WELKOM
Foto
Inhoud blog
  • Dagboek 1933
  • Ingelepeld
  • De reis van onze genen
  • De opgewekte nihilist
  • De meeste mensen deugen
  • De goedheidsparadox
  • De eenzame eeuw
  • De gouden draad
  • De geschiedenis van de slavernij
  • Werk. Een geschiedenis van de bezige mens
  • De mens
  • Grote verwachtingen
  • Wat bomen ons vertellen
  • De barbaren
  • Eeuwen van duisternis
  • Terug naar de feiten
  • Focus AAN/UIT
  • De mythe van de moederliefde
  • Het bestverkochte boek ooit
  • Het menselijk getij
  • 250 jaar over misdaden en straffen. Cesare Beccaria
  • De waarde van alles
  • De opkomst en ondergang van de dinosauriërs
  • Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie
  • De zijderoutes
    Zoeken in blog

    Categorieën
    Voor u gelezen
    over mens en maatschappij
    31-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Achter slot en grendel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DEWAELE, L., Achter slot en grendel. De verworpenen van de rechtsstaat. Roeselare, Roularta Books, 2010, 288 pp. – ISBN 978 908679 327 3

    Na een aantal hectische jaren als regiojournalist had Luc Dewaele genoeg van de lokale politiek. Hij nam deel aan het examen voor penitentiair beambte of gevangenbewaarder. Voor zijn omgeving was dit moeilijk te begrijpen. De omgang met verdachten en veroordeelden wordt algemeen beschouwd als vuil werk, iets wat je doet als je geen alternatief vindt. Voor de goegemeente zijn gevangenissen de afvalbak van de samenleving, het riool van de rechtsstaat.

    Luc Dewaele kwam er terecht op een andere planeet. Een gevangenis lijkt op een dierenasiel, zegt hij. Mensen die om de meest uiteenlopende redenen werden opgesloten, leven er in een kunstmatige minisamenleving met heel verscheidene talen, afkomst, cultuur en religie. Het gedwongen samenleven roept veel irritatie op en leidt vaak tot ernstige spanningen. De meeste bewoners zitten bovendien slecht in hun vel.

    Wie is, na de gedetineerde zelf, beter in staat het gevangenisleven te vatten dan de gevangenbewaarder? Dewaele ontrafelt het merkwaardige gevangenisleven in al zijn aspecten. We lezen over het delicate omgaan met mensen die een misdrijf hebben gepleegd, over hun houding tegenover het onrecht dat ze hebben aangericht, over spijtbetuigingen en goede voornemens, maar ook over schijnbare onverschilligheid en misplaatste trots.

    Met verve beschrijft hij de aparte relatie tussen de gevangene en de gevangenbewaarder en de verschillende rollen die de cipier vervult. Nu eens is hij vertrouwenspersoon, dan weer klaagbank, beschermer van de zwakkeren of vertegenwoordiger van de overheid. Het is een continue zoektocht naar het broze evenwicht tussen dwang en menselijkheid, tussen gezag en gemoedelijkheid, tussen onverbiddelijkheid en mededogen. Door het intensieve contact moet de gevangenbewaarder op de duur wel de evenmens zien, al gaat het om een misdadiger. Alleen een onmens blijft onverschillig voor de angst, het verdriet en de hulpeloosheid die dagelijks bij celbewoners valt waar te nemen.

    Het is een dwaze mythe, zegt Luc Dewaele, dat het in de gevangenis goed toeven zou zijn, en dat gedetineerden het best naar hun zin hebben omdat ze tv kunnen kijken, aan sport mogen doen, bezoek ontvangen en studeren. Vrijheidsberoving is een zware straf. Ook geharde gangsters, die bewust het criminele pad opgingen en hun celstraf dubbel en dwars verdienen, kost het veel moeite.

    Het gevangenisleven zit immers vol met frustraties. Strafinrichtingen zijn van nature autoritair van karakter, er is hooguit beperkte inspraak mogelijk. In de gevangenis staat men iedere dag voor voldongen feiten. Gevangenen moeten de tijd doden, zijn permanent onvoldaan en ongelukkig en vervreemden van de maatschappij. Door de emotionele stress krijgen veel mensen lichamelijke en psychische problemen. Er zijn maar weinig gedetineerden die geen verdriet meesleuren.

    Daarmee weerlegt hij de hardnekkige vooroordelen en misverstanden over de gevangenis en zijn bewoners. De roep van rechts om het strafbeleid in de gevangenissen te verstrakken, zelfs ten koste van elementaire mensenrechten, heeft geen enkele zin en zou zelfs contraproductief werken. Het is niet de bedoeling van het strafrecht om wraak te nemen of mensen te breken maar om ze opnieuw te integreren in de maatschappij.

    Dit boek verschaft eerlijke informatie over een wereld die meestal verborgen blijft. Het laat ons ook kennis maken met een beroep dat ten onrechte weinig maatschappelijke waardering krijgt. Gevangenbewaarders vervullen dag na dag een moeilijke en ondankbare taak. In het belang van de rechtstaat, van de slachtoffers en van de hele gemeenschap zetten ze zich in voor een menselijke omgang met de verstotenen van de samenleving.

    De auteur heeft zijn boek geschreven voor een ruim publiek. Het laat zich zeer vlot lezen. Korte algemene beschouwingen worden ruim geïllustreerd met sprekende voorbeelden uit eigen praktijkervaring.
    In het belang van de privacy zijn alle persoonlijke gegevens van de gevangenisbewoners en -medewerkers onherkenbaar gemaakt.

    Wegens de informatieve waarde en de nadruk op een menselijke benadering een echte aanrader!

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom is de burger boos?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen VAN ROSSEM, M., Waarom is de burger boos? Maarten van Rossem over hedendaags populisme. A’dam, Uitg. Nw A’dam, 2010, 126 pp. – ISBN 978 90 468 0705 7

    Ja, waarom is de burger eigenlijk boos? In dit dunne boekje buigt de Utrechtse hoogleraar Maarten van Rossem zich over de opkomst en bloei van de moderne populistische bewegingen, in het bijzonder die in Nederland.

    De burger maakt zich zorgen over de omvangrijke immigratie en de vermeende negatieve effecten daarvan op de Nederlandse samenleving. Vooral de moslimimmigranten en hun kinderen gedragen zich zo anders dat ze door veel Nederlanders als bedreigend worden ervaren. Ze vrezen dat hun eigen cultuur op termijn in de verdrukking komt. En de burger is boos op de traditionele partijen die het immigratieprobleem in zijn ogen jaren hebben laten versloffen.

    Populistische partijen in heel Europa hebben deze zorgen een naam gegeven. Ze beweren met steeds radicalere maatregelen iets te zullen doen aan de nakende ‘islamisering’ van de nationale cultuur. Het is vijf voor twaalf. Als we nu geen radicale maatregelen nemen, is het binnen enkele decennia afgelopen met onze cultuur.

    Het kernidee van elke populistische beweging is de theorie dat het volk een werkelijk bestaand en levend organisme is, één en ondeelbaar, homogeen en deugdzaam. Het volk heeft een zeer specifieke eigen cultuur en levenswijze, die wortelt in zijn geschiedenis. Wie niet deelt in de historisch bepaalde cultuur en levenswijze van het volk, behoort tot de gevreesde ‘anderen’.

    Volgens de populisten hebben de traditionele partijen het volk in de steek gelaten. Ze zijn elitair en alleen uit op eigen voordeel. Het volk wordt door hen gemanipuleerd, betutteld en uitgebuit. Er is een samenzwering aan de gang tegen het volk. De populisten claimen het volk werkelijk te vertegenwoordigen en beweren te staan voor de ware volkswil. Zij zijn de enige ware democraten.

    Populisten hebben al succes sinds de democratie bestaat. De democratie mag dan wel heerschappij van het volk door het volk betekenen, het is niet het volk zelf dat regeert. De vertegenwoordigende democratie kent ingewikkelde instellingen zoals de rechtsstaat, het parlement met twee kamers en de politieke partijen. Die geven de burgers-kiezers vaak het gevoel dat zij niets te vertellen hebben. De parlementaire democratie mag dan het enige stabiele, goed gecontroleerde democratische systeem zijn dat we kennen, ze lokt altijd weer een gevoel van machteloosheid uit.

    In die kloof tussen belofte en werkelijkheid van de democratie, het ‘democratisch tekort’, vindt het populisme een vruchtbare bodem. Als de omstandigheden gunstig zijn zal er geregeld een populistische beweging groeien die stelt dat het tijd wordt dat de burgers eindelijk eens echt aan de macht komen en die belooft dat alles anders wordt als zij het voor het zeggen krijgen.

    Soms vervult het populisme een nuttige signaalfunctie. Het brengt problemen aan de orde die de traditionele partijen onvoldoende hadden opgenomen. Het gebeurt ook dat een bestaande partij haar oorspronkelijke programma heeft verlaten en een deel van haar kiezers verweesd heeft achtergelaten. Dan kan een populistische beweging het linkse of rechtse gat in de markt vullen.

    Toch ziet van Rossem meer nadelige effecten. Het populisme staat vijandig tegenover het democratische systeem. Populisten hebben niets op met democratische besluitvorming, noch binnen de beweging zelf, noch in de politieke realiteit. Ze geloven in charismatisch leiderschap en willen grondwettelijke vrijheden afschaffen. Doordat zij de parlementaire democratie permanent verdacht maken als een schijndemocratie, brengen de populisten de democratie, die al twee eeuwen voor stabiliteit zorgt, grote schade toe. Zij scheppen een klimaat van permanent wantrouwen en systeemvijandigheid zonder dat ze een werkbaar alternatief bieden.

    Het hedendaagse populisme is volgens van Rossem geen nieuw fascisme of racisme. Het is een defensieve reactie op wat als onmiddellijke bedreiging van de eigen cultuur wordt ervaren. Dit mag dan correct zijn, met zijn opvattingen over het charismatische leiderschap en zijn nationalistische ideeëngoed draagt het er wel de kiemen van. Zo vormt het een permanente bedreiging voor de rechtsstaat.

    Het moderne populisme wordt bovendien gesteund door de televisie. Die leent zich bij uitstek voor de populistische stijl. Dat leidt ertoe dat ook de traditionele politici zich populistisch gaan gedragen en zich gemakzuchtig aansluiten bij de retoriek van de systeemvijandigheid. Ze worden daarbij gestimuleerd door een groot deel van de journalisten, dat zijn heil zoekt in een simpel moralisme, zonder nauwkeurig en onsentimenteel te analyseren hoe de macht eigenlijk werkt.

    Valt er iets te doen aan de regelmatige populistische oprispingen die de stabiliteit van de vertegenwoordigende democratie bedreigen? Van Rossem meent van niet. Het ‘democratische tekort’ zal altijd blijven, de burger zal zich nooit helemaal vertegenwoordigd voelen. Een democratische samenleving drijft nu eenmaal altijd op compromissen waarin niet iedereen zich helemaal kan vinden. De parlementaire democratie heeft echter al twee eeuwen bewezen het enige systeem te zijn dat maatschappelijke stabiliteit verschaft. Maar ze zal nooit perfect zijn omdat ze menselijk is.

    Maarten van Rossem schetst de historische context waarin het naoorlogse populisme kon groeien en gedijen. Hij trekt niet van leer tegen de populistische bewegingen maar ontkracht vakkundig en bedaard een aantal hardnekkige beweringen en mythes van de populistische beweging zoals die zich in Nederland in verschillende gedaantes heeft aangediend.
    Zijn betoog is zeer inzichtelijk en laat zich zeer vlot lezen.

    Ook voor niet-Nederlanders een aanrader zonder meer!

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Terreur in naam van God
    Klik op de afbeelding om de link te volgen STERN, J., Terreur in naam van God. Waarom religieuze terroristen doden. (Vert. Terror in the name of God) Utrecht, Uitg. Spectrum, 2004, 384 pp. – ISBN 90 712 0627 0

    Met terrorisme kan je op twee manieren omgaan. Je kan het bestrijden en je kan proberen het te begrijpen. De tweede benadering geniet de minste populariteit. Als we echter het terrorisme effectief willen bestrijden, moeten we ons kunnen verplaatsen in het leed en de frustraties die eraan ten grondslag liggen, zegt Jessica Stern. Ze is hoofd van de afdeling terrorisme aan Harvard Law School en een van ’s werelds belangrijkste terrorismedeskundigen, en ging met terroristen praten.

    Veruit de meeste terroristische aanslagen worden tegenwoordig gepleegd uit naam van een, bij voorkeur monotheïstische, religie. Daarbij spant het Islamitisch terrorisme de kroon. Dat was ook al zo toen Stern onderzoek deed en haar boek schreef. Ze reisde vier jaar lang de wereld rond en interviewde leiders en leden van christelijke, joodse en islamitische extremistische groeperingen. De beweegredenen van religieuze terroristen blijken zeer gelijkaardig te zijn.

    In het eerste deel van haar boek onderzoekt ze waarom iemand zich aansluit bij een religieuze terroristische beweging en er bij blijft, zelfs als de activiteiten indruisen tegen de eigen strikte morele waarden. Waarom doen religieuze terroristen wat hun geloof hen verbiedt?

    Mensen worden terrorist om zeer verschillende redenen, die bovendien in de loop van de tijd kunnen veranderen. Die hebben nagenoeg altijd te maken met wrok en persoonlijke grieven van verschillende aard. Binnen de groepering krijgen mensen het gevoel dat ze waardevol zijn, omdat ze kunnen bijdragen tot een verheven missie: de zuivering van de wereld. De overtuiging een geestelijke roeping te hebben bezorgt hen bovendien een geluksgevoel, een soort roes.

    Soms wordt een terreurdaad gesteld door een ‘eenzame wreker’, maar meestal gaat het om de actie van een kleine of grote organisatie. In het tweede deel onthult Stern hoe deze organisaties omgaan met hun leden, hoe ze aan geld komen, hoe ze zich organiseren en hoe ze leden rekruteren en warm houden. Het belangrijkste aspect is de missie: het verhaal van Wij tegen Zij, van zuiver tegen onzuiver. De Ander wordt afgeschilderd als een vijand, een monsterachtige bedreiging. Het vermogen van een rekruut om mee te voelen met zijn slachtoffer wordt daarmee tot zwijgen gebracht.

    Zonder dit ‘mission statement’ zou de organisatie zich nauwelijks onderscheiden van een georganiseerde misdaadbende. Leiders zijn tegelijk baas over en inspiratiebron voor hun volgelingen. Ze versterken welbewust gevoelens van vernedering en vervreemding om jongemannen te betrekken in een heilige oorlog.

    Het leiden van een terreurorganisatie vergt vaardigheden die vergelijkbaar zijn met de vereisten voor het leiden van een bedrijf of een niet-gouvernementele organisatie. De multinationale terroristenleider van nu is een ondernemer die missie, geld en marktaandeel bij elkaar brengt. Heel veel energie gaat naar de fondsenwerving en de banden met andere, vaak criminele, organisaties.

    In een aantal gevallen kwamen individuele leden er achter dat hun leiders niet zozeer toegewijd waren aan de goede zaak, als wel aan hun eigen financiële welzijn. Voor veel strijders uit het middenkader, die Stern voor haar boek ondervroeg, vormt de heilige oorlog een lucratieve onderneming. Ook als ze niet meer in de missie geloven zijn ze uiteraard niet geneigd de zaak te verlaten. Heilige oorlogen worden alleen maar voortgezet als organisaties en individuele mensen daar baat bij hebben, hetzij psychologisch hetzij financieel.

    De grootste en meest succesvolle terroristische organisaties bloeien daar waar er een groot aanbod is van jongemannen die zich vernederd en achtergesteld voelen, waar gewone banen moeilijk te vinden zijn en een alledaags burgerbestaan hen niet het gevoel geeft dat ze waardevol en belangrijk zijn. Dit is vooral het geval in staten met zwakke en corrupte regeringen, die er niet in slagen een economisch en sociaal beleid te voeren waarbij de bevolking baat heeft. Als daar dan leiders opstaan die weten hoe ze die gevoelens moeten uitbuiten, en als een deel van de samenleving – om welke reden dan ook – bereid is hen te financieren, is de basis voor een heilige oorlog gelegd.

    Stern formuleert tenslotte zeer gevarieerde besluiten en aanbevelingen voor het beleid. Dat moet in de eerste plaats aan actieve terrorismebestrijding doen. Maar de verantwoordelijken moeten evenzeer beseffen dat het eigen beleid de grieven van mogelijke terroristen kan rechtvaardigen. Economisch en politiek beleid dat in de kaart speelt van corrupte machthebbers en falende staten, geeft hen alleen maar meer redenen tot actie.

    Het speelt bovendien in de kaart van terroristische leiders als men de verschillen tussen mensen benadrukt of groepen mensen in een samenleving gaat demoniseren. Daar spinnen ze alleen maar garen bij. Dit past immers volkomen in hun missie en verschaft hen argumenten voor de enige weg die hen voordeel oplevert, die van het geweld.

    Gegeven het feit dat dit boek in 2003 verscheen, hebben de inspanningen en inzichten van Jessica Stern in ieder geval niet veel invloed gehad op de binnen- en buitenlandse politiek van het Westen, de Verenigde Staten op kop.
    Ongetwijfeld is er intussen veel veranderd op de concrete terroristenscene. De algemene inzichten en conclusies van Stern blijven echter leerrijk en zijn nog altijd brandend actueel.

    Dit werk levert een onthutsend beeld van individuen en organisaties die religie gebruiken om nietsontziend en willekeurig geweld te rechtvaardigen in hun streven naar politieke macht. De terreurbusiness blijkt een ongelooflijk ingewikkelde onderneming met belangenverstrengeling in alle geledingen van een samenleving.

    Het boek houdt het midden tussen een journalistiek verslag en een theoretische uiteenzetting. Voor mij mocht het laatste aspect wat nadrukkelijker uitgewerkt zijn.

    Een eye-opener!

    © Minervaria

    Aansluitend:
    The Saint, the Criminal and the Terrorist: Towards a Hypothesis on Terrorism
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gods filosofen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen HANNAM, J., Gods filosofen. Hoe in de Middeleeuwen de basis werd gelegd voor de moderne wetenschap. (Vert. God’s Philosophers. How the Medieval World Laid the Foundations of Modern Science) A’dam, Uitg. Nw. A’dam, 2010, 448 pp. – ISBN 978 90486 0791 0

    De wieg van de moderne wetenschap stond bij de antieke Grieken. Het middeleeuwse Europa heeft het stokje echter laten vallen. In de zestiende eeuw hebben Copernicus en Galilei het weer opgeraapt.

    Zo heb ik het geleerd en zo wordt ook algemeen gedacht. Zelfs historici, die beter zouden moeten weten, lijken nog steeds aan te nemen dat de duizend jaren tussen de ondergang van het Romeinse Rijk en de Renaissance een periode was van geestelijke stilstand. Ze blijven bovendien van mening dat iedere geringe ontwikkeling door de Kerk werd tegen gehouden.
    Recent onderzoek heeft daarentegen aangetoond dat er in de Middeleeuwen een enorme vooruitgang op het gebied van wetenschap, technologie en cultuur werd geboekt.

