerste een meerwaarde toekent. Deze denkrichting gaat terug tot Plato, en wordt door de joods-christelijke traditie dankbaar gebruikt in de discussie over bio-ethische kwesties. Men hanteert dan het ‘leven’ als criterium alsof het een entiteit zou betreffen die los staat van het lichaam, en meer bepaald van de menselijke conditie.

    Hij wil hiermee bijdragen tot een materialistische en hedonistische metafysica, geïnspireerd door de filosofie van Epicurus. Pijn en lijden worden in deze visie gezien als het absolute kwaad, dat op alle mogelijke manieren dient te worden bestreden. De wetenschap is daartoe steeds meer in staat, en moet volgens Onfray deze mogelijkheden maximaal aanwenden. Dit moet resulteren in het faustiaanse lichaam, dat Onfray posthumaan noemt.

    Hij huldigt daarbij een utilitarische ethiek: de bio-ethiek moet het geluk van het grootste aantal nastreven.


    Onfray zet zich dus radicaal af tegen elke visie die lijden ook maar enigszins zinvol vindt. Als Fransman heeft hij het vooral gemunt op de katholieke kerk, die de verheerlijking van het lijden nog altijd hoog in het vaandel draagt. De ontkerstening van de Westerse beschaving is zijn grote doel.

    Zijn betoog bestrijkt alle facetten van het leven, vanaf de conceptie tot en met het sterven. Wij ontstaan uit het niet en gaan naar het niet terug. In de tussentijd worden en zijn wij mens, en worden wij minder mens, een menselijkheid die volledig geworteld is in het lichaam. Op minutieuze wijze ontrafelt Onfray de verschillende stadia waarin wij mens worden, de toestanden waarin pijn en lijden ons menszijn bedreigen, en hoe een hedonistisch en vitalistisch materialisme dit lijden kan verlichten. Met een rechtlijnigheid die soms grenst aan het fanatisme overdenkt hij o.a. abortus, het hele gamma hoogtechnologische medische ingrepen en potentiële mogelijkheden en tenslotte zelfmoord, palliatieve zorg en euthanasie. Euthanasie omschrijft hij zeer terecht als de uitdrukking van een ethiek van het medelijden.


    De waarde van dit boek ligt volgens mij in de consequente en doordachte argumentatie vóór epicuristisch levensgenot en tegen alle zinloze pijn en lijden. Respect voor de zelfbeschikking van iedere mens staat centraal, en daar kan ik mij helemaal in vinden. Toch zijn bepaalde stellingen onvoldoende onderbouwd, volgens mij helemaal niet bewezen  en eigenlijk ook overbodig– bijvoorbeeld dat de Thanatos (doodsdrift) biologisch onvermijdelijk is. 


    Negatieve aspecten zijn de barokke woordenvloed, overmatig gebruik van filosofisch vakjargon en het regelmatig gebrek aan structuur in het betoog. Het taalgebruik kon beter verzorgd zijn. Er zijn teveel zinnen zonder werkwoord.

    Positief dan weer zijn een verklarende woordenlijst - waarin echter net het kernwoord ‘faustiaans lichaam’ ontbreekt -  en een namenregister.


    ©  Minervaria


     

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ideeën die de wereld veranderden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    FERNANDEZ-ARMESTO, F, Ideeën die de wereld veranderden.  (Vert. Ideas that changed the world). Vianen/A’pen, The house of books, 2004, 399 pp. – ISBN 90 443 1076 3


    Geschiedenis is per definitie het verhaal van veranderingen. Beroeringen en revoluties zijn typisch voor menselijke samenlevingen. Maar waardoor worden die veranderingen veroorzaakt?

    FA trekt in dit boek de kaart van de ideeën, de veranderingen die zich in het hoofd voltrekken. Volgens hem hebben de meeste historische veranderingen een intellectuele oorsprong, en zijn ideeën minstens even krachtige instrumenten om verandering te bewerkstelligen als materiele noodzaak,  … Misschien wordt geschiedenis wel aangedreven door ideeën?

    Ideeën brengen twee soorten veranderingen tot stand: direct waarneembare veranderingen zoals technologie, en indirecte veranderingen m.b.t. de perceptie van de wereld.


    Dit boek is een soort catalogus van ideeën die in de loop van de menselijke geschiedenis beide soorten veranderingen hebben teweeg gebracht. Van elk idee legt de auteur waarover het gaat, hoe het ontstond en binnen welke context en welk effect het had. Hij constateert dat de meeste ideeën die er nu nog toe doen lang geleden zijn ontstaan, en vele voordat het schrift werd uitgevonden.


    FA situeert het begin van de menselijke geschiedenis rond 30.000 vC. Dit is min of meer in overeenstemming met de stelling van Cook. De verschillende ideeën zijn chronologisch geordend in overeenstemming met hun ontstaan. De auteur heeft ‘Westocentrisme’ vermeden door veel ideeën op te nemen die elders zijn ontstaan. Een belangrijk hoofdstuk gaat over het eerste millennium vC, en meer bepaald de axiale periode, waarin zeer revolutionaire ideeën zijn ontstaan die nu nog enorm veel invloed hebben.


    Het boek is vooral een naslagwerk. De teksten zijn kort maar helder. Bij elk idee worden verwijzingen vermeld naar andere ideeën, en suggesties voor diepgaander lectuur. Een consequente en esthetisch doordachte vormgeving maakt het lezen aangenaam en makkelijk. De tekst is gedrukt op matglanzend papier, en is mooi geïllustreerd.

    Het resultaat is een boek dat je af en toe ter hand neemt om te verpozen en je kennis te verruimen.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gooi een bal, bouw een vlieger, vang een vis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    LEE, J., Gooi een bal, bouw een vlieger, vang een vis. 21 tijdloze activiteiten die elke ouder zijn kind kan leren. (Vert. 2004 Cath a Fish, Throw a Ball, Fly a Kite. 21 Timeless Skills Every Child Should Know) A’dam, Prometheus, 2006, 283 pp. – ISBN 90 446 0760 x


    In het woord vooraf schrijft Jochem van Gelder over zijn kindertijd: “Heerlijke herinneringen. Met niets vulden we hele middagen. Natuurlijk hebben onze mannen die momenten nu ook nog wel. Maar pas nadat ze zijn gesommeerd de schermen te sluiten en naar buiten te gaan om wat te ondernemen.”

    Herken je dat ook?


    Jeffrey Lee ging als kind vaak met zijn vader vissen. Daar heeft hij heel mooie herinneringen aan. Vissen is dan ook de eerste activiteit in zijn boek. Maar ook 'doodgewone' spelletjes en bezigheden als fietsen, met de bal gooien, tuinieren of jongleren krijgen een plaats. Ook mooi is dat het gaat om activiteiten die zowel jongens als meisjes kunnen aanspreken.

    Het boek van Jeffrey Lee biedt een prachtige handleiding om het spelen met kinderen boeiend en leerrijk te maken. Hij stelt 21 boeiende activiteiten en vaardigheden voor, die je als ouder zelf kan leren en al lerende aan je kind kan doorgeven. Van iedere activiteit wordt uitgebreid en helder behandeld wat je nodig hebt, de basistechnieken, hoe je problemen kan oplossen en wat er verder nog belangrijk is om succes te hebben. Je krijgt dus een ruime keuze en je zou er zó aan beginnen. En om de dode momenten op te vullen zijn er ook nog de obligate raadsels en mopjes.


    Dit boek doet een oproep aan alle ouders en opvoeders om in de hypermoderne wereld van computer, Gameboys, Playstations en aanverwante artikelen ruimte te maken voor het gewone spelen.

    Het is geschreven in een luchtige stijl, en geïllustreerd met leuke tekeningen. Een boek voor iedereen die met kinderen het avontuur wil beleven!


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De oorsprong van de moraal

    RIDLEY, M, De oorsprong van de moraal. (Vert. The origins of virtue) A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 1997, 271 pp. – ISBN 90 254 2154 7


    Hobbes stelde dat de mens intrinsiek zelfzuchtig is en uit op eigenbelang. Hij kan alleen tot moreel handelen worden aangezet door beschaving en een sterk centraal gezag dat hem stuurt en regelt. Rousseau daarentegen meende dat net de beschaving de mens zelfzuchtig maakt. De nobele wilde is eigenlijk onze oertoestand, waarin de mens van nature goedwillig is en bereid tot samenwerking.


    Dit reveleert meteen de kernvraag naar de oorsprong van de moraliteit: is de mens een zelfzuchtig wezen, gedreven door eigenbelang, dan wel intrinsiek sociaal en betrokken op anderen? Wetenschappelijk onderzoek naar competitie en samenwerking toont aan dat de waarheid in het midden ligt. Mensen hebben instincten die gericht zijn op het algemeen belang, en andere die gericht zijn op eigenbelang en asociaal gedrag.


    Toch leiden beide geen onafhankelijk bestaan. De menselijke geest is gevormd door zelfzuchtige genen maar hij is gevormd om sociaal, betrouwbaar en coöperatief te zijn. Mensen hebben sociale instincten. Ze komen ter wereld toegerust met de aanleg om te leren hoe ze kunnen samenwerken, hoe ze betrouwbaarheid kunnen onderscheiden van bedrog, hoe ze zelf betrouwbaar kunnen zijn, hoe ze een goede reputatie kunnen opbouwen, hoe ze goederen en informatie kunnen uitwisselen en hoe ze tot arbeidsdeling kunnen komen.

    Geen enkele andere soort op de evolutionaire weg heeft dit bereikt. In dat opzicht staan we alleen.


    De menselijke moraliteit is niet eenvoudig te vergelijken met of te verklaren door de arbeidsdeling in bijen- of mierenkolonies. Er is sprake van wederkerigheid, gevoelsmatige betrokkenheid en wederkerig vertrouwen. Deze stellen de mens in staat om langdurige samenwerkingsengagementen aan te gaan, zoals bij het drijven van handel. Maar dezelfde sociale gevoelens leiden ook tot tribalisme, racisme en oorlogvoering. De moraliteit van mensen is geen eenvoudig fenomeen.


    Ridley neemt ons mee op een boeiende ontdekkingsreis van de menselijke moraliteit. In een levendig betoog vertelt hij een stevig gedocumenteerd verhaal van de (toenmalige) stand van zaken in het onderzoek naar samenwerking bij mensen. Zijn conclusie is eigenlijk het instampen van een open deur: de sleutel tot moraliteit ligt in betrokkenheid en onderling vertrouwen. De politieke consequentie is volgens hem het creëren en herwaarderen van kleine en lokale entiteiten met een hoge mate van zelfbestuur.


    ©  Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het mysterie der mysterieën
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SCHILTHUIZEN, M., Het mysterie der mysteriën. Over evolutie en soortvorming. A’dam, Uitg. Nieuwezijds, 2002, 239 pp. – ISBN 90 5712 145 x


    Er zijn 3000 soorten kevers in Groot-Brittannië, 75.000 soorten weekdieren over de hele wereld, en nog eens miljoenen en miljoenen soorten insecten. Loop je supermarkt binnen en je vindt meer dan  20 soorten groenten en fruit. Bier, kaas, wijn, yoghurt zijn allemaal het product van verschillende soorten micro-organismen. Het weefsel van het leven – de biodiversiteit - is opgebouwd uit soorten.


