WELKOM
Foto
Inhoud blog
  • Dagboek 1933
  • Ingelepeld
  • De reis van onze genen
  • De opgewekte nihilist
  • De meeste mensen deugen
  • De goedheidsparadox
  • De eenzame eeuw
  • De gouden draad
  • De geschiedenis van de slavernij
  • Werk. Een geschiedenis van de bezige mens
  • De mens
  • Grote verwachtingen
  • Wat bomen ons vertellen
  • De barbaren
  • Eeuwen van duisternis
  • Terug naar de feiten
  • Focus AAN/UIT
  • De mythe van de moederliefde
  • Het bestverkochte boek ooit
  • Het menselijk getij
  • 250 jaar over misdaden en straffen. Cesare Beccaria
  • De waarde van alles
  • De opkomst en ondergang van de dinosauriërs
  • Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie
  • De zijderoutes
    Zoeken in blog

    Categorieën
    Voor u gelezen
    over mens en maatschappij
    18-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het rijk van de angst
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BARBER, B., Het rijk van de angst. Oorlog, terrorisme en democratie. (Vert. Fear’s Empire. War, Terrorisme and Democracy) A’dam, Ambos/Anthos, 2003, 256 pp. – ISBN 90 7634 173 7


    Met de herdenking van de 5e verjaardag van de aanslag op het WTC te New York is dit boek van Barber weer verbazend actueel. In feite is er sedert de publicatie ervan, nu 3 jaar geleden, nog nauwelijks iets veranderd. De VS blijven het wereldterrorisme op dezelfde manier bestrijden als ze sinds 9 september 2001 hebben gedaan: door middel van preventieve oorlog tegen soevereine staten (Afghanistan, Irak). Toch is dat volgens Barber de slechtste manier om het terrorisme te bestrijden.


    Terrorisme is immers niet gebonden aan een staat, ook als die direct of indirect steun verleent. Terrorisme beweegt zich in een wereld van wederzijdse afhankelijkheid soepel tussen en door staatsgrenzen heen.

    Bovendien is het belangrijkste wapen van het terrorisme de angst. Terroristen die anders geen enkele macht kunnen uitoefenen hebben zich in de verbeelding van de Amerikanen genesteld door in elke uithoek ervan angst te zaaien. Terreur heeft succes door de dreiging die ervan uitgaat, en minder door wat er feitelijk wordt bereikt. Angst zorgt juist voor verveelvoudiging en vergroting van terroristische aanslagen, die op mondiaal niveau weinig voorkomen en minder beduidend zijn dan het jaarlijks dodental in het verkeer of het aantal huis- en tuinongelukken.

    Toch heeft Amerika door de wijze van aanpak van het terrorisme juist de angst opgeroepen en versterkt die het belangrijkste wapen van het terrorisme is. De leiders tonen een roekeloze strijdbaarheid, die de VS maakt tot een rijk van de angst van veel ontzagwekkender proporties dan de terroristen zich maar kunnen voorstellen.


    Om het wereldwijde terrorisme te bestrijden is preventieve democratie volgens Barber een veel betere strategie. Hij stelt met klem dat terrorisme moet bestreden worden, maar dan niet door een oorlog te voeren tegen soevereine staten, hoe slecht die ook functioneren.


    In een eerste deel van zijn boek legt hij uitvoerig uit wat het begrip preventieve oorlog inhoudt, hoe deze de belangrijkste strategie is geworden van de leiders van de VS, en wat hiervan de nadelige gevolgen zijn voor het Amerikaanse volk, voor de wereldpolitiek en de positie van de VS. De VS leggen met de preventieve oorlog hun dictaat op aan een internationale gemeenschap, en overtreden daarmee flagrant de afspraken en wetgeving die de wederzijdse afhankelijkheid van staten waarborgen. Dit dictaat noemt hij de Pax Americana. Door een unilaterale interventie zonder overleg met de internationale patners (de VN), hebben de VS zich eigenlijk buiten de internationale rechtsorde geplaatst. Het is logisch dat de andere staten dit niet nemen.


    Een interessant hoofdstuk in dit deel gaat over de achtergronden van deze visie. De VS hebben zich lang afzijdig gehouden van de internationale politiek, en hebben voor zichzelf een mythe gecreëerd van exceptionalisme, een eiland van onschuld en deugdzaamheid. Dit is overigens herkenbaar bij elk volk dat zichzelf als uitverkoren beschouwt, en geeft aanleiding tot een arrogante bekeringsijver die door anderen niet in dank wordt afgenomen. Dit leidt natuurlijk tot een onterechte polarisatie: de as van het kwaad.


    In het tweede deel bespreekt Barber hoe de preventieve democratie het terrorisme veel efficiënter en duurzamer kan bestrijden, doordat de wortels ervan worden aangepakt. Het installeren van een instant-democratie door middel van een militaire interventie is weggegooid geld, want kan niet werken.

    Een democratie is geen importartikel, kan niet opgelegd worden, maar moet geleidelijk uit het volk zelf groeien. Mensen moeten in staat worden gesteld hun lot in eigen handen te nemen. Dit kan volgens hem door initiatieven hiertoe te ondersteunen. In plaats van miljarden uit te geven aan militaire operaties die alleen maar weerstand van de bevolking oproepen, moeten veel meer uitgaven gaan naar de uitbouw van degelijk onderwijs en gezondheidszorg. Mensen worden immers niet als burger geboren, maar moeten daartoe worden gevormd, opgeleid.

    Barber pleit voor een versterking van de internationale organisaties als de VN, omdat alleen de erkenning van wederzijdse afhankelijkheid van de staten een werkelijke democratie kan realiseren. Een democratische staat is alleen levensvatbaar wanneer zij omringd en ingebed is in andere democratische staten. Een democratisch eiland werkt niet.

    In zijn betoog hekelt hij ook het feit dat de VS met hun politiek in feite vooral het neo-liberale vrije marktkapitalisme ondersteunen en exporteren, wat opnieuw begrijpelijke weerstand oproept.


    Zoals in zijn vorige werk, ontpopt Barber zich ook in dit boek als een democraat in hart en nieren. Het is zeer degelijk gedocumenteerd en leest heel vlot. Een aanrader.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lichaam en eigendom
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DICKENSON, D., Lichaam en eigendom. (Vert. Why We All Have ‘Feminised’ Bodies Now: the Ethics, Law and Politics of Human Tissue). A’dam, Uitg. Boom, 2006, 102 pp. – ISBN 90 8506 282 9


    Donna Dickenson kreeg in 2005 de vierde Spinozalens, een belangrijke Europese tweejaarlijkse prijs op het gebied van de humane wetenschappen. Deze onderscheiding wordt verleend aan een denker die een belangrijke bijdrage levert aan de kritische reflectie en het publieke debat omtrent grote normatieve kwesties in onze maatschappij.

    De Amerikaans-Engelse ethica is heeft belangrijk werk verricht over de ethische en politiek-filosofische betekenis van eigendom en over complexe bio-ethische kwesties rondom risico en toeval in het medisch handelen.


    Zij hanteert veelzijdige invalshoeken en methodes voor het ontwikkelen van haar denkbeelden. Belangrijke thema’s in het werk van Dickenson zijn verantwoordelijkheid, rechtvaardigheid en aandacht voor kwetsbare groepen. In haar werk buigt ze zich over de inconsequenties en onrechtvaardigheden in het recht en in de antwoorden die door de medische ethiek worden gegeven.

    Bijzondere aandacht geniet de positie van de vrouw, en haar eigendomsrecht in het algemeen en in het bijzonder over haar lichaam. De laatste jaren is er immers veel te doen over stamceltechnologie, maar wordt er nauwelijks aandacht besteed aan het feit dat de benodigde eitjes door vrouwen worden gedoneerd, en dat zij hiervoor inspanningen moeten doen en gezondheidsrisico’s lopen.


    In het boekje is, naast een interview met Donna Dickenson en een impressie van een ontmoeting, ook een essay van haar hand opgenomen. Hierin stelt zij dat het lichaam van de mens gefeminiseerd is. Zij bedoelt hiermee dat nu ook het mannenlichaam, net als eeuwenlang en in veel samenlevingen het vrouwenlichaam, onderworpen dreigt te worden aan eigendomsrechten. Immers, DNA is niet geslachtsgebonden, alsook organen. Die dreigen verkwanseld te worden aan de markt en gecommercialiseerd. Hiertegen verzet zij zich met klem, en maakt hiervoor gebruik van de inzichten die de feministische beweging biedt. Zij pleit voor het eigendomsrecht als een bundel rechten, die telkens opnieuw geëvalueerd dienen te worden, in functie van de relatie van de persoon tot het goed. Tot slot besteedt zij ook speciale aandacht aan de positie van de vrouw. Commercialisering dreigt voor alle lichamen, maar die van vrouwen lopen het grootste risico.


    Dickenson is een veelzijdige filosofe met groot vakmanschap. Zij schrijft ook gedichten waarin zij haar ervaringen en ideeën over menselijke relaties tot uitdrukking brengt. Aan het slot zijn drie gedichten van haar opgenomen.

    Dit dunne en makkelijk leesbare boekje is een uitnodiging om zich verder te verdiepen in het omvangrijke werk van een filosofe die, net als Spinoza, de filosofie relevant wil maken voor de wereld. Jammer dat verder geen werk van Dickenson in het Nederlands is vertaald. Dit zou werkelijk een aanwinst zijn.