    Het kompas, papier, de drukkunst, stijgbeugels en buskruit, alle afkomstig uit het Verre Oosten, maakten hun opwachting in West-Europa tussen 500 en 1500. De Europeanen ontwikkelden ze tot een veel hoger niveau dan elders het geval was.
    Ondertussen vond men in het middeleeuwse Europa de bril, de mechanische klok, de windmolen en de hoogoven uit. Lenzen en camera’s, vrijwel alle soorten machines en de industriële revolutie zelf danken allemaal hun ontstaan aan de vergeten uitvinders van de Middeleeuwen.
    Nog belangrijker is dat in de Middeleeuwen de basis werd gelegd voor de grootste prestatie van de westerse beschaving: de moderne wetenschap.

    In dit boek bundelt de Britse wetenschapshistoricus James Hannam de resultaten van het onderzoek naar de middeleeuwse natuurfilosofie. Hij toont met brio aan dat een groot deel van de wetenschap en technologie, die we nu als vanzelfsprekend beschouwen, een middeleeuwse oorsprong heeft.

    Zodra middeleeuwse geleerden de hand konden leggen op het werk van de klassieke Grieken ontwikkelden ze denksystemen waarmee de wetenschap het veel verder kon brengen dan in de antieke wereld ooit het geval was geweest.
    De eerste universiteiten werden gesticht in de twaalfde eeuw. Daar werd de academische vrijheid beschermd tegen de bemoeizucht van de vorst. Deze instellingen hebben het wetenschappelijk onderzoek altijd een veilig onderdak geboden.

    Hun wetenschappelijke activiteiten werden bovendien actief gesteund door de Katholieke Kerk. Omdat de natuur werd beschouwd als een weerspiegeling van de creativiteit van haar Schepper, was het onderzoek van de natuurlijke wereld een godsdienstige plicht. De Kerk adopteerde de antieke Griekse filosofie en gaf er een christelijk tintje aan.
    Zolang natuurfilosofen geen uitspraken deden die indruisten tegen de kerkelijke leer en zich niet begaven op het terrein van de theologie, de koningin der wetenschappen, mochten ze vrij speculeren zoveel ze wilden. De Kerk heeft nooit iemand vanwege wetenschappelijke ideeën op de brandstapel gezet.

    Maar om de wetenschap in de Middeleeuwen naar waarde te kunnen schatten moet men door de ogen van de middeleeuwer kijken. Die geloofde net als wij dat wereld op een rationele, samenhangende manier functioneerde. Het was alleen niet de manier waarop wij denken dat hij functioneert.

    Voor moderne mensen die er een naturalistisch wereldbeeld op na houden ís het universum er gewoon. Het heeft geen doel of functie en we hoeven er niet naar te zoeken om te weten hoe het werkt. Alle verklaringen die
    uitgaan van een doel zijn wetenschappelijk gesproken zelfs ongeldig.
    De kern van het middeleeuwse wereldbeeld daarentegen was dat alles en iedereen een doel had. Niets gebeurde zomaar, niets bestond toevallig. De ultieme stuurman van het universum was God en hij had alles met een bestaansreden begiftigd.

    We mogen de middeleeuwse wetenschap ook niet beoordelen met de moderne wetenschappelijke standaarden. De denkers in de Middeleeuwen voerden geen experimenten uit maar probeerden door logisch redeneren hun inzicht in de natuur te vergroten. Ze lazen de werken van tal van autoriteiten en wogen ze tegen elkaar af.
    De natuurfilosofen waren dol op logische constructies en bouwden door middel van filosofische speculatie theorieën op over de werking van de natuur. Hun theorieën klopten vaak niet en komen ons bijgelovig voor, maar ze waren op een vlekkeloze logica gebaseerd.

    In een chronologisch overzicht defileert een keur van ingenieuze en vernieuwende denkers. Ze cultiveerden de rede, een geschenk van God, als belangrijkste kennisinstrument. Ze legden onder andere de wiskundige basis waarmee de latere natuurwetenschappen hun waarnemingen konden ondersteunen.
    De natuurfilosofen van de Middeleeuwen maakten de moderne wetenschap denkbaar. Ze maakten ze aanvaardbaar in een christelijke context en creëerden een samenhangende en logische visie op de wereld.

    James Hannam doorprikt de mythes over een verfrissende Renaissance en wetenschappers die schijnbaar uit het niets tot belangrijke theorieën en conclusies kwamen.
    Galilei leverde een indrukwekkende prestatie. Hij bracht bijeen wat al eerder was verricht, gooide de enorme hoeveelheid materiaal weg die irrelevant of gewoonweg onjuist was en bewees vervolgens de rest met gecontroleerde experimenten en briljante betogen. Hij was de grondlegger van een nieuw soort wetenschap, maar hij bouwde voort op middeleeuwse funderingen. Copernicus en Galilei stonden op de schouders van reuzen.

    Dit boek heeft mijn visie op de Middeleeuwen veranderd. Ik heb een onvermoede hoeveelheid ondergesneeuwde kennis ontdekt en een stoet kleurrijke en boeiende figuren over wie ik zeker nog meer wil weten. Het is een doorwrocht en indrukwekkend werk. Het betoog is inzichtelijk opgesteld, ingedeeld in relatief korte hoofdstukken en zeer leesbaar geschreven. Mijn enige probleem waren de ontoereikende restanten van mijn elementaire kennis over wiskunde en fysica. Het was echter een gelegenheid om ze op te frissen.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het land is moe
    Klik op de afbeelding om de link te volgen JUDT, T., Het land is moe. Verhandeling over onze ontevredenheid. (Vert. Ill Fares The Land) A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 2010, 239 pp. – ISBN 978 90 254 5909 3

    Dertig jaar lang reeds zien we in onze samenleving een kritiekloze bewondering voor een onbegrensde vrije markt, het waandenkbeeld van de onbeperkte groei en minachting voor de openbare sector. Het overheidsbeleid wordt niet beoordeeld op basis van zijn bijdrage tot het algemeen welzijn maar uitsluitend op basis van economische rendabiliteit.

    Je zou denken dat de economische crisis van 2008 ons wakker geschud heeft. Drastisch overheidsingrijpen heeft toen de faillissementen van hele landen en de instorting van het bankwezen voorkomen. Toch blijft de staat de kop van jut. Als je de critici mag geloven, dan is hij de vijand van vrijheid en vooruitgang. Men blijft roepen dat de overheid afgeslankt moet worden wegens te duur en economisch inefficiënt. Alhoewel ze de enige instantie is die voor stabiliteit zorgt, wordt de overheid belasterd als bron van economisch disfunctioneren.

    In Europa bestaat echter nergens een draagvlak voor de afschaffing van de openbare gezondheidszorg, de beëindiging van het gratis dan wel gesubsidieerd onderwijs of het terugdringen van de overheidsbemoeienis met het openbaar vervoer en andere essentiële diensten. Het is dan ook opmerkelijk dat de sociaaldemocraten, de meest prominente pleitbezorgers van de overheid ten bate van het collectieve welzijn, het sinds het begin van de financiële crisis in Europa vrijwel zonder uitzondering slecht hebben gedaan in de verkiezingen. Wat is er aan de hand?

    Al een hele generatie zijn de sociaaldemocraten en hun progressieve en liberale geestverwanten in de verdediging. Bij kiezers die het bestaan van instituties, wetgeving, diensten en rechten uit een voorbije periode als vanzelfsprekend ervaren, vindt hun verhaal geen weerklank. Een pleidooi voor de publieke sector wordt als conservatief en oubollig voorgesteld, als teken van gebrek aan dynamiek.

    We zijn echter vergeten dat nauwelijks een eeuw geleden al die voorzieningen nog ondenkbaar waren. Ze waren een zeer efficiënt antwoord op de sociale en economische onzekerheid in de eerste helft van de 20e eeuw, die ons twee vernietigende wereldoorlogen heeft bezorgd. De sociale zekerheid van een sterke, plannende overheid bracht de burger daarentegen welvaart en een stabiele democratie. Het is waar dat daar niet alleen voordelen aan verbonden waren. De inbreng van vadertje staat was vaak betuttelend en betweterig. Het dwepen met het communisme en het marxisme heeft de socialistische gedachte evenmin goed gedaan. En het latere ‘links’ werd een allegaartje van wereldvreemde figuren. Maar nu dreigen we met het badwater ook het kind weg te gooien.

    Onzekerheid is immers weer helemaal aan de orde in de Westerse democratieën. De veranderingen voltrekken zich aan een onnavolgbare snelheid en roepen angst en boosheid op. Ongelijkheid in rijkdom en kansen ondermijnt het onderlinge vertrouwen uit en daarmee de bereidheid tot solidariteit. De onrechtvaardigheid tussen de klassen neemt toe en zo ook de economische uitbuiting in binnen- en buitenland. De democratische besluitvorming wordt meer dan vroeger weer bepaald door geld en privileges. En het product van de sociale verworvenheden, het individualisme, holt de sociale samenhang uit.

    Er zijn ook grotere uitdagingen. Veranderingen in het klimaat zullen nog verstrekkender gevolgen hebben. Mensen zullen in toenemende mate op de staat aangewezen raken. Ze zullen van hun politieke leiders en volksvertegenwoordigers bescherming verlangen. In open samenlevingen zal de roep toenemen om de instroom van vreemdelingen te beperken. En in ruil voor ‘veiligheid’ zullen steeds meer mensen bereid zijn om vrijheid op te offeren.

    Om te voorkomen dat de groeiende onzekerheid de liberale democratie verder gaat uithollen moeten we de rol van de overheid in onze maatschappij dringend herdenken, zo meent de in 2010 overleden Brits-Amerikaanse historicus en filosoof Tony Judt. We kunnen de staat niet zonder meer afschrijven, want zonder overheid is er geen toekomst. De overheid is de enige die kan reageren op de onvolkomenheden van de markt. Ze kan zaken regelen die geen enkele persoon of privé-instantie kan verwezenlijken. We moeten ons dus bezinnen over het soort overheid dat we willen. En als iemand de rol van de overheid opnieuw moet definiëren, dan zijn het wel de sociaaldemocraten.

    Het is best mogelijk de overheid een sterkere rol in ons leven te laten spelen zonder dat onze vrijheden worden aangetast. Twee pijlers zijn voor Tony Judt essentieel: het behoud van waardevolle zaken uit het verleden en het herformuleren van idealen.

    De sociaaldemocratie dient haar oorspronkelijke ideaal, het streven naar meer gelijkheid,  weer op de voorgrond te plaatsen. Het terugdringen van de ongelijkheid is een agendapunt van eerste orde. Als vrijheid leidt tot ongelijkheid, armoede en cynisme, dan moeten sociaaldemocraten dat benoemen. En ze moeten zich bekommeren om wat de overheid kan doen om mensen in staat te stellen een fatsoenlijk leven te leiden. Het sociale vraagstuk staat weer op de agenda.

    Verder mag de sociaaldemocratie wel assertiever de aandacht trekken op haar wapenfeiten uit het verleden en ze moet goed nadenken over de te verwachten gevolgen als we die overhaast ongedaan gaan maken. Want als ze een betere toekomst willen, moeten mensen zich ervan bewust zijn dat wat ze nu hebben niet vanzelfsprekend overeind zal blijven. Zelfs de stevigste liberale democratie kan in een handomdraai instorten. “Als de sociaaldemocratie toekomst heeft, dan alleen als een sociaaldemocratie van de angst”, schrijft Tony Judt. Dat zou best eens waar kunnen zijn.

    Met dit realistisch en overtuigend pleidooi voor het sociaaldemocratische, en bij uitbreiding linkse, gedachtegoed levert Tony Judt een warme ondersteuning voor de gehavende linkse politieke partijen. Ze hoeven niet meteen sterke staaltjes te leveren of daverende successen. Die zijn voor hen in de nabije toekomst wellicht niet weggelegd. De realisatie van hun ambities zal nooit ideaal zijn, er zullen altijd onvolkomenheden aan kleven, want politiek is een zaak van mensen.
    Maar als het algemeen welzijn ons doel is, dan is er onder de mogelijkheden waaruit wij vandaag kunnen kiezen niets beters voorhanden, besluit Judt. Dit zal heel zeker het geval zijn voor zijn thuisbasis, de Angelsaksische landen. In het politiek rijker geschakeerde landschap op het Europese vasteland hebben de kiezers meer opties.

    Dit toegankelijk geschreven boek biedt een scherpe, maar ook hoopgevende analyse van de actuele sociaal-politieke situatie. Het is tevens een krachtig pleidooi voor een  bedachtzame omgang met onze politieke en sociale verworvenheden en ons niet te laten verleiden tot wilde maatschappelijke experimenten.

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geluk is een keuze
    Klik op de afbeelding om de link te volgen van der WERF, M., Geluk is een keuze. Verlicht je leven door loslaten. Uitg. Boekenbent, 2008, 297 pp. – ISBN 978 90 857 0246 7

    Geluk is geheel afhankelijk van onszelf

    Met deze uitspraak van Aristoteles zet Mariska van der Werf meteen de toon. Geluk hebben is immers niet hetzelfde als gelukkig zijn. Geluk is geen toeval of iets wat je overkomt. Het is niet afhankelijk van mensen of omstandigheden. Je hebt je geluk zelf in handen, geluk is een keuze.

    Waarom lukt het je dan niet om gelukkig te worden, terwijl je toch echt wel je best doet? Te hoge verwachtingen, angst voor herhaling van het verleden of negatieve overtuigingen beletten je om dat doel te bereiken. Om gelukkiger te worden moet je die blokkades loslaten. Dat klinkt eenvoudig maar is het helemaal niet. Die blokkades zijn een deel van je leven geworden en je hebt je eraan gehecht. Door ze los te laten bevrijd je je echter uit een zelfopgelegde gevangenis. Loslaten verlicht je leven en maakt je vrij om de regie over je eigen leven in handen te nemen.

    In het eerste deel van haar boek legt Mariska van der Werf uit wat ze onder duurzaam geluk verstaat en hoe je dat kunt bereiken. Er zijn verschillende soorten blokkades of weerstanden die ons beletten dit te realiseren. Die mogen dan wel lastig zijn, als je ze als een uitdaging beschouwt heb je ze al gedeeltelijk overwonnen.

    Voor wie het moeilijk vindt om die blokkades bij zichzelf te herkennen en om ze beter los te kunnen laten, ontwikkelde ze de VITAL-methode. VITAL is een letterwoord dat staat voor Voelen, Inventariseren, Typeren, Accepteren en Loslaten. Deze stappen worden uitvoerig belicht in het tweede deel van het boek.

    Vervolgens stelt ze een aantal waardevolle methodes en technieken voor die je kunnen helpen om de stappen in de VITAL-methode te zetten. Je leert er onder andere ademhalingstechnieken, hoe je kunt visualiseren, hoe je anders kunt kijken naar wat je overkomt en hoe rituelen en symbolen je helpen je leven zin te geven.

    De apotheose van het boek wordt gevormd door veertien wegwijzers voor een gelukkiger leven die de auteur zelf met succes volgt. Het zijn stuk voor stuk waardevolle tips en raadgevingen om je leven en je geluk in eigen handen te nemen.

    Over gelukkig zijn kun je praten en schrijven, om het te worden moet je iets dóen. Dit boek is dan ook een werkboek en dus vooral praktisch op te vatten. Het bevat een schat aan beproefde technieken, geplukt uit de weelderige tuin van methodes waarmee je meer zelfkennis verwerft en effectiever leert omgaan met mensen en gebeurtenissen in je leven. De auteur haalde de mosterd onder andere bij Neurolinguïstisch Programmeren, de Rationeel-Emotieve Therapie, de communicatieleer, hypnotherapie en relaxatietherapie.

    Een beetje scepticus gaat echter steigeren wanneer deze werkelijk goede adviezen onderbouwd worden met pseudowetenschappelijke en esoterische verklaringen en begrippen zoals de wetten van het universum, chakra’s, meridianen, aura’s en karma. Deze begrippen worden bovendien oppervlakkig uitgelegd. Op zich zou dat niet zo erg zijn, als de auteur niet geregeld ook gevaarlijke uitspraken deed. Lichamelijke klachten laat je beter door een deugdelijke arts onderzoeken voor je je gaat afvragen welke psychologische betekenis erachter zou kunnen zitten. Galstenen hebben niets te maken met opgekropte woede. Ziekten moet je níet omarmen en niet alles wat je overkomt is goed voor je.

    Is dit een goed zelfhulpboek? Onderzoek wijst uit dat niet de schrijver maar de lezer bepaalt of de verschafte adviezen behulpzaam zijn. In dit boek wordt je in ieder geval een ruime verscheidenheid aan technieken aangeboden. Sommige sluiten beter aan bij je eigen voorkeur dan andere. Mariska van der Werf laat je geheel vrij om de hulpmiddelen aan te wenden waarbij je je goed voelt.
    Wie zich niet kan vinden in pseudowetenschap en esoterie vindt er ook nuttige raad of kan voor zelfhulp elders terecht.

    Tussen die vele keuzemogelijkheden dreig je als lezer gemakkelijk het noorden kwijt te geraken. Een meer overzichtelijkere indeling en gevarieerde bladspiegel waren een grote hulp geweest. De vele verwijzingen naar andere hoofdstukken voor een betere uitleg van een of andere techniek zijn bovendien behoorlijk onhandig.
    Ondanks het aangename lettertype ergerde ik mij geregeld aan slordigheden in taal en vormgeving. De bladspiegel is erg monotoon.
    Sommige belangrijke begrippen worden niet of onvoldoende uitgelegd, bijvoorbeeld ankeren.

    Bij de degelijke adviezen mis ik tenslotte een weg naar geluk, die zijn deugdelijkheid overvloedig heeft bewezen. Je inzetten voor voor een doel buiten jezelf, hetzij voor anderen hetzij om iets te verwezenlijken, is volgens recent onderzoek een van de meest effectieve manieren om een gelukkig leven te leiden.


    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Achter gesloten deuren
    Klik op de afbeelding om de link te volgen REES, L., Achter gesloten deuren. De geheime afspraken tussen Stalin, de nazi’s en het Westen. (Vert. World War II: Behind Closed Doors) A’dam, Uitg. Ambo/Manteau, 2008, 427 pp. – ISBN 978 90 223 2292 5

    Met de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 eindigde de Tweede Wereldoorlog. Zo luidt de officiële versie. Het einde van de oorlog betekende echter niet de bevrijding van alle landen die hadden geleden onder de bezetting door de nazi’s. In de zomer van 1945 wisselden de bevolkingen van Polen, de Baltische staten en een aantal andere Oost-Europese landen eenvoudig de ene tiran in voor de andere. Voor miljoenen mensen eindigde de Tweede Wereldoorlog pas twintig jaar geleden met de val van het communisme.

    Anders dan wij leerden, werd het lot van de Oost-Europese volken echter al tijdens de oorlog beslecht. In dit omvangrijke boek vraagt de Britse historicus Laurence Rees zich af hoe dit onrecht mogelijk is geweest. Is het niet paradoxaal dat Groot-Brittannië, dat Duitsland de oorlog verklaarde na de inval in Polen, het lot van dit land zonder tegenstand van betekenis overliet aan de willekeur van de Sovjet-Unie? Welk aandeel had het Westen in de verdeling van Europa naar invloedssferen? Churchill en Roosevelt waren immers door de wol geverfde politici en wisten vanaf het begin zeer goed wat voor soort regime het stalinisme was. Wat was hun rol in het verloop van de gebeurtenissen tijdens en na de Tweede wereldoorlog?