    De biodiversiteit wordt volgens deskundigen bedreigd. Verschillende soorten planten en dieren zijn reeds uitgestorven. Toch is het bij de soorten altijd al een komen en gaan geweest. Wat zijn soorten en waarom bestaan ze? Waarom heeft de natuur het nodig gevonden zich op te splitsen in verschillende soorten levende dingen? En waarom zijn er zoveel van? Op deze vragen geeft Schilthuizen, bioloog en wetenschappelijk onderzoeker, een antwoord te geven.

    In een eerste hoofdstuk probeert de auteur een definitie te geven van het begrip zelf. Hier dienen zich al de eerste problemen aan: er is eenvoudig geen eenvormige omschrijving te geven van het begrip ‘soort’.


    In de rest van het boek beschrijft Schilthuizen de zoektocht naar de verklaring van het proces van de soortvorming. Is het werkelijk ‘het mysterie der mysteriën’ zoals Darwin het omschreef? In de loop van de afgelopen eeuwen zijn over soortvorming verschillende theorieën geopperd.


    In een zeer onderhoudend en samenhangend betoog neemt Schilthuizen de lezer mee op ‘soortvormingsreis’. Zijn verhaal gaat over hoe wetenschappers ertoe kwamen om verschillende theorieën te opperen, hoe deze theorieën werden gefundeerd een aangenomen, hetzij gefalsifieerd en afgewezen en in gewijzigde vorm weer werden aanvaard. En dit alles wordt uitvoerig gestoffeerd en geïllustreerd met levendige en frappante voorbeelden.

    Het boek leest als een roman, maar het is wetenschappelijk degelijk gedocumenteerd. En de auteur loodst de lezer op elegante wijze doorheen het ingewikkelde wetenschappelijke begrippenkader. En het mysterie van het begin is op het einde van het boek helemaal niet meer zo geheimzinnig.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leren over leven
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    MICHIELSEN, M, VAN MULLIGEN, W & L. HERMKES (Red.), Leren over leven. Over contextuele hulpverlening. Leuven/Amersfoort, ACCO, 2003 (6e dr.), 288 pp. – ISBN 90 334 4009 1


    Contextueel denken is ‘in’, zowel binnen als buiten de hulpverlening. Het model spreekt mensen aan, omdat het in deze tijd van individualisering de nadruk legt op het belang van verbondenheid. Maar er zit ook een addertje onder het gras. Teveel nadruk op verbinding dreigt normerend te worden en mensen te beperken in hun streven naar autonomie en individuatie. Daarom is een goed begrip van de contextuele benadering belangrijk, en ook een zorgvuldig gebruik van de  gehanteerde begrippen.


    Dit boek is de neerslag van het denken en werken van Leren over Leven, een Leerschool voor Contextuele Hulpverlening. Het wil een uitdaging zijn om te reflecteren over het rijke en inspirerende gedachtengoed van de gezinstherapeut  Boszormenyi-Nagy en zijn medewerkers.


    In de eerste hoofdstukken wordt het begrippenkader van de contextuele benadering bondig toegelicht. In de contextuele visie op mensen en menselijke relaties staat de dynamische verbondenheid van de mens met zijn betekenisvolle relaties over verschillende generaties heen centraal. Ieder mens maakt deel uit van een familiaal netwerk van verhoudingen, waarin iedereen met iedereen verbonden is in een balans van geven en nemen. Daarom bevat deze visie ook een ethische dimensie: de relationele ethiek. Mensen zijn aanspreekbaar voor de belangen van anderen en niet alleen gericht op de bevrediging van de eigen behoeften.


     Vervolgens worden de consequenties van deze visie voor de hulpverleningspraktijk uitgewerkt. Elk hoofdstuk betreft een specifiek thema en is geschreven door een andere auteur. Deze bijdragen zijn over het algemeen inzichtelijk geschreven en verhelderend geïllustreerd door casestudies.


    Dit boek zal vooral hulpverleners aanspreken. Wie ook als leek uitgebreider kennis wil maken met het contextuele denken van Boszormenyi-Nagy, kan ik het boek van J.A.E. Onderwaater aanbevelen.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Als god spreekt
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    LERNOUT, G., Als god spreekt. De bijbel, de Koran en het boek van Mormon. Leuven, Elmar/Van Halewijck, 2005, 264 pp. – ISBN 90 5617 645 5


    Wat gebeurt er als een god met zijn gelovigen spreekt? Geert Lernout, docent vergelijkende literatuurwetenschap aan de Universiteit van Antwerpen, onderzoekt hoe vier verschillende religies met hun heilige boeken omgaan. Hij doet dit vanuit een sceptische grondhouding, want alleen deze garandeert een echt open geest. Alleen wie niet vooraf gelooft in de waarheid van een of ander boek, kan het onbevooroordeeld bestuderen.


    Studie van religie is nu belangrijker dan ooit, zegt Lernout. De wereldpolitiek vandaag wordt immers bepaald door een fundamentalistische lezing van de heilige boeken. Dit fenomeen is echter recent, een reactie op de moderniteit. De terugkeer naar de fundamenten is eigenlijk vals, want de fundamenten zelf zijn twijfelachtig en doorheen de geschiedenis meermaals gewijzigd en geherinterpreteerd.


    Lernout wil daarom nagaan wat het betekent als een godsdienst zich beroept op een boek, niet alleen voor gelovigen maar ook voor niet-gelovigen. Hij heeft het dus niet over persoonlijke godservaringen, maar over de boodschap die bestemd is voor een ruim publiek.

    Zijn verhaal gaat over hoe gelovigen hun teksten vandaag lezen en gisteren gelezen hebben.

    Hij onderscheidt vier openbaringsgodsdiensten: het jodendom, het christendom, de islam en de mormoonse kerk. God mag dan al één zijn, zijn eredienst is het zeker niet. Bovendien kent elke godsdienst verschillende strekkingen, die alle een eigen interpretatie geven aan het boek. Als eerste komen de mormonen aan de orde: het is de meest recente en daarmee ook modernste openbaringsgodsdienst, die momenteel het snelst groeit. Ook de islam is een relatief moderne godsdienst. Het jodendom en het christendom komen in het boek het meest uitgebreid aan bod.


    Centraal thema in zijn betoog is het heilige boek. In alle godsdiensten blijkt dit boek doorheen de tijden geherinterpreteerd, gewijzigd en aangepast aan de noden van de tijd. Godsdienst blijkt opmerkelijk dienstig aan sociaal-politieke doeleinden. Openbaringsgodsdiensten baseren zich op een boek dat in veel gevallen onleesbaar is, en zeker niet meer bij de tijd. Daardoor vertonen zij veel parallellen met het nationalisme: ze geven zin aan het heden door te verwijzen naar het verleden. Hervormingen gaan steeds zogezegd terug naar de bron, maar staan er eigenlijk steeds verder af. De oorspronkelijke openbaring verschilt hemelsbreed van hoe ze er nu uit ziet.


    De teksten moeten altijd geïnterpreteerd worden. Maar interpretatie is lezen met geweld: men doet de tekst geweld aan om te lezen wat men er wil in zien. Interpretatie van de teksten blijkt immers altijd wonderwel in overeenstemming met de vooraf gegeven theologische positie van de lezer. Zo is ook het fundamentalisme geen terugkeer naar een verloren zuiverheid, maar de uitvinding van iets wat nooit bestaan heeft.

    Toch blijven gelovigen ervan overtuigd dat het boek dat ze kennen de geopenbaarde waarheid bevat. De meeste gelovigen liggen echter niet wakker van de openbaring zelf, maar praktiseren de rituele aspecten van godsdienst: traditie en leefregels.


    In het laatste hoofdstuk gaat Lernout in op de gemeenschappelijke kenmerken van de godsdiensten. Hiermee komen we ook bij de functie van godsdienst voor de mens. Het antwoord is volgens hem tweeledig. In de eerste plaats refereert hij aan het onderzoek van Pascal Boyer. Deze stelt dat religie haar oorsprong vindt in de spontane, intuïtieve cognitieve schema’s van mensen, waarmee zij verklaren wat hen overkomt en waarop zij invloed willen uitoefenen. De min of meer georganiseerde godsdienst verschaft de mens bovendien een persoonlijke en groepsidentiteit. In dat opzicht staat godsdienst naast nationalisme en racisme, en het verklaart ook het geweld binnen de in-group tegen de leden met een zwakke positie (o.a. vrouwen).

    Een harde maar heldere conclusie: “Godsdienst is niet meer dan een excuus voor sociale regels die niets met een opperwezen te maken hebben maar alles met mensen.”


    Het is een boeiend werk. Door middel van de geschiedenis van het boek geeft Lernout een zeer interessant overzicht van het ontstaan en de evolutie van de verschillende godsdiensten.. Doorheen de verhelderende uitleg van een deskundige over de wijze waarop in een mondelinge en schriftcultuur met woorden, teksten en manuscripten wordt omgegaan, krijg je als lezer ook een levendig tijdsbeeld.


    Zijn betoog is in de eerste plaats kritisch, maar ook spitsvondig en humoristisch. Het is degelijk en gevarieerd gedocumenteerd. Jammer van de weinig uitnodigende lay-out: de tekst geeft een gedrongen indruk. Een ander lettertype en een grotere regelafstand zouden de leesbaarheid bevorderd hebben.

    Een echte aanrader!


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De architectuur van het geluk
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    de BOTTON, A., De architectuur van het geluk. (Vert. 2006 The architecture of happiness) A’dam/A’ntw., Uitg. Atlas, 2006, 307 pp. – ISBN 90450 1276 6


    “Schoonheid is de belofte van geluk.”, meende Stendhal. Deze uitspraak heeft de Botton hier uitgewerkt.

    Wie vroeger al een werk van de Botton gelezen heeft, weet vooraf dat het weer smullen wordt. En het is zeker geen teleurstelling. Dit keer biedt de Botton een filosofie van de architectuur en bij uitbreiding de schoonheid van artefacten.


    Tegenover architectuur spreiden mensen een eigenaardige houding ten toon. Tegenover de verwoede pogingen om de aanblik van de dingen te negeren (je hoeft alleen maar sommige  troosteloze woonbuurten te bekijken), staan soms exuberante inspanningen om de stoffelijke wereld op elegante wijze vorm te geven. De belangstelling voor bouwkunst is volgens de Botton nooit helemaal onverdacht geweest.


    Toch is architectuur belangrijk. Want uit de stijl van een gebouw of voorwerpen spreekt een visie. Gebouwen zeggen iets over de psychologische en morele opvattingen van de opdrachtgever of maker. Ze spreken over bepaalde ideeën van geluk, het soort leven dat we als het goede leven beschouwen.

    Voorwerpen hebben immers het vermogen om te communiceren, ze appelleren aan onbewuste voorstellingen en associaties. We willen in onze omgeving onszelf terugvinden, wie wij willen zijn en hoe we willen dat anderen ons zien.


    Niet alle artefacten, en in het bijzonder gebouwen, komen echter tegemoet aan onze zin voor schoonheid. Wat kenmerkt schoonheid dan? Omdat wij schoonheid associëren met deugdzaamheid, bezit mooie architectuur ook de kenmerken van de eigenschappen die wij als deugden beschouwen: uitgebalanceerde orde, elegantie, harmonie en zelfkennis.


    Met een bewonderenswaardige opmerkingsgave, humoristisch fijnzinnig en degelijk gedocumenteerd zet de Botton een filosofie van de schoonheid neer. Op een treffende en veelzijdige manier verwerkt hij psychologisch inzicht in filosofische wijsheid. Hij illustreert alle stellingen met rake voorbeelden, en die worden ook effectief met foto geïllustreerd. Nadat je dit boek gelezen hebt, ga je met andere ogen naar menselijke bouwwerken kijken.