    ©  Minervaria


     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verhalen presenteren
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    OOSTERHOUT, B., Verhalen presenteren. De kunst van het vertellen. Rijswijk, Uitg. Elmar, 1999, 115 pp. – ISBN 90 389 0856 3


    Mensen vertellen elkaar verhalen. Het is een sociale activiteit die al sinds mensenheugenis wordt bedreven. Verhalen vertellen past binnen een orale traditie, en heeft daarin verschillende functies. Als het vertellen van verhalen een culturele activiteit is wordt het kunst. Het boek richt zich vooral op het laatste: de kunst van het vertellen, als een theatervorm dus.

    Oosterhout begint zijn verhaal in het eerste hoofdstuk met een theoretisch kader van alle begrippen die voor het vertellen van belang zijn. Hij maakt hiervoor gebruik van de theaterwetenschap, de communicatiewetenschappen en de semiotiek.

    In de volgende hoofdstukjes bespreekt hij telkens een aspect van de opbouw van een vertelvoorstelling. Daarin worden vooral de technieken behandeld en de keuzes die daarvoor gemaakt moeten worden.


    Wie vooral belangstelling heeft voor het schrijven van verhalen komt aan zijn trekken in het 5e hoofdstuk. Daarin zijn de keuze en de structuur van het verhaal aan de orde.

    Het voorlaatste hoofdstuk is gericht tot vertellers in een niet-theatrale context, in het onderwijs of een lezing. Hier worden suggesties gegeven om een inhoud al vertellend op een boeiende manier over te brengen.


    Als afsluiter krijgt de lezer 25 speloefeningen, opgesteld voor de professionele vertelkunst, maar evenzeer bruikbaar voor opleidingssituaties (bijvoorbeeld supervisie).

    Oosterhout studeerde Nederlands, theaterwetenschappen en psychologie, schreef verschillende sprookjesboeken en is zelf werkzaam als verhalenverteller. Hij heeft zich goed gedocumenteerd, en verwijst naar werken die ook voor schrijvers interessant zijn. Er is een uitgebreide begrippenlijst opgenomen en een notenlijst.


    Dit is een tegelijk handig en handzaam boekje. In een zeer kort bestek worden op een heldere wijze de belangrijkste aspecten van het vertellen voorgesteld. Het is makkelijk mee te nemen en door de inzichtelijke structuur en de korte hoofdstukjes vlot door te nemen. Wie dieper wil graven kan beroep doen op de literatuurlijst.

    Het is een aanrader voor al wie zijn gehoor wil boeien.


    ©  Minervaria


     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De emotiemarkt
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    PIËT, S., De emotiemarkt. De toekomst van de beleveniseconomie. Pearson Education Benelux, 2004 (5e dr.), 264 pp. – ISBN 90 430 0805 2


    In het kielzog van de 3 klassieke golven in de ontwikkeling van onze maatschappij, die de econoom Alvin Toffler voorspelde, is een vierde golf ontstaan, die van de belevenismaatschappij. Op deze vierde golf heeft zich inmiddels een serieus aandeel van de economie geënt, in de arbeidsmarkt, de handel en de productie.


    De beleveniseconomie omvat alle producten en dienstverlening die gericht zijn op bevrediging van onze emotionele behoeften, als groep of als individu. Die bevrediging heeft de economie altijd onrechtstreeks geleverd, maar in de belevenismaatschappij is ze kernactiviteit geworden. Economische activiteiten zijn zich vooral gaan concentreren op het leven als een plezierlaboratorium, een ‘funlab’. Plezier wordt gelijk gesteld aan geluk, en dat kan je kopen: weelderige vakantiebestemmingen, dolce farniente, hippe kledij, spanning en kicks, cosmetische retouches, wellnessproducten.


    De belevenismarkt doet primair een beroep op de consument als impulsief en emotioneel reagerend wezen. Maar de fun is volgens Suzanne Piët slechts betrekkelijk, zelfs dodelijk vervelend en beangstigend. Juist hierdoor zal de beleveniseconomie zich echter verder ontwikkelen en nieuwe facetten laten zien.

    In haar boek gaat ze na hoe dat komt, hoe deze economie zich manifesteert en ontwikkelt en wat de gevolgen zijn voor mensen en de maatschappij. Zij signaleert ook nieuwe tendensen en suggereert hoe de markt daarop kan inspelen. Zo sluit ze aan bij de meest recente studies over de jacht van de moderne mens naar geluk.


    Een van de belangrijkste motoren van de beleveniseconomie is de idee dat alles maakbaar is. De mythe van de maakbaarheid wordt ondersteund door de meest diverse wetenschappelijke ontwikkelingen. In tegenstelling tot voorgaande tijden is de rijke Westerse mens niet meer onderworpen aan het lot of de Goddelijke voorzienigheid, maar heeft hij zijn geluk zelf in handen. Zo wordt hem althans voor ogen gehouden. De mens van nu mag dus niet alleen gelukkig zijn, hij moet het nu ook.


    Bovendien is de Westerse mens doordrongen van het idee van individuele vrijheid. Gelukkig zijn hangt dus niet meer af van toeval of anderen. Nee, het is een persoonlijk levensproject geworden, en daarvan hangt de persoonlijke identiteit af. Wie desondanks niet gelukkig is, wordt ervan verdacht niet de juiste stappen te zetten, en gefaald te hebben. De belevenisconsument wordt dus verantwoordelijk geacht voor zichzelf en zijn geluk en is doodsbang daarin te mislukken.


    Dit leidt tot paradoxale toestanden, waarop de belevenismarkt telkens een koopbaar antwoord biedt: weelde en nietsdoen tegenover spanning en kicks (druk, druk , druk), maakbare echtheid, een virtuele werkelijkheid. De beleveniseconomie is daardoor vooral gericht op uiterlijkheden, die de mens echter steeds verder van het ware geluk afleiden. Want het soort geluk dat de emotiemarkt biedt is slechts een illusie, een kortstondige bevrediging. Daarna moeten we weer op weg. Piët noemt deze vorm de kindfase.


    Toch is er in deze tendens stilaan een kentering merkbaar. Er is momenteel een onderstroom van ontevredenen, die hiertegen in opstand komen en zich afkeren van de uiterlijkheden. Er wordt weer geroepen om waarden en normen enerzijds (de verrechtsing), anderzijds zie je steeds meer idealen ontstaan gericht op duurzaamheid en verbondenheid. Men wil weer iets doen voor anderen, voor Het Goede Doel (bijvoorbeeld iets kopen waarvan de opbrengst voor een deel naar minder fortuinlijke mensen gaat) en ervaart dat dit meer zin geeft aan het leven.


    Deze overgangsfase noemt Piët de adolescentenfase van de beleveniseconomie.

    Deze moet volgens haar uitmonden in een volwassen fase, waarin mensen zich weer volop bewust worden dat echt geluk alleen mogelijk is in samenhang met pijn en lijden. Geluk kan men alleen ervaren wanneer men ook bereid is om te los te laten en te aanvaarden dat het leven niet volmaakt is en kan zijn. Zij pleit ook voor een opwaardering van de passie: het opgaan in een doel buiten jezelf is de beste weg voor het ervaren van geluk. Dit kan door middel van werk maar ook door de dienst aan anderen, door vriendschap, betekenis, trouw, nodig hebben en helpen.


    Volgens Piët moet de belevenismaatschappij daar naartoe. Je kan je dan wel de vraag stellen in hoeverre er dan nog van beleveniseconomie of –maatschappij sprake is. Op deze vraag gaat zij echter niet in.


    Dit is overigens een belangrijke bedenking bij dit boek. Ik kan mij erg goed vinden in haar analyse van de huidige economische tendensen. Ze zijn heel herkenbaar en in het boek gedetailleerd uitgewerkt en zeer degelijk geïllustreerd. Maar de auteur beperkt zich tot beschrijvingen en bespiegelingen. Ik mis een werkelijke kritiek op het principe van de beleveniseconomie, die uitgaat van het betalen voor de bevrediging van onze emotionele behoeften. Kan je duurzaamheid en verbondenheid echt verwerven door iets te kopen voor Het Goede Doel? Moet de consument weer betalen voor begeleiding naar een volwassen ingesteldheid tegenover geluk? Piët beperkt er zich toe te stellen dat er weer markten zijn, die eventueel nog braak liggen (cf. Hoofdstuk 8 De nieuwe belevenismarkt).


    Een andere bedenking gaat over de structuur. Haar betoog is moeilijk te volgen, de gedachtegang niet echt duidelijk, en ze verliest zich vaak in details. De wens volledig te zijn brengt haar vaak van de hoofdweg af. Ze maakt regelmatig zijsprongetjes, en moet dan met een kunstgreep zichzelf en de lezer weer op het spoor brengen.

    In de laatste hoofdstukken is niet duidelijk of de auteur nu nog bezig is met analyseren, dan wel met counseling. Het boek heeft op het einde iets weg van zelfhulplectuur, met adviezen over hoe het geluk beter te bereiken valt en hoe om te gaan met lijden en onvolmaaktheden. Ligt daar volgens haar dan weer een markt?


    Voor wat het begrippenkader betreft: de termen beleveniseconomie, -maatschappij en -markt mochten duidelijker afgelijnd zijn. Ze worden nu nogal eens door elkaar gebruikt.

    Positieve aspecten zijn dan weer de grondige documentatie, de uitgebreide bronnenlijst en een handig register.