    Het verhaal van Rees start bij het Molotov-Ribbentroppact op 24 augustus 1939 tussen Duitsland en de Sovjet-Unie. Uit platte pragmatische overwegingen sloten toen twee aartsvijanden, die elkaar grondig haatten, een voor de buitenwereld onbegrijpelijk pact. In ruil voor de toezegging elkaar met rust te laten verdeelden Duitsland en de Sovjet-Unie de heerschappij over Europa. Maar zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten. Beide partijen hielden zich niet aan hun belofte en de Sovjet-Unie belandde in het kamp van de geallieerden.

    De deelname van de Sovjet-Unie aan de oorlog bracht echter morele en politieke complicaties met zich mee. Die konden de Westerse geallieerden zich in hun strijd tegen Hitler evenwel niet veroorloven. Er stonden immers enorme geopolitieke belangen op het spel. Churchill en Roosevelt wisten zeer goed met welk soort regime ze te maken hadden. Maar ze wilden de oorlog winnen op een manier die henzelf en hun eigen landen zo weinig mogelijk zou kosten. Ze voelden zich dus genoodzaakt om achter de schermen enorme politieke concessies te doen.

    De spilfiguur in het boek van Rees is Jozef Stalin. Zijn verstandhouding met Churchill en Roosevelt slingerde tijdens de Tweede Wereldoorlog heen en weer op de maat van zijn kille berekeningen. De persoonlijkheden van de leiders drukten een zware stempel op het verloop van de acties en contacten. Churchill en Roosevelt hadden enorme ego’s en waren ieder op hun eigen manier overtuigd dat ze Stalin wel in de hand konden houden. Ze negeerden echter al te vaak de mening en raad van hun functionarissen, die een veel betere kijk hadden op de persoon en de bedoelingen van de realistische Stalin.

    Bijzonder interessant zijn de nabeschouwingen. Daarin vraagt Rees zich af of er alternatieven waren voor de Westerse geallieerde leiders. Hadden ze de Sovjetheerschappij over Oost-Europa kunnen voorkomen, en daarmee de wrede onderdrukking van miljoenen mensen?
    Met de kennis die we nu hebben over de afloop van de oorlog zijn veel toenmalige gebeurtenissen en situaties onaanvaardbaar. Maar binnen de krappe speelruimte waarover ze beschikten hadden ze zich in ieder geval rechtlijniger en eerlijker moeten opstellen, oordeelt Rees.

    De Tweede wereldoorlog werd ons altijd voorgesteld als een ‘morele’ oorlog, een moderne kruistocht tegen het kwaad. Maar uit alle gegevens waarover we nu beschikken moeten we besluiten dat deze oorlog overwegend werd gevoerd op basis van keiharde pragmatische overwegingen. De ontluisterende waarheid is dat de Tweede Wereldoorlog een conventioneel machtsconflict was over traditioneel, ouderwets eigenbelang. Morele principes of ideologie waren daarbij van ondergeschikt belang. De ene oorlog is natuurlijk de andere niet, maar dit lijkt mij voor nagenoeg alle oorlogen het geval.

    Voor zijn onderzoek reisde Rees door de voormalige Sovjet-Unie en de door haar overheerste landen van Oost-Europa. Hij raadpleegde de documenten die pas na de perestrojka in Rusland openbaar gemaakt werden en spoorde mensen op die deze moeilijke jaren hadden overleefd. Zo is zijn boek niet alleen een weergave van de mentaliteit en overtuigingen van de politieke elite, maar laat het ook de schrijnende menselijke gevolgen zien van de beslissingen die Stalin en de westerse geallieerden achter gesloten deuren namen.

    Dit indrukwekkende werk spoort ons aan om alle oorlogsretoriek, van eender welke politicus, zeer kritisch te blijven onthalen. Het boek leest als een roman en is ook voor een leek in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog perfect te volgen.


    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een kind heeft vele moeders
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BLAFFER HRDY, S., Een kind heeft vele moeders. Hoe de evolutie ons sociaal gemaakt heeft. (Vert. Mothers and Others. The Evolutionary Origins of Mutual Understanding) A’dam, Nw. A’dam, 2009, 448 pp. – ISBN 978 90 468 0656 2

    Iedereen steekt wel eens een helpende hand toe: een vriend helpen verhuizen, de brievenbus leegmaken voor de buren die met vakantie zijn, op andermans kinderen passen, iemand een lift geven of een financiële gift doen voor het goede doel. Op hun internetblog maken mensen onbekenden geheel belangeloos en met plezier deelgenoot van de foto’s en verhalen over hun reizen en avonturen. En het aantal gebruikers van sociale netwerksites als Twitter en Facebook loopt in de honderden miljoenen.

    Mensen willen maar wat graag begrijpen, begrepen worden en samenwerken. Van kleins af trekken ze zich het lot van anderen aan en zijn ze ongevraagd bereid anderen te helpen en met hen te delen, zelfs als het om vreemden gaat. Nog voor ze kunnen praten en zonder speciale training ontwikkelen kinderen een speciale gevoeligheid voor wie wel en niet hulpvaardig is.

    Geen diersoort deelt zo welwillend, werkt zo graag samen en betoont spontane hulpvaardigheid als de mens. De grote mensapen, de gorilla, chimpansee of bonobo, met wie wij ongeveer 98 procent van onze genen delen, kunnen ook wel de ingesteldheid van soortgenoten inschatten en samenwerken. Maar we zien hen dit bijna uitsluitend in competitieve situaties of conflicten doen. Samenwerken op zich roept bij hen maar weinig belangstelling op. Alleen mensen zijn edelmoedig en spontaan bereid om een handje te helpen.

    Wat is er dan in de loop van de evolutie bij onze voorouders veranderd? Waardoor nam hun belangstelling voor de intenties van anderen toe, ontwikkelden ze de behoefte gevoelens, gedachten en geestgesteldheid met anderen te delen en gingen ze graag samenwerken? De gangbare verklaringen schrijven deze ontwikkelingen toe aan een volumineus stel hersenen, hoogontwikkelde cognitieve vaardigheden en taalvaardigheid. Volgens Blaffer Hrdy moet de volgorde omgekeerd worden. Sociaalvoelendheid is niet het gevolg van grotere hersenen, maar gaat eraan vooraf.

    In dit boek werkt ze de hypothese uit dat vroegmensachtige baby’s werden geboren in een wereld waar, door gewijzigde omstandigheden, andere verzorgers dan hun moeder van vitaal belang waren. Hulpouders waren essentieel voor het overleven van de kleintjes van die vroege mensachtigen. In een wereld van schaarste bleven de baby’s overleven, die de bedoelingen van anderen beter konden inschatten en konden onthouden wie hulpvaardig was. Deze eigenschappen gaven ze op hun beurt aan hun nakomelingen door. Deze coöperatieve broedzorg bood ruimte voor de evolutie van mensapen die langer kind waren en meer inlevingsvermogen bezaten. Deze kenmerken maakten op hun beurt de evolutie van anatomisch moderne en hersenrijke mensen mogelijk. Een veranderend opvoedingsmilieu heeft dus de selectiedruk op kinderen met meer sociale vaardigheden verhoogd.

    Systematisch en zorgvuldig exploreert Blaffer Hrdy de verschillende vragen die deze hypothese oproept en formuleert antwoorden die haar kunnen ontkrachten of bevestigen. Welke reeks van gebeurtenissen kon ertoe leiden dat mensapen, die voorheen nooit gezamenlijk voor hun jongen hadden gezorgd en ze van voedsel hadden voorzien, coöperatieve broedzorg ontwikkelden? In wat voor soort milieu konden de basisaspecten van medeleven en goedgeefsheid ontstaan en door selectie bevorderd worden omdat individuen er baat bij hadden?

    De gedragsbiologie en de primatologie verschaffen ons meer gegevens over het soort milieu waarin dieren met coöperatieve broedzorg meer overlevingskansen hebben. Gezamenlijke zorg door ouders en hulpouders vinden we al bij allesbehalve hersenrijke apensoorten. De ecologische en sociale omstandigheden waarin deze diersoorten leven, doen denken aan de uitdagingen waarvoor ook de pleistocene mensachtigen stonden. Coöperatieve broedzorg heeft de vroege mensachtigen waarschijnlijk in staat gesteld om zich in verschillende soorten habitats overeind te houden.

    Primaten zijn trouwens zeer geschikte diersoorten om aan coöperatieve broedzorg te doen. Ze zijn zeer gevoelig voor de signalen van baby’s. En eenmaal leden van een populatie de evolutionaire neiging ontwikkeld hebben om op signalen van baby’s te reageren door voor ze te zorgen, roepen ook kleintjes die geen naaste verwanten zijn een zorgreactie op. Mensen bezitten deze gevoeligheid in zeer hoge mate. Je merkt het aan onze uitzonderlijke reactie op alles wat maar enigszins babyachtige trekken heeft, met inbegrip van snoezige huisdieren en tekenfilmfiguurtjes.

    Antropologische observaties bij de nog bestaande jager-verzamelaarsgemeenschappen onderstrepen het belang van coöperatieve broedzorg voor het overleven van de menselijke soort. Traditionele Afrikaanse samenlevingen van de moderne Homo Sapiens vormen het meest realistische model voor een voorstelling van de uitdagingen waarvoor onze pleistocene voorouders stonden. Overal ter wereld waar de traditionele manier van leven nog bestaat, dat wil zeggen waar moeders nog niet in netjes gescheiden gezinnen leven en zich nog geen zorgen maken dat hun baby’s besmet worden, is gezamenlijke zorg de regel. De verwantschapssystemen van die gemeenschappen kunnen begrepen worden als een culturele blauwdruk voor coöperatieve broedzorg.

    De bijdrage van hulpouders was dus essentieel voor het overleven van kinderen. Zonder hen was er nooit een menselijke soort geweest, zegt Blaffer Hrdy. Omdat moeders hun kinderen alleen uit handen geven als ze erop kunnen rekenen dat ze die gemakkelijk en ongeschonden terug zullen krijgen konden de vroege mensachtigen waarschijnlijk rekenen op hulp van moederskant: de eigen moeder, tantes of zusters. Zij ondersteunt deze veronderstelling door een interessante vergelijking tussen de overlevingskansen van kinderen van wie de moeder bijgestaan wordt door de eigen moeder dan wel door haar schoonmoeder. Het belang van altruïstische vrouwen na de overgang en de geruststellende zorg van grootmoeders kan volgens Blaffer Hrdy niet genoeg benadrukt worden. Op de vaders konden menselijke moeders niet echt rekenen. Ook nu nog zijn de zorgreacties van menselijke vaders te onbetrouwbaar en onvoorspelbaar.

    Ook de keerzijde van coöperatieve broedzorg toont aan dat ze eigen is aan de menselijke soort. Menselijke moeders mogen dan niet bezitterig zijn zoals mensapenmoeders, ze zijn wel nonchalanter. Mensapenmoeders verwaarlozen hun kleintjes nooit en alleen mensapenmannen doen aan kindermoord. Mensenmoeders daarentegen doen hun baby’s opzettelijk kwaad of laten ze in de steek als ze niet op hulp kunnen rekenen, er geen hulp voorhanden is, of als de kleine niet voldoet.

    Als coöperatieve broedzorg de voorwaarde was voor het ontstaan en de evolutie van de onvergelijkbare menselijke sociabiliteit, wat zal er gebeuren in een wereld waarin gedeelde kinderzorg niet meer vanzelfsprekend is? Deze situatie is niet nieuw maar al duizenden jaren aan de orde. Het verband tussen hechtingsstoornissen en opvoedingspatronen is intussen overtuigend aangetoond. Opvoedingsomstandigheden die in de moderne wereld leiden tot ernstige hechtingsstoornissen waren vroeger onverenigbaar met overleven. Blaffer Hrdy vindt het daarom niet ondenkbaar dat de mensensoort zoals we die nu kennen over 20.000 jaar niet meer zal bestaan.

    Blaffer Hrdy betoogde reeds vroeger dat de menselijke soort nooit had kunnen ontstaan als mensachtige moeders niet hadden kunnen rekenen op significante bijstand van hulpouders bij het verzorgen en voeden van hun uiterst dure, traag opgroeiende jongen. In dit boek toont ze overtuigend aan dat het overschakelen naar coöperatieve broedzorg wellicht de cruciale factor was die een bepaalde groep mensapen op de menselijke weg zette. Niet het cognitieve maar ons affectieve evolutionaire verleden vormt aldus het fundament voor alle ‘hogere’ menselijke functies en uitingen. De visie van Blaffer Hrdy benadrukt bovendien de onmisbare rol van de cultuur in de vorm van kinderzorg in de evolutie van een soort.

    Van dit boek heb ik echt genoten. Blaffer Hrdy pakt haar vraagstelling wetenschappelijk en grondig aan. Haar hypothese wordt zorgvuldig uitgewerkt en getoetst. Ze ontkracht verschillende gangbare mythen over het ontstaan en de evolutie van de mens, onder andere de mythe van het kerngezin en de jachthypothese. Ze heeft buitengewoon veel gegevens verzameld over alle aspecten van zorg bij mensen, mens- en andere apen. In een maatschappij waar voor goede gedeelde kinderzorg, en zorg in het algemeen, vooral op de kosten wordt gelet, geven de inzichten van Sarah Blaffer Hrdy stof tot nadenken.

    Het werk is inzichtelijk en vlot leesbaar geschreven.
    Een absolute aanrader.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stil de tijd
    Klik op de afbeelding om de link te volgen HERMSEN, J.J., Stil de tijd. Pleidooi voor een langzame toekomst. A’dam/A’pen, Uitg. De Arbeiderspers, 2010 (9e dr.), 272 pp. – ISBN 978 90 295 7139 5

     Opzij, opzij, opzij, maak plaats, maak plaats, maak plaats, wij hebben ongelofelijke haast


    Sedert Herman van Veen zijn hit scoorde is ons leven alleen maar hektischer geworden. Onze agenda staat meer dan vol, we haasten ons van de ene afspraak naar de andere en hebben het gevoel dat de tijd ons voortdurend inhaalt. Zappen, internetten, mailen, chatten, twitteren, onze concentratie wordt steeds weer onderbroken. Druk bezig zijn, een volle agenda hebben en veel gebeld worden is synoniem geworden voor een succesvol bestaan. Elk jaar zijn we meer tijd kwijt aan werk en verplichtingen en houden we minder tijd over voor vriendschap en sociale contacten. Steeds meer mensen klagen erover dat ze niet eens meer aan ontspanning toe komen. We ervaren de tijd niet alleen als iets dat steeds sneller lijkt te gaan, maar ook als iets waarvan we steeds minder lijken te hebben. De tijd als schaarstegoed kijkt ons vijandig aan.

    Van jaar tot jaar neemt in de geïndustrialiseerde samenlevingen overal ter wereld de tijdsdruk toe. Sinds de invoering van de Internationale Greenwich Tijd aan het einde van de negentiende eeuw zijn wij steeds meer naar de klok gaan leven. Werken, eten, slapen en ontspanning worden door wekkers en uurwerken gestructureerd. Als klokken niet gelijk lopen weten we niet meer hoe laat het is. En zonder dat we daar inspraak in hebben wordt ons leven twee keer per jaar met een uur verlengd of verkort.

    Wij lijken niet goed meer te beseffen dat die kloktijd, die onze levens toch tamelijk dwingend reguleert, ooit slechts een praktische afspraak is geweest. In die kunstmatige, meetbare tijd verliezen we echter voeling met de werkelijke tijd. Die tijd stroomt als een zandloper, als een klok zonder wijzers, kalm en onverstoorbaar onder de klokken door. Dit is onze persoonlijke, innerlijke tijd. Ze is meer dan de optelsom van momenten en niet in eenheden als minuten en uren uit te drukken. De persoonlijke tijd wordt ervaren en niet gemeten.

    Stilstaan bij de tijd en tijdservaring kan onze gevoeligheid voor de “ware tijd” vergroten, zegt de Nederlandse filosofe Joke Hermsen. Zo kunnen we het evenwicht herstellen tussen de uiterlijke, meetbare tijd en de tijd die van onszelf is. Bij tijd en wijle uitrusten kan helpen om onszelf niet zonder meer over te leveren aan de eisen die de economische tijd aan ons stelt.

    Deze bundel essays over de innerlijke tijd wil een filosofische onderbouw bieden voor onthaasting. Dit werk is, zoals ze zelf zegt, geen dichtgetimmerd academisch boek over de tijd, maar een bonte verzameling van inkijkjes, ervaringen en perspectieven op de tijd. Daarvoor heeft ze haar oor te luisteren gelegd bij denkers, schrijvers, musici en kunstenaars die de tijd als ervaring in hun werk hebben proberen te vatten.

    De lezer krijgt een keur van mijmeringen en beschouwingen over de tijd in filosofie, literatuur, beeldende kunst, muziek, het verleden en de toekomst. Ik maakte kennis met de tijd als duur. Ik herinnerde mij de waarde van verveling en het niets doen voor de creativiteit. Ik leerde over het spelen met de tijd in kunst en literatuur door middel van flashbacks, tijdsverdichting en -versnelling, over de waarde van herinnering, over muziek als tijdskunst bij uitstek, en nog veel meer.

    Bedachtzaam en zorgvuldig ontrafelt Joke Hermsen de verschillende dimensies van de tijd. Haar boeiende essays zijn zeer vlot geschreven. Dit boek is een rustpunt en nodigt uit tot reflectie en bezinning. Het smaakt voortreffelijk als je de tijd neemt om het met mondjesmaat te proeven.

    © Minervaria

    Over de auteur: Joke Hermsen  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geopolitiek van emoties
    Klik op de afbeelding om de link te volgen MOISI, D., Geopolitiek van emoties. Hoe culturen van angst, vernedering en hoop de wereld veranderen. (Vert. The Geopolitics of Emotion)A’dam, Uitg. Nw Amsterdam, 2009, 256 pp. – ISBN 978 90 486 0576 3

    De geopolitiek buigt zich over het verband tussen de geografische ligging en gesteldheid van een natie en haar binnenlandse en buitenlandse politiek. Voor de bodemgesteldheid, het klimaat, de grondstoffen en bereikbaarheid lijkt dat vrij vanzelfsprekend. Een eilandnatie gedraagt zich bijvoorbeeld anders dan een continentale natie. Landen die rijk zijn aan grondstoffen huldigen vaak een andere politiek dan landen die het vooral moeten hebben van arbeid.

    De politiek van een land wordt niet alleen beïnvloed door objectieve geografische factoren, maar ook door de overheersende collectieve sentimenten bij de bevolking. Aanslagen, terrorisme en wreedheden, maar ook grandeur, pracht en praal, in de wereldpolitiek zien we ze allemaal voorbij komen. Als je de geschiedenis en de wereld waarin we leven echt wilt begrijpen moet je oog hebben voor de cruciale invloed van emoties, zegt Dominique Moïsi. Vooral bij conflicten merken we dat emoties een veel grotere rol spelen op het politieke toneel dan wij denken.