    De Botton is een begenadigd schrijver, en weet de lezer van begin tot einde te boeien. Leest als een trein.


    ©  Minervaria


     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pestdamp en bloesemgeur
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    CORBIN, A., Pestdamp en bloesemgeur. Een geschiedenis van de reuk. (Vert. Le miasme et la jonquille. L’odorat et l’ imaginaire sociale 18e-19e siècle – 1982)  Nijmegen, Uitg. SUN, 1999 (2e dr.), 382 pp. – ISBN 90 6168 656 3


    Waarom hadden dames uit de hogere kringen van de 18e eeuw een waaier? Om zichzelf koelte toe te wuiven, zo denken wij meteen. Fout. Die waaier diende om de lucht in beweging te houden. Want stilstaande lucht, zo meende men in die tijd, was ongezond. Het was een broedplaats van ziekmakende stoffen, die onwelriekende geuren verspreidden.


    Vóór de ontdekking door Louis Pasteur  van micro-organismen als veroorzakers van ziekten, hadden scheikundigen reeds de lucht als chemisch mengsel ontdekt. Men ontwikkelde verschillende theorieën over de samenstelling ervan. De reuk, het zintuig bij uitstek voor het signaleren van gevaar, werd de graadmeter voor de gezondheid van de lucht. Kwalijk riekende dampen werden ervan verdacht ongezonde ‘miasmen’ te bevatten, die de mensen ziek maakten. Stank werd gelijk gesteld aan dood en rotting. Ook water werd meegesleurd in deze fantasmen.


    Vanaf de tweede helft van de 18e eeuw groeide daardoor een ware obsessie voor reukzintuigelijke gewaarwordingen, die pas  een eeuw later zou bedaren. Vooral in hogere, en later burgerlijke, kringen ontwikkelden mensen een overgevoeligheid voor geuren en intolerantie voor stank. Vooral faecalieën moesten het ontgelden. De literatuur van deze tijd (bv. Flaubert, Balzac) staat bol van de geurwaarnemingen. Om de kwalijke dampen te verdrijven, die men verantwoordelijk achtte voor ziekten en epidemieën, werden allerlei, in onze ogen lachwekkende, strategieën bedacht: van het gebruik van zware parfums over machines om de lucht in beweging te houden tot grootscheepse architecturale projecten om de stad te ontdoen van dierlijke en menselijke mest en afval. Pas later werd geur ook een sociaal item: men begon aan de opvoeding en disciplinering van ‘het volk’.


    Deze evolutie heeft, ondanks het foutieve uitgangspunt, toch geleid tot de sanering van de leefruimte waarvan wij nu nog profiteren. Het moderne ecologisch bewustzijn is er een uitloper van, zij het vanuit de modernere inzichten uit scheikunde en biologie.

    Corbin heeft een stukje unieke sociale geschiedenis geschreven, dat in de traditionele literatuur over economische en politieke ontwikkelingen nooit aan de orde komt. Nochtans heeft de ‘ontgeuring’ van de 18e eeuw een enorme invloed gehad op ons dagelijks leven.


    Zijn betoog omvat 3 delen. In het eerste deel beschrijft hij hoe de intolerantie voor geuren zich heeft gemanifesteerd. Drijvende krachten hierachter zijn de recente ontdekkingen van de chemie en – onder invloed van de ideeën van de Verlichting – de toenemende individualisatie. Door de laatste evolutie wordt (de geur van) de andere als 'anders' opgemerkt. Het is subliem te lezen hoe groot en plastisch de woordenschat was van geleerden en schrijvers waarmee zij geuren van alle slag beschreven.


    In een tweede deel verhaalt de auteur welke omvangrijke en onrealistische projecten werden voorgesteld en ontwikkeld in dienst van de ontgeuring. Hij beschrijft ook hoe de realisatie van deze projecten werd tegengewerkt door hardnekkige en tegenstrijdige opvattingen over geuren bij zowel geleerden als bij het volk.


    In een derde deel heeft hij het over de sociale implicaties van de obsessie met geuren: het onderscheid tussen geslachten, standen en klassen, stad en platteland, de maatschappelijke omgangsregels, de opkomst van de burgerlijke cultuur, en daarmee samenhangend de schaamte.


    Als wij leven zoals wij het nu gewoon zijn, dan is dit door deze ommezwaai van de 18e-19e eeuw, en onder invloed van de geurgevoeligheid van onze voorouders.

    Het boek geeft ook inzicht in hoe wetenschappelijke fantasmen een hele maatschappij in beweging kunnen brengen en het aanzien ervan op relatief korte tijd grondig kunnen beïnvloeden. Meteen houdt dit ook een waarschuwing in voor een al te onkritische houding tegenover ‘wetenschappelijke’ ontdekkingen. Het is opmerkelijk hoe gedurende een eeuw de meest vooraanstaande geleerden zich lieten meedrijven op de mythes van de geur.


    Het werk is ontzettend grondig gedocumenteerd, en de lectuur bijwijlen echt hilarisch. De auteur beperkt zich tot de ontwikkelingen in Frankrijk en meer bepaald die in Parijs en een paar andere steden. In het buitenland (Engeland, België, Nederland) was deze evolutie reeds vroeger gestart.

    Vlot geschreven met Franse slag en veel aandacht voor details.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een korte geschiedenis van de tijd
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    HAWKING, S. & L. MLODINOV, Een korte geschiedenis van de tijd. (Vert. A Briefer History of Time – 2005) A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2006 (2e dr.), 211 pp. – ISBN 90 351 2754 4


    Antideeltjes, neutrino’s, quarks, het onzekerheidsprincipe, de snaartheorie, wormgaten, zwarte gaten. Klinkt het voor u ook als Chinees? Als u dit boek hebt gelezen, snapt u er weliswaar niet alles van, maar gaat er toch een lichtje schijnen.


    Op herhaalde vraag van lezers heeft Stephen Hawking, in samenwerking met de journalist Mlodinov, een nieuwe versie geschreven van het succesboek A brief History of Time (Nederlandse vertaling: Het heelal). Ze hebben daarbij de wezenlijke inhoud van het oorspronkelijke boek bewaard, en op sommige punten zelfs uitgebreid, en tegelijk aangepast aan de laatste stand van het onderzoek.

    Zij verhalen hoe ons beeld van het heelal, en daarmee ruimte en tijd, doorheen de eeuwen is veranderd onder invloed van wetenschappelijke waarnemingen en theorieën. Het boek is tevens het verslag van de fascinerende zoektocht naar de verklaring waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Van Aristoteles tot de snarentheorie worden in chronologische volgorde de belangrijke ontdekking en theorieën belicht over de aard en de structuur van de macro- en de microkosmos. SF-liefhebbers kunnen hier misschien iets leren uit hun nuchtere kijk op de (on)mogelijkheid van reizen in de tijd. Interessant is ook het 3e hoofdstuk, waarin bondig de spelregels voor een gemeenschappelijke theorie wordt uitgelegd.


    Het voornaamste onderwerp is volgens de auteurs het zoeken naar een unificerende theorie, die de relativiteits- en kwantumtheorie onder één dak brengt. Daarover zijn ze voorzichtig optimistisch. Waarschijnlijk zal een dergelijke theorie op een dag gevonden worden. Als we dit kunnen, zo stellen de auteurs, zal iedereen kunnen deelnemen aan de discussie over waarom het heelal bestaat en waarom wij bestaan. Als we daarop het antwoord vinden zal dit de uiteindelijke overwinning zijn voor het menselijke verstand, want dan zullen we weten hoe god denkt.


    Hawking en Mlodinov zijn erin geslaagd om, zeker voor een leek, aartsmoeilijke theorieën en begrippen op een vrij inzichtelijke wijze voor te stellen. In elk hoofdstuk wordt een bepaalde theorie toegelicht. Dit maakt het mogelijk om af en toe de eigen kennis op te frissen wanneer dit nodig is. Abstracte begrippen worden geconcretiseerd door de vergelijking met direct waarneembare processen en gebeurtenissen. De illustraties zijn prachtig en verhelderend, en soms zelfs heel humoristisch.


    Het boek is heel vlot geschreven, en heeft een groot en dus makkelijk lettertype.

    Achteraan vindt men een korte biografie van 3 belangrijke natuurkundigen: Einstein, Galilei en Newton. Zeer nuttig is een verklarende woordenlijst van de meest gangbare natuurkundige begrippen.


    Ik heb dit boek geboeid en met veel plezier gelezen en denk het zeker regelmatig te raadplegen.


    ©  Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Viking

    COENEGRACHTS, T, COENEN, A, & Y. de RUE (Red.), De Viking. Vriend en vijand. Leuven, Uitg. Peeters, 2006, 119 pp. – ISBN 90 429 1768 7


    Uit Hägar van Dik Browne:

    §         Vriendelijke middeleeuwer: “Wat doe je voor de kost, vreemdeling?”

    §         Hägar: “Ik ben in de plunderbusiness.”

    De Vikingen uit het Noorden blijken echter niet alleen onbeschaafde plunderaars te zijn geweest. Zij beschikten over een rijke cultuur, en hadden een sterke handelsgeest. Overblijfselen van hun expansietochten zijn gevonden tot in Klein-Azië.


    Dit handzame boekje biedt een bondig maar toch gevarieerd beeld van de ‘Vikingen’, een naam die overigens pas later in zwang kwam. Nagenoeg alle aspecten van de Scandinavische beschaving uit die tijd komen aan de orde: van het dagelijks bestaan over kunst en schrift en religie tot de maatschappelijke orde. De inrichting van hun samenleving getuigde van een, voor die tijd, opmerkelijk democratische stijl.

    In een afzonderlijk hoofdstuk wordt ingegaan op de impact van de Vikingaanvallen op de geschiedenis van de Lage Landen.


    Het boekje is geschreven door archeologiestudenten van de Katholieke Universiteit Leuven, onder supervisie van hun docenten, als begeleiding bij de gelijknamige tentoonstelling (maart 2006). Alle bijdragen zijn bondig geschreven, in een vlotte stijl, en goed gedocumenteerd.

    Wie op korte tijd kennis wil maken met een volk dat nog altijd voorwerp is van een mythische beeldvorming, zal in dit boekje zeker zijn gading vinden. Wat ik mis: een algemene bronnenlijst, en meer bepaald van aanbevolen bronnen voor wie zich verder wil documenteren. Ik had ook graag meer illustraties gezien.


    ©  Minervaria


     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geluk. Een geschiedenis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    MCMAHON, D.M., Geluk. Een geschiedenis. (Happiness: a History – 2005) A’dam, De Bezige Bij, 2005, 527 pp. – ISBN 90 234 1560 4


    Hoe kan je een geschiedenis schrijven van iets zo ongrijpbaars, zo ondefinieerbaars, van een ’ding' dat geen ding is, van hoop, verlangen, een droom? McMahon heeft het geprobeerd. Het resultaat is een uitmuntende geschiedenis van een begrip dat voor ons een modern credo is geworden. We kunnen gelukkig zijn, we zullen  gelukkig zijn, we moeten gelukkig zijn. We hebben recht op geluk. Maar is dat altijd zo geweest?