    Wie genoegen neemt met een kennismaking en meer dan oppervlakkig beeld van de beleveniseconomie komt zeker aan zijn trekken, wie het echt wil bestuderen heeft er een kluif aan.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het universum in een atoom
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Z.H. de DALAI LAMA, Het universum in een enkel atoom. Waar wetenschap en spiritualiteit elkaar raken. (Vert. The universe in a single atom) Utrecht/A’pen, Kosmos Z&K (Servire), 2006, 191 pp. – ISBN 90215 8404 2.


    De Dalai Lama is zelf niet wetenschappelijk geschoold, maar heeft wel veel belangstelling voor de wetenschap. Zijn wetenschappelijke kennis heeft hij uit de lezing van wetenschappelijke artikelen en contacten met belangrijke wetenschappers. Tussen essentiële boeddhistische begrippen en belangrijke wetenschappelijke ideeën zijn er volgens hem veel parallellen.

    Dit boek, zegt hij, gaat over het pad dat voor hem leidde tot het ontdekken van de wereld en de prachtige dingen die ze te bieden heeft. De wetenschap is ongelooflijk belangrijk in onze moderne wereld, zij regeert onze wereld. De grote verdienste van de wetenschap is dat zij op een geweldige manier kan bijdragen aan de verlichting van het fysieke lijden van mensen. Toch is het zo dat, zelfs in landen die op wetenschappelijk gebied het hoogst ontwikkeld zijn, mensen nog steeds lijden, vooral op het emotionele en psychische vlak.


    In het boeddhisme is het hoogste spirituele ideaal dat je mededogen aankweekt voor alle levende wezens en naar allerbeste weten en kunnen werkt voor hun welzijn. De Dalai Lama stelt dus de vraag hoe we de prachtige ontwikkelingen van de wetenschap op altruïstische en meedogende wijze kunnen in dienst stellen van de mensheid en van de andere levende wezens met wie we deze planeet delen. Daaraan ontbreekt het zo vaak in onze moderne wereld.


    Heeft ethiek een plaats in de wetenschap? Volgens de Dalai Lama wel. Ten eerste kan de wetenschap ten goede en ten kwade worden aangewend. Ten tweede hebben wetenschappelijke ontdekkingen invloed op hoe wij de wereld en onze plaats daarin zien. Dit heeft gevolgen voor wat we doen.

    Op bladzijden 106-107 zegt hij hierover: "(...) juist omdat (de wetenschap) zo'n gezaghebbende plaats in de menselijke samenleving inneemt, (is het) heel belangrijk dat wetenschappers zich van hun macht bewust zijn en daarvoor ook de verantwoordelijkheid nemen. De wetenschap moet corrigerend optreden ten aanzien van gangbare misvattingen en verkeerde toepassingen van ideeën die voor de wereld en de mensheid desastreuze gevolgen kunnen hebben."


    In dit boeiende boek maakte ik kennis met belangrijke boeddhistische filosofieën, o.a. de intrigerende leer van de leegte. De Dalai Lama vergelijkt de verschillende boeddhistische filosofieën met de bevindingen van de empirische wetenschap. Thema’s die aan de orde komen zijn de oorsprong van het heelal, de aard van het bewustzijn, de evolutie van de soorten en genetische manipulatie.


    Ik heb daardoor meer inzicht verworven hoe de boeddhistische leer vaak verkeerd begrepen en misbruikt wordt door Westerse esoterische scholen, die tegelijk wetenschappelijke verworvenheden negeren en verwerpen. Dit doet de Dalai Lama helemaal niet. Hij getuigt van een bijzonder open houding tegenover de wetenschap en de relatie met spiritualiteit. Spiritualiteit moet worden aangepast aan de inzichten en ontdekkingen van de wetenschap. Als dit niet gebeurt dan leidt dit tot fundamentalisme. Anderzijds meent hij dat de wetenschap en wetenschappers zich bewust moeten zijn dat zij geen wereldbeeld kunnen baseren op de wetenschap of daarmee alle wereldproblemen afdoend kunnen oplossen.


    Ondanks de soms moeilijke materie slaagt de Dalai Lama erin om die op een inzichtelijke wijze te presenteren. Het boek leest vlot en is onderhoudend geschreven, met de zin voor relativering en mildheid die hem eigen is.

    Een echte aanrader.


    ©  Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Filosofen van nu
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    FEARN, N., Filosofen van nu. Nieuwe antwoorden op de oude vragen. (Vert. 2005 Philosophy: The Latest Answers to the Oldest Questions) A’dam, Anthos, 2006, 239 pp. – ISBN 90414 0690 5


    Het lijkt wel alsof er in de filosofie geen baanbrekende ontwikkelingen te bespeuren vallen. Eeuwenlang hebben filosofen het gedachtegoed van hun illustere voorgangers bewerkt en herkauwd. Maar nu lijkt er zich in de filosofie een restauratie voor te doen, dank zij nieuwe technieken voor het analyseren van redeneringen, nieuwe denkbeelden en nieuw materiaal geleverd door de wetenschap.


    In dit boek wil Nicholas Fearn de staat van de hedendaagse filosofische kunde beoordelen. Hij plaatst de recente verrichtingen op de meest controversiële gebieden in een breed perspectief en onderzoekt nieuwe benaderingen van problemen die in de oudheid voor het eerst aan de orde werden gesteld. Hij wil daarmee een balans opmaken van de Westerse filosofie aan het begin van de 21e eeuw.


    Hiervoor heeft hij meer dan dertig van de toonaangevende deelnemers aan de centrale debatten uit de diverse delen van de wereld geïnterviewd. Een titanenwerk!

    Volgens hem is de filosofie een postheroïsch tijdperk binnen getreden. De rol van genieën is afgenomen. Filosofen van vandaag zijn bescheidener. Ze hopen onze kennis stukje bij beetje te vergroten, waarbij ze voortbouwen op elkaars verrichtingen en zich laten inspireren door nieuwe inzichten in mens- en natuurwetenschappen.


    Dit is zowel bevredigend als frustrerend. Zodra we zoveel over een bepaald onderwerp te weten zijn gekomen, dat we de eraan verbonden vragen op een systematische wijze kunnen benaderen, wordt die inhoud overgebracht naar een nieuwe map met een nieuw opschrift. Dan wordt de oorspronkelijke filosofie wetenschap. Zo zijn nagenoeg alle wetenschappen ontstaan. De filosofie bestrijkt dus de domeinen van het niet-weten, de geschiedenis van de filosofie is die van het “weten”. Veel filosofische problemen van vandaag zijn onoplosbaar omdat we niet beschikken over het instrumentarium om ze te doorgronden en op te lossen.

    Nog in het voorwoord, dat eigenlijk als inleiding fungeert, geeft Fearn een interessant overzicht van 5 grote omwentelingen in het Westerse filosofisch denken vanaf de 5e/6e eeuw vC.


    Hierna bespreekt Fearn in drie hoofdstukken evenveel filosofische vragen waarop de wetenschap ons het antwoord voorlopig schuldig blijft. Hij heeft zich hiervoor geïnspireerd op de drie grote vragen van Kant: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Waarop mag ik hopen?

    De vragen van Fearn luiden: Wie ben ik? Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Elk van deze vragen bevat een aantal thema’s, waarop de geraadpleegde filosofen verschillende antwoorden formuleren. Uit de grabbelton: het zelf, de vrije wil, taal en denken, postmodernisme, moreel geluk, de zin van leven en dood. Stuk voor stuk boeiende en intrigerende vraagstukken, die door Fearn zo inzichtelijk mogelijk worden voorgesteld en uitgebeend. Hij getuigt daarbij van een gedegen kennis van de verschillende klassieke en moderne filosofische stromingen. Voor de lezer, die daar niet over beschikt, is het niet altijd eenvoudig om het betoog te volgen.


    Dit boek heeft een ongelooflijk rijke inhoud, en is onmisbaar voor wie op de hoogte wil zijn van de stand van zaken in de moderne filosofie. Maar het is, in tegenstelling tot wat op de achterflap wordt beweerd, zeker geen gemakkelijke lectuur.


    ©  Minervaria


     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van Venus tot Madonna
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    van der MEER, A., Van Venus tot Madonna. Een verborgen geschiedenis. Den Haag, Uitg. Synthese, 2006, 495 pp. – ISBN 90 6271 994 5


    Het hoofdthema van dit boek is de speurtocht naar de verborgen vrouwelijke kant van God, de verborgen moeder. Annine van der Meer is ervan overtuigd dat de oermens een moedergodin vereerde, symbool voor het leven en de vruchtbaarheid. Deze moedergodin is echter doorheen de millennia steeds meer achteruitgeschoven en tenslotte vervangen door mannelijke goden. Toch is de verborgen moeder nog aanwezig in de vrouwelijke symbooltaal, zowel in religieuze geschriften als in beeld en kunst.


    Met deze stelling staat zij zeker niet alleen. Archeologische vondsten van een immense hoeveelheid vrouwelijke kunst wijzen ook in die richting. Die zijn door mannelijke archeologen vaak erotisch en seksueel geïnterpreteerd. Toch zijn er talrijke aanwijzingen dat het hier gaat om vruchtbaarheidssymbolen. Volgens van der Meer stond in het leven en bewustzijn van de oermens het vrouwelijke centraal. Vruchtbaarheid, zwangerschap, liefde voor het leven worden gesymboliseerd in de moedergodin. Dit leert ons de symbolische antropologie. Die gaat ervan uit dat dezelfde symbolen in verschillende culturen een gelijke betekenis hebben. Ik denk dat dit een zeer zinvol uitgangspunt is.