    Emoties weerspiegelen immers hoe een gemeenschap naar zichzelf en de toekomst kijkt. Vooral deze sentimenten die het vertrouwen van mensen in hun politieke leiders en hun toekomst weerspiegelen zijn belangrijk voor de binnenlandse politiek en de relaties tussen culturen en staten. Als de mensen vertrouwen hebben in zichzelf en de toekomst, dan voelen ze zich hoopvol gestemd. Wie achteruitgang of een minder rooskleurige toekomst verwacht wordt beheerst door angst. En mensen die zich niet gerespecteerd weten en het gevoel hebben voorbijgelopen te worden, voelen zich vernederd.

    Op de emotionele wereldkaart vinden we de hoop vooral in Azië, de angst in Europa en Noord-Amerika en de vernedering in de Arabisch-islamitische wereld.
    Het onsamenhangende Azië heeft zich binnen het tijdsbestek van ruim een halve eeuw ontwikkeld van een continent van oorlog tot een continent van hoop. Voor grote aantallen Aziaten zijn op economisch en sociaal gebied ongekende kansen en mogelijkheden in zicht gekomen. In het vooruitzicht van gestaag toenemende welvaart hebben ze er het volste vertrouwen in dat ze de levensstijl van het Westen zullen kunnen evenaren. Moïsi ziet voor de Aziatische landen, de opkomende machten China en India op kop, echter ook immense uitdagingen. Willen ze de hoop levend houden, dan zal China politieke hervormingen moeten toelaten terwijl India de schrijnende maatschappelijke ongelijkheid zal moeten aanpakken. Japan heeft deze inhaalslag al veel langer gemaakt en deelt de sentimenten van Europa en Noord-Amerika.

    Deze continenten zetten voor het eerst in twee eeuwen niet langer de toon. Het Westen ziet de toekomst zorgelijk tegemoet, geconfronteerd met de opkomst van Azië als economische en politieke macht en de dreiging van gekwetste naties en volkeren in het Midden-Oosten. Amerika en Europa worstelen elk op eigen manier met angst. Die groeiende angst zet het democratische ideaal onder druk en verdeelt het Westen. Toch is er hoop indien Amerika minder bereid is om politieagent te spelen in de wereld en Europa zich sterker opstelt, aldus Moïsi. In dit verband formuleert hij interessante argumenten voor de toelating van Turkije tot de Europese Unie.

    Het kruitvat van de wereld situeert zich - het is het intrappen van een open deur - in het Midden-Oosten. De Arabisch-islamitische wereld wordt beheerst door een gevoel van politieke en culturele vernedering en wrok. Dat wortelt in de val van het Ottomaanse Rijk en de nasleep ervan en in de stichting van de staat Israël dat een systematisch vernederingsbeleid voert. Frustratie over het globaliseringsproces heeft die sentimenten nog versterkt. De cultuur van de vernedering doet in alle geledingen van de islamitische samenleving haar invloed gelden. Veel mensen hebben alle hoop laten varen dat er in deze wereld nog vooruitgang mogelijk is en verliezen zichzelf in religie en mythevorming. Ze idealiseren het verleden, wentelen zich in slachtofferschap, ontkennen de ware oorzaken van de problemen en staan zo zelf een betere toekomst in de weg. Volgens Moïsi bestaat de grote uitdaging voor de rest van de wereld erin de Arabische wereld aan te moedigen en te steunen om geleidelijk zijn starheid en verdedigende houding te verzachten.

    Maar kan dat gerealiseerd worden? Kan de wereld waarin wij leven de angst en vernedering overstijgen en hoop doen opflakkeren? Welke politieke strategieën zijn nodig om de cultuur van hoop te versterken? Bestaat er een recept voor de wereld?
    Het is belangrijk dat volken, landen en leiders zich niet vastklampen aan de status quo en verandering aanvaarden, zegt Moïsi. Voor ieder continent houdt dit andere uitdagingen in. Maar voor iedereen geldt dat hoop berust op verdraagzaamheid. Een van de wegen daartoe is een beter inzicht in de culturele en historische verschillen tussen en overeenkomsten met de Ander.

    Natuurlijk is de geschetste emotionele wereldkaart veel genuanceerder. Er zijn grote onderlinge verschillen tussen de landen in eenzelfde deel van de wereld. Rusland, Iran, Israël, Afrika en Latijns-Amerika ontsnappen bovendien aan een emotionele indeling, maar zullen wel een grote rol spelen in de internationale uitdagingen van de komende eeuw. Ze worden door Moïsi in een afzonderlijk hoofdstuk bondig toegelicht.

    Dit boek bestaat uit een grondiger en vollediger uitwerking van een aantal essays die de auteur in de loop van twee jaar heeft gepubliceerd. Het is geschreven in dezelfde geest van denkers die zich niet willen overgeven aan doemdenken en zich blijven inzetten voor een betere wereld voor iedereen. Evenals Susan Neiman houdt Dominique Moïsi een pleidooi voor hoop en idealisme. Het is zeer boeiende lectuur en ik heb het in één adem uit gelezen. Dat de tekst eenvoudig is en derhalve vlot leesbaar heeft daar zeker toe bijgedragen.

    © Minervaria

    Over de auteur:
    Dominique Moïsi behoort tot 's werelds meest vooraanstaande geopolitieke denkers. Hij is als hoogleraar verbonden aan Harvard University en een van de oprichters van het IFRI, het Franse Instituut voor Internationale Betrekkingen.  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De vijand voor de poort
    Klik op de afbeelding om de link te volgen WHEATCROFT, A., De vijand voor de poort. (Vert. The Enemy at the Gate: Habsburgs, Ottomans and the Battle for Europe) A’dam, Uitg. Atlas, 2010, 408 pp.

    In de omgeving van het
    huidige station te Wenen strekte zich in juli 1683  een reusachtig Ottomaans legerkamp uit. Anderhalve eeuw daarvoor hadden de Turken al eens vergeefs geprobeerd om de stad in te nemen. In de hoofdstad van de Habsburgers voelde men zich dus betrekkelijk veilig. Maar toen men lucht kreeg van de opmars van de Ottomanen werden de verouderde verdedigingswerken van de stad in allerijl aangepakt.

    Gedurende meer dan 50 dagen werd verwoed slag geleverd om het bezit van de stad. Wenen veranderde in een hellepoel waar onafgebroken werd gevochten en waar ontelbare soldaten aan beide zijden op gruwelijke wijze gewond werden of aan hun einde kwamen. Het behoud van elke meter stadsmuur moest zwaar bevochten worden tegen een enorme overmacht van Turken. Pas op 12 september was een inderhaast bijeen geroepen geallieerde legermacht in staat om het beleg te breken en Wenen te ontzetten.

    Na de overwinning bij Wenen sloegen de Europese vorsten de handen in elkaar om Europa te bevrijden van de islam en volledig christelijk te maken. In de daaropvolgende eeuw werd in Zuidoost-Europa stad na stad, vesting voor vesting moeizaam op de Ottomanen heroverd. Pas in 1791 kwam er een definitief einde aan de Turkse oorlogen. De Ottomanen hadden de Slag om Europa verloren. Met uitzondering van een klein gebied boven Istanbul aan de Zwarte Zee en een paar eilanden in de Middellandse Zee was het Ottomaanse Rijk al zijn gebieden in Europa kwijt. Aan de Turkse dreiging was een einde gekomen. Maar de angst voor het islamitische gevaar uit het Oosten bleef zeer lang hangen.

    De angst van Europa voor de Turken was begrijpelijk. De Ottomanen behoorden tot de nomadische Turkse stammen die al in de zesde eeuw vanuit de steppen van Centraal-Azië de Perzische beschaving waren binnen gedrongen. Ze veroverden het Byzantijnse Rijk en na de val van Constantinopel in 1453 beschouwde de Ottomaanse sultan zich als de wettige opvolger van de Romeinse keizer. In het Middellandse Zeegebied waren de Turken in langdurige oorlogen verwikkeld. Ze nestelden zich tenslotte in het verdeelde Zuidoosten van Europa. Daar botsten ze op hun rivaal, de keizer van Heilige Roomse Rijk.

    De Ottomanen vormden voor heel Europa een ernstige bedreiging als militaire macht, politieke kracht en als aanhangers van een rivaliserende godsdienst. Er was in de hele Westerse wereld geen staat die zo machtig was, zo'n ingewikkelde bureaucratische structuur had en die bovendien geregeerd werd door meedogenloze en eigengereide autocraten. Vanuit de Balkan terroriseerden ze de Europese gebieden met roof- en plundertochten.

    In de strijd tegen de Turken kampte Europa met een ernstige handicap. Het was intern verdeeld en verscheurd door onderlinge rivaliteiten. Daardoor hadden de Oostenrijkse Habsburgers niet alleen te stellen met de Ottomanen aan hun oostelijke grenzen, maar moesten ze ook bedacht zijn op vijandelijke acties van Frankrijk in het Westen van hun rijk. Dat aarzelde overigens niet om relaties aan te knopen met de Turken als dit hen goed uitkwam.

    De Oostenrijkse troepen waren bovendien geen partij voor de goed georganiseerde Turkse legers. De soldaten waren in meerderheid burgers en boerenknapen die hun plicht vervulden: het beschermen van hun huizen en land. De Oostenrijkers hadden geen grote militaire traditie. Ze moesten het opnemen tegen een militaire staat met een uitstekend getraind professioneel leger, dat angstaanjagende strijdtechnieken hanteerde die sterk verschilden van de Westerse. Het Ottomaanse leger reageerde sneller, was wendbaarder en maakte meer doden dan zijn Europese vijanden. Het was een uiterst gevaarlijke, veelzijdige en schier onoverwinnelijke vijand.

    Dank zij de boekdrukkunst verspreidden zich over heel Europa bloemrijke verhalen over de wreedheden, bloedbaden en barbaarse praktijken die de Turken begingen. Ze berustten zeker op waarheid, maar geheel volgens het gebruik werden ze ook behoorlijk bijgewerkt en aangedikt. Daardoor werd de Turk, en meteen de islam, een metafoor voor gruwel, tirannie en onderdrukking. In vrijwel elke West-Europese cultuurgemeenschap was een angstwekkend en negatief beeld van de Turken gemeengoed. Zelfs mensen die het verst verwijderd waren van het Turkse gevaar voelden zich erdoor bedreigd.

    Na de herovering van Hongarije brak een bloeiperiode aan voor de Habsburgers en werden ze voor de Ottomanen een evenwaardige macht. Later gingen ze ook samenwerkingsverbanden aan. Het beeld over de Turken veranderde. Van gruwel werden de Ottomanen tot een historisch en cultureel fenomeen dat bestudering en begrip verdiende. In 1856 werd zelfs erkend dat het Ottomaanse Rijk tot het Europese statenstelsel behoorde. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren de vroegere aartsvijanden bondgenoten, en daarna bleven de commerciële banden zich uitbreiden.

    Turkije en Europa staan al meer dan twee eeuwen niet meer op voet van oorlog met elkaar. Maar de oude collectieve angst wordt nu voor politieke doeleinden weer opgerakeld en aangewakkerd. De Turk, en bij uitbreiding de moslim, wordt weer als een ongenadige agressor voorgesteld die het christelijke Europa onder de voet dreigt te lopen. Zo wordt de mogelijke toetreding van Turkije tot de Europese Unie door vooraanstaande personen voorgesteld als een nieuwe fase in een oude oorlog. Deze eenzijdige beeldvorming wil de historicus Andrew Wheatcroft met zijn boek nuanceren.

    Daar is hij naar mijn mening slechts gedeeltelijk in geslaagd. Wheatcroft is goed vertrouwd met dit hoofdstuk uit de Europese geschiedenis. Gedurende twintig jaar heeft hij onderzoek gedaan naar de achtergronden en het verloop van de expansiedrang van de Ottomaanse sultans en het Europese weerwerk. Met behulp van een indrukwekkende hoeveelheid oorspronkelijke bronnen reconstrueert hij de laatste periode van de Turkse oorlogen. Het zwaartepunt van zijn boek vormt het huiveringwekkende beleg van Wenen. Met spanning las ik zijn filmisch verslag van de strategie, de troepenbewegingen en het verloop van de gevechten in de verschillende stadia van de Turkse oorlogen.

    Op de intrigerende vragen in het voorwoord gaat hij echter verder niet meer in. Het hoofdthema van zijn boek, zo stelt hij, is angst. Die angst maakt hij wel begrijpelijk, maar hoe ze in het collectieve geheugen opgeslagen werd en tot stereotypen en vervormde geschiedschrijving leidde komt amper aan de orde. Als tegenwicht voor de eenzijdige negatieve beeldvorming over de Turken had hij meer aandacht mogen besteden aan de evenwaardige wreedheden van de Europese strijdkrachten en aan de lange periode van vreedzame co-existentie vanaf het einde van de 18e eeuw.

    Als voorbereiding voor een culturele reis naar de Balkan, Hongarije, Roemenië of Bulgarije kan ik dit vlot leesbare boek echter warm aanbevelen.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ondergang van het oude Europa
    Klik op de afbeelding om de link te volgen CARTER, M., De ondergang van het oude Europa. Drie dynastieën, één familie en de opmaat tot de Eerste Wereldoorlog. (Vert. The Three Emperors) A’dam, Uitg. Balans, 2010, 584 pp. – ISBN 978 90 5018 8401

    Op 28 juni 1914 werd de Oostenrijkse troonopvolger in Sarajevo neergeschoten. Niemand verwachtte toen dat deze schietpartij zou uitmonden in een verwoestende wereldoorlog die aan miljoenen mensen het leven heeft gekost. Maar de tijd was rijp voor een oorlog. Tussen de Europese grootmachten leefden al ettelijke decennia sluimerende conflicten over gebiedsuitbreiding en heerschappij. De politieke verhoudingen bevonden zich in een impasse. Ieder land had zich ingegraven in een groeiend wantrouwen en de spanning liep steeds verder op. In Oostenrijk en Duitsland stonden militaire en politieke elites te popelen om de strijd aan te gaan. Ze werden gesteund door achterhaalde ideeën over aristocratische suprematie en door sociaaldarwinistische opvattingen, die strijd als een fundamenteel levensprincipe vooropstelden.

    De eerste wereldoorlog bracht een radicale ommekeer in de Europese staatkundige inrichting en de onderlinge verhoudingen. Een van de meest opvallende veranderingen was de ondergang van drie belangrijke dynastieën. Het hele bouwwerk van Europese monarchieën lag onherstelbaar aan gruzelementen. Wellicht niet toevallig was de enige die de oorlog overleefde deze van Groot-Brittannië. Daar had de monarchie al sinds de 17e eeuw haar politieke invloed moeten afstaan aan regering en parlement. De keizerrijken Duitsland, Oostenrijk en Rusland werden republieken. Democratie, zelfbeschikking en medezeggenschap hadden het gewonnen van autocratie. Europa was niet meer onderworpen aan de hiërarchieën en grillen van koningen en koningshuizen.

    Het verhaal van de ondergang van deze dynastieën is dus een goed gekozen insteek voor een studie van de periode voor de eerste wereldoorlog. Aan de hand van de levens van de Duitse keizer Wilhelm, de Russische tsaar Nicolaas en de Engelse koning George beschrijft de historica Miranda Carter hoe Europa evolueerde van autocratie naar democratie en zelfbeschikking.

    Als nazaten van Koningin Victoria behoorden deze vorsten tot een grote, maar disfunctionele familie. Ze werden geboren in een wereld waarin de erfelijke monarchie een vast gegeven was. Ze leefden in de hopeloos achterhaalde opvatting dat een sterke solidariteit tussen vorstenhuizen de beste manier was om een hechte band tussen landen te behouden. Onderlinge huwelijken en het internationale karakter van koninklijke families waren een garantie voor vrede en goede internationale betrekkingen.

    Alle Europese hoven deden wanhopige pogingen om de nieuwe volksbewegingen voor zeggenschap en gelijkwaardigheid buiten de deur te houden. Ze bleven geloven in de aangeboren superioriteit van vorsten en hun goddelijke roeping, en verwierpen halsstarrig alle democratische en republikeinse principes. Hun trouw aan het verleden verplichtte hen om hoge muren van etiquette te bouwen om de wereld buiten te sluiten. Ze ontleenden hun identiteit aan beleefdheidsvormen, kleding en hiërarchie. Om zich te kunnen onderscheiden van het gewone volk verloren ze zich in eindeloze kleingeestige en willekeurige regeltjes. Alleen het Engelse koningshuis hield er enigszins realistischer opvattingen op na. Het is wellicht niet toevallig dat het als enige de oorlog overleefde.

    Miranda Carter volgt de drie koninklijke hoogheden in hun jeugd, opvoeding en opleiding. Ze groeiden eenzaam op zonder het verruimende en corrigerende gezelschap van leeftijdsgenoten en kregen een heel beperkte opleiding. Ze leerden niet veel meer dan hun eigen wil opzij te zetten, niet verder te kijken dan hun eigen omstandigheden, niet nieuwsgierig te zijn en niet teveel vragen te stellen. Als volwassene waren ze slecht voorbereid om met de moderne wereld om te gaan. Ze bewogen zich in een narcistische en hypocriete glamourwereld, geobsedeerd door protocol en etiquette. In de decennia voor de oorlog deden zich voor hun ogen belangrijke politieke gebeurtenissen voor die zij door hun beperkte conservatieve wereldbeeld verkeerd interpreteerden. Op basis hiervan namen ze vaak cruciale beslissingen die hen of hun entourage in de problemen brachten.

    We lezen hoe de labiele, zelfingenomen, patserige Duitse keizer en de arrogante en wereldvreemde tsaar Nicolaas door hun betweterigheid hun land naar de ondergang dreven. Dit resulteerde in de vernietiging van hun familierelaties, hun troonsafstand, verbanning en dood. De verlegen George had het geluk langer dan zijn neven zonder politieke verantwoordelijkheid te kunnen leven, maar hij moest wel mee beslissen over hun lot.

    Dit boek biedt een boeiende inkijk in een vergeten wereld die nog niet zo ver achter ons ligt. De lezer wordt ondergedompeld in de oorlogszuchtige sfeer van het fin de siècle. Carter belicht de politieke opvattingen en roerselen in de laatste decennia van de 19e eeuw uitgebreid en gedetailleerd. Voor de moderne Europeaan is het bijna niet meer voor te stellen dat vorsten en hun families zoveel in de politieke pap te brokken hadden, en dit niet eens zo lang geleden. Deze monarchen vonden het bijvoorbeeld heel vanzelfsprekend hun persoonlijke ambities naar hegemonie en macht te realiseren door gebiedsuitbreiding of het ruilen van koloniën zoals fiches in een gezelschapsspel.

    Wat anders wellicht een droog relaas vol politieke feitjes was geweest werd een vlot leesbaar geheel door de levendige beschrijving van de leefstijl en de eigenaardigheden van royalty’s. Dit omvangrijke werk over een minder bekende periode in de Europese geschiedenis laat zich bijna lezen als een roman.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het einde van de psychotherapie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    VERHAEGHE, P., Het einde van de psychotherapie. A’dam, De Bezige Bij, 2009, 253 pp. – ISBN 978 90 234 4202 82

    De klassieke psychotherapie ligt op apegapen, stelt Paul Verhaeghe, klinisch psycholoog en psychoanalyticus. In de afgelopen decennia is de kijk op psychische problemen en psychiatrische aandoeningen drastisch veranderd. De opvatting dat psychische problemen een betekenisvolle reactie zijn op opvoeding en sociale omstandigheden heeft plaats gemaakt voor een streng biomedisch denkkader waarin alle menselijke problemen een neurologisch-genetische verklaring heten te hebben. De klassieke neurosen zijn stoornissen of disorders geworden waar mensen niets aan kunnen doen en waarvoor ze niet verantwoordelijk zijn. En psychotherapie die een eigen inzet vraagt is vervangen door gemakkelijke pillen.