    Altijd al heeft de mens geluk nagestreefd. Maar de opvattingen over dit eeuwige doel van de mens en van de strategieën die hij ontworpen heeft om dit te bereiken zijn in de loop der eeuwen aanzienlijk veranderd. McMahon heeft zich voor zijn ideeëngeschiedenis beperkt tot de Westerse idee van het geluk.


    Over het geluk als doel van het leven gingen pas de Griekse filosofen van de 5e eeuw v.C. zich bezinnen. Voor die tijd was de algemeen geldende opvatting dat gelukkig zijn alleen was weggelegd voor uitzonderlijke mensen, en voor alle anderen alleen als tijdelijk ‘geluk hebben’. Socrates was de eerste filosoof die het geluk, in de betekenis van gelukkig zijn,  beschouwde als iets wat we in dit leven kunnen bereiken. Dit was meteen de aanzet tot een soort klopjacht op ‘het geluk’. Want als geluk niet van toevallige omstandigheden afhangt, moet men er iets voor doen. En in de hierna volgende eeuwen zijn de opvattingen hierover ingrijpend veranderd, en toch weer niet. Want altijd komen de klassieke denkers als leidraad terug.


    Het boek van McMahon bevat twee delen. In het eerste deel geeft hij een overzicht van de ideeën over het geluk tot en met de Verlichting, de 18e eeuw. In deze periode is de basis gelegd voor onze opvatting van het geluk: het is een mensenrecht, een recht van de natuur. In dit deel bespreekt hij achtereenvolgens de klassieke Oudheid, het Christendom, de Renaissance en de Verlichting. In deze ruim twee millennia was het geluk eerst een aards goed. Het is via een hemels paradijs teruggekeerd naar de aarde. In dit overzicht kreeg ik vooral een beter inzicht in de achtergrond van de visie op geluk en lijden in onze toch nog christelijk gekleurde samenleving.


    In een tweede deel borduurt de auteur verder op de basisidee over het geluk van de Verlichting: de mens heeft recht op geluk omdat het in zijn natuur besloten zit. Op deze idee hebben grosso modo vier stromingen voort geborduurd: de Romantiek, het Liberalisme, het Socialisme en de Wetenschappen. Elk van die stromingen wordt uitvoerig toegelicht en uitgespit.


    In zijn conclusies gaat McMahon in op de huidige tendensen in de Westerse samenleving. Hij werpt een kritische blik op alle pogingen die moderne mensen daarvoor ondernemen: consumptie, psychotrope middelen, het verlichten van het lijden, ingrijpen in onze genetische existentie. Wij zijn, ondanks en in onze toch luxueuze leefomstandigheden, bijna obsessief op zoek naar het geluk. Maar het volmaakte geluk is als de heilige graal, betoverend en onbereikbaar. Lijden en geluk zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wie alleen het geluk wil ervaren, moet een deel van zijn menselijkheid opofferen.


    In een tijd waarin geluk het onderwerp is van zowel wetenschap als politiek, is het niet slecht zich af en toe te bezinnen op de aard van het geluk. Meer inzicht in de Westerse geschiedenis van het begrip kan hier zeker toe bijdragen. Want onze hang naar welzijn en geluk is niet zo vanzelfsprekend als wij het wel zouden willen. Ons idee over geluk is de resultante van een eeuwenlange geschiedens, waarbij er blijkbaar niet zoveel nieuws onder de zon is.


    McMahon heeft een ronduit magistraal werk geschreven. Het boek is ongelooflijk rijk aan materiaal. Het bevat niet alleen de geschiedenis van een idee, maar deze wordt opgehangen aan het denkproces van een keur van prominente filosofen over het geluk. Hun ideeën worden zeer diepgaand en genuanceerd uitgewerkt. Het is onmogelijk om dit alles in een enkele lezing te bevatten.

    Maar dit vormt eigenlijk geen probleem. Want het was een plezier om dit boek te lezen. McMahon schrijft immers zeer vlot, zij het niet altijd erg gestructureerd. Hij schrijft vaak  poëtisch en zijn tekst is altijd boeiend en onderhoudend.

    Het werk is verder voorzien van een indrukwekkende notenlijst en een handig register. Een aanrader!


    ©  Minervaria


     

     

     

     

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Strategisch communiceren
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SPRINGORUM, D., Strategisch communiceren. Interactiestrategieën in het taalverkeer. Bussum, Coutinho, 2003 (2e dr.), 172 pp. – ISBN 90 6283 332 2


    Dit is de tweede herziene druk van een boek dat reeds 10 jaar oud is. Het is geschreven voor studenten van opleidingen (hbo- of wo) waarbij studie van menselijke communicatie een onderdeel van het programma vormt.


    In dit boek worden de factoren behandeld die menselijke communicatie beïnvloeden en vaardigheden om die inzichten ook in de praktijk te brengen.

    Het laatste hoofdstuk bevat een aantal opdrachten over interactieproblemen.


    Een interessant boek voor alle onderdelen van de opleiding waarin menselijke communicatie en interactie aan de orde komt. Vlot en zeer leesbaar geschreven.


    ©  Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over levenskunst
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DOHMEN, J, (red.), Over levenskunst. De grote filosofen over het goede leven. A’dam, Ambo, 2002, 399 pp. – ISBN 90 263 1931 2


    In 1984 schreef Michel Foucault: ‘Het valt mij op dat de kunst in onze samenleving met voorwerpen te maken heeft en niet met mensen of het leven. Kunst is een specialiteit geworden van experts die men kunstenaars noemt. Maar waarom zou niet iedereen een kunstwerk kunnen maken van zijn leven? Waarom is die lamp, dit huis wel een kunstwerk en mijn leven niet?’

    Twintig jaar na zijn dood is levenskunst weer in de mode, en staat ze weer op de filosofische agenda.


    Levenskunst gaat over de vormgeving van het eigen leven met het oog op een mooi en goed leven. Levenskunst is niet hetzelfde als lifestyle. Levenskunst richt zich op problemen die nu eenmaal bij het leven horen. Eindigheid, lijden, passie, lot en noodlot zijn eigen aan de menselijke conditie en vormen de constanten van het onzekere mensenleven. Zeker in onze tijd, waarin mensen de vrijheid genieten om hun leven in te richten volgens zeer verschillende zelfgekozen waarden en waardepatronen, stellen velen zich de vraag hoe ze een ‘goed’ leven kunnen leiden.


    De auteur beschouwt levenskunst als een zaak van maatschappelijk belang. Een hedendaagse filosofie van het ‘goede leven’ zal daarom rekening moeten houden met de complexe context waarin wij leven. Toch hebben denkers uit andere tijden ons iets te vertellen.


    Dit boek is een bloemlezing van bijna vijftig teksten over levenskunst uit de geschiedenis van de Westerse filosofie vanaf Plato tot en met Wilhelm Schmid. K- De teksten zijn in een historische orde, dus binnen hun tijdvak, opgenomen. Alleen de Middeleeuwen zijn niet vertegenwoordigd, omdat filosofie in deze periode van filosofisch-theologische signatuur zijn.

    Het doel is om de lezer kennis te laten maken met de rijkdom aan filosofische inzichten over levenskunst die door de eeuwen heen is vergaard. Enkele thema’s: geluk, eenzaamheid, tijd, verantwoordelijkheid, verlies. Ook de kritische kijk op de filosofie van de levenskunst is vertegenwoordigd.


    Het boek bevat bijdragen van zeer verschillende stijl en inhoud. Het voordeel van dergelijke bundels is, dat men er af en toe kan in lezen. Er zitten pareltjes van wijsheid in.


    ©  Minervaria

    .

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ethiek van DNA tot 9/11
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BRAECKMAN, J., de REUVER, B. & T. VERVISCH (red.), Ethiek van DNA tot 9/11. A’dam, Amsterdam University Press, 2005, 320 pp. – ISBN 90 5356 753 4


    De redacteurs van dit boek gaan er van uit dat de mens een inherent moreel wezen is. Moraliteit is eigen aan de mens en is zelfs reeds in rudimentaire vorm bij dieren te observeren. Zij verzetten zich met klem tegen visies die de richtsnoeren voor moreel handelen buiten de mens zelf plaatsen.


    De ene visie noemen de auteurs het Tolkien-syndroom: de opvatting dat ‘het goede’ en ‘het kwade’ onafhankelijk van de mens objectief bestaan. Het is een zwart-wit overtuiging: er bestaan goede en kwade mensen. Dit verklaart de overtuiging dat men ‘het goede’ kan overwinnen als men ‘het kwade’ kan verdrijven of elimineren. Het is een gevaarlijke kijk op de wereld (de As van het Kwaad).

    Het andere uiterste wordt gevormd door het cultuurrelativisme. Binnen deze visie is alles relatief. Alle gehanteerde morele maatstaven zijn cultureel bepaald, en zijn dus gelijkwaardig aan elkaar. Of mensen moreel goed of slecht handelen hangt af van de culturele context.

    Tegenover opvattingen die morele standaarden toekennen aan externe instanties stellen de auteurs dat we vertrouwen kunnen hebben in de moraliteit van de mens: de mens heeft een aangeboren rechtvaardigheidsgevoel.


    In dit boek zijn een aantal teksten gebundeld van verschillende ethici, die elk op zich een facet van de ethische complexiteit van het leven in de 21e eeuw belichten. De redacteurs hopen dat deze teksten aanzetten tot nuance, helderheid en precisie in het nadenken over ethisch handelen in onze tijd. De onderwerpen variëren van procreatie over euthanasie, natuur en dierenrechten, voeding, media, bedrijfsethiek, muticulturaliteit tot globalisatie.


    De kwaliteit van de bijdragen is heel gevarieerd. Sommige teksten zijn inzichtelijk voor een leek, andere veronderstellen een grondige voorkennis van ethica en de geëigende terminologie. Dit laatste is jammer, want het maakt het boek als geheel veel minder toegankelijk voor de niet-deskundige geïnteresseerde lezer. Zou die dan minder boodschap hebben aan genuanceerde ethische reflectie dan de vakmens?


    ©  Minervaria


     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verander uw brein, verbeter uw leven
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    AMEN, D.G., Verander uw brein, verbeter uw leven. (Vert. 1998 Change your brain, change your life) Rijswijk, Uitg. Elmar B.V., 2000, 360 pp. – ISBN 90 389 0926 8


    De auteur is neuropsychiater. In zijn boek wil hij verklaren hoe de hersenen werken, hoe een gebrekkige hersenwerking gedrags- en relatieproblemen genereert en hoe die werking kan worden geoptimaliseerd.

    Hij onderscheidt 5 groepen problemen die gerelateerd zijn aan evenveel verschillende delen van de hersenen: het diepe limbische systeem, de basale ganglia, de gyrus cinguli, de prefrontale cortex en de slaapkwabben.


    Zijn uitgangspunt: een groot deel van de menselijke gedragingen is te verklaren op basis van de werking van de hersenen. Voor inzicht daarin gebruikt hij SPECT-onderzoek, dat een beeld geeft van de bloedstroom en de stofwisselingspatronen in de hersenen.

    In zijn boek handelt hij systematisch de 5 voormelde hersengebieden af. Telkens geeft hij een opsomming van de gerelateerde gedragspatronen, problemen bij slechte werking en aanwijzingen om deze problemen aan te pakken. Bij deze aanwijzingen horen steeds aangepaste medicatie maar ook suggesties voor gedragsverandering. Dit laatste is een positief punt.