    In haar boek maakt van der Meer een soort inventaris op van de archeologische vondsten die ons vertellen dat de godsdienst van de prehistorische mens een vrouwelijke godin centraal stelde. Zij exploreert hiervoor zeer verscheidene culturen en vindplaatsen en wijst op de parallellen daartussen. Haar boek is chronologisch opgebouwd: van het hoogtij van de moedergodin over de geleidelijke verdringing tot de vervanging van haar belang en functies in het late jodendom en het christendom.


    Er zijn inderdaad voldoende aanwijzingen dat Annine van der Meer gelijk heeft met haar stelling. Ze getuigt van een gedegen kennis van de godsdiensten van oude volkeren uit de geschiedenis. Er wordt mooi beschreven hoe de moedergodin uit het zicht is verdwenen en slechts cryptisch is overgebleven in de latere teksten. Ik vond het deel over de bijbel en de latere uitwerkingen van het vrouwelijke element in de gnosis zeer leerrijk. Het was ook een boeiende kennismaking met de rijke symbooltaal van de (prehistorische) mens.


    Annine van der Meer is godsdiensthistoricus en theoloog. Zij heeft de god-moeder jarenlang bestudeerd. Ik had van dit boek dan ook een veel diepgaander en meer samenhangend betoog verwacht. Het heeft mij echter in heel wat opzichten teleurgesteld.

    Allereerst hangt zij een geïdealiseerd beeld op van het ‘moederland’. Zij spreekt over vrede, gelijkwaardigheid, partnerschap en ‘gouden tijden’. Het is de vraag of het hier niet vooral gaat om ‘wishful thinking’, want daar is geen bewijs voor.

    Het betoog blijft hoofdzakelijk beschrijvend. Het boek levert vooral een compilatie van gegevens, maar ik had graag gelezen hoe zij verklaart dat de vrouwelijke elementen in godsdienst en cultuur geleidelijk zijn verdrongen door mannelijke invloeden. Waar zij toch verklaringen geeft, zijn die op zijn minst discutabel. Volgens mij beschouwt ze veronderstelde betekenissen te snel als bewezen, en legt ze ten onrechte verbanden op basis van metaforen en associaties. De historische onderbouwing van haar stellingen roept op verschillende plaatsen vragen op.


    Een thematische uitwerking van het onderwerp was veel interessanter geweest dan een historisch-geografische, en had geleid tot meer diepgang. Hoe verder je in het boek komt, hoe meer je een déja vu-indruk krijgt. Gaandeweg kan je grote delen gewoon overslaan zonder iets essentieels te missen omdat er ontzettend veel herhaald wordt.

    Volgens mij poneert ze hypothesen al te vlug als zeker: ze schrijft verschillende malen zelfs letterlijk “het kan niet anders”. Zij maakt ook onvoldoende onderscheid tussen waarheid en fictie. Symboliek wordt te vaak gebruikt als bewijs voor vaststellingen.


    Ook op het vlak van vormgeving heb ik een aantal bedenkingen. De structuur van het betoog is niet ordelijk en de volgorde van de onderdelen niet logisch. Daardoor leest de tekst niet prettig. Een consequent gebruik van de onvoltooid tegenwoordige tijd, ook voor het verleden, werkt verwarrend. Als lezer moet je dan maar zelf de werkelijke tijd van de beschreven gebeurtenis invullen. Door het gebruik van superkorte nevengeschikte zinnen gaat de samenhang in de tekst vaak verloren.

    De indeling is slordig opgevat. Zij koos voor een decimale indeling, die echter inconsequent wordt gebruikt en soms onvolledig is ingevuld. De gebruikte lettertypes zijn niet functioneel.


    Tenslotte vind ik het zeer onhandig dat de voetnoten niet in het boek zelf staan maar alleen op internet te vinden zijn. Dit laat niet toe om tijdens de lezing de aanvullingen en onderbouwingen makkelijk na te lezen en te verifiëren.

    Over hetzelfde, overigens zeer interessante, thema had Annine van der Meer een werk kunnen afleveren met meer diepgang en betere leesbaarheid.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een heel klein beetje oorlog
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DE SOIR, E., Een heel klein beetje oorlog. Omgaan met traumatische ervaringen. Tielt, Lannoo, 2006, 323 pp. – ISBN 90 209 6517 4


    Het zal je maar overkomen: je raakt betrokken bij een brand, een ernstig ongeval, een overval. Op een dergelijke niet-normale gebeurtenis reageren mensen normaal: ze raken in shock en houden er naderhand meer of minder traumatische herinneringen aan over. Om de soms zeer ingrijpende gevolgen van dergelijke ervaringen te beperken, dienen mensen deskundig opgevangen te worden. Bij zo’n schokkende gebeurtenis zijn altijd twee partijen betrokken: de getroffenen en de hulpverleners. Dit boek richt zich tot beide.


    Erik De Soir is de grondlegger van de FiST of het Fire-Fighter Stress Team. Hij heeft een jarenlange ervaring als crisispsycholoog. Dit boek is gericht aan mensen die door een traumatische ervaring zijn getroffen en ook aan de hulpverleners.


    De uitgangsvraag luidt: hoe kan je jezelf of andere mensen helpen bij de doorwerking van traumatische ervaringen? Tijdige goede opvang door niet-professionelen is immers goud waard. Getroffenen én hulpverleners zijn het best geholpen met natuurlijke opvang, die meestal voorhanden is in hun natuurlijke omgeving. Fouten die gemaakt worden in de eerste momenten na de confrontatie met een emotioneel schokkende gebeurtenis, blijven dikwijls nog zeer lang hun negatieve invloed op de getroffenen uitoefenen en leiden tot buitensporige en oppervlakkig beschouwd onbegrijpelijke gedragingen.


    Meteen wil de auteur wil ook de psychologische begeleiding bij dergelijke gelegenheden relativeren en demystificeren. De plaats van professionele hulpverleners is niet in de eerste lijn.

    Dit boek geeft een kort overzicht van de verschillende vormen van crisisopvang bij getroffenen en hulpverleners. Het omvat drie delen.

    In het eerste deel staat De Soir stil bij de effecten van emotioneel schokkende en/of traumatische gebeurtenissen en interventies en de wijze waarop ze soms moeilijk bespreekbaar zijn.

    Het tweede deel gaat uitvoerig in op het verwerken van een traumatische ervaring. Die kan je vergelijken met een ingewikkelde puzzel, die rustig met alle betrokkenen weer in elkaar gelegd moet worden. Dit is zowel een cognitief als emotioneel proces. In het boek worden de belangrijkste methodes hiervoor inzichtelijk voorgesteld en uitgewerkt.

    In het derde deel tenslotte wordt de methode van psychologische debriefing, specifiek voor hulpverleners, voorgesteld en besproken. In dit deel wordt de nadruk gelegd op collegiale ondersteuning, een waardevolle invalshoek en methode die ook in andere werksituaties haar sporen heeft verdiend maar nog te weinig wordt aangewend.

    Vijf waardevolle bijlagen en een uitgebreide bronnenlijst completeren het boek.

    I

    k heb het geluk gehad tot nu toe weinig ingrijpende traumatische ervaringen mee te maken. Daarom was de inhoud van dit boek vrij nieuw voor mij en meteen heel leerrijk. In de eerste plaats heb ik kennis gemaakt met een aantal begeleidingsmethodes bij crisissituaties. Zij waren mij niet geheel onbekend, want elementen ervan worden ook gebruikt in andere begeleidingssituaties. Ik heb er ook een aantal inzichten kunnen opfrissen, met name over de reactie van mensen op een plotselinge schokkende gebeurtenis. Het heeft mijn begrip voor de soms buitensporige gedragingen van slachtoffers lang na de feiten verdiept.


    Wat mij sterk heeft aangesproken is de wijze waarop De Soir de hulpverleners – brandweermannen, ambulanciers, politiemensen, spoedartsen en –verplegers – als mens benadert en beschrijft. Een buitenstaander heeft eigenlijk weinig voeling met de wereld van de hulpverleners. Hun idealisme en persoonlijke betrokkenheid bij de slachtoffers blijft voor ons meestal verborgen achter een stoer en onaantastbaar uiterlijk. Zelden wordt hun inzet openlijk erkend, vaak wordt o.a. in de pers alleen gesproken over wat fout gelopen is, in veel gevallen buiten hun eigen toedoen. Daarom alleen al is het boek het lezen waard.


    Eric De Soir heeft zijn boek geschreven als een brief. Hij spreekt de lezer als getroffene of hulpverlener rechtstreeks aan. Wij kunnen allen op een bepaald moment slachtoffer en/of getuige zijn van een emotioneel schokkende gebeurtenis. Ook wie (nog) aan de zijlijn staat kan er veel uit leren.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zolang er leven is is er DNA
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    KERSSEMAKERS, J., Zolang er leven is is er DNA. Niet te populair en niet te wetenschappelijk. Utrecht, Gogher Publishers, 2005, 110 pp. – ISBN 90 5179 243 3


    Joost Kerssemakers is docent biologie. Hij wou een goed toegankelijk boekje schrijven over erfelijkheid. Om de toevloed aan publicaties over dit onderwerp goed te begrijpen is immers voorkennis vereist, waarover de meeste mensen niet beschikken. Dit dunne boekje moet deze lacune opvullen. Een lovenswaardig initiatief, want het gaat over ingewikkelde materie die licht verkeerd begrepen kan worden.


    Kerssemakers slaagt er volgens mij echter niet in om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Zijn betoog mist de broodnodige structuur die werkelijk inzicht kan verschaffen in de aard en werking van erfelijkheid. Een duidelijke (decimale) indeling had hier veel soelaas kunnen bieden, bijvoorbeeld over de functies van eiwitten of proteïnen.