    Je zou deze evolutie kunnen toejuichen als een vooruitgang in de kennis en aanpak van psychische problemen, ware het niet dat zich in onze welzijnsmaatschappij steeds meer mensen met een psychische stoornis aandienen. Om de haverklap worden trouwens nieuwe stoornissen ‘gevonden’ waarvoor dan weer telkens nieuwe behandelingen met medicijnen worden uitgedokterd en gepropageerd. Steeds meer mensen, ook insiders, zijn de overtuiging toegedaan dat psychotherapie niet werkt.

    Bovendien veranderde het cliëntenbestand van de gemiddelde psychotherapeut aanzienlijk. De mensen die leden onder psychische problemen die hun levenskwaliteit ernstig aantastten hebben plaats gemaakt voor mensen die op zoek zijn naar zichzelf. Ze lijden onder het onvermogen om te leven met onzekerheid en onvolledigheid en verwachten van de therapeut een antwoord op de vraag welke keuzes te maken. Het menselijke tekort als normale levensproblematiek wordt stilaan een ziekte of stoornis. De vraag die psychotherapeuten tegenwoordig het vaakst te horen krijgen luidt: "Wat moet ik met mijn leven?"

    Hoe heeft het zover kunnen komen? Paul Verhaeghe maakt een analyse van een combinatie van maatschappelijke ontwikkelingen waarvoor de psychotherapie de zwarte piet toegespeeld krijgt. Hij toont aan hoe een uit de hand gelopen meritocratie de traditionele groepen heeft weggevaagd en individuen verweesd en geïsoleerd heeft achtergelaten met een algemeen gebrek aan zinverlening. Dezelfde sociaaleconomische ontwikkelingen die mensen uit hun groep of hun context lichten, isoleren ook hun problemen. Als koren op de molen van de rechtse analyse komt het probleem helemaal op rekening van het individu: eigen schuld dikke bult.

    In dezelfde periode hebben de mens- en sociale wetenschappen, op zoek naar meer wetenschappelijke status en in de illusie van iedere generatie dat men (bijna) het eindpunt van kennis en kunde heeft bereikt, zich in de armen van de biomedische wetenschappen geworpen. De specifieke oorzaak van psychische problemen en stoornissen is immers relatief onduidelijk. Dan is zelfs een schijn van objectiviteit zeer aantrekkelijk. Men gaat genoegen nemen met een gefragmenteerde, puur gedragsmatige omschrijving, zoals de opeenvolgende versies van de DSM laten zien. Verhaeghe legt haarscherp bloot hoe misleidend deze benadering is en hoe ze mensen met problemen door etikettering een geruststellende identiteit verschaft met inbegrip van de bijhorende medicatie.

    In deze evolutie gaat de psychotherapie echter zelf ook niet vrijuit. Al te lang huldigde men de eenzijdige veronderstelling dat alle psychische problemen te verklaren waren door een foute opvoeding en maatschappelijke omstandigheden. Als gevolg daarvan ging men er vanuit dat psychotherapie alleenzaligmakend was, voor alles hielp en zelfs de maatschappij kon veranderen. Het gevolg was een ongecontroleerde wildgroei van uiteenlopende scholen en zelfverklaarde therapeuten die de geloofwaardigheid van de discipline ernstig aantastten.
    De overschatting van de mogelijkheden van de psychotherapie is haar slecht bekomen. De hooggespannen verwachtingen werden niet ingelost en onderschatting was het gevolg. Psychotherapie werd de kop van jut voor de mislukkingen in de geestelijke gezondheidszorg.

    Is daarmee een einde gekomen aan de psychotherapie, waarvan de basis in het begin van de vorige eeuw door de psychoanalyse werd gelegd? Moet wie zich brandt nu maar op de blaren zitten? Verhaeghe meent van niet. Nieuwe problemen vragen een andere aanpak en andere oplossingen. De nieuwe therapeut zal zijn vertrouwde arsenaal aan methodes moeten loslaten en zich afstemmen op de nieuwe patiënt of cliënt. Die is minder geneigd tot introspectie en wil zonder veel inspanning van zijn probleem verlost worden. De nieuwe therapeut zal dan ook veel meer dan vroeger energie moeten besteden aan het uitbouwen van een therapeutische relatie en mensen leren reflecteren.

    Wie met psychotherapie bezig is ziet natuurlijk vooral de sombere kanten van het bestaan. Paul Verhaeghe maakt een scherpe analyse van de pijnpunten van onze moderne maatschappij. Het einde van de psychotherapie is dan ook geen vrolijk boek. Het balanceert geregeld op het randje van doemdenken.
    Toch erkent hij ook de verdienste van de recente evoluties in de geestelijke gezondheidszorg. Zoals Eline Saks getuigt heeft medicatie veel mensen met psychiatrische problemen geholpen het aanmodderen te ontstijgen en een rijk leven te leiden. We mogen het kind echter niet met het badwater weggooien. Verhaeghe pleit daarom voor een genuanceerde visie op geestelijke gezondheid. Psychische problemen zijn geen geïsoleerde problemen van een individu en diens onmiddellijke omgeving maar evenmin een zuiver effect van externe invloeden waarvan iemand het slachtoffer is.

    Verhaeghe goochelt natuurlijk met de visie en begrippen uit de psychoanalyse. Alhoewel enigszins vertrouwd met dit begrippenkader had ik het toch knap lastig met zijn relatief ondoorzichtige en abstracte taal. In het eerste stroeve hoofdstuk wordt de lezer meteen voor de leeuwen gegooid. Wie deze hindernis heeft genomen wordt echter beloond met een doordringende kritische kijk van een insider op de huidige stand van zaken in de geestelijke gezondheidszorg en de psychiatrie.

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gek, slecht en droevig
    Klik op de afbeelding om de link te volgen APPIGNANESI, L., Gek, slecht en droevig. Een geschiedenis van vrouwen en psychiatrie van 1800 tot heden. (Vert. Mad, Bad and Sad) A’dam, De Bezige Bij, 2009, 576 pp. – ISBN 978 90 234 4059 8

    Over anorexia en boulimia, meervoudige persoonlijkheden, posttraumatische stressstoornis en borderline had men voor 1950 nog niet gehoord. Niemand lijdt nog aan monomanie, neurasthenie, hysterie, melancholie, of dementia praecox. Het aantal psychische stoornissen lijkt in de loop der eeuwen bovendien alleen maar toegenomen en ze worden steeds complexer. Komen die ‘oude’ stoornissen niet meer voor, heeft men alleen andere namen geplakt op hetzelfde of is er iets anders aan de hand?

    Er is waarschijnlijk geen medische discipline waar de meningen over oorzaken en aard van ziekte zo sterk meedeinen met de tijdsgeest als de psychiatrie. Niet alleen de opvattingen en denkbeelden over geestelijke gezondheid en ziekte zijn kind van hun tijd. Ook de uitingen en symptomen van krankzinnigheid zijn onderhevig aan culturele modes en maatschappelijke ontwikkelingen. De ziektebeelden zelf weerspiegelen het onbehagen van hun tijd. En heel speciaal vrouwen fungeren als de graadmeters van sociale problemen.

    In dit boek reconstrueert Lisa Appignanesi de veranderingen in de opvattingen over afwijkend gedrag en waanzin in de afgelopen 2 eeuwen. Vanaf het einde van de achttiende eeuw werden mensen met afwijkend gedrag en opvattingen niet meer verdacht van hekserij of bezetenheid. Onder invloed van de Verlichtingsideeën kreeg het gebied van de geestesstoornissen de aandacht van de medische professie. Psychisch onevenwichtige mensen werden patiënten die begrip en behandeling nodig hadden.

    In de daarop volgende eeuwen heeft de psychiatrie zich tot een volwaardige medische discipline ontwikkeld. Er werden uitvoerige individuele ziektegeschiedenissen opgesteld. Die vormden de basis voor steeds weer nieuwe en meer verfijnde verklaringsmodellen en behandelingsmethodes. Hete baden voor zwakke zenuwen legden het af tegen hypnose en later psychoanalyse voor de bezwarende omstandigheden in het verleden van de patiënt. Die werden dan weer gevolgd door cognitieve gesprekstherapie en door medicatie als behandeling van neurologische disfuncties. Er werden en worden zeer uiteenlopende diagnoses gesteld en behandelingen uitgevoerd, maar in feite tast men nog steeds in het duister over de oorzaken van psychische stoornissen.

    In meerdere opzichten hadden vrouwen een beslissende invloed op de ontwikkeling van de psychiatrie. De moderne psychiatrie heeft zich grotendeels ontwikkeld op basis van de behandeling van vrouwen. Dit hoeft niet te verbazen want hormonale schommelingen en bepaalde gebeurtenissen in een vrouwenleven, zoals zwangerschap, de geboorte van kinderen en de menopauze, maken hen vatbaarder voor een stoornis zowel van lichaam als van geest.

    Maar er is meer. Iedere maatschappij hanteert vrij strikte normen voor wat normaal en abnormaal gedrag is. Vrouwen in het bijzonder werden tot ver in de twintigste eeuw gedwongen in een keurslijf van verwachtingen en vooroordelen. Ze konden vaak alleen aan de opgelegde dienstbaarheid ontsnappen door te ‘kiezen’ voor een chronische ziekte als een manier van leven. Openlijk rebellerende vrouwen werden bovendien gemakkelijk met een of andere stoornis bedacht.

    De professionalisering had immers nadelen: de arts meende het in zijn eentje beter te weten. Mensen werden soms onterecht als zenuwziek of krankzinnig beschouwd en vrouwen waren daar het eerste slachtoffer van. In een tijd waarin artsen een codeboek hanteerden met strenge repressieve regels voor vrouwen kwamen vele jonge vrouwen in het ziekenhuis of het gesticht terecht. Als ze niet in de pas liepen werden ze opgesloten. De geschiedenis van Martha Hurwitz illustreert het droevige lot van vrouwen die vegeteerden in gestichten, ten prooi aan medische hardnekkigheid.

    Het is maar de vraag of vrouwen nu minder dwang ervaren om zich te conformeren aan maatschappelijke beeldvorming. Ook in onze tijd vormen ze het leeuwendeel van de consumenten van psychische hulpverlening. Twee van de drie cliënten die gebruik maken van gespreksbehandelingen zijn vrouwen, en hetzelfde geldt voor het gebruik van slaap- en kalmeermiddelen en antidepressiva. Het aantal meisjes en vrouwen met eetstoornissen groeit onrustwekkend en steeds meer mensen, vooral vrouwen, gaan gebukt onder posttraumatische stressstoornissen.

    Vrouwelijke thema’s bepaalden ook lange tijd de veronderstelde oorzaken van geestesziekte. Onder invloed van de psychoanalyse vormden seksualiteit en de moeder-kindrelatie lang de belangrijkste verklaringsmodellen voor zowel een normale als een afwijkende psychische ontwikkeling. Daarbij is het eigenlijk een beschamende vaststelling dat deze evolutie in belangrijke mate op rekening van vrouwen in het beroep te schrijven is.

    Vrouwen figureerden in de geschiedenis van de psychiatrie immers niet alleen als patiënt. Al heel vroeg waren ze actief in de theorievorming over psychische stoornissen en in de behandeling van mensen met psychische problemen. Alhoewel vrouwen als Anna Freud en Melanie Klein zich distantieerden van de eng-seksuele denkbeelden van hun mannelijke collega-psychoanalisten, introduceerden zij de ontspoorde moeder-kindrelatie als verklaring voor psychische stoornissen. Zo zadelden zij talloze vrouwen op met het beeld van het moederschap als biologische bestemming van de vrouw en met een onterecht schuldcomplex over het nastreven van persoonlijke ontwikkeling en aspiraties en over de problemen van hun kinderen. Vooral in de Verenigde Staten heeft dit verklaringsmodel onrechtstreeks bijgedragen tot de huidige angstcultuur waarin de gruwelijk verwende “zijne majesteit het kind” de scepter zwaait en zijn ouders tot knikkende slaven bombardeert.

    De groei en bloei van de psychiatrie heeft niet kunnen beletten dat het aantal geestelijke problemen en stoornissen in onze tijd exponentieel is toegenomen. In een individualistische samenleving worden van sociale problemen al te gemakkelijk individuele problemen gemaakt. De epidemie van nieuwe ziektebeelden en stoornissen als aandachtstekort en anorexia bijvoorbeeld kan in verband gebracht worden met het overaanbod aan informatie en het heersende schoonheidsideaal.

    Deze magistrale en ongemeen rijke cultuurgeschiedenis van de psychiatrie is gebouwd rond twee lijnen. In de eerste laat Lisa Appignanesi een keur van grote en minder grote namen uit de psychiatrie uitgebreid de revue passeren. Van Philippe Pinel, die als eerste de krankzinnigen van hun ketenen bevrijdde, over Sigmund Freud en zijn talloze volgelingen in de psychoanalyse tot de antipsychiatrie van Laing, ze komen allen aan de orde. De andere lijn wordt gevormd door beroemde casussen van vrouwelijke psychiatrische patiënten die een belangrijke bijdrage leverden aan een beter begrip van geestelijke stoornissen in hun eigen tijd. Haar verhaal is daarmee zowel diepgaand als zeer ruim uitgewerkt.

    Deze benadering heeft enkele nadelen. Door de vele details komt de evolutie van de veranderende inzichten niet altijd goed uit de verf. Zonder basiskennis over de psychiatrie en over de verschillende ‘scholen’ is het betoog waarschijnlijk nog moeilijker te volgen. De vrouwen in de casussen behoorden bovendien in hoofdzaak tot de elite of de jetset van hun tijd. We krijgen dus vooral het verhaal van een weliswaar invloedrijke minderheid die zich een vooruitstrevende behandeling kon permitteren. Het lot van de mensen uit de lagere klassen wordt nauwelijks belicht, evenmin als de vaak deplorabele toestanden in de toenmalige gekkenhuizen. Dit vind ik jammer.

    De bloemrijke literaire taal is aangenaam om te lezen, maar de lange en complexe zinnen, hoewel passend bij de behandelde tijdsperiodes, maken het begrijpen er niet eenvoudiger op. Het derde deel over de moderne psychiatrische ontwikkelingen is voor de doorsnee lezer dan ook veel inzichtelijker.
    Niettemin is het een meesterwerk in meerdere opzichten!

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom hij? Waarom zij?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen FISHER, H., Waarom hij? Waarom zij? Begrijp je persoonlijkheidstype en vind de juiste partner. (Vert. Why Him? Why Her?) A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 2009, 287 pp. – ISBN 978 90 254 2455 8

    Waarom word je verliefd op deze persoon en niet op een andere?
    Gedegen onderzoek wijst uit dat mensen meestal verliefd worden op personen met dezelfde etnische en sociaaleconomische achtergrond, vergelijkbare intelligentie en opleidingsniveau, met gelijksoortige waarden en normen en met eenzelfde gevoel voor humor. Ook toeval en de relatiepatronen uit onze jeugdjaren spelen mee.

    Maar dit is slechts een deel van het verhaal. De evolutie kon het immers niet aan toevallige omstandigheden of menselijke willekeur overlaten met wie we ons willen voortplanten. De aantrekkingskracht tussen mensen moet zeker wortelen in de biologie, stelt de bekende liefdesantropologe Helen Fisher. We kiezen onze partner en vrienden in overeenstemming met ons genetisch bepaald temperament.

    Als we meer zicht willen krijgen op de aantrekkingskracht tussen mensen moeten we eerst op zoek naar de biologische factoren die iemands persoonlijkheid grondig bepalen.
    Welke persoonlijkheden trekken elkaar aan en passen bij elkaar? En welke achterliggende biologische mechanismen sturen onze romantische keuzes?

    Die zijn te vinden in de verhouding en wisselwerking tussen de verschillende neurotransmitters in de hersenen. Deze chemische stoffen vormen de basis voor vier fundamenteel verschillende gedrags- en denkwijzen of persoonlijkheidstypen. In vier hoofdstukken maken we kennis met deze typen en hun voornaamste kenmerken: Verkenner, Bouwer, Regelaar en Onderhandelaar. Ieder van ons is een uniek mengsel van deze vier persoonlijkheidstypen. Met behulp van een vragenlijst kan je zelf uitvissen hoe dat voor jou zit.

    Wij zijn het uithangbord van onze genetische aard, met specifieke kwaliteiten en behoeften. De vraag bij een potentiële partner is dus: kan deze persoon je bieden wat jij nodig hebt? Volgens de theorie van de sociale uitwisseling voelen wij ons aangetrokken tot personen die in onze behoeften kunnen voorzien in ruil voor de kwaliteiten die zij zelf kunnen bieden. Sommige van die behoeften willen we wel opgeven, maar andere moeten absoluut vervuld worden. Daarom zijn er meerdere werkende combinaties mogelijk, maar sommige werken beter dan andere. Botsende eigenschappen brengen meer conflictstof mee maar betekenen niet meteen dat de relatie tot mislukken gedoemd is. In dat geval kunnen de tips van Fisher voor ieder persoonlijkheidstype wellicht een handje helpen.

    Liefde kan duurzaam zijn, besluit Helen Fisher, maar je moet de goede partner kiezen. In samenwerking met een relatiebureau heeft zij onderzocht tot welk persoonlijkheidstype mensen zich bij voorkeur aangetrokken voelen. Bepaalde combinaties van persoonlijkheidstypen werken beter dan andere. Dat blijkt in overeenstemming met het plan van de natuur, zegt ze. Over dat plan zelf blijft ze echter erg vaag. Dit zal niet echt verbazen, want als wetenschapper weet ze wel beter. De natuur heeft immers geen plan.

    Om een vlot leesbaar boek voor het grote publiek te kunnen presenteren heeft Fisher een paar minder gelukkige compromissen gesloten. Alhoewel er heel zeker een verband is tussen de verhouding van verschillende specifieke chemische stoffen in de hersenen en bepaalde gedragsneigingen, is het maar de vraag of dit zo ondubbelzinnig rechtlijnig is als zij het voorstelt. Wetenschappelijk onderzoek naar deze verbanden bij dieren zijn immers niet zonder meer naar mensen te extrapoleren. De duurzaamheid en bevrediging van liefdesrelaties is bij mensen immers nog van meer afhankelijk dan van passende of botsende persoonlijkheidstypen.

    Verder vertrekt Fisher teveel van een Westers idee en ideaal over liefde en partnerschap. Verliefdheid en liefde zijn twee verschillende zaken. Je kan verliefd worden op iemand die ongeschikt is voor een langdurig partnerschap, en je kan houden van iemand op wie je nooit echt verliefd was. Overigens is, behalve in het Westen, in vrijwel geen enkele cultuur verliefdheid een basis voor huwelijk of partnerschap. We kunnen het ons bijna niet voorstellen, maar veel van die verbintenissen werken. Het zou interessant zijn na te gaan in hoeverre dit te maken heeft met combinaties van persoonlijkheidstypen zoals Helen Fisher ze omschrijft.