    Een bedenking hierbij is, dat de auteur vaak op een slordige wijze een onmiddellijk verband legt tussen psychosociale problemen en defecten in bepaalde hersengebieden. Hij doet bijvoorbeeld volgende ongenuanceerde uitspraken:

    “Veel familievetes zijn het gevolg van excessieve activiteit in de gyrus cinguli.” (p. 174)

    “Hersengewoontes” en “geboden en verboden voor de hersenen” (p. 329).

    Dit suggereert een onterecht direct oorzakelijk verband tussen 2 fenomenen van totaal verschillende orde. Natuurlijk ligt de hersenwerking aan de basis van ons gedrag, maar het verband is veel complexer dan de auteur ons doet geloven. Laat ons aannemen dat dit is gebeurd omwille van de eenvoudige voorstelling voor een ruimer publiek. Toch is het belangrijk om net dan een genuanceerde kijk te behouden.


    Gelukkig houdt de auteur geen eenzijdig pleidooi voor medicatie, en besteedt hij ook aandacht aan het aanleren van andere denk- en omgangspatronen en geschikte voeding.

    De stellingen worden gestoffeerd met case-study’s, die echter zeer eenzijdig positief uitvallen voor de uitgangspunten van de auteur en oppervlakkig uitgewerkt zijn.

    En ook als je het boek leest zonder dat je zelf manifeste gedrags- of relatieproblemen hebt, zal je merken dat er altijd wel iets aan je hersenen mankeert. In elk geval heb ik van elk van de opgesomde problemengroepen er wel eentje bij mezelf kunnen constateren. Moet ik daaruit concluderen dat er met mijn hersenen iets verkeerd loopt? Als leek zou je het beginnen denken. Het is als het doornemen van een medisch handboek, en beginnen geloven dat je aan verschillende ziektes tegelijk lijdt.


    Tenslotte nog een belangrijke bedenking over de wijze waarop de auteur de werking van de hersenen voorstelt. Hij doet alsof die gebieden onafhankelijk van elkaar werken. In werkelijkheid staan de verschillende hersengebieden continu in wisselwerking met elkaar onder ander door middel van ingewikkelde feedbacklussen. Dit maakt zijn stellingen toch zeer simplistisch.

    De auteur kan het tenslotte niet laten om ook te moraliseren in verband met het gebruik van drugs en alcohol. Geheel in lijn met de Amerikaanse denkwijze, wordt ook nog God erbij betrokken. Dit is volgens mij totaal overbodig.


    Als je abstractie kan maken van bovenstaande bedenkingen is het boek echter best te pruimen. Belangrijke verdienste is volgens mij dat hij mensen met gedragsproblemen ontschuldigt: zij kunnen hun gedrag slechts ten dele in eigen hand houden. Dit brengt sommige mensen er ook toe om hulp te zoeken en te aanvaarden. Zelfde geldt voor hun verwanten en vrienden.

    Toch met veel voorzichtigheid te lezen!

     

    Aanvulling door een ervaringsdeskundige

     

    Het boeiendste aan dit boek is naar mijn oordeel dat het een denkpiste kan zijn voor situaties waar al veel uitgeprobeerd is, maar nog altijd geen bevredigend resultaat bereikt werd.

    Wat mij wel stoort is dat het probleem bij de persoon gelegd wordt, terwijl de invloed van de omgeving niet ter sprake komt. ADHD bijvoorbeeld wordt inderdaad veroorzaakt door het anders werken van bepaalde delen en chemie in de hersenen. Medicijnen helpen wel, maar genezen niet.


    Een aangepaste omgeving kan echter wel op een meer duurzame wijze problemen verhelpen.

    Anderen kunnen in de eerste plaats erkennen dat bepaald gedrag eigen is aan deze aandoening en dat er geen kwaad opzet in schuilt. Men kan proberen zich er gewoon niet aan te storen. Een omgevallen beker hoort nu eenmaal bij een maaltijd met ADHD-kinderen en zelfs volwassenen (ik kom dat zelf ook nog tegen).


    De ruimte kan zo ingericht worden dat het typische gedrag minder storend is. Ik heb houten stoelen met afwasbare zittingen (mooi en toch praktisch bij ongelukjes). Een grote kinebal waarop een kind naar hartelust haar overtollige bewegingsdrang kan kwijtgeraken: ongelooflijk hoeveel pestgedrag naar haar zussen hierdoor verdwenen is.

    Je kan inderdaad medicatie geven of proberen gedrag te veranderen. Maar er moet ook voldoende ruimte zijn om gewoon te zijn wie je bent. Ik vind dat de lat alsmaar hoger gelegd wordt en dat er steeds meer soorten gedragingen als storend gezien worden en behandeld moeten worden. Aanpassing van de omgeving en het leren aanvaarden van een situatie zijn minstens even belangrijk.


    ©  Minervaria


     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De liefde en waar de hartstocht vandaan komt
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    KAST, B., De liefde en waar de hartstocht vandaan komt. (Vert. 2004 Die Liebe und wie sich die Leidenschaft erklärt) dam, Wereldbibliotheek, 2006, 224 pp. – ISBN 90 284 2142 4


    ‘Wat een pak slaag is, dat weten we wel; maar wat liefde is daar is nog niemand achter gekomen’, aldus Heinrich Heine. Daar lijkt verandering in te komen nu de wetenschap de liefde heeft ontdekt.

    Liefde en wetenschap, zijn dat geen tegengestelde werelden? Houdt wetenschap zich niet bezig met meten, en is de liefde niet juist onmeetbaar, zelfs onmetelijk?


    En toch is het mogelijk de liefde te bestuderen, van flirten tot en met jaloezie, van de eerste vlinders in de buik tot en met de ruzies die een relatie bankroet laten gaan. In de laboratoria van de hartstocht wordt onderzocht hoe verliefde hersenen werken, waarnemingsspecialisten zijn het mysterie van de schoonheid op het spoor, psychologen onderzoeken het patroon van de partnerkeuze, biologen ontsleutelen de moleculen van de monogamie.


    En dat brengt ons op het volgende punt: wat komt na de verliefdheid? Hoe ontstaat uit verliefdheid liefde? Kan een liefde voor altijd zijn? Waarom stranden zoveel relaties en waarop stranden ze? Wat is het geheim van duurzame gelukkige paren?

    De inzichten van het parenonderzoek helpen ons om de eigen relatie succesvol vorm te geven. Gelukkige paren hanteren een aantal spelregels, die zo universeel zijn als de liefde zelf. Die spelregels vallen te leren. Ze vormen een soort gereedschapskist, waarvan je de inhoud moet leren gebruiken.

    Want dat bieden ons de laboratoria van de liefde: de gecompliceerde logica van de liefde is te leren. Met enige moeite, dat wel, maar toch.


    Dit boek geeft ons achtergrondkennis over de liefde, van de eerste flirt tot en met de geheimen van het succes van duurzame paren. De toverformule van de wetenschap voor een duurzame liefde? In de eerste plaats lichaamscontact, vervolgens interesse, constructief oplossen van conflicten en vooral aandacht voor elkaar. Ze worden stuk voor stuk uitgebreid besproken. En het recept van de auteur zelf luidt: een mengeling van vriendschap en erotiek.


    Het boek is degelijk en veelzijdig gedocumenteerd, vlot geschreven, en het leest als een trein. Een aanrader!


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    02-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sancta erotica

    KINDT, G., Sancta erotica. Hoe de Kerk Maria Magdalena misbruikte. Leuven, Van Halewijck, 2002, 256 pp. – ISBN 90 5617 452 5

    In de 4 evangeliën wordt over Maria Magdalena spaarzaam maar tegelijk weinig coherent verteld. Toch is ze in de apocriefe geschriften van het vroege christendom prominent aanwezig als geliefde leerlinge en vriendin en metgezellin van Jezus. Deze geschriften werden echter al vroeg in het bestaan van de Kerk afgekeurd en verdonkeremaand.

    In dit boek probeert de auteur waarheid en verzinsel te onderscheiden over Maria Magdalena. De Kerk heeft van haar een zondares gemaakt, en een boetelinge, alhoewel daar helemaal geen aanwijzingen voor waren. Maria Magdalena is aldus het symbool geworden voor de onderdrukking van de vrouw en de seksualiteit, die het christendom sedert ettelijke eeuwen hebben gekenmerkt.

    Dit wordt duidelijk in de vele aspecten van de verering van de heilige: schilderijen en legenden over haar leven.

    Mij hebben vooral de eerste twee hoofdstukken kunnen boeien, waarin de al dan niet apocriefe evangeliën worden doorgelicht.

    Het onderwerp wordt volgens mij vaak te oppervlakkig en anekdotisch behandeld. Ik mis een kritische analyse en diepgang. 

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-03-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Genetica, erfelijkheid en ideologie

    LEWONTIN, R C., ROSE, S. & L.J. KAMIN, Genetica, erfelijkheid en ideologie. Nieuw rechts en het biologisch determinisme. (Vert. Not in our genes) Berchem, Uitg. EPO, 1987, 289 pp. – ISBN 90 70610 57


    In dit reeds wat ouder werk wordt de band tussen wetenschap en politiek kritisch doorgelicht. Met behulp van verkeerd begrepen en geïnterpreteerde wetenschappelijke gegevens voert politiek rechts immers het discours van het biologisch determinisme.

    Deze ideologie stelt dat de menselijke natuur is vastgelegd in onze genen, en legt een direct verband met psychosociale fenomenen. Volgens het biologisch determinisme liggen de oorzaken van sociale fenomenen in de fysieke uitrusting van personen, die als individu handelen in een sociale situatie. Alle socioculturele fenomenen - sociale ongelijkheid, intelligentie, man-vrouwverhoudingen, criminaliteit en sociale onrust - worden aldus gereduceerd tot de genen.


    Op deze ideologie baseert Nieuw Rechts zich om politiek te bedrijven inzake werkgelegenheidsprogramma’s, onderwijs, sociale ondersteuningsprogramma’s, detentie en behandeling van delinquenten, gezondheidszorg e.a.

    De auteurs, allen gerenommeerde wetenschappers, willen in hun boek aantonen dat het biologisch determinisme schromelijk tekort schiet als manier om de wereld te verklaren, maar wel in dienst staat van een politieke stroming die de heersende machtsverhoudingen bestendigd wil zien.


    In eerste instantie geven ze een duiding van de oorsprong en de sociale functie van het biologisch determinisme in het algemeen. Het biologisch determinisme gaat uit van de premisse dat sociale fenomenen het onmiddellijke gevolg zijn van gedragingen van individuen. Deze zouden dan op hun beurt een direct gevolg zijn van aangeboren fysieke eigenschappen. Men trekt dus onterecht oorzakelijke pijlen van de genen naar de mensen en van de mensen naar de mensheid als geheel. Binnen deze ideologie wordt de sociale status quo en de sociale instellingen niet in vraag gesteld. Om in de bestaande instellingen in te passen moeten individuen veranderd worden. Deze Nieuw Rechtse ideologie pretendeert op wetenschappelijke bevindingen gebaseerd te zijn. Ze is de ultieme rechtvaardiging van de burgerlijke ideologie en van de heersende machtsverhoudingen in een samenleving.


    Deze onterechte vermenging van wetenschap en politiek roept vragen op naar de betekenis en de functie van wetenschap in een maatschappij: wetenschap moet correct beoefend worden en de vraagstellingen en methodieken kunnen nooit los gezien worden van de sociale context.