    De tekst zelf is ook ongestructureerd, mist bindteksten en is en doorspekt met irrelevante informatie (bijvoorbeeld dat de auteur in een quiz een vraag over dit item correct beantwoordde). Het taalgebruik is slordig en verwarrend. Een voorbeeld: “Veel cellen hebben geen speciale functie maar eigenlijk hebben ze die wel: ze kunnen zich delen.” (p.24) Een ander voorbeeld: “De erfelijke informatie zit hem dus in het DNA.” (p.43)

    Afbeeldingen hebben vaak betrekking op zaken die pas in een volgend hoofdstuk worden besproken. Voorbeelden worden niet functioneel aangewend, en er wordt al te vaak verwezen naar een latere uitwerking. Soms worden afkortingen gebruikt die een onkundige lezer zeker niet kan begrijpen.


    Kortom: ondanks de aanbevelingen op de achterflap is dit boekje absoluut geen aanrader. Het  geeft de indruk dat het snel in elkaar geflanst is, een slecht voorbereide les biologie. Ik kan mij niet voorstellen dat een lezer zonder enige voorkennis hiermee echt kan leren hoe erfelijkheid werkelijk in elkaar zit.


    ©  Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nacht en ontij
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    EKIRCH, R., Nacht en ontij. Een geschiedenis van het duister. (Vert. At Day’s Close. Night in Times Past) A’dam, De Bezige Bij, 2006, 397 pp. – ISBN 90 234 1557 4


    Roger Ekirch is hoogleraar geschiedenis aan Virginia Tech. Hij heeft verschillende boeken geschreven over de vroegmoderne periode, meer bepaald over de vroege Amerikaanse en Britse geschiedenis.

    In dit boek, waaraan hij twintig jaar heeft gewerkt, onderzoekt hij de geschiedenis van de nacht en het nachtleven in de Europese preïndustriële samenleving, meer bepaald in de vroegmoderne tijd vanaf de late middeleeuwen tot het einde van de 19e eeuw. De nacht was sinds mensenheugenis al vol demonen, maar vreemd genoeg hadden mensen in de eeuwen tussen Renaissance en Verlichting meer reden dan ooit om de gevaren van de nacht te vrezen.


    In de geïndustrialiseerde maatschappijen, vooral door de uitvinding van het elektrisch licht, werd de afkeer van het donker geleidelijk minder, maar in de eeuwen die aan de industrialisatie vooraf gingen, werd de nacht nog als zeer bedreigend ervaren. Het donker beroofde de mens van zijn gezichtsvermogen. Geen van de andere zintuigen gaf zoveel greep op de wereld. De nacht hulde de bekende omgeving in duisternis, waardoor de gebruikelijke herkenningspunten verdwenen.

    Ekirch maakte voor zijn onderzoek gebruik van zeer diverse bronnen: van brieven, dagboeken, reisverslagen over politionele en rechtbankverslagen tot godsdienstige traktaten en boeken met levensadviezen.


    Het boek omvat vier delen.

    Het eerste gaat over de echte en vermeende gevaren van de nacht in de  vroegmoderne tijd. De nacht was in de vroegmoderne tijd een onheilspellend oord dat werd geteisterd door pestilente dampen, duivelse geesten, natuurrampen (vooral brand) en criminaliteit.


    In een tweede deel onderzoekt hij hoe men in die tijd omging met de gevaren van de nacht. In plaats van de toegankelijkheid te verhogen, namen de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten hun toevlucht tot repressie en verboden, bijvoorbeeld door het instellen van de avondklok. De burger moest zichzelf beschermen, en trok zich terug in verschanste huizen waar occulte praktijken de gevaren moesten bezweren. Wie toch buiten moest, probeerde maximaal gebruik te maken van de schaarse bronnen van licht in de duisternis.


    Toch was de nacht voor veel mensen een mogelijkheid om meer vrijheid te verwerven, en een zekere macht te krijgen over het eigen leven. In de duisternis was er meer privacy en minder sociale controle. Ondanks alle gevaren was er in die tijd toch een nachtleven. Ekirch beschrijft in het derde deel hoe dit er in de vroegmoderne periode uit zag.


    Tenslotte besteedt hij aandacht aan de slaap. Het was zeer leerrijk te lezen hoe moeilijk in die tijd slapen was voor veel mensen. Een interessant stukje gaat over het slaappatroon, dat in de vroegmoderne tijd blijkbaar veel dichter aansloot bij het natuurlijke slaappatroon van mensen dan het huidige. Mensen sliepen in twee fasen, en dit gaf hen meer gelegenheid om dromen en overpeinzingen te noteren. Dit is tevens een verklaring waarom er zoveel dagboeken en persoonlijke beschouwingen zijn overgebleven.


    In het nawoord probeert E. te verklaren hoe de beleving van de nacht en de nachtelijke bezigheden veranderd zijn. Hij onderkent 4 oorzaken: de toenemende rationaliteit door de Verlichting, de groeiende welvaart door de industriële revolutie, de oprichting van professionele politiemachten in samenhang met de staatsvorming en de algemene verspreiding van de straatverlichting.


    Boeken over het dagelijkse leven in vroegere tijden zijn altijd aangenaam en leerrijk. Wij zijn immers geneigd om onze zorgen en opvattingen als absoluut en tijdloos te beschouwen. Kennis van het verleden helpt om die te relativeren en daarmee de mythe van de ‘goede oude tijd’ in zijn ware proportie te plaatsen. Het is ook telkens een gelegenheid om de moderne technologische mogelijkheden beter te appreciëren.


    Het was bovendien een plezier om dit boek te lezen. Het is heel vlot geschreven, en doorspekt met zeer illustratieve voorbeelden. Ik heb er in elk geval van genoten.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Atheologie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ONFRAY, M. Atheologie. De hoofdzonden van jodendom, christendom en islam. (Vert. Traité d’athéologie. Physique de la métaphysique) A’dam, Uitg. Mets & Schilt, 2005, 267 pp. – ISBN 90 5330 458 4


    Als overtuigd atheïst voelt de hedonistische filosoof Onfray zich beklemd door de waarheidsclaims van de monotheïstische godsdiensten. Deze pretenderen universele waarheden te kunnen opleggen over alle aspecten van het leven, ook dat van andersdenkenden en atheïsten. De joods-christelijke opvattingen sturen en bepalen nog altijd onderhuids de politieke en ethische beslissingen in Europa. Deze situatie brengt ook mee dat bepaalde denkers nooit aan de orde komen in opleidingen. Onfray komt hiertegen in opstand. Hij viseert met zijn boek niet zozeer de individuele gelovigen, maar fulmineert wel tegen diegenen die deze godsdiensten vorm geven en in stand houden.


    Zijn uitgangspunt is dat, net zoals de christelijke beschaving de heidense heeft opgevolgd, zijzelf zal opgevolgd worden door een postchristelijke beschaving, die volgens hem atheïstisch moet en zal zijn. Daarom is het nodig dat zich een nieuwe en betere Verlichting aandient, die hij een postchristelijk atheïsme noemt. Hiervoor is een nieuwe filosofische denkrichting nodig, de atheologie, die de theologie moet ontmantelen.


    Eerste aanzet hiervoor is een deconstructivering van de godsdienst en meer bepaald de monotheïstische godsdiensten. Dit is meteen het onderwerp van dit boek. Onfray legt eerst  de kern van de 3 monotheïstische godsdiensten bloot. Volgens hem doen zij alle drie hetzelfde: ze prediken onderwerping, ze verketteren de rede en ze creëren ‘achterwerelden’ door de materiële werkelijkheid te ontkennen ten voordele van een louter ideële en onbestaande werkelijkheid.


    In een volgend hoofdstuk doet hij hetzelfde met het christendom. Dit is volgens hem vooral gebaseerd op fabels over een vage Jezusfiguur, in detail uitgewerkt door een hysterisch neurotische Paulus en vervolgens uitgegroeid tot een totalitaire christelijke staat.

    Alle monotheïstische godsdiensten streven op een of andere manier naar een theocratie. Dit is de derde stap in de deconstructivering. Theocratie is gebaseerd op selectief lezen van de heilige boeken, en staat in dienst van de vernietiging van het leven. Als goede Fransman gebruikt Onfray hier de psychoanalytische term ‘doodsdrift’, die ik hier niet relevant vind.


    Pas op het einde levert hij een constructieve bijdrage tot de atheologie. Het antwoord op de vraag wat een postchristelijk atheïsme dan wel moet inhouden is echter minimaal uitgewerkt.

    Hierdoor ontstijgt het boek niet aan de aanklacht. In een cynisch betoog, legt hij meedogenloos de innerlijke tegenstrijdigheden, verborgen agenda’s en zwakke punten van de monotheïstische godsdiensten bloot. Hij stelt inderdaad onverbloemd al hun hoofdzonden aan

    de kaak.


    Zijn bevlogen tirade staat echter vol bombastische retoriek en opgeklopt taalgebruik (bv. de ‘thanatofilische hartstocht’). De lezer wordt regelmatig overstelpt met talloze detaillistische illustraties van dezelfde stelling, zodat je in feite hele alinea’s kan overslaan omdat ze niet bijdragen aan de essentie van het betoog.


    Dit is volgens mij een zwakte van dit boek. Voor de atheïst is dit alles reeds zonneklaar. De pamflettaire stijl, en de bijna karikaturale en bittere emotionele toon zal echter de gelovige niet aan het denken zetten, maar eerder in het verzet drijven.