    Dit boek is zeker niet het beste dat uit de pen van Helen Fisher is gevloeid. Alhoewel ze een interessante invalshoek hanteert en een steekhoudende theorie ontwikkelt, heeft de uitwerking ervan me toch een beetje teleurgesteld. Ik had een diepgaander antwoord op de titelvragen verwacht en geregeld kreeg ik de indruk met een klassieke typologie vandoen te hebben.
    Haar persoonlijkheidstypes zijn echter niet seksegebonden en daardoor overstijgt haar verhaal ruimschoots het niveau van de Mars-en-Venusliteratuur. Wie een partnerrelatie heeft of had zal er zeker heel wat herkenbaars vinden, en voor ‘aspiranten’ valt er veel uit op te steken. Bovendien laat de onderhoudend geschreven tekst zich prettig lezen.

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De eeuw van Azië
    Klik op de afbeelding om de link te volgen MAHBUBANI, K, De eeuw van Azië. Een onafwendbare machtsverschuiving. (Vert. The new Asian hemisphere. The irresistible shift of global power to the East) A’dam, Uit. Nw. A’dam, 2008, 336 pp. – ISBN 978 90 468 0475 9


    In de wereld van vandaag speelt zich waarschijnlijk geen grotere verandering af dan de economische en politieke opkomst van de Aziatische landen. Honderden miljoenen mensen zullen worden gered uit de klauwen van de armoede en de wereld zal vreedzamer en stabieler worden. Dit proces zal helaas niet zonder slag of stoot gaan. De renaissance van Azië zal immers het einde betekenen van de werelddominantie van het Westen.

    Kishore Mahbubani was gedurende 10 jaar vertegenwoordiger voor Singapore in de Verenigde Naties. Hij verheldert waarom Azië sinds kort een steeds grotere rol speelt op het wereldtoneel en welke de consequenties zullen zijn voor het Westen en voor de wereld in zijn geheel. Niemand kan de toekomst exact voorspellen maar bepaalde trends tekenen zich toch duidelijk af.

    De meest opvallende is de mars naar de moderniteit. Die wordt de belangrijkste trektocht in de geschiedenis van de mensheid. Op enthousiaste, soms ontroerende wijze beschrijft Kishore Mahbubani wat moderniteit voor de Aziaten betekent: bijvoorbeeld een toilet. Een comfortabeler bestaan helpt mensen de armoede te ontstijgen, draagt bij tot hun persoonlijke ontwikkeling en verheffing, en stimuleert de maatschappelijke vooruitgang in het bijzonder van onderwijs en gezondheidszorg. De moderniteit maakt van mensen geschoolde en mondige burgers. Daarom zal deze evolutie goed zijn voor de wereld als geheel en staat een lange periode van vrede in het vooruitzicht.

    De moderniteit wortelt in de 7 pijlers van het moderne westerse denken. Hier geeft een buitenstaander een heel interessante kijk op een manier van denken die voor een westerling vanzelfsprekend is. De Aziatische landen hebben deze westerse wijsheid pas zo laat ontdekt omdat zij van oudsher een hiërarchisch en feodaal wereldbeeld hebben. Ze koesteren over het algemeen de diepgewortelde overtuiging dat alle vooruitgang in de maatschappij te danken is aan welwillende en wijze bestuurders. Hier herkende ik parallellen met de verklaring van Landes voor de kloof tussen rijke en arme landen.

    Maar dit wereldbeeld is in ras tempo aan het veranderen. De moderniteit heeft de Aziatische geest bevrijd. Het Westen is erin geslaagd om de wereld in de meest ruime zin te democratiseren. Het aantal mensen dat de democratische waarden en ideeën heeft aangenomen was nog nooit zo groot, en dit niet alleen in Azië. De Aziaten zijn meer zelfbewust geworden en realiseren zich dat ze macht hebben als burgers en hun lot in eigen handen kunnen nemen. Naarmate de democratisering steeds krachtiger wordt zullen ze echter meer gaan nadenken over de ondemocratische wereld waarin ze leven.

    De Westerse wereld, vooral de Verenigde Staten maar ook de Europese gemeenschap, is niet onverdeeld gelukkig met deze evolutie. Het Westen heeft daarbij op het eerste zicht immers niet veel te winnen, maar krijgt een aantal wezenlijke verliezen te verwerken. Het gaat hier niet om een absoluut maar een relatief verlies. Het Westen zal er niet minder welvarend op worden, maar zal wel aan macht en superioriteit inboeten. Het zal afstand moeten doen van het idee dat de westerse belangen, normen en waarden universeel zijn. En daartoe zijn de Westerse machten niet zonder meer bereid.

    Want de waarden en normen die het westen richtinggevend vindt past het zelf niet toe op wereldvlak. Trefzeker legt Mahbubani de vinger op de spanning tussen de hoogstaande westerse waarden en normen en de manier waarop die door de Westerse landen zelf met voeten worden getreden om de eigen politieke en economische belangen te vrijwaren. De westerse landen, hoewel slechts een fractie van de wereldbevolking, houden toch in alle wereldorganisaties de touwtjes in handen en dringen de andere landen een beleid op dat in tegenspraak is met wat ze voor zichzelf voorstaan.

    Voor de meeste mensen op de wereld fungeert het westen echter niet meer als maatstaf en referentiepunt voor hun eigen mening en oordelen. De ontwestersing zal op termijn leiden tot het verdwijnen van steeds meer Westerse invloed in Azië. Dit is reeds het geval in de Chinese, islamitische en Indische samenlevingen. Vooral in de islamitische samenlevingen groeit het anti-amerikanisme zienderogen.

    De Westerse landen mogen dan wel een competent binnenlands beleid voeren, op wereldvlak bakken ze er maar weinig van. Ongenadig legt Mahbubani de onvergeeflijke dwaasheden van de westerse machten bloot met betrekking tot internationale handel, het klimaatbeleid en de economie, de kernbewapening en de houding van de VS tegenover Iran. Hij hekelt ook de Westerse politiek die een scherp onderscheid maakt tussen vrije en onvrije samenlevingen. Vrijheid is betrekkelijk want er bestaan verschillende lagen van vrijheid.

    In hun internationale betrekkingen gaan de Aziatische landen veel minder ideologisch dan wel pragmatisch te werk. Daardoor slagen ze erin om onderlinge spanningen af te wenden en redelijk ontspannen onderlinge betrekkingen met andere landen te onderhouden. Mochten de Westerse landen dit ook doen, dan zou het Midden-Oosten niet zo’n kruitvat zijn.

    Opdat de wereldvrede bewaard blijft moeten de principes van goed binnenlands bestuur ook op wereldvlak worden toegepast. Mondiaal leiderschap vereist een mondiale democratie, een mondiaal rechtstelsel dat voor alle landen geldt, mondiale sociale rechtvaardigheid en gelijkwaardige samenwerkingsverbanden op basis van pragmatisme. Dit alles is essentieel voor het bewaren van de wereldvrede. Dit klinkt als het intrappen van een open deur, maar wie gelezen heeft hoeveel daarvoor nog moet veranderen weet dat we nog ver van dat streefdoel staan.

    Het westen is zowel een deel van de oplossing als een deel van het probleem. De wereld gaat een zeer onzekere politieke en economische toekomst tegemoet door de aarzeling van de westerse leiders om te erkennen dat de westerse overheersing van de wereld niet kan blijven duren. Met zijn pragmatische aanpak zal Azië een steeds grotere rol vervullen in de wereldeconomie en –politiek en dat kan ook voor het Westen een zeer goede zaak zijn.

    Kishore Mahbubani is wellicht wat té optimistisch wat de situatie in Azië betreft. Zijn aandacht gaat vooral naar de economische en politieke voortrekkers en reuzen, zoals Japan, China en India, en in mindere mate Zuid-Korea. Het is maar de vraag of die pioniers wel zo vrij zijn van ideologische aspiraties of ernstige interne problemen. In tegenstelling tot het Westen zijn er bovendien in Azië toch nog vrij veel economisch en politiek instabiele landen, waar een democratie nog een verre wensdroom is. Daarom lijkt zijn betoog vaak op een vorm van wishful thinking. Maar zijn kritiek op de dominerende rol van het Westen in de wereldorde is wel heel gefundeerd en zonder meer terecht.

    Het betoog van Mahbubani is zeer degelijk gedocumenteerd en laat zich vlot lezen. Voor wie geïnteresseerd is in wereldpolitiek is dit boek een eye-opener!

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Free to work
    Klik op de afbeelding om de link te volgen DENYS, J., Free to work. Voor een open en moderne arbeidsmarkt. A’pen/A’dam, Houtekiet, 2010, 357 pp. – ISBN 9789089240729

    Free to work

    Hoezo, vrij om te werken?

    Alhoewel werken een essentieel element is van volwassenheid, beschouwen veel mensen het werk als een noodzakelijk kwaad. “Je werkt om te leven. Je leeft niet om te werken”, zo wordt gezegd. Veel mensen beginnen pas te leven als ze de deur van hun kantoor of werkplaats achter zich dicht gedaan hebben en kijken vanaf een bepaalde leeftijd reikhalzend uit naar de dag van hun pensioen.

    Volgens Jan Denys, arbeidssocioloog en arbeidsmarktdeskundige bij Randstad, ligt deze negatieve ingesteldheid aan de basis van de stroeve arbeidsmarkt in België. De wijze waarop hier over arbeid en de arbeidsmarkt wordt gedacht is hopeloos verouderd. Denys vergelijkt onze visie op arbeid met de middeleeuwse visie op mobiliteit. Zich verplaatsen was toen een hele onderneming waaraan de mensen liever niet begonnen. De meeste Belgen willen liefst niet te maken hebben met de arbeidsmarkt. Hun belangrijkste zorg is zo snel mogelijk een vaste job te bemachtigen die hen zo lang mogelijk, als het even kan tot het pensioen, zekerheid biedt.

    Dit denkbeeld is echter hopeloos achterhaald. De moderne economische situatie verandert veel sneller dan een aantal decennia geleden en steeds meer mensen zien zich tijdens hun loopbaan genoodzaakt om een andere baan te zoeken. De grootste zekerheid is vandaag op de arbeidsmarkt te vinden en niet meer in de bedrijven. Van werknemers wordt verwacht dat ze breed inzetbaar zijn en zich vlot kunnen bewegen tussen bedrijven en jobs. Langdurige dienstverbanden zullen niet verdwijnen, maar ze zullen meer gebaseerd zijn op vrije keuze dan op gebrek aan keuze, zo voorspelt Jan Denys.

    Deze veranderingen roepen bij werknemers en werkgevers weinig enthousiaste reacties op. Een meerderheid van werknemers en werkgevers ziet ze nog teveel als bedreiging dan als kans. Toch maakt een moderne arbeidsmarkt zowel nieuwe flexibele vormen van ondernemen mogelijk als inhoudelijk rijkere loopbanen voor werknemers. Op een goed werkende arbeidsmarkt hebben werkzoekenden niet alleen meer kans om een baan te vinden, ze hebben bovendien meer kans op een job die min of meer aansluit bij hun wensen en verwachtingen. Een goed functionerende arbeidsmarkt is niet alleen essentieel voor een dynamische economie, ze heeft ook een ruimer maatschappelijk belang. De sociale welvaartsstaat kan enkel overleven als er meer mensen aan het werk zijn. En omdat werken meer betekent dan het verwerven van een inkomen draagt een vlot werkende arbeidsmarkt bij tot het bruto nationaal geluk.

    Om dat doel te bereiken zijn nog een heel pak innovaties nodig, aldus Jan Denys.
    De Belgische arbeidsmarkt is immers dringend aan modernisering toe. De werkzaamheidsgraad in België is te laag vergeleken met die in de buurlanden en met de Europese doelstellingen. De Belgische arbeidsmarkt speelt te weinig in op de recente ontwikkelingen in de economie en de arbeidswereld. Men focust vooral op de bedreiging en ziet te weinig uitdagingen.

    In zijn gedetailleerde analyse van de Belgische arbeidsmarkt detecteert Jan Denys liefst twaalf pijnpunten die elkaar in combinatie versterken. De sterke punten wegen daar niet tegen op. Daarvoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen, waaronder grote machtsverschillen tussen werkgevers en werknemers en angst voor verandering bij beide partijen. Een economische crisis verzwaart de invloed daarvan alleen maar. Met meer flexibiliteit bij alle betrokken partijen kunnen we echter ook de kansen en uitdagingen van de crisis benutten.

    Hoe ziet Jan Denys een moderne arbeidsmarkt dan? Hij stelt ons gerust. Het is geen strijdperk waar de alleen wet van de sterkste regeert. Op een open en transparante arbeidsmarkt is er nog altijd solidariteit, creëert de overheid nog steeds randvoorwaarden en wordt de sociale bescherming van de werknemer niet afgebouwd. Flexicurity is er het sleutelwoord, een combinatie van flexibiliteit én zekerheid. Denys lanceert liefst zestig voorstellen voor de verschillende aspecten van het werkgelegenheidsbeleid.

    De individuele burger is natuurlijk in de eerste plaats geïnteresseerd wat dit voor hem/haar zal betekenen. In het laatste hoofdstuk maakt Denys de lezer wegwijs in een loopbaan in de moderne arbeidsmarkt. Loopbanen zullen er in de toekomst anders uitzien dan nu. Tussen de beginfase van groei en de eindfase van afbouw zullen werknemers door opleiding hun competenties blijvend bijwerken om gewijzigde taakinhouden aan te kunnen. De meeste mensen zullen nog altijd een groot deel van hun loopbaan bij dezelfde werkgever doorlopen, maar ze zullen met hun verworven competenties meer keuze hebben er te blijven dan wel te veranderen.

    Het betoog van Jan Denys is zeer goed te volgen, want inzichtelijk en duidelijk gestructureerd. Voor mij was het een leerrijke en aangename verdieping in een actueel en nijpend probleem van onze samenleving. Een aantal vragen blijven echter open. In zijn model wordt er van werknemers veel eigen initiatief verwacht. Dit kan niet iedereen zomaar opbrengen. Zoeken naar werk vraagt bovendien veel tijd en energie die mensen soms, zeker in bepaalde fasen van hun leven, alleen kunnen opbrengen wanneer ze even belangrijke levenssferen verwaarlozen. Voor wie de eigen beroepsloopbaan bewust wil sturen vormt dit boek echter een duidelijke meerwaarde.


    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De crisiskaravaan
    Klik op de afbeelding om de link te volgen POLMAN, L., De crisiskaravaan. Achter de schermen van de noodhulpindustrie. A’dam, Uitg. Balans, 2008, 230 pp. – ISBN 978 90 5018 973 6

    In de lagere school spaarden we zilverpapier voor de arme negertjes in Congo. En als we een munt in zijn bakje stopten ging het hoofd van de zwarte man verwoed aan het knikken. Nu gaat er geen week voorbij zonder dat er een zending van een hulporganisatie in de bus zit. Internationale Niet-Gouvernementele Organisaties als het Internationale Rode kruis, Oxfam, Handicap International en Artsen Zonder Grenzen hebben de hulpmarkt overgenomen. Op het ogenblik zijn er wereldwijd meer dan 37.000 geregistreerd.

    Humanitaire organisaties helpen de slachtoffers van natuurrampen en oorlogsgeweld overal ter wereld. In de praktijk gebeurt dit overwegend in de arme delen van de wereld. Rond humanitaire hulp is een ware industrie ontstaan waarin miljarden dollars omgaan. Dat geld is afkomstig van donoren, voor een klein deel van particulieren, voor het grootste deel van de regeringen van overwegend rijke landen. Aldus vertegenwoordigen zij het geweten van de rijke wereld.

    Toch is dat geweten niet zo zuiver als we het wensen. Want veel van de humanitaire hulp gaat naar oorlogsgebieden waar bijstand aan de getroffen burgerbevolking afhangt van de medewerking van oorlogvoerende partijen. In deze omstandigheden is het voor de INGO’s nagenoeg onmogelijk om de basisprincipes van de humanitaire hulpverlening na te leven. Het nobele uitgangspunt dat slachtoffers altijd en overal moeten geholpen worden en slachtofferhulp alle politieke en militaire belangen overstijgt staat onder toenemende druk.

    Bijna alle moderne oorlogen zijn immers burgeroorlogen. Die worden niet uitgevochten op slagvelden door legers van verschillende landen maar door volksmilities, afscheidingsbewegingen, opstandelingen en rebellen in eigen land. Daarbij worden burgers door de strijdende partijen gegijzeld en zijn de humanitaire hulpverleners steeds vaker overgeleverd aan de grillen van de oorlogvoerende partijen.

    Linda Polman brengt verslag uit van de gang van zaken in de humanitaire ruimtes die ze als journaliste bezocht. Het resultaat is een schokkend en onthutsend relaas over de patstelling waarin INGO’s gevangen zitten. Met het helpen van de burgerbevolking verlenen de hulpverleningsorganisaties willens nillens ook hand- en spandiensten aan de krijgsheren en milities. Slachtofferhulp heeft immers niets van doen met oorlogslogica. Daar telt alleen winnen of verliezen.

    Op indringende wijze onthult ze hoe het verlichten van menselijk leed op de meest schaamteloze en brutale wijze uitgebuit en misbruikt wordt door alle oorlogvoerende partijen en politici. Op talloze manieren worden hulpverleners door de verschillende partijen uitgemolken en voor het blok gezet. Strijders en militairen hergroeperen zich in de vluchtelingenkampen, gijzelen burgers als levende schilden en kunnen er zelf herstellen van het strijdgewoel. Legers, rebellen en milities stelen voedselvoorraden uit opslagplaatsen en hulpkonvooien en gebruiken of verkopen ze om hun oorlogskassen te spekken. In veel gevallen kunnen INGO’s hun werk alleen maar doen mits ze toestemming hebben gekocht van de leiders van rebellenorganisaties die de kampen in handen hebben.

    In die schrijnende toestanden gaat de internationale hulpverlening echter ook niet vrijuit. Want als onvoorwaardelijke hulp betekent dat de oorlog verlengd wordt, moeten hulpverleners zich afvragen of men er ongestoord mee kan doorgaan. En dat gebeurt niet of veel te weinig. De hulporganisaties hebben het immers veel te druk met de zorg voor het eigen bestaan. Geen enkele hulporganisatie kan het zich veroorloven te vertrekken uit een humanitaire ruimte. Omdat ze voor hun werking afhankelijk zijn van donoren levert media-aandacht voor rampen meerinkomsten op voor de hulporganisaties. Het is belangrijk om in de kijker te lopen bij iedere grote humanitaire ramp. En dus moeten ze aanwezig blijven op het veld, hoe dit er ook uitziet.

    Internationale hulpverlening is een industrie. De organisaties zijn bedrijven vermomd als moeder Theresa, aldus Linda Polman. Ze noemt het een morele economie, waarin de spelers voortdurend op zoek zijn naar het gat in de markt van de goede werken. Polman beschrijft hoe de strijd om contracten met donoren de INGO’s verdeelt en hen in een concurrentiële strijd drijft. Ze varen mee op de scoringsdrift van de media. Om fondsen te werven moeten ze zichzelf verkopen. Er wordt een tomeloze strijd gevoerd om aandacht en geld. Zonder geweld en verwoesting geen hulp en hoe totaler de verwoesting des te meer hulp. Dus focust men op het leed en worden de aantallen en de ellende van slachtoffers uitvergroot. Ondertussen blijven grote groepen mensen van hulp uitgesloten. Ze leven in landen of streken waarmee donoren geen reclame kunnen maken voor zichzelf of waar ze geen belangen hebben.