    In de volgende hoofdstukken gaan de auteurs op een zeer kritische manier na hoe onderzoek en onderzoeksresultaten gemanipuleerd werden en worden in functie van het bestendigen van burgerlijke ideeën over maatschappelijke ongelijkheid, erfelijkheid van IQ, de man-vrouwverhoudingen en de geestelijke gezondheid. Hun analysen zijn accuraat en diepgaand.

    Ook de sociobiologie,  voor zover gebruikt als rechtvaardiging van onrechtvaardige intermenselijke verhoudingen, ontsnapt niet aan de kritische analyse.


    Als besluit stellen de auteurs een dialectisch model voor om de interactie tussen individuele handelingen en de sociale omgeving te begrijpen en te verklaren. Hun kernidee: het individu en zijn omgeving beïnvloeden elkaar niet alleen wederzijds, maar zij zijn onderling van elkaar afhankelijk. Het individu maakt zelf zijn omgeving, en de omgeving vormt het individu. Dit is een dialectisch proces. Het is dan ook niet zo dat de gehelen meer zijn dan de som van de delen, het is eerder zo dat de delen nieuwe kwaliteiten krijgen omdat ze deel van een geheel zijn.

    In een laatste hoofdstuk geven de auteurs ook nog hun beschouwingen over ‘vrijheid’ en het verband met oorzakelijkheid.


    Dit boek is geschreven in een periode van algemene verrechtsing. Het is echter helemaal niet verouderd, want deze tendens houdt in een globaliserende wereld nog steeds aan. De inzichten zijn evenzeer nu nog geldig, en zeker nu de neurowetenschappen steeds meer onthullen over de hersenwerking, en de genetica onze genen ontrafelt.


    De lectuur vraagt behoorlijk wat concentratie. Nagenoeg alle inzichten zijn relevant. Het betoog is zeer goed gedocumenteerd.

    Ondanks de ouderdom van het boek, is het een van de meest interessante die ik de laatste tijd heb gelezen.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-03-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De mens. 10.000 jaar geschiedenis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    COOK, M., De mens. 10.000 jaar geschiedenis. (A Brief History of the Human Race, 2003) Utrecht, Het Spectrum, 2005, 407 pp. – ISBN 90 274 9599 8


    Hoe zijn we gekomen waar we nu zijn? Op deze vraag probeert historicus en hoogleraar aan Princeton University Michael COOK een antwoord te geven. Voor dit initiatief heeft hij zich laten inspireren door het monumentale boek van Jared DIAMOND, Guns, germs and steel. Hierop is het inderdaad een goede aanvulling.


    De auteur gaat ervan uit dat de menselijke geschiedenis effectief is begonnen met de Neolithische revolutie: de periode waarin de mens de landbouw heeft uitgevonden en geleidelijk overgegaan is van een nomadische naar een meer sedentaire levenswijze. Deze overgang heeft het menselijk bestaan grondig gewijzigd. De evolutie van de levenswijze van de mens is in een stroomversnelling gekomen. De landbouw heeft ook de basis gelegd voor de beschaving.


    COOK beschrijft in zijn boek hoe dit volgens hem in zijn werk is gegaan, welke factoren daar een belangrijke rol in hebben gespeeld, hoe dit proces in de verschillende gebieden op de aarde is verlopen en hoe het in de moderne wereld verder vorm krijgt.


    Het boek bevat 4 delen. Het eerste deel vond ik zelf het meest interessant, omdat de auteur hierin een antwoord formuleert op de vraag waarom de geschiedenis is zoals ze is. Voor zijn uiteenzetting maakt hij gebruik van zeer uiteenlopend bronnenmateriaal (archeologie, (paleo)-antropologie, genetica, …). Volgens de auteur heeft de mens tot ongeveer 20.000 jaar geleden een relatief ongewijzigde (nomadische) levenswijze aangehouden. Hij onderbouwt deze stelling met de argumentatie dat de gevonden artefacten over honderdduizenden jaren nauwelijks gewijzigd zijn. We treffen echte bewijzen van culturele evolutie pas aan in de resten vanaf ongeveer 50.000 jaar geleden (het Mousterien). De mens was toen anatomisch niet anders dan de vorige en dan de huidige. De werktuigen werden verfijnder, en er werd aan (lichaams)versiering gedaan (okerresten op beenderen, grotschilderingen). Toch zijn pas vanaf 20.000 v.C. aanwijzingen van belangrijke veranderingen in de leefwijze van de mens. Deze veranderingen staan bekend als de Neolithische revolutie.


    Volgens de auteur is deze gestart onder invloed van 2 factoren: het begin van het Holoceen, dat een stabiele klimatologische niche creëerde en de groeiende culturele behendigheid van de mens. Die heeft van de klimaatsverandering geprofiteerd door culturele gedragsaanpassing. Eigen aan de mens is verder dat zijn cultuur dynamisch en cumulatief is: hij kan zich steeds opnieuw aanpassen en deze aanpassingen bouwen op elkaar verder.

    De vergelijking met de domesticatie van dieren en planten toont aan dat de mens zich niet op soortniveau aan omgevingsveranderingen aanpast, maar wel op cultureel niveau: zijn vernuft stelt hem in staat om van die omgevingsveranderingen gebruik te maken in functie van de eigen evolutie.


    De vergelijking tussen de geschiedenis van de Oude en de Nieuwe Wereld, brengt de auteur ook tot een andere conclusie: de geschiedenis zoals ze zich heeft voltrokken is niet toevallig zo verlopen. Ze is niet noodzakelijk de enig mogelijke, maar de meest waarschijnlijke in de gegeven geologische omstandigheden.


    In de hieropvolgende 2 delen geeft COOK een overzicht van de geschiedenis van de verschillende gebieden op de wereld. Hier verklaart hij veel minder, maar toont hij aan hoe vergelijkbare omstandigheden toch kunnen leiden tot een grote culturele verscheidenheid.

    In het laatste deel gaat hij in op de moderne wereld. Gaan we naar één wereld? Welke factoren zijn hierbij belangrijk? Wat kunnen we verwachten van de moderniteit? In dat deel vond ik de geschiedenis van de Islamitische beschaving zeer helder en boeiend. Als je dit weet kijk je toch anders naar de huidige wereldsituatie.


    Al bij al dus heel verrijkende lectuur. Soms gaat door de veelheid van gegevens in dergelijk kort bestek de draad verloren. Het was echter niet de bedoeling van de auteur om een gedetailleerd beeld te geven van de menselijke geschiedenis over de genoemde periode. Dit is overigens niet mogelijk. De 2 middendelen zijn dan ook vooral interessant als naslagwerk.


    Wat de stijl en vorm betreft: de auteur geeft een zeer inzichtelijk, haast didactisch betoog. Zijn denkproces wordt, vooral in het eerste en laatste deel, goed geëxpliciteerd en degelijk verantwoord.

    Een kaart bij elk hoofdstuk maakt het de lezer gemakkelijk om het betoog te volgen. De tekst is voorzien van een uitgebalanceerde hoeveelheid illustraties.


    Het boek bevat uitgebreide literatuursuggesties voor elk hoofdstuk, en een register achteraan.

    De verschillende hoofdstukken hebben een goed leesbare lengte. Het boek is vlot en boeiend geschreven.


    ©  Minervaria


     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-03-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.En als we nou weer eens gewoon gingen opvoeden?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    FEDDEMA, G. & A. WAGENAAR, En als we nou weer eens gewoon gingen opvoeden. Houten, Van Holkema & Warendorf, 2006 (16e herz.dr.), 284 pp. – ISBN 90 269 2732 0


    Opvoeden is weer ‘in’. Daarom is het uitstekend nieuws dat een van de pionierswerken over opvoeden nu reeds de 16e druk beleeft. Bij de eerste uitgaven (1998-1999) waren beide auteurs verbonden aan een instelling voor jeugdhulpverlening. Zij putten dus uit een rijke ervaring met opvoeden en opvoedingsproblemen.


    Tot voor enkele jaren was structuur in de opvoeding taboe. Zelfontplooiing van het kind was het doel. Met vallen en opstaan zijn we tot het besef gekomen dat opvoeden meer is dan je kind zichzelf laten zijn. De zogeheten ‘vrije’ opvoeding, waarin ‘het kind gevolgd werd’ en alle vrijheid kreeg, leverde niet de positieve effecten op die men voor ogen had. Ze heeft eerder een tegengesteld resultaat opgeleverd.


    De tijd dat ouders dachten dat niet zozeer zijzelf, maar vooral de maatschappij, de school en de overheid verantwoordelijk waren voor de opvoeding, is stilaan voorbij. Ouders willen het weer zelf in handen nemen. Ouders krijgen ook zelf steeds meer behoefte aan regels, grenzen en structuur, aan waarden en normen, aan duidelijkheid en voorspelbaarheid. Het is tijd om weer gewoon te gaan opvoeden.


    Maar veel ouders voelen zich zeer onzeker over opvoeden: ze hebben het zelf nauwelijks meegemaakt, en zitten met veel vragen. Opvoeden, hoe moet ik dat doen?

    In dit boek worden veel van de opvoedingsaspecten besproken en uitgelegd, die de gemiddelde ouder, met gewone kinderen, met alledaagse problemen, in de loop van de eerste twaalf jaar van de opvoeding kan tegenkomen. Het gaat dus niet over kinderen met probleemgedrag.


    In een eerste hoofdstuk gaan de auteurs in op de betekenis van opvoeden. Vervolgens belichten ze aan de hand van concrete voorbeelden de basisprincipes en opvoedingsregels in de praktijk van alledag. Wat komt er allemaal kijken bij het opvoeden van kinderen, welke elementen zijn belangrijk en in welke valkuilen kan je ongemerkt trappen?


    Daarna komen verschillende opeenvolgende leeftijdsfasen in beeld. Na een helder overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in elke fase, komen opvoedingsaspecten en thema’s aan de orde die specifiek zijn voor die leeftijdsfase. Het boek bevat dus tegelijk een beknopt overzicht van de ontwikkeling van het kind tot en met de schoolkindfase, én een pedagogische leidraad. De adviezen sluiten zeer mooi aan bij de specifieke ontwikkelingskenmerken van elke fase.


    Het boek bevat ontzettend veel  realistische tips en adviezen. Het is geschreven in een eenvoudige taal en leest als een trein. Het is bovendien aantrekkelijk gepresenteerd. Heel zeker een aanrader!


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-03-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Theologisch-politiek traktaat
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SPINOZA, B., Theologisch-poltiek traktaat. (Vert. F. Akkerman Tractatus theologico-politico 1670) A’dam, Wereldbibliotheek , 1997, 548 pp. – ISBN 90 284 1773 7


    In zijn Traktaat legt Spinoza zijn ideeën uit m.b.t. godsdienst en politiek. Het bestaat uit 2 delen.

    In het eerste deel wordt een methode van bijbelstudie uiteen gezet en een visie ontwikkeld op centrale religieuze begrippen als openbaring, uitverkiezing, de Wet, het wonder en de ceremonieën.

    In het strikt politieke deel bepleit Spinoza op grond van een originele opvatting van het natuurrecht een belemmerde vrijheid van meningsvorming en –uiting. Vrijheid is in zijn ogen een kracht ten goede, een virtus, en hij komt dan ook tot de slotsom dat de democratische staatsvorm de meest wenselijke is.