    Een tweede zwakte zit volgens mij in de idee zelf van het postchristelijke atheïsme. Onfray houdt geen rekening met de functie van geloof en godsdienst voor en in het persoonlijke en sociale leven van de mens. Zie ook Jansen en Lernout.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oei ik groei
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    van de RIJT, H. & F.X. PLOOIJ, Oei, ik groei! De tien sprongen in de mentale ontwikkeling van je baby. Utrecht/A’pen, Kosmos-Z&K,  2006 (40e herziene dr.), 352 pp. – ISBN 90 215 4384 2

    Wie aanstaande ouders kent, en een zinvol geboortecadeau wil geven of aanraden, hoeft niet ver te zoeken: dit boek is werkelijk het ideale geschenk. Ik wou dat het bestond toen mijn eigen kinderen nog een baby waren.

    Want een huilende baby is vreselijk voor elke ouder die zo’n hummel gezond en gelukkig wil zien. Menige moeder maakt zich zorgen over haar baby. Vaak denkt zij dat zij de enige is die niet de hele dag blij rond loopt. De enige die onzeker, angstig, wanhopig of boos is als de baby lastig en niet te troosten is. De enige die eruit ziet als een vaatdoek, uitgeput door slaapgebrek. Huilen kan ook spanningen tussen de ouders oproepen. En de gratis, goedbedoelde adviezen van vrienden, familie, buren maken alles alleen maar erger. En omdat moeders, eenmaal de lastige periode voorbij is, gauw vergeten zijn hoe moeilijk het toen allemaal was, vinden moeders ook verbazend weinig steun bij andere moeders.

    De auteurs hebben gedurende meer dan 30 jaar onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van baby’s en de relatie met hun ouders, vooral de moeder. Zij merkten dat alle baby’s op gezette tijden huileriger, lastiger en veeleisender en hangerig zijn. Ze ontdekten meteen dat de ontwikkeling van heel jonge kinderen in sprongen verloopt. Bij elke sprong moet een kind wennen aan de nieuwe situatie, omdat niets meer is zoals het was. En omdat het kind zich niet anders kan uiten, gaat het (meer) huilen.

    De ‘sprongentheorie’ is ondertussen internationaal onderzocht en bevestigd. Men kan tot op bijna de week nauwkeurig voorspellen wanneer de ouders weer een moeilijke tijd te wachten staat.

    In dit boek worden de 10 mentale sprongen van baby’s uitgelegd, vanaf de geboorte tot ongeveer 75 weken. Er wordt uitgelegd wat een baby in elke hangerige periode doormaakt. Hij wordt lastig omdat hij op het punt staat nieuwe dingen te leren. Hij is dan van slag. En als je dat begrijpt maak je je als moeder minder zorgen. Het boek biedt steun in bange dagen, en geeft moeders zelfvertrouwen als deskundige voor eigen baby.

    Het boek is geschreven in een zeer toegankelijke taal en aantrekkelijk gepresenteerd. Je kan er zelfs een persoonlijk ontwikkelingsverslag van je baby van maken. Een parel van een boek, een sublieme aanrader, een investering voor het leven!

    Je kan een en ander ook lezen op een boeiende site: www.oeikgroei.nl. En wie een baby verwacht of er al eentje heeft, kan er inschrijven op de sprongenwekker, die je verwittigt wanneer je het volgende sprongetje kan verwachten.

    R.H. – 05.06 (geactualiseerde versie 1999)

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sterrenkijker
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    WATSON, F., Sterrenkijker. De geschiedenis van de telescoop. (Vert. 2004) A’dam, Athenaeum-Polak&Van Gennep, 2006, 312 pp. – ISBN 90 253 60955


    De apertuurziekte, zo noemt men in astronomenkringen de drang om telescopen te bouwen met steeds grotere diameter. Immers, hoe groter de apertuur, hoe meer licht uit het heelal een telescoop kan opvangen, en hoe meer er dus te zien is. Dit is echter niet helemaal correct, want de prestaties van een telescoop hangen van meer af dan van de openingsdiameter.

    Daar had ik tot voor kort niet het flauwste idee van, maar nu ik het boek van Watson heb gelezen toch een klein beetje meer. Watson is zelf een gereputeerd Australisch astronoom en dus insider. Zijn geschiedenis van de sterrenkijker is niet alleen interessant voor een ingewijde, maar ook voor een leek als ik.


    We zullen nooit met zekerheid weten wie de telescoop heeft uitgevonden en wanneer dat gebeurde. Hij dook plotseling schijnbaar uit het niets op en kennelijk op verschillende plaatsen tegelijk. Maar eenmaal uit de steigers werd het ontwerp steeds beter, en stelde hij de mens in staat om de geheimen van het heelal een voor een te ontraadselen. En tot vandaag blijven astronomen de hemel geheimen ontfutselen met elk instrument dat ze in handen kunnen krijgen.


    Het boek van Watson levert een boeiend verhaal over het indrukwekkend menselijk technisch en wetenschappelijk vernuft. Het is de geschiedenis van de samenwerking van spitsvondige ambachtslui en ingenieurs, en natuurwetenschappers. De steeds nauwkeuriger instrumenten gaven het levenslicht aan nieuwe wetenschappen als de astrofysica en de kosmologie.

    Diezelfde grootse geschiedenis kende naast ups ook downs. Naast een enorme reeks gewone wetenschappers hielden zich ook een aantal excentrieke en onaangepaste genieën bezig met de ontwiikkeling van de telescoop. Kleinmenselijke motieven als rivaliteit zijn ook aan grote figuren niet vreemd, en Watson gaat ook dit aspect van de geschiedenis niet uit de weg.


    Al met al dus een leerrijk boek, dat bovendien erg vlot leest. Alleen al de epiloog is de moeite waard: het is een SF-achtig relaas van de evolutie van de telescoop in de 21e eeuw.

    De bijlagen zijn omvangrijk: een uitgebreide rubriek noten en bronnen, een verhelderende verklarende woordenlijst en een trefwoordenregister.


    Wat ik toch miste: een tekst met basisbegrippen uit de optica (die is echt noodzakelijk!), en voldoende foto’s en afbeeldingen.


    ©  Minervaria


     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zwarte Livingstone
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    KENNEDY, P., De zwarte Livingstone. (Vert. 2001 Black Livingstone) A’dam/A’pen, Uitg. Atlas, 2006, 256 pp. – ISBN 90 450 1115 8


    De zwarte Livingstone is William Sheppard, een zwarte presbyteriaanse missionaris die in de 19e eeuw naar Afrika ging op zendingswerk. Op zich was dit al buitengewoon, want zwarten werden in de periode na de Amerikaanse burgeroorlog onbekwaam geacht tot enig initiatief van belang. Het was in de tijd van de rassensegregatie ondenkbaar dat een zwarte op eigen houtje een missionarispost kon oprichten. Toch slaagde Sheppard erin om naar Afrika te trekken, in gezelschap van een blanke collega. Het was op zich al revolutionair dat zich tussen beide mannen een vriendschap ontwikkelde. Nog opmerkelijker is dat Sheppard algauw de leiding van de missie op zich nam en zelfstandig initiatieven ontplooide.

    In de voormalige Belgische kolonie Congo, toen nog een persoonlijk bezit van Leopold II, slaagde Sheppard erin om diep in de wildernis te dringen. Met behulp van zijn hoge sociale intelligentie lukte het hem om contacten te leggen met het tot dan toe zeer efficiënt afgeschermd koninkrijk van de Kuba-stam. Hij gaf al spoedig zijn droom op om deze mensen tot het christendom te bekeren.


    Zijn verdiensten liggen elders. Sheppard ging te werk volgens het model van Livingstone. Hij gebruikte de missionaristitel als een paraplu die hem dekking gaf bij het verwezenlijken van zijn grote ambities: ontdekkingsreiziger, jagen op groot wild, gevierd spreker, fondsenwerver, kunstverzamelaar en antropoloog. Hij zou uitblinken in rollen die in die tijd voor vrijwel iedere zwarte onbereikbaar waren.


    Als zwarte Amerikaan was hij een echte Westerling. Dat was zijn eerste identiteit. Hij heeft zich nooit met de Afrikanen geïdentificeerd, en zij noemden hem een ‘zwarte blanke man’.

    Maar anders dan veel missionarissen en toenmalige antropologen beschouwde hij de Afrikanen als volledig menselijk, net zo elitair en traditiegetrouw als Westerlingen. Hij heeft ook geprobeerd een soort enclave te creëren vrij van haat en racisme. Daarmee is hij een voorvechter geweest in de strijd om de mensenrechten.


    Hij heeft een belangrijke rol gespeeld in het openbaar maken van de gruwelijkheden die onder het bewind van Leopold II in Congo zijn gebeurd. Op het proces tegen hem, aangespannen door belanghebbende rubberbedrijven, werd hij verdedigd door de beroemde en beruchte Belgische socialistische advocaat en later minister Emile Vandervelde. De nasleep van dat proces heeft hem uiteindelijk de das omgedaan.


    Een mooi verhaal over een man die de beperktheden van zijn omgeving en tijd weet te overstijgen door een heel eigen identiteit uit te bouwen, met op het eerste gezicht onverenigbare aspecten uit verschillende culturen. Of hoe je in de eerste plaats een mens tussen de mensen kan zijn.