    Bovendien zijn niet alle organisaties betrouwbaar. Tussen het koren zit veel kaf. Kleinere, vaak religieus geïnspireerde, organisaties gaan soms volstrekt onbekwaam te werk en maken nog meer brokken dan er al zijn. Linda Polman klaagt ook de schandalige manier aan waarop het hulpgeld soms wordt verkwist aan exorbitante salarissen en het decadente luxeleven van een aantal humanitaire hulpverleners.

    De crisiskaravaan is een hallucinant en stuitend verhaal over nietsontziend geweld, corruptie, uitbuiting en moordende concurrentie. Tijdens het lezen bekroop mij steeds meer een moedeloos gevoel. Gaat het er echt zo aan toe in de hulpverleningsgebieden? Hoe komen we daar ooit nog uit? Hebben mijn bijdragen dan alleen gediend om deze schrijnende wantoestanden in stand te houden?

    En dan komt natuurlijk de vraag: hoe moet het dan wel? Linda Polman bekent dat zij ook geen oplossing kan geven. Het probleem kan alleen door de politiek fundamenteel aangepakt worden. Zolang dat niet gebeurt moeten de verschillende hulporganisaties ophouden met elkaar vliegen af te vangen en meer en beter samenwerken.

    Intussen hoeven wij, de donoren, niet meteen te beslissen onze steun te schrappen. We moeten echter veel kritischer zijn. We kunnen vragen stellen aan de INGO’s die we steunen over hun werking en wat ze met de giften denken te doen. Daarvoor geeft Polman zelf een aantal suggesties. Daar kan aan toegevoegd worden dat we ook druk kunnen uitoefenen op politici om geen steun te verlenen aan regimes die
    hulp misbruiken of de mensenrechten met de voeten treden.

    Omdat de INGO’s het zelf niet doen, wilde Linda Polman de pijnpunten ervan bloot leggen. Daardoor krijgen we misschien een eenzijdig en vertekend beeld van de internationale hulpverlening. Maar zelfs als slechts de helft van het verhaal van Linda Polman klopt, is het alarmerend genoeg om niet zonder meer in volle vertrouwen de zoveelste wervende brief van een hulporganisatie te beantwoorden.
    Dit boek is zonder meer een eye-opener!

    © Minervaria

    Aansluitend: Verloren in wanorde

    Bijlagen:
    PolmanL08.jpg (9.8 KB)   
    PolmanL08.jpg (9.8 KB)   

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zo zit het
    Klik op de afbeelding om de link te volgen STAARINK, H.A.M., Zo zit het! Over zitten, stoelen en rolstoelen. Assen, Van Gorcum, 2007, 212 pp. – ISBN 978 90 232 4341 0

    De afgelopen jaren werd comfortabel zitten steeds minder vanzelfsprekend. Een nieuwe kantoorstoel bleek geen slechte aankoop maar bracht niet het verhoopte soelaas. Dus zocht ik een goed boek over zitten en zithouding. Het werk van Harrie Staarink sprak me meteen aan. Het ontwerpen van een rolstoel was de aanleiding voor een diepgaand onderzoek naar meetbare criteria voor een goede zithouding.

    Doordacht is het boek van Staarink zeker. Zitten en zitgedrag worden op een wetenschappelijke wijze behandeld. Dat levert een technisch en zakelijk werk op, waarop de doorsnee lezer zijn tanden breekt. Een belangrijk deel gaat over het zitten in rolstoelen. Maar om goede rolstoelen te ontwerpen moet je het zitgedrag van mensen in het algemeen begrijpen. Dit pakt Staarink dan ook eerst aan.

    Zitten is blijkbaar geen eenvoudige bezigheid. Wie gaat zitten zoekt een comfortabele houding voor dat moment. Maar na verloop van tijd voldoet die niet meer. Dan wordt een andere houding gezocht. Daarom zitten mensen eigenlijk nooit stil. Dat was een opluchting voor me. Ik bleek niet de enige die dezelfde houding niet lang kan volhouden.

    Staarink vraagt zich vervolgens af welke factoren het comfort van een zithouding bepalen. Het hoeft ons eigenlijk niet te verwonderen dat we uitkomen bij een laag energieverbruik. Aan zitten willen mensen liefst zo weinig mogelijk energie spenderen. Ze zitten liever in een passieve ongemakkelijke houding dan in een actieve houding die het lichaam minder belast. Zo zie je inderdaad mensen hoogst oncomfortabel ‘hangen’ op stoelen en banken die daar helemaal niet op gebouwd zijn. Daarbij zoeken ze vooral stabiliteit. Bepaalde spieren en ligamenten worden daardoor echter overbelast.

    In een zeer technisch hoofdstuk over de verschillende componenten van zitgedrag onderzoekt Staarink wat de meest verantwoorde comfortabele zithouding is. Die blijkt verrassend gelijk te zijn, hoewel er toch heel verschillen zijn tussen mensen. Een zithoek van om en bij 123° blijkt ideaal. Dat klopt met mijn eigen ervaring. De voorgaande inzichten toetst Staarink aan verschillende soorten stoelen en zetels. De kniestoel die ik me dacht aan te schaffen heb ik op basis van zijn bevindingen maar geschrapt.

    Vervolgens verdiept hij zich in de eigenschappen van een goede rolstoel. Het construeren en aanpassen daarvan is verre van eenvoudig. Er moet met heel veel aspecten rekening gehouden worden. Rolstoelgebruikers zijn immers tot zitten veroordeeld, en kunnen niet naar believen van houding veranderen.

    Staarink diept tenslotte vier specifieke zitvraagstukken uit, onder andere de biomechanica van het zitgedrag en de preventie van decubitus. Dit deel is voor een niet-deskundige niet meer interessant en tevens moeilijk te volgen.

    Dit boek is voor het grootste deel een vaktechnisch werk. Het is immers bestemd voor professionele hulpverleners. Ik heb het dan ook selectief gelezen. Gedeelten met veel vaktaal, formules en berekeningen heb ik overgeslagen. De voor leken begrijpelijke onderdelen zijn echter toegankelijk geschreven. De tekst wordt ruim ondersteund door illustraties, waarvan de meeste alleen door professionelen te begrijpen zijn.

    Met het lezen van dit boek zijn mijn zitproblemen natuurlijk niet opgelost. Maar ik kan wel verder met de voorwaarden waaraan een goed zitmeubel dient te voldoen. Ik heb er ook een paar tips opgestoken over de beste zithouding bij het werken aan een computerscherm.
    Het belangrijkste is wel dat ik mij veel bewuster geworden ben van mijn zitgedrag. Van zitten mag je gerust moe worden, aldus Harrie Staarink. Een actieve zithouding kan je het beste afwisselen met een passievere houding en met beweging. De zithouding is minstens even belangrijk als de eigenschappen van de stoel. “Men bedenke dat je op een goede stoel slecht kunt zitten en op een slechte stoel goed.”, aldus Harrie Staarink (p. 60).

    Een beperkte weergave van Zo zit het is gepubliceerd als Google-book.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De prijs van gelijkheid
    Klik op de afbeelding om de link te volgen JACOBS, B., De prijs van gelijkheid. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2008, 251 pp. – ISBN 978 90 351 3321 1

    Dit boek gaat over verschil en gelijkheid in inkomen. De lezer wordt reeds in het voorwoord gewaarschuwd: voor niet-ingewijden in de economie wordt het een stevige kluif. Maar mensen met een redelijke achtergrond in algemene economie zouden het wel moeten kunnen volgen, aldus Bas Jacobs, hoogleraar economie en overheidsfinanciën aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Een uitdaging dus. En het is inderdaad worstelen geworden.

    Niemand betaalt graag belastingen. Daarmee dragen we immers een deel van de beloning voor hard werk, scholing en spaarzaamheid af aan de overheid. We weten dat dit geld gebruikt wordt om de welvaart in een land te spreiden. Daarvan plukken wij zelf de vruchten via collectieve voorzieningen. Maar wie er misschien niet zo hard voor heeft gewerkt heeft er ook profijt van. Nogal wat mensen vinden dan ook dat ze teveel belasting moeten betalen.

    Door belastingen herverdeelt de overheid de totale rijkdom in een land. Zo ontstaat er meer inkomensgelijkheid en groeit er meer maatschappelijke welvaart. Hoe dit herverdelingsbeleid eruit ziet wordt bepaald door de politieke voorkeuren en opvattingen in een land. In het eerste hoofdstuk geeft Bas Jacobs een bondig overzicht van de politieke redenen om naar meer inkomensgelijkheid in een samenleving te streven. Rechtvaardigheidsoverwegingen spelen daarbij de hoofdrol.

    Maar ongeacht de politieke voorkeur krijgt herverdeling als middel om de maatschappelijke welvaart te doen stijgen ook economische ondersteuning. Meer welvaart voor iedereen is om verschillende redenen gunstig voor de markt. In dit boek wordt het herverdelingsvraagstuk vanuit een economisch standpunt behandeld. De econoom bekommert zich niet zozeer om rechtvaardigheid, maar om doelmatigheid en efficiëntie. En dit was wel even wennen.

    Vanuit economisch oogpunt is het streven naar meer gelijkheid immers een kostenpost. Belastingen verstoren de werking van de markt en leiden tot een minder efficiënte marktwerking. Ook al wordt er uiteindelijk maatschappelijke winst geboekt, het realiseren van welvaart, gelijke kansen en positieve vrijheid resulteert ook altijd in een zeker welvaartsverlies. De prijs van gelijkheid is het offer dat de samenleving brengt om een gelijkere verdeling van welvaart te realiseren. Economen zullen dus uitrekenen wat de samenleving daarvoor moet betalen. Ze willen bovendien uitzoeken welke inkomensverdeling de hoogste maatschappelijke welvaart oplevert.

    Dit is ook het opzet van Bas Jacobs. Zijn centrale stelling is dat de prijs van gelijkheid te hoog is. De overheid grijpt op veel manieren in om meer inkomensgelijkheid te bereiken. Door de bril van economen gezien leveren veel van die maatregelen echter geen bijdrage aan meer gelijkheid. Ze zadelen de samenleving daarentegen op met hoge economische kosten. In zijn boek werkt hij deze stellingen grondig uit.

    In een moeilijk en saai hoofdstuk probeert hij ons wegwijs te maken in welvaartseconomie. Hij verheldert haar uitgangspunten en berekent wat het kost om gelijkheid na te streven. Hieruit volgt dat een progressieve inkomstenbelasting het meest doelmatige middel is om welvaart economisch efficiënt te delen.

    Jacobs neemt vervolgens het herverdelingsbeleid van de Nederlandse overheid onder de loep. Hij legt uit waarom subsidiëring van het hoger onderwijs, van huisbezit en van sparen voor het pensioen niet meer gelijkheid bewerken. Dit geldt evenmin voor het minimumloon en de vlaktaks. Op economische gronden vallen het innen van kapitaal- en vermogensbelastingen en van vennootschapsbelasting dan weer wel te verdedigen. Dit vond ik veruit het meest interessante deel van het boek. Het was een uitstekende gelegenheid om mijn opvattingen over een en ander te toetsen en te nuanceren.

    De economie heeft het echter in de politiek, misschien gelukkig maar, niet zonder meer voor het zeggen. De prijs van gelijkheid is het best gediend met een geolied en goed werkend politiek proces. Dit blijft een ideaal, want de politiek heeft rekening te houden met het kiezersgedrag en de veranderlijkheid van politieke voorkeuren. Mensen kiezen bovendien op andere dan enkel economische gronden en verhinderen daardoor soms zelf dat ze optimaal delen in de welvaartskoek.

    Bas Jacobs pleit in dit boek voor ‘aanbodvriendelijk sociaal beleid’. Het is wel erg jammer dat hij niet toelicht wat hij hieronder verstaat. Ik heb het in ieder geval niet kunnen vinden. Misschien komt dat door mijn eigen gebrek aan kennis. Maar het is wel een gemiste kans. Er zijn heel zeker velen zoals ik, die weinig begrijpen van het economische proces. Een duidelijke en verteerbare uitleg zou heel zeker in dank afgenomen worden.

    Dit boek was een aanleiding om mijn eigen opvattingen over het herverdelingsbeleid van de overheid kritisch te beschouwen. Het was bovendien een leerrijke kennismaking met economisch vakjargon en economenwijsheid. Daarvoor moest ik de politieke en ethische denkkaders loslaten en dat werkte verfrissend.

    De economische realiteit is uitermate ingewikkeld. Economische modellen gaan daarom altijd uit van vereenvoudigingen. Ze zijn een zeer gesimplificeerde weergave van de werkelijkheid, waarin essentiële elementen zijn weggelaten. Er zijn talrijke bezwaren en randvoorwaarden. Ik vroeg me dus geregeld af wat de wetenschappelijke waarde van zo’n model nog kan zijn. Met de woorden van Bas Jacobs zelf: “(worden) alle resultaten in de economische theorie gedreven door veronderstellingen en die zijn niet altijd even onschuldig” (p. 158)

    Het stelde mij ook teleur dat Bas Jacobs vertrekt van het traditionele mensbeeld in de economie: mensen kiezen individualistisch en rationeel. Ik dacht dat het ook in de economie stilaan daagt dat dit een zeer onvolledig uitgangspunt is.

    Ik had het kunnen weten. Het was een zware dobber, en ik beken dat ik de talrijke zeer technische onderdelen, inclusief de tabellen en grafieken, heb overgeslagen. Voor een absolute leek in de economische wetenschap blijven grote delen van dit boek ontoegankelijk. Bas Jacobs heeft echter zichtbaar zijn best gedaan om de inhoud verteerbaar te maken. Ieder hoofdstuk besluit met een begrijpelijke samenvatting en conclusies. Het is jammer dat hij geen verklarende woordenlijst van vakterminologie heeft opgenomen.

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een tijd voor empathie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen de WAAL, F., Een tijd voor empathie. Wat de natuur ons leert over een betere samenleving. (Vert. The Age of Empathy; Nature’s Lessons for a Kinder Society) A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 2009, 311 pp. – ISBN 978 90 254 3211 9

    In tegenstelling tot wat de aanhangers van de concurrentiële vrije markt beloofden heeft de globalisering niet voor iedereen gunstig uitgepakt. Rijke landen zijn rijker geworden en arme landen armer. Binnen deze landen is bovendien het verschil tussen rijk en arm groter geworden. In Londen bijvoorbeeld heeft de rijkste 10 procent van de bevolking een gemiddeld vermogen van 1 100 000 euro, de armste 10 procent bezit gemiddeld nog geen 4 000 euro. De gevolgen van grote ongelijkheid zijn sociale onrust en de omzetting van frustratie in haat.

    In de afgelopen decennia steunde wereldwijd het politieke beleid op een foutieve interpretatie van de darwinistische begrippen struggle for life en survival of the fittest. In de natuur zouden individuen onafgebroken een harde strijd met elkaar leveren om het bestaan. De mens is derhalve fundamenteel competitief ingesteld en gericht op eigenbelang. Zo luidt het adagio van de economie. Op deze wijze wordt de biologie gebruikt als rechtvaardiging voor een op egoïstische beginselen geschoeide samenleving.

    De biologie vertelt echter een ander verhaal. Het is zeker juist dat mensen worden gedreven door eigenbelang. We zijn gericht op status, we concurreren om een territorium en een goede voedselvoorziening en gebruiken daarvoor zo nodig flink wat agressie. Een samenleving die daar geen rekening mee houdt kan niet optimaal zijn. Maar we hebben ook een andere kant. We zijn evenzeer coöperatief, we zijn gevoelig voor onrecht en soms oorlogszuchtig maar meestal vredelievend. Een samenleving die deze neigingen negeert kan evenmin optimaal zijn.

    Het is tijd dat we onze aannames over de menselijke natuur herzien, zegt de bekende bioloog en primatoloog Frans de Waal. Solidariteit en empathie zijn wezenlijke kenmerken van de mens. Het vormen van emotionele banden is voor onze soort van levensbelang en maakt ons gelukkig. We vertrouwen voor onze overleving enorm op elkaar. De meerderheid van de mensen is altruïstisch, coöperatief, gevoelig voor eerlijk delen en gericht op gemeenschappelijke doelen. Alleen een minderheid is enkel gericht op zelfzuchtig handelen.

    Deze fundamentele neigingen zijn reeds aanwezig bij onze naaste evolutionaire verwanten, de apen en mensapen. Studie van het gedrag van primaten kan ons heel veel leren over de menselijke natuur. Mensen stammen immers af van een lange lijn in groepsverband levende primaten die voor hun overleven in hoge mate afhankelijk waren van elkaar. Ook bij andere zoogdiersoorten zijn empathie en helpend gedrag geobserveerd.

    Met zwier leidt Frans de Waal ons door het fascinerend onderzoek naar de oorsprong van altruïsme en gerechtigheid bij mensen en andere dieren. Zijn jarenlange studie en ervaring met apen en mensapen leveren de Waal ontelbare voorbeelden op van inlevingsvermogen en solidariteit bij deze dieren. Hij toont aan hoe ze elkaar troosten bij verdriet of tegenslag en zorgen voor zieke en zwakke soortgenoten. Ook samenwerken, wederkerige dienstverlening, eerlijk delen en een gevoel voor rechtvaardigheid zijn bij onze verre neven te observeren. De kern van onze ethiek en religies, de gulden regel, is bij hen reeds in de kiem aanwezig.

    Er is een groeiende consensus dat emotionele banden bij de mens en andere dieren berusten op dezelfde biologische grondslag. Op anderen afgestemd zijn, activiteiten coördineren en zorgen voor behoeftigen beperkt zich niet tot onze soort. Er bestaat geen echte kloof tussen mensen en andere dieren. We zijn voorgeprogrammeerd om elkaar te helpen en bij te staan. Ontwikkelingspsychologisch onderzoek onthult de verbluffende parallellen tussen mensenkinderen en mensapen. Mensen vertonen dezelfde neigingen als mensapen, alleen in sterkere mate. Wat ons van andere dieren onderscheidt is dat wij in staat zijn een hoogontwikkelde uitwisseling van gunsten en diensten op veel grotere schaal te realiseren.

    Een samenleving die louter op egoïstische motieven en de krachten van de markt stoelt kan misschien rijkdom voortbrengen maar niet de eenheid en het wederzijdse vertrouwen die het leven de moeite waard maken, zegt de Waal. De machine draait niet soepel als er geen sterke gemeenschapszin onder de burgers bestaat. Elke samenleving dient dus een evenwicht te vinden tussen zelfzuchtige en sociale motieven. Het is een kwestie van verlicht eigenbelang.

    Ondanks de verruwing in de moderne samenleving blijft Frans de Waal optimistisch. Omdat empathie zo fundamenteel is voor de menselijke natuur is het een robuuste eigenschap die zich bij vrijwel ieder mens zal ontwikkelen. Als we er ons op toeleggen deze menselijke neigingen tot verbondenheid en samenwerking te laten groeien zal de samenleving er blijvend kunnen op rekenen. De politiek lijkt klaar voor een nieuw tijdperk waarin de nadruk ligt op samenwerking, integratie en sociale verantwoordelijkheid, zegt hij hoopvol.