    In zijn tijd waren dergelijke stellingen een bedreiging voor de traditionele theologie en de daarachter staande politieke krachten. Ook progressieve denkers zagen echter hun positie in gevaar gebracht. Het gevolg was dat Spinoza totaal werd verketterd en geïsoleerd.

    Ondanks de leeftijd van het geschrift, leest het Traktaat opvallend vlot. Het is helder en levendig geschreven. 

     

    De vertaling van het traktaat wordt aangevuld met een overzicht van de hoofdgedachten per hoofdstuk en verschillende aantekeningen. Er is een handige lijst met citaten en verwijzingen, en een index van namen en termen.


    ©  Minervaria


     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-02-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe het leven de dingen regelt
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    CONWAY MORRIS, S., Hoe het leven de dingen regelt. De mens als noodzakelijke uitkomst van de evolutie. (Vert. Life’s solution 2003). Diemen, Veen Magazines, 2004, 506 pp. – ISBN 90 7698 843 9.


    In de evolutie draait alles om toeval, beweren de meeste evolutiewetenschappers. Iedere keer dat je de band terugspoelt en op play drukt zal de wereld er anders uit zien. Alles is mogelijk, een planeet zonder mensen, zelfs zonder enige vorm van intelligent leven.

    In dit boek trekt paleobioloog MORRIS ten strijde tegen deze visie. Speel de band nog eens af, zegt hij, en je ziet grofweg dezelfde patronen ontstaan.


    MORRIS wil in zijn boek aantonen dat de wijze waarop de evolutie zich heeft voltrokken, en meer bepaald de menselijke intelligentie, onvermijdelijk is. Hiervoor hanteert hij 2 uitgangspunten. In de eerste plaats stelt hij dat de evolutie convergent is. Dit betekent dat de biologische organisatie een voortdurende tendens vertoont om tot “dezelfde” oplossing te komen voor een bepaalde behoefte. In de tweede plaats gaat hij ervan uit dat evolutie beperkt is en gebonden aan strikte wetten.


    Met behulp van een overvloed aan gegevens onderbouwt hij deze stellingen in het verder verloop van zijn boek. Van de bouwstenen van het leven, over de oorsprong van het leven en de levensprocessen, naar complexe vormen van organismen en hun organisatie, meent MORRIS enorm veel bewijzen te zien van de convergentie en wetmatigheid van de evolutie. Convergentie vinden we volgens hem op alle gebieden: de morfologie, de fysiologie en het gedrag van levende wezens.


    Hij getuigt daarbij van een enorme belezenheid en kennis over fysico-chemische processen. Een voorbeeld: het hoofdstuk over convergentie van het gezichtszintuig. Zijn redeneringen bevatten zowel ondersteuning voor convergentie als de mogelijke falsificatie van zijn stellingen. Je moet eigenlijk zelf beschikken over een gelijkaardige fenomenale kennis om zijn bewijsvoering echt te kunnen volgen.


    Uit die schat aan gegevens concludeert MORRIS dat convergentie alomtegenwoordig is, en dat de beperkingen van het leven het ontstaan van verschillende biologische eigenschappen zeer waarschijnlijk, zoniet onvermijdelijk maken. Hij stelt bovendien dat evolutionaire convergentie in overeenstemming is met de darwinistische wereld van aanpassing en tendensen. “Het leven heeft een eigenaardige neiging om als reactie op adaptieve uitdagingen steeds weer naar tamelijk precieze oplossingen te navigeren”, aldus MORRIS.

    Het valt mij enorm mee dat de auteur nergens een uitspraak doet in de richting van een ‘geplande’ evolutie (ID). Hij blijft strikt wetenschappelijk zowel in zijn beweringen als in zijn evaluaties van de methodes.


    Het laatste hoofdstuk valt hierbij vergeleken uit de toon. De auteur probeert een verband te leggen tussen de evolutieleer en de theologie: een evolutietheologie. Hij trekt vooral van leer tegen de ultradarwinisten, die de evolutie louter zien in functie van genen en toeval. Volgens MORRIS is er van toeval geen sprake. Waarom hij daarvoor een soort theologie moet vernoemen is mij echter duister. Hij blijft toch zeer vaag over de begrippen theologie en religie, en legt meteen verband met ethiek en moraal die eerbied voor het leven moeten voorstaan.

    Maar moet de verwondering over het mysterie van het leven noodzakelijk ‘religieus’ of ‘theologisch’ worden genoemd? En is het echt noodzakelijk om John Greene te citeren en te volgen: “Wetenschap wordt zinloos en zelfs destructief tenzij zij betekenis en richting ontleent aan een religieuze bevestiging van de betekenis en richting van het menselijk bestaan.”?

    Ik vind dat zelf een zeer antropocentrische visie. Er zijn legio levende wezens op aarde, wier natuurlijke intelligentie evenzeer onze ver- en bewondering kunnen wegdragen.


    Hoe dan ook, het is een magistraal werk, dat zeker niet in een paar lezingen helemaal te doorgronden is. Toch is het vlot geschreven. In het boek is een indrukwekkend aantal noten opgenomen. Er is ook een handig begrippenregister.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-02-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de liefde

    FISHER, H., Over de liefde. De evolutie van monogamie, overspel en scheiding. (Anatomy of Love. The naturla History of Monogamy, Adultery and Divorce, 1993) A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 1993, 380 pp. – ISBN 90 254 0225 9


    Waarom worden mensen verliefd en willen we ons aan iemand binden? Waarom zijn mensen overspelig, scheiden ze, vallen ze daarna weer voor iemand en proberen ze het opnieuw?

    Helen Fisher ontdekte dezelfde patronen in overspel en paarbinding bij mens en dier. Zij zag ook patronen in de wijze waarop mensen paren vormen en weer uit elkaar gaan.


    Uit de studie van deze patronen distilleerde ze een algemene theorie over seks en familieleven die verklaart waarom veel huwelijken op de klippen lopen, en wanneer dat bij voorkeur gebeurt.

    Zij maakt daarvoor gebruik van inzichten uit verschillende disciplines: de biologie, de genetica, de evolutietheorie, de antropologie, de evolutionaire psychologie.


    Eén van haar belangrijke bevindingen is dat paarvorming of monogamie kenmerkend is voor de menselijke soort, maar niet noodzakelijk pemanente paarvorming. Seriële monogamie is meer regel dan uitzondering, en is dan ook over alle culturen heen te observeren. Culturele invloeden hebben wel invloed op het voorkomen daarvan. Zij schetst de invloed van de opkomst van landbouw op de factoren die paarvorming beïnvloeden. Vooral de ongelijkheid in macht tussen mannen en vrouwen werkt permanente monogamie in de hand. Maar waar macht gelijker verdeeld is, doet de seriële monogamie weer haar intrede.


    Uit haar theorie heb ik vooral onthouden, dat het belang van materieel bezit in de seksuele selectie door vrouwen een vrij recent fenomeen is. Het blijkt ook relatief weinig belangrijk te zijn. Zodra dit criterium aan belang verliest doordat de vrouw minder afhankelijk is van de man voor het levensonderhoud van haarzelf en haar kinderen, komt de ware aantrekkingskracht weer naar boven. Die heeft veel meer te maken met persoonlijke eigenschappen en deugden.


    ©  Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-02-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kelten en de lage landen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    CLENINX, H., Kelten en de lage landen. Vechten om het beste deel. Leuven, Davidsfonds, 2005, 294 pp. – ISBN 90 5826 324 x


    De Kelten spreken tot de verbeelding. Samen met de oude Grieken, Romeinen en Germanen stonden ze aan de wieg van onze beschaving. Maar eigenlijk weten we zeer weinig over hen. De verhalen die ons zijn overgeleverd dateren uit de (vroege) Middeleeuwen, toen ze al lang waren opgegaan in de Romeinschristelijke beschaving. In de 19e eeuw heeft de Romantiek deze verhalen opgesmukt of zelf een mythe verzonnen.


    Het is helemaal niet duidelijk wie de Kelten waren. We moeten afgaan op de eerder schaarse archeologische en taalkundige bronnen, en die zijn het niet altijd onderling eens.

    In zijn boek probeert Cleninx een genuanceerd en wetenschappelijk onderbouwd beeld te geven van de (Keltische) beschaving in Zuidwestelijk Europa vanaf de Hallstattperiode (v.a. 1200 v.C.). Hij focust daarbij op wat er van de Keltische beschaving overbleef in de Lage Landen (huidige Benelux). Deze kennis moet noodgedwongen fragmentarisch blijven, omdat de artefacten het zelf ook zijn en niet steeds ondubbelzinnig kunnen geïnterpreteerd worden. De Kelten zelf (wie dat ook moge voorstellen) hebben bovendien nauwelijks geschreven materiaal nagelaten. Onze informatie berust dus op bronnen uit tweede hand. Heel veel vragen staan nog open, en zullen het waarschijnlijk blijven.


    Toch weet de auteur op een doorgaans inzichtelijke en wetenschappelijk gefundeerde wijze onze kennis te verrijken. Hij heeft zich degelijk gedocumenteerd, en vergaloppeert zich nergens aan fantastische verhalen. Interessant is ook dat hij de verschillende hypothesen een kritische toetsing geeft.

    Het werk leest vlot en blijft boeiend tot het einde.


    ©  Minervaria


     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-01-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom wij liefhebben
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    FISHER, H., Waarom wij liefhebben. De aard en chemie van verliefdheid. A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 2005, 304 pp. – ISBN 90 254 1876 7


    Dit boek gaat over één van de 3 componenten van de liefde: de romantische liefde of verliefdheid. Dit is de aantrekkingskracht tussen 2 specifieke personen in dienst van de voortplanting. De andere aspecten zijn: lust en verbondenheid.


    Fisher is antropologe en heeft zich gespecialiseerd in de antropologie van de liefde. Zij hanteert voor haar studie over de liefde een wetenschappelijke invalshoek: hersenscans gecombineerd met gestandaardiseerde vragenlijsten.

    Volgens de auteur is de romantische liefde een universele menselijke ervaring. Het vermogen tot verliefdheid is diep in de menselijke hersenen genesteld. Het is geen emotie maar een drift die even basaal is als honger.


    Zij motiveert deze stelling vanuit verschillende invalshoeken: de seksuele aantrekkingskracht tussen dieren, de chemie van de hersenen en de seksuele selectie. Verder beschrijft zij ook wat er in onze hersenen gebeurt wanneer de liefde ‘over gaat’ of afgewezen wordt, en waarom wij ons dan depressief en kwaad voelen. Vanuit haar onderzoek fundeert zij de beste strategieën om hiermee om te gaan. In het laatste hoofdstuk heeft zij het nog over hoe mensen de romantische liefde kunnen aanwakkeren of herwinnen, wanneer de relatie in rustiger vaarwateren is gekomen.


    Het is een boeiend boek, zeer vlot leesbaar en goed onderbouwd. Naar het einde toe wordt het betoog echter wat slordiger. Toch zijn haar stellingen goed herkenbaar.

    De tekst is voorzien van uitgebreide voetnoten, een degelijke bronnenlijst en een namenregister.