    Dit boek is een hommage aan een vergeten man, die op zijn eigen manier en met de beperkte middelen die hem ter beschikking stonden, erin is geslaagd om een indrukwekkend palmares te verwerven. Hij mag terecht beschouwd worden als een pionier in de mensenrechtenbeweging en de ontvoogdingsstrijd van de Congolezen.

    Het was ook leerrijk meer te lezen over de situatie in het Congo van de 19e eeuw, een periode waar ik zeer weinig over wist.

    Het werk is heel vlot geschreven, is uitgebreid gedocumeneerd en is voorzien van een trefwoordenregister.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een regenboog ontrafelen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DAWKINS, R., Een regenboog ontrafelen. Over wetenschap, waanideeën en wonderen. (Vert. Unweaving the rainbow)  A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 1999, 303 pp. – ISBN 90 254 2265 9


    Dit toch al wat oudere boek heeft nog niets aan actualiteit ingeboet. Nog steeds wordt de natuurwetenschappen verweten dat ze het leven de warmte ontneemt die het de moeite waard maakt. Sommige mensen zwelgen in het mysterieuze en voelen zich genomen en bestolen als het wordt verklaard. Iemand die een mysterie wegredeneert wordt als spelbreker beschouwd.


    Het hoofddoel van dit boek is aantonen dat wetenschap voortvloeit uit dezelfde poëtische verwondering die ook dichters inspireert. Paranormaliteit en pseudo-wetenschap maken misbruik van het verlangen van de mens naar poëzie en mysterie, door miskenning van het wonder van de werkelijkheid. Volgens Dawkins is een ordelijk universum, dat onverschillig staat tegenover menselijke beslommeringen en waarin alles een verklaring heeft, ook al is die nog niet gevonden, veel mooier en verrukkelijker dan een universum met verraderlijke, grillige gelegenheidsmagie.


    In de eerste hoofdstukken betoogt D. hoe de wetenschappelijke verklaring van de regenboog, in tegenstelling tot wat sommige dichters verwijten, geen afbreuk heeft gedaan aan de wonderlijke schoonheid ervan. Integendeel, ze heeft aanleiding gegeven tot de spectrometrie, waarmee wij het heelal geheimen hebben kunnen ontfutselen, die we anders  nooit hadden kunnen verwerven.


    Als de werkelijkheid op zich zo wonderlijk is, waarom blijven zoveel mensen dan toch bijgelovig en laten ze zich liever in met pseudo-wetenschap dan met echte wetenschap? Dawkins vindt een verklaring in de – deels nuttige - neiging van mensen om personen met gezag blindelings te vertrouwen, en in onze intuïtieve statistiek (zie ook Palmarini).

    Maar ook de wetenschap zelf geeft naar zijn mening aanleiding tot nepromantiek. Vaak worden slechte metaforen gebruikt om natuurlijke processen begrijpelijk te maken. Mensen laten zich dan leiden door deze vergelijkingen en houden er een foutief begrip aan over van de werkelijkheid. Dit is o.a. het geval bij wetenschappers in de evolutietheorie en de ecologie (de Gaia-hypothese). Deze geven voeding aan pseudo-wetenschap, die de mensen misleidt.

    In de laatste hoofdstukken biedt hij middels 4 interessante thema’s uit zijn eigen vakgebied weerwerk aan het gebruik van deze slechte metaforen in de wetenschap zelf. Hij doet dit enerzijds door de ontkrachting van slechte metaforen, anderzijds door de presentatie van volgens hem goede metaforen. Deze hoofdstukken zijn echt pareltjes van wetenschappelijk redeneren.


    Toch merk ik een zekere vooringenomenheid: de metaforen van andere onderzoekers (S.J. Gould en L. Margulis) worden daarbij als slecht afgedaan, de eigen vondsten (o.a. zelfzuchtige genen) dan weer als voorbeelden van een correct gebruik van metaforen. Wie bijvoorbeeld het boek van Margulis leest, merkt echter dat zij daar uitdrukkelijk vermeldt hoe de Gaia-hypothese al dan niet geïnterpreteerd dient te worden.


    De conclusie dient volgens mij te zijn dat wetenschappers heel goed moeten opletten met de presentatie van hun theorieën, en zich altijd moeten afvragen waarom zij bepaalde metaforen willen gebruiken. Vaak zitten daar niet-wetenschappelijke redenen achter (bv. de verteerbaarheid van een theorie, maar ook de eigen populariteit), die de nodige kritiek behoeven. Dawkins had beter meteen een pleidooi gehouden tegen het gebruik van metaforen in de wetenschap, want wat daarbij goed of slecht gevonden wordt is toch grotendeels van subjectieve maatstaven afhankelijk.


    Ondanks voorgaande kritiek vind ik het een interessant boek, met veel herkenningspunten enerzijds en veel leerrijke informatie anderzijds. Het boek heeft ook een degelijke bronnenlijst en een handig register.


    Soms, en zeker in de laatste hoofdstukken, stelde ik mij de vraag wat het betrokken onderwerp nog met het doel van het werk te maken heeft. De inhoud boeide mij echter zo sterk dat ik dit zeker geen bezwaar vond. Maar ik ben natuurlijk ‘bevooroordeeld’, mij hoeft Dawkins niet meer te overtuigen. De vraag is of hij erin zou slagen zijn doelpubliek te overhalen om anders naar wetenschap te kijken.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het lichaam, het leven en het lijden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ONFRAY, M., Het lichaam, het leven en het lijden. (Vert. Féeries anatomiques: Généalogie du corps faustien) Rotterdam, Lemniscaat, 2004, 320 pp. – ISBN 90 5637 574 1


    In dit boek onderneemt Onfray een odyssee tegen de heersende idealistische metafysica, die ziel en lichaam scheidt en aan de eerste een meerwaarde toekent. Deze denkrichting gaat terug tot Plato, en wordt door de joods-christelijke traditie dankbaar gebruikt in de discussie over bio-ethische kwesties. Men hanteert dan het ‘leven’ als criterium alsof het een entiteit zou betreffen die los staat van het lichaam, en meer bepaald van de menselijke conditie.

    Hij wil hiermee bijdragen tot een materialistische en hedonistische metafysica, geïnspireerd door de filosofie van Epicurus. Pijn en lijden worden in deze visie gezien als het absolute kwaad, dat op alle mogelijke manieren dient te worden bestreden. De wetenschap is daartoe steeds meer in staat, en moet volgens Onfray deze mogelijkheden maximaal aanwenden. Dit moet resulteren in het faustiaanse lichaam, dat Onfray posthumaan noemt.

    Hij huldigt daarbij een utilitarische ethiek: de bio-ethiek moet het geluk van het grootste aantal nastreven.


    Onfray zet zich dus radicaal af tegen elke visie die lijden ook maar enigszins zinvol vindt. Als Fransman heeft hij het vooral gemunt op de katholieke kerk, die de verheerlijking van het lijden nog altijd hoog in het vaandel draagt. De ontkerstening van de Westerse beschaving is zijn grote doel.

    Zijn betoog bestrijkt alle facetten van het leven, vanaf de conceptie tot en met het sterven. Wij ontstaan uit het niet en gaan naar het niet terug. In de tussentijd worden en zijn wij mens, en worden wij minder mens, een menselijkheid die volledig geworteld is in het lichaam. Op minutieuze wijze ontrafelt Onfray de verschillende stadia waarin wij mens worden, de toestanden waarin pijn en lijden ons menszijn bedreigen, en hoe een hedonistisch en vitalistisch materialisme dit lijden kan verlichten. Met een rechtlijnigheid die soms grenst aan het fanatisme overdenkt hij o.a. abortus, het hele gamma hoogtechnologische medische ingrepen en potentiële mogelijkheden en tenslotte zelfmoord, palliatieve zorg en euthanasie. Euthanasie omschrijft hij zeer terecht als de uitdrukking van een ethiek van het medelijden.


    De waarde van dit boek ligt volgens mij in de consequente en doordachte argumentatie vóór epicuristisch levensgenot en tegen alle zinloze pijn en lijden. Respect voor de zelfbeschikking van iedere mens staat centraal, en daar kan ik mij helemaal in vinden. Toch zijn bepaalde stellingen onvoldoende onderbouwd, volgens mij helemaal niet bewezen  en eigenlijk ook overbodig– bijvoorbeeld dat de Thanatos (doodsdrift) biologisch onvermijdelijk is. 


    Negatieve aspecten zijn de barokke woordenvloed, overmatig gebruik van filosofisch vakjargon en het regelmatig gebrek aan structuur in het betoog. Het taalgebruik kon beter verzorgd zijn. Er zijn teveel zinnen zonder werkwoord.

    Positief dan weer zijn een verklarende woordenlijst - waarin echter net het kernwoord ‘faustiaans lichaam’ ontbreekt -  en een namenregister.


    ©  Minervaria


     

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ideeën die de wereld veranderden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    FERNANDEZ-ARMESTO, F, Ideeën die de wereld veranderden.  (Vert. Ideas that changed the world). Vianen/A’pen, The house of books, 2004, 399 pp. – ISBN 90 443 1076 3


    Geschiedenis is per definitie het verhaal van veranderingen. Beroeringen en revoluties zijn typisch voor menselijke samenlevingen. Maar waardoor worden die veranderingen veroorzaakt?

    FA trekt in dit boek de kaart van de ideeën, de veranderingen die zich in het hoofd voltrekken. Volgens hem hebben de meeste historische veranderingen een intellectuele oorsprong, en zijn ideeën minstens even krachtige instrumenten om verandering te bewerkstelligen als materiele noodzaak,  … Misschien wordt geschiedenis wel aangedreven door ideeën?

    Ideeën brengen twee soorten veranderingen tot stand: direct waarneembare veranderingen zoals technologie, en indirecte veranderingen m.b.t. de perceptie van de wereld.


    Dit boek is een soort catalogus van ideeën die in de loop van de menselijke geschiedenis beide soorten veranderingen hebben teweeg gebracht. Van elk idee legt de auteur waarover het gaat, hoe het ontstond en binnen welke context en welk effect het had. Hij constateert dat de meeste ideeën die er nu nog toe doen lang geleden zijn ontstaan, en vele voordat het schrift werd uitgevonden.


    FA situeert het begin van de menselijke geschiedenis rond 30.000 vC. Dit is min of meer in overeenstemming met de stelling van Cook. De verschillende ideeën zijn chronologisch geordend in overeenstemming met hun ontstaan. De auteur heeft ‘Westocentrisme’ vermeden door veel ideeën op te nemen die elders zijn ontstaan. Een belangrijk hoofdstuk gaat over het eerste millennium vC, en meer bepaald de axiale periode, waarin zeer revolutionaire ideeën zijn ontstaan die nu nog enorm veel invloed hebben.


    Het boek is vooral een naslagwerk. De teksten zijn kort maar helder. Bij elk idee worden verwijzingen vermeld naar andere ideeën, en suggesties voor diepgaander lectuur. Een consequente en esthetisch doordachte vormgeving maakt het lezen aangenaam en makkelijk. De tekst is gedrukt op matglanzend papier, en is mooi geïllustreerd.

    Het resultaat is een boek dat je af en toe ter hand neemt om te verpozen en je kennis te verruimen.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gooi een bal, bouw een vlieger, vang een vis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    LEE, J., Gooi een bal, bouw een vlieger, vang een vis. 21 tijdloze activiteiten die elke ouder zijn kind kan leren. (Vert. 2004 Cath a Fish, Throw a Ball, Fly a Kite. 21 Timeless Skills Every Child Should Know) A’dam, Prometheus, 2006, 283 pp. – ISBN 90 446 0760 x


    In het woord vooraf schrijft Jochem van Gelder over zijn kindertijd: “Heerlijke herinneringen. Met niets vulden we hele middagen. Natuurlijk hebben onze mannen die momenten nu ook nog wel. Maar pas nadat ze zijn gesommeerd de schermen te sluiten en naar buiten te gaan om wat te ondernemen.”

    Herken je dat ook?


    Jeffrey Lee ging als kind vaak met zijn vader vissen. Daar heeft hij heel mooie herinneringen aan. Vissen is dan ook de eerste activiteit in zijn boek. Maar ook 'doodgewone' spelletjes en bezigheden als fietsen, met de bal gooien, tuinieren of jongleren krijgen een plaats. Ook mooi is dat het gaat om activiteiten die zowel jongens als meisjes kunnen aanspreken.

    Het boek van Jeffrey Lee biedt een prachtige handleiding om het spelen met kinderen boeiend en leerrijk te maken. Hij stelt 21 boeiende activiteiten en vaardigheden voor, die je als ouder zelf kan leren en al lerende aan je kind kan doorgeven. Van iedere activiteit wordt uitgebreid en helder behandeld wat je nodig hebt, de basistechnieken, hoe je problemen kan oplossen en wat er verder nog belangrijk is om succes te hebben. Je krijgt dus een ruime keuze en je zou er zó aan beginnen. En om de dode momenten op te vullen zijn er ook nog de obligate raadsels en mopjes.


    Dit boek doet een oproep aan alle ouders en opvoeders om in de hypermoderne wereld van computer, Gameboys, Playstations en aanverwante artikelen ruimte te maken voor het gewone spelen.

    Het is geschreven in een luchtige stijl, en geïllustreerd met leuke tekeningen. Een boek voor iedereen die met kinderen het avontuur wil beleven!


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De oorsprong van de moraal

    RIDLEY, M, De oorsprong van de moraal. (Vert. The origins of virtue) A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 1997, 271 pp. – ISBN 90 254 2154 7


    Hobbes stelde dat de mens intrinsiek zelfzuchtig is en uit op eigenbelang. Hij kan alleen tot moreel handelen worden aangezet door beschaving en een sterk centraal gezag dat hem stuurt en regelt. Rousseau daarentegen meende dat net de beschaving de mens zelfzuchtig maakt. De nobele wilde is eigenlijk onze oertoestand, waarin de mens van nature goedwillig is en bereid tot samenwerking.


    Dit reveleert meteen de kernvraag naar de oorsprong van de moraliteit: is de mens een zelfzuchtig wezen, gedreven door eigenbelang, dan wel intrinsiek sociaal en betrokken op anderen? Wetenschappelijk onderzoek naar competitie en samenwerking toont aan dat de waarheid in het midden ligt. Mensen hebben instincten die gericht zijn op het algemeen belang, en andere die gericht zijn op eigenbelang en asociaal gedrag.


    Toch leiden beide geen onafhankelijk bestaan. De menselijke geest is gevormd door zelfzuchtige genen maar hij is gevormd om sociaal, betrouwbaar en coöperatief te zijn. Mensen hebben sociale instincten. Ze komen ter wereld toegerust met de aanleg om te leren hoe ze kunnen samenwerken, hoe ze betrouwbaarheid kunnen onderscheiden van bedrog, hoe ze zelf betrouwbaar kunnen zijn, hoe ze een goede reputatie kunnen opbouwen, hoe ze goederen en informatie kunnen uitwisselen en hoe ze tot arbeidsdeling kunnen komen.

    Geen enkele andere soort op de evolutionaire weg heeft dit bereikt. In dat opzicht staan we alleen.


    De menselijke moraliteit is niet eenvoudig te vergelijken met of te verklaren door de arbeidsdeling in bijen- of mierenkolonies. Er is sprake van wederkerigheid, gevoelsmatige betrokkenheid en wederkerig vertrouwen. Deze stellen de mens in staat om langdurige samenwerkingsengagementen aan te gaan, zoals bij het drijven van handel. Maar dezelfde sociale gevoelens leiden ook tot tribalisme, racisme en oorlogvoering. De moraliteit van mensen is geen eenvoudig fenomeen.


    Ridley neemt ons mee op een boeiende ontdekkingsreis van de menselijke moraliteit. In een levendig betoog vertelt hij een stevig gedocumenteerd verhaal van de (toenmalige) stand van zaken in het onderzoek naar samenwerking bij mensen. Zijn conclusie is eigenlijk het instampen van een open deur: de sleutel tot moraliteit ligt in betrokkenheid en onderling vertrouwen. De politieke consequentie is volgens hem het creëren en herwaarderen van kleine en lokale entiteiten met een hoge mate van zelfbestuur.


    ©  Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het mysterie der mysterieën
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SCHILTHUIZEN, M., Het mysterie der mysteriën. Over evolutie en soortvorming. A’dam, Uitg. Nieuwezijds, 2002, 239 pp. – ISBN 90 5712 145 x


    Er zijn 3000 soorten kevers in Groot-Brittannië, 75.000 soorten weekdieren over de hele wereld, en nog eens miljoenen en miljoenen soorten insecten. Loop je supermarkt binnen en je vindt meer dan  20 soorten groenten en fruit. Bier, kaas, wijn, yoghurt zijn allemaal het product van verschillende soorten micro-organismen. Het weefsel van het leven – de biodiversiteit - is opgebouwd uit soorten.


    De biodiversiteit wordt volgens deskundigen bedreigd. Verschillende soorten planten en dieren zijn reeds uitgestorven. Toch is het bij de soorten altijd al een komen en gaan geweest. Wat zijn soorten en waarom bestaan ze? Waarom heeft de natuur het nodig gevonden zich op te splitsen in verschillende soorten levende dingen? En waarom zijn er zoveel van? Op deze vragen geeft Schilthuizen, bioloog en wetenschappelijk onderzoeker, een antwoord te geven.

    In een eerste hoofdstuk probeert de auteur een definitie te geven van het begrip zelf. Hier dienen zich al de eerste problemen aan: er is eenvoudig geen eenvormige omschrijving te geven van het begrip ‘soort’.


    In de rest van het boek beschrijft Schilthuizen de zoektocht naar de verklaring van het proces van de soortvorming. Is het werkelijk ‘het mysterie der mysteriën’ zoals Darwin het omschreef? In de loop van de afgelopen eeuwen zijn over soortvorming verschillende theorieën geopperd.


    In een zeer onderhoudend en samenhangend betoog neemt Schilthuizen de lezer mee op ‘soortvormingsreis’. Zijn verhaal gaat over hoe wetenschappers ertoe kwamen om verschillende theorieën te opperen, hoe deze theorieën werden gefundeerd een aangenomen, hetzij gefalsifieerd en afgewezen en in gewijzigde vorm weer werden aanvaard. En dit alles wordt uitvoerig gestoffeerd en geïllustreerd met levendige en frappante voorbeelden.

    Het boek leest als een roman, maar het is wetenschappelijk degelijk gedocumenteerd. En de auteur loodst de lezer op elegante wijze doorheen het ingewikkelde wetenschappelijke begrippenkader. En het mysterie van het begin is op het einde van het boek helemaal niet meer zo geheimzinnig.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    BESTE BEZOEKER
    Foto


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Mijn favorieten
  • Minervaria
  • Dit is POTS
  • Geen dag zonder lach
  • Gedachten

  • Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2006
  • 2005
  • 2004
  • 2003
  • 2002
  • 2001
  • 2000
  • 1999
  • 1998
  • 1997


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!