    ©  Minervaria


     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-01-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jehova's getuigen

    SOMERS, H.H., Jehova’s Getuigen. Naar het einde van de wereldchaos? A’pen/Baarn, Hadewijch, 1995, 169. – ISBN 90 5240 283 3


    In dit boek komt het ontstaan en de ontwikkeling van deze belijdenis aan de orde. De auteur biedt ook een kijkje achter de schermen: waar de Getuigen hun macht en rijkdom vandaan halen, hoe ze zich als een sekte afschermen van de boze buitenwereld, hoe ze aankijken tegen huwelijk en seks, welke strijd ze voeren om de rechten van hun kerk te vrijwaren. Overspannen verwachtingen over de wederkomst van Christus bezorgen veel leden psychische problemen en bedreigen de psychische gezondheid van kinderen en volwassenen.


    Somers gaat uitgebreid in op de wijze waarop de Getuigen omspringen met de bijbel. Ze concentreren zich helemaal op het verhaal uit de Openbaring en bezigen daarvoor hun eigen bijbelvertaling. Deze bijbeltekst is echter op een aantal punten sterk vervalst. Het gaat daarbij niet om varianten in de vertaling van de handschriften, maar om bewust ingevoerde vervalsingen. Verder bevat de bijbel van de Getuigen ook opzettelijke verdraaiingen die de bijbel in overeenstemming moeten brengen met hun eigen leer. De bijbel wordt door de Getuigen ook abusievelijk gebruikt en geïnterpreteerd, o.a. door een absurd- letterlijke

    exegese.


    Somers probeert tenslotte een antwoord te formuleren op de vraag hoe mensen ertoe komen zich aan te sluiten bij de Getuigen, en in ruimere zin bij een (religieuze) sekte. Hij besteedt ook aandacht aan mogelijke therapieën die uitgetreden leden kunnen helpen zich los te maken van de sekte en haar doctrine.

    Een verhelderend boek.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-01-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een toekomst zonder mannen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SYKES, B., Een toekomst zonder mannen. Wordt de man met uitsterven bedreigd? (Adam’s Curse, 2003) Baarn, Uitg. De Kern, 2004, 351 pp. – ISBN 90 325 0942 X


    De auteur van het boek De zeven dochters van Eva, hoogleraar genetica in Oxford, is er weer in geslaagd een helder en onderhoudend werk te schrijven. Dit keer gaat het niet over de stamboom van de mensheid langs vrouwelijke lijn, maar over mannen, of beter het Y-chromosoom.


    Sekse is ons voornaamste kenmerk, de eerste karakteristiek van onze persoonsbeschrijving. Het feit dat wij mensen in twee gedaanten bestaan, maakt zozeer deel uit van ons leven van alledag dat we er zelden bij stilstaan ons af te vragen waarom dat zo moet zijn. Maar toch verdeelt het simpele onderscheid tussen man en vrouw onze soort in twee eeuwig gepolariseerde kampen, die zich aan weerszijden van een diepe kloof bevinden. We gebaren wel naar elkaar, maar kunnen nooit aan de overkant komen.


    De auteur heeft deze titel gekozen omdat het experiment van de natuur, dat ons mannen heeft opgeleverd, niet bepaald gunstig uitpakt. Mannen staan afgetekend aan de leiding in de statistieken van gewelddadigheden en agressieve handelingen.


    In zijn werk onderzoekt Sykes de genetische verklaring voor deze vaststelling, en wijst daarvoor naar het enige stukje DNA dat mannen wel bezitten en vrouwen niet: het Y-chromosoom. Maar eigenaardig genoeg blijkt net dat chromosoom hoogst onstabiel te zijn en op termijn met verdwijnen bedreigd. Mannen lopen een reële kans om uitgestorven te raken, en daarmee meteen ook de mensheid zelf.

    In zijn boek verhaalt hoe hij tot deze conclusie komt. In zijn betoog maakt hij gebruik van de meest recente inzichten uit verschillende disciplines w.o. de biologie, de genetica, de embryologie, en de evolutietheorie.


    Het leeuwendeel van het boek gaat over de basismechanismen van seks, de fundamentele oorzaken van seks als voortplantingswijze (de strijd tegen parasieten), het principe achter de evolutie van twee seksen en de kracht van seksuele selectie als belangrijke verklaring voor de snelle opkomst van de mens.

    Belangrijke evenementen in de menselijke geschiedenis (de invasie van de Vikingen, het ongewoon groot aantal afstammelingen van Djenghis Khan en MacDonald) worden door Sykes geduid en verklaard aan de hand van de resultaten uit genetisch onderzoek.


    Een belangrijke conclusie lijkt mij dat de opkomst van de landbouw de waarde van bezit, macht en rijkdom onevenredig groot heeft gemaakt, en een frappante maatschappelijke ongelijkheid in de hand heeft gewerkt. Daardoor is de seksuele selectie eenzijdig geworden: vrouwen kregen steeds minder zeggenschap in de keuze van hun partner. Maar dit fenomeen heeft zeer negatieve gevolgen gehad voor de aarde: de hang naar steeds meer bezit heeft het menselijk en natuurlijk leefmilieu reeds in die mate vernietigd, dat het voortbestaan zelf van het Y-chromosoom bedreigd wordt.

    Tenslotte nog dit: een heel interessant hoofdstuk wordt gewijd aan de verklaring van (het doorgeven van) homoseksualiteit.


    Het was een plezier om dit boek te lezen. Sykes is een begenadigd schrijver, en is erin geslaagd om moeilijke materie te gieten in wat leest als een avonturenroman.

    De gedachtegang is helder en zelfs didactisch te noemen. Een boek om regelmatig ter hand te nemen.

    Achteraan is een uitgebreid register opgenomen. Wat ik mis: een bronnenlijst.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-01-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het eeuwige tekort
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    CLAASSEN, R., Het eeuwige tekort. Een filosofie van de schaarste. A’dam, Ambo, 2005, 275 pp. – ISBN 90 263 1842 1


    Waarom leven wij in een wereld die voor eeuwig gevuld lijkt te zijn met tekorten? Welke mechanismen creëren dat voortdurende gevoel niet genoeg te hebben? Waar komt ons oneindige verlangen naar méér vandaan – ondanks alle welvaart en overvloed? Het onderwerp van dit boek is zeer actueel en houdt iedereen bezig die reflecteert op onze hectische en ambitieuze maatschappij.


    Schaarste, of het eeuwige tekort, blijkt niet altijd het leven van mensen te hebben gedomineerd. Het is een symptoom van de moderne welvarende maatschappij, waarin aan materiële goederen geen gebrek is. Net in deze maatschappij lijkt het verwerven van steeds meer materiële goederen voor veel mensen en soort levensdoel te zijn.


    In het eerste deel van zijn boek onderneemt Claassen een filosofische zoektocht naar de oorsprong van schaarste. Hij omschrijft het begrip vanuit achtereenvolgens 4 invalshoeken: de economie, de liberale ethiek, de sociale filosofie en de sociale wetenschappen.

    Niet geheel onverwacht vindt hij in de laatste invalshoek een fundamenteel antwoord op de vraag naar de bron van het gevoel van schaarste. Het heeft te maken met de behoefte aan, en daaruit voortvloeiend, de strijd om sociale erkenning. Wij leven in een democratische maatschappij, gestoeld op het gelijkwaardigheidsbeginsel. In een dergelijke maatschappij wortelt sociale erkenning niet meer in de afkomst of het door geboorte behoren tot een groep. Doordat iedereen in principe gelijk wordt geboren, is sociale erkenning niet meer vanzelfsprekend. Ze hangt samen met prestatie en middelen. Deze verkrijg je door het verwerven van positionele goederen (bijv. een goede baan met dito salaris, een interessante vriendenkring). Die zijn echter niet voor iedereen even makkelijk te verwerven, en daardoor schaars. Alhoewel hij deze visie niet vermeldt, sluit de auteur hier aan bij Alain de Botton (Statusangst).


    Het tweede deel van het boek gaat over hoe wij met de schaarste kunnen omgaan. Moeten we haar bestrijden en proberen op te lossen of juist stimuleren en aanwakkeren? Of moeten we haar gelaten accepteren als een voldongen feit en ons er verder niet mee bezig houden?

    Er worden 3 verschillende filosofische reacties op schaarste besproken. Eerst komt de positieve houding van de liberaal en utilist aan de orde. Schaarste is voor hen een positief gegeven, individuele vrijheid een ‘goed’. Men moet dus niets ondernemen, maar wel de markt laten werken. Deze oplossing stimuleert echter het gevoel van schaarste en eist een hoge prijs op psychisch en sociaal vlak. In de radicaal tegengestelde houding van de asceet wordt consumptie hetzij afgewezen (‘consuminderen’), hetzij van bovenaf gereguleerd (er is goede en slechte consumptie). Men verzuimt hier echter een positief alternatief te bieden, en het biedt slechts een antwoord op de behoefte aan erkenning van enkelen.


    De oplossing die Claassen presenteert situeert zich in een pluralistisch antwoord op schaarste. Hij vertrekt van de notie van existentiële schaarste: het leven is kort, en we moeten kiezen waarmee we willen bezig zijn. Willen we dat leven zo zinvol mogelijk invullen, dan moeten we zorgen voor meervoudigheid van individuele activiteiten en maatschappelijke sferen. Arbeid en consumptie in functie van sociale erkenning mag niet overwegen, er moet voldoende plaats zijn voor anderssoortige activiteiten die in dienst staan van de gemeenschap.

    In de epiloog formuleert hij een aantal strategieën om dit in het dagelijkse leven waar te maken. Anders en bewust arbeiden en consumeren is hiervoor de leidraad. Als mens hebben wij de mogelijkheid om rationeel na te denken over onze wensen en verlangens, en op het ‘goede leven’ dat wij willen leiden.


    Bij deze oplossing blijf ik wat op mijn honger zitten. Dit betekent immers dat je je kan losmaken uit de ratrace om je te bezinnen op eigen handelen. Het probleem is net dat de mallemolen van onze economisch gestuurde individualistische samenleving dit voor heel veel mensen zeer moeilijk of schier onmogelijk maakt. Vraag is dan of het antwoord van de filosoof (de auteur) ook de beleidsmakers en de economisch-financiële sector kan/zal bereiken.

    Het was interessante en verrijkende, maar moeilijke, lectuur. De auteur heeft zijn invalshoeken zorgvuldig gekozen. De bronnen zijn gevarieerd en inspiraties goed bestudeerd. Het betoog is diepgaand uitgewerkt. Pas gaandeweg begon ik de structuur ervan te begrijpen. Het was goed geweest indien de auteur deze bij het begin van zijn boek beter had verduidelijkt.


    Het boek verdient zeker meerdere lezingen. Er worden zoveel verschillende begrippen gebruikt dat je die als lezer niet meteen kan bevatten. Er is echter een pluspunt. Doordat de verschillende benaderingen zeer duidelijk in verschillende hoofdstukken aan de orde komen, kan ieder hoofdstuk ook afzonderlijk gelezen worden.


    Er is een uitgebreide notenlijst voorhanden, dito bibliografie en een handig personenregister.

      

    Ps. De dag nadat ik het boek had beëindigd en bovenstaande had geschreven, verscheen in De Standaard van 13.01.06 een opiniestuk van de filosoof Johan Sanctorum, dat perfect weergeeft waarover het gaat: de liberaal-economische promotie van de auto als statussymbool dat algemene schaarste creëert.


    ©  Minervaria


     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    BESTE BEZOEKER
    Foto


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Mijn favorieten
  • Minervaria
  • Dit is POTS
  • Geen dag zonder lach
  • Gedachten

  • Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2006
  • 2005
  • 2004
  • 2003
  • 2002
  • 2001
  • 2000
  • 1999
  • 1998
  • 1997


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!