    Een boek van Frans de Waal belooft altijd puur leesgenot en dit vormt hier geen uitzondering op. In de eerste plaats heeft hij ondubbelzinnig een hart voor dieren. Zijn uitgebreide studie van apen en mensapen en de dagelijkse omgang met hen staat garant voor een indrukwekkende wetenschappelijke kennis van de biologie, primatologie, (ontwikkelings)psychologie, en antropologie. En dat alles krijgt de lezer gepresenteerd in een uitermate boeiend en samenhangend verhaal over een dierenwereld die niet eens zover van de onze staat.
    Warm aanbevolen!

    © Minervaria  

    Addendum: ontroerend filmpje over een kater die zijn maatje verloor http://www.hbvl.be/nieuws/in-de-rand/aid926485/kater-reanimeert-overreden-vriendje-video.aspx      
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zieke wereldleiders
    Klik op de afbeelding om de link te volgen OWEN, D., Zieke wereldleiders. Hoe overmoed, depressie en andere aandoeningen politieke beslissingen sturen. (Vert. In Sickness and in Power. Illness in heads of government during the last 100 years) A’dam, Nw. A’dam, 2008, 352 pp. – ISBN 978 90 468 0414 8

    Politici en regeringsleiders hebben veel invloed op de levens van mensen die ze regeren. In uiterste gevallen gaat het om leven of dood. Om doordachte en evenwichtige beslissingen te kunnen nemen moeten ze goed geïnformeerd worden door degelijke adviseurs en beschikken over een redelijke lichamelijke en psychische gezondheid.

    David Owen is arts en was gedurende 40 jaar als Brits parlementslid en minister zeer nauw betrokken bij de Britse en internationale politiek. In dit boek onderzoekt hij hoe medische aandoeningen bij regeringsleiders van de twintigste en eenentwintigste eeuw hun handelen beïnvloedden en het verloop van de geschiedenis bepaalden. Hij geeft eerst een overzicht van regeringsleiders met gezondheidsklachten in de loop van de hele twintigste eeuw. Dat blijken er heel wat te zijn.

    Van de ziektegeschiedenis van drie bekende leiders maakt hij een meer gedetailleerde studie. Hij maakt duidelijk hoe de ernstige kwaal van de Britse premier Anthony Eden in de Suezcrisis de binnenlandse politiek in Egypte en zijn relaties met het Westen beïnvloedde, hoe de ziektegeschiedenis van John Kennedy, en dan vooral de behandeling ervan, de aanpak van twee Cubacrisissen bepaalde en tenslotte hoe de ‘laatste koning van Frankrijk’, president François Mitterrand, met een zware ziekte het Franse presidentschap heeft ingevuld. Om verschillende redenen hebben deze staatsleiders hun kwalen zo lang mogelijk geheim gehouden. Volgens Owen werd hun politieke besluitvorming niet zozeer negatief beïvloed door de ziekte zelf, maar wel door hun gebrek aan openheid over die ziekte.

    Voor deze mensen geldt dat ze hun functie ondanks de moeilijke omstandigheden toch zeer gewetensvol hebben vervuld. Er zijn echter ook staatshoofden die lichamelijk redelijk gezond zijn of waren, maar toch onverantwoorde beslissingen namen omdat de macht hen naar het hoofd steeg. Owen noemt dit het hoogmoedssyndroom. Hoogmoed is bijna een beroepskwaal van regeringsleiders en leidinggevenden in het leger en het zakenleven. Macht doet iets met het geestelijke evenwicht van mensen. Het is een bedwelmend middel en niet iedere politieke leider heeft het standvastige karakter dat vereist is om daar weerstand tegen te bieden.

    In een case-study belicht hij uitgebreid hoe de Britse premier Tony Blair en de Amerikaanse president George Bush jr. zowel voor als na de inval in Irak verblind waren door het hoogmoedssyndroom. Daardoor hebben ze een uitzichtloze situatie gecreëerd in het Midden-Oosten waarvan miljoenen mensen het slachtoffer zijn geworden. Een belangrijke oorzaak ziet hij in de evolutie van de vertegenwoordigende democratie naar een consultatiedemocratie. Politici zijn afhankelijk geworden van de heersende sentimenten van de dag. Voor hun eigen voortbestaan moeten ze steeds meer rekening houden met hun populariteit en de populariteit van hun beslissingen. Daardoor zijn ze geneigd te weinig rekening te houden met het advies van democratisch ingestelde commissies en colleges.

    Welke lessen kunnen nu uit deze dossiers getrokken worden? David Owen pleit in de eerste plaats voor meer openheid bij de politici zelf over hun kwalen. Uit de geschiedenis blijkt immers dat ziekte op zich, mits verantwoord behandeld, de competentie van een politieke leider niet negatief beïnvloedt. Indien de ziektes van staatsleiders uit het verleden bekend waren had men het beleid daarop kunnen afstellen. De loop der geschiedenis had zeker een andere en waarschijnlijk een betere wending kunnen nemen. Voor een aantal landen, o.a. Iran en India, legt Owen uit hoe zware problemen te vermijden waren indien de ziekte van de leider eerder bekend was geweest.

    Voorts hebben alle landen regels nodig die onafhankelijk medisch onderzoek verplicht stellen en die formele procedures vastleggen voor een machtsoverdracht wanneer het staatshoofd door medische problemen niet in staat is zijn taken uit te voeren. Owen doet ook een oproep tot de medische wereld om het hoogmoedssyndroom als psychische ziekte te definiëren. Dit zou het mogelijk maken in voorkomend geval de aberraties van politici als medisch probleem te behandelen.

    Verder houdt hij een pleidooi voor internationale procedures waarmee het mogelijk wordt een regeringsleider af te zetten wanneer hij niet meer in staat is te regeren door ziekte of het hoogmoedssyndroom. Tirannie en schendingen van de mensenrechten kunnen niet langer beschouwd worden als een zaak van nationale soevereiniteit, maar zijn bedreigingen voor de wereldvrede. Ze rechtvaardigen zonder meer een interventie van de Verenigde Naties.

    Zijn politieke ervaring heeft David Owen natuurlijk een indrukwekkende feitenkennis opgeleverd. Als arts is hij bovendien goed geplaatst om de invloed van ziekte en medicatie op de politieke besluitvorming te beoordelen. Dit brengt mee dat hij met veel kennis van zaken spreekt. Zijn betoog is gedetailleerd uitgewerkt met vermelding van namen en data en soms zelfs de precieze tijdstippen van gebeurtenissen. Het is tevens uiterst degelijk gedocumenteerd.

    De doorsnee lezer wordt daardoor echter overspoeld door details die hem regelmatig het spoor bijster maken. Alhoewel de tekst zich doorgaans vlot laat lezen, vraagt het begrijpen ervan veel kennis van de politieke situatie. Gelukkig heeft de Nederlandse uitgever het oorspronkelijke boek in overleg met de schrijver ingekort. Toch krijgt de lezer nog een treffend beeld van het ingewikkelde politieke bedrijf.

    Het meest interessant waren voor mij de laatste hoofdstukken waarin Owen zijn voorstellen en conclusies formuleert. Ze liggen in de lijn van de opvattingen van andere voorvechters van een doorzichtige en radicale democratie, zoals Farid Zakaria en Benjamin Barber.

    © Minervaria 
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De spirituele aap
    Klik op de afbeelding om de link te volgen KING, B., De spirituele aap. Waarom we in God geloven. (Vert. Evolving God; A Provocative View on the origins of Religion) Kampen/Kapellen, Uitg. Ten Have/Pelckmans, 2007, 304 pp. – ISBN 978 90 7900 104 0

    Als enige diersoort houdt de mens zich onledig met spirituele zaken. Voor zover bekend leven alle andere dieren in de waarneembare werkelijkheid, geraken niet in vervoering bij het aanschouwen van de sterrenhemel en doen geen pogingen om in contact te treden met god, goden of geesten. Hoe komt dit?

    Die hang naar religie en spiritualiteit verklaart de antropologe Barbara King uit de diepe behoefte van mensen naar verbondenheid. Zij willen niet alleen emotionele relaties onderhouden met andere mensen maar tevens met een wereld van wezens die ze niet kunnen zien maar die zij als aanwezig ervaren in hun dagelijkse leven. Volgens haar gaat het hier om de meest diepgaande en invloedrijke transformatie in de evolutiegeschiedenis van Homo Sapiens.

    Dat verbondenheid essentieel is in religie is natuurlijk geen nieuwe stelling. Ze ligt in de etymologie van het woord zelf. En ook vroeger al hebben belangrijke theoretici verband gelegd tussen religie en de sociale ingesteldheid van mensen.
    Barbara King ziet echter meer in de behoefte aan verbondenheid. Ze vormt een fundamentele evolutionaire verklaring voor de religieuze neigingen van de mens.

    Mensapen, onze nauwste nog levende verwanten, vormen hechte groepen met een hoge mate van onderlinge verbondenheid. Ze beschikken over een soms verbluffende mate van empathie en voorstellingsvermogen, en er zijn sterke aanwijzingen dat zij betekenis geven aan elkaar en gevoel hebben voor het volgen van regels. Elk van deze eigenschappen kan een bouwsteen zijn voor de menselijke religie en verbeelding. Het vermogen zich in de plaats van de ander te stellen ligt immers aan de basis van de gulden regel, die de kern uitmaakt van alle spiritualiteit en religies.

    Van de miljoenen jaren waarin onze voorouders zich van hun mensaapachtige voorouders hebben verwijderd blijven echter alleen materiële sporen over. Maar volgens King kunnen we geredelijk aannemen dat de onderlinge emotionele afhankelijkheid zich in deze periode verlengde en verdiepte. Zo ontstond een rijk innerlijk leven van gezamenlijke creativiteit en betekenisverlening. Over deze periode blijft ze echter noodgedwongen erg vaag.

    Pas met de Neanderthalmens vinden we duidelijke sporen van verbeeldingskracht en symbolisch denken. De talrijke vondsten van grotschilderingen en grafgiften die zij uitgebreid beschrijft wijzen volgens Barbara King op spirituele activiteiten. In die periode manifesteert zich een soort culturele evolutie in het gedrag die de behoefte aan verbondenheid met elkaar op een ander, hoger plan brengt. Of er toen ook al sprake was van een coherente religie kan uit de vondsten echter niet worden afgeleid.

    In haar boek verzamelt King een massa sprekende voorbeelden van de spirituele activiteiten en het leven van onze voorouders. Ze onderzoekt hoe de behoefte aan verbondenheid bij onze uitgestorven voorouders tot uiting is gekomen en ze doet dat grondig. Ze beschrijft uitvoerig de aanwijzingen voor de voortschrijdende spiritualiteit bij onze voorouders. Die schrijft zij toe aan het toenemend vermogen om symbolisch te denken. En dit brengt ze dan weer in verband met de hechte emotionele relatie tussen moeder en kind.

    Maar een beschrijving, hoe goed uitgewerkt ook, is nog geen verklaring. Het beloofde verband tussen onze behoefte aan emotionele verbondenheid met andere mensen, ons symbolisch vermogen en het gevoel van verbondenheid met de voorgestelde wereld van goden en geesten wordt niet duidelijk uitgeklaard. We krijgen geen samenhangende verklaring waarom mensen een emotionele binding met het ‘heilige’ ontwikkelden.
    King belooft dus meer dan ze waarmaakt. Op zich zou dat niet zo erg zijn. Het zou getuigen van gebrek aan realisme als we het verband tussen de behoefte aan verbondenheid en spiritualiteit en religie zouden afwijzen of negeren.

    De materialistische benadering, die de oorsprong van het godsidee in de genen of hersenen zoekt, schiet daarom volgens haar hopeloos tekort. De ‘genetische’ verklaring doet inderdaad geen recht aan de complexiteit van religie en spirituele ervaringen. Dit is echter ook niet de bedoeling van dit verklaringsmodel.
    Ook de cognitief antropologische verklaring van Pascal Boyer, die nochtans zeer degelijk gefundeerd is, krijgt van haar een onvoldoende.

    Je zou dan verwachten een minstens even coherente en systematische alternatieve visie geserveerd te krijgen. Dit is echter niet het geval. Het betoog van King is eerder slordig en rommelig uitgewerkt en gepresenteerd. Ik denk dat haar verklaringspiste wel zeer interessant is. Die staat echter niet tegenover de andere, maar is er een aanvulling op en onderdeel van. En ze had die veel systematischer en inzichtelijker mogen uitwerken.

    Het boek eindigt met een stand van zaken over god en de wetenschap in het Amerika van de eenentwintigste eeuw en de strijd die het creationisme en intelligent design voeren tegen de evolutietheorie. Op zich biedt dit hoofdstuk een aantal verhelderende inzichten, onder andere over het verschil tussen een theorie en een hypothese. King blijft hier echter op de vlakte en legt geen enkel verband met het onderwerp van haar boek. Net hier zou er een interessant verband kunnen worden opgehelderd tussen de behoefte aan emotionele banden en ergens bij te horen en het vasthouden aan bepaalde religieuze denkbeelden.

    Wie denkt een goed geargumenteerde fundamentele verklaring te vinden voor de vraag waarom we in god geloven komt bedrogen uit. Niet alles in dit boek is echter teleurstellend. Het bevat veel boeiende en leerrijke passages en, al zijn bepaalde stellingen onvoldoende uitgewerkt, haar betoog is heel uitgebreid en degelijk gedocumenteerd. Barbara King heeft een speciale band met de soms ontroerend empathische Afrikaanse mensapen die ze gedurende vele jaren heeft bestudeerd. Wie een goed beeld wil krijgen over de ingewikkelde afstammingslijn van de mens – voor zover bekend – kan ook in het derde hoofdstuk terecht.

    © Minervaria

    Noot - nieuwe observaties over de manier waarop mensapen omgaan met stervende en dode groepsgenoten suggereren dat zij besef hebben van de dood.  
     
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De infantiele consument
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BARBER, B.R., De infantiele consument. Hoe de markt kinderen bederft, volwassenen klein houdt en burgers vertrapt. (Vert. Consumers. How Markets Corrupt Children, Infantilize Adults and Swallow Citizens Hole) A’dam, Ambo/Manteau, 2007, 512 pp. – ISBN 978 90 263 2069 9

    Easy listening muziek, makkelijk krediet, comfortabele betalingsvoorwaarden, afvallen in je luie zetel, spieren kweken zonder training, moeiteloos een scriptie schrijven.

    In het consumentenkapitalisme wordt ons een levenslange kindsheid opgedrongen met gemakkelijk en snel te verkrijgen beloningen, op voorwaarde dat we kopen. Deze vaststelling stemt de bekende Amerikaanse politicoloog Benjamin Barber bepaald niet vrolijk. Want deze evolutie mag het leven van grote groepen mensen in het rijke deel van de wereld in bepaalde opzichten luchtiger gemaakt hebben, ze kan democratie, verantwoordelijkheidsgevoel en burgerzin ondermijnen en houdt groeiende risico’s in voor het kapitalisme zelf.

    Het vrije marktkapitalisme heeft ons welvaart gebracht en samen met de democratisering ook meer vrijheid en gelijkheid. Het ondernemerskapitalisme produceerde goederen die aan de levensbehoeften van mensen tegemoet kwamen. Nu we alles hebben wat we nodig hebben moeten producenten ons overhalen om meer te kopen willen ze zelf kunnen overleven. Want bij de grote massa behoeftige mensen in de wereld kunnen ze niet terecht. Die beschikken immers niet over de middelen om te kopen wat ze nodig hebben.

    Om een continue afzet van goederen te verzekeren moet er dus bij de kapitaalkrachtigen aangeklopt worden. Als zij geen behoefte meer hebben aan producten, dan moet die hen maar aangepraat worden. En hoe kan dat beter dan beroep te doen op het kind in de consument? Een vooruitziende blik ziet dan ook graag de jeugd zo vroeg mogelijk ingelijfd in het eeuwige winkelprogramma. Daarvoor moeten de consumensjes zo snel en efficiënt mogelijk klaar gestoomd worden voor hun rol van toekomstige consument. Fabrikanten proberen de jeugd te verleiden met hippe vormen en kleurrijke verpakkingen van alles en nog wat. En op de televisie worden kinderen bijna onafgebroken gebombardeerd met reclame voor snoep, lekkere hapjes en hebbedingetjes.

    Onze samenleving wordt steeds meer beheerst door een infantiel ethos waarin kinderlijk gedrag en kinderlijke waarden centraal staan. Snel, gemakkelijk en eenvoudig zijn de sleutelwoorden: fastfood, snelle wagens, flitsende beelden, snapshots, interviews van een paar minuten, reeksen films met dezelfde figuren of gelijkaardige plot. De kinderwereld is een hazencultuur waarin geen ruimte is voor schildpadden of verdieping.

    Benjamin Barber beschrijft uitgebreid hoe de nood aan afzet van producten waaraan niemand echt behoefte heeft leidde tot de inflatie van marketing en reclame die inspeelt op kinderlijke behoeften van volwassenen. De moderne consument is een dwangmatige koper geworden die tot consumptie gedreven wordt omdat de toekomst van het kapitalisme ervan afhangt. Op indringende wijze toont hij aan hoe de permanente koopziekte en de verkwisting desastreuze gevolgen hebben voor de samenleving als geheel. De recente economische crisis is zeker deels veroorzaakt door het onbeperkt verschaffen van consumentenkrediet.

    De ‘markt’ houdt de consument voor dat vrijheid bestaat uit de keuze om te kopen wat we willen. Maar de vrijheid om te kopen wat we willen is geen echte vrijheid, zegt Barber. We kunnen wel kiezen uit een menu, maar we kunnen niet kiezen wat er op dat menu staat. De vrijheid om te kopen wat we willen geldt bovendien enkel voor diegenen die over het nodige geld beschikken. Wie arm is heeft geen keuze. Op die manier werkt het consumentenkapitalisme ongelijkheid in de hand en ondermijnt het de democratie en de democratische fundamenten in onze samenleving.

    In combinatie met privatisering heeft infantilisering nog meer ongewenste gevolgen. Persoonlijke keuzes op basis van kinderlijke behoeften kunnen zware ongewenste maatschappelijke consequenties hebben. Wat het impulsieve ‘ik’ wil staat vaak op gespannen voet met het algemene welzijn. Dit is bijvoorbeeld het geval met de brandstofverslindende SUV’s die onze wegen onveilig maken. De kosten ervan worden door de gebruikers gedachteloos afgewenteld op de maatschappij. Tegelijk wordt de overheid wantrouwig bekeken als een dief en een instantie die er alleen maar op uit is de individuele vrijheid te beperken.

    Het klinkt als de klaagzang van een oerconservatieve filosoof, maar Benjamin Barber is een liberale politicoloog en democraat in hart en nieren. Hij is hiermee niet aan zijn proefstuk toe. In vorige publicaties wees hij ook al op de ernstige politieke, sociale en economische gevaren van een ongebreidelde vrije markt. Niet het kapitalisme op zich is het probleem. Het probleem is dat het niet voorziet in de werkelijke behoeften van mensen.

    Uiteraard besteedt Barber ook aandacht aan de tegenbeweging. Sommige consumentenbewegingen organiseren verzet. Dit is echter verre van eenvoudig. Marketing speelt in op diepgewortelde eigenschappen van de mens. Voor je het weet zit je met je verzet zelf tot over je oren in het systeem. Een lichtpunt is dat steeds meer bedrijven de ‘markt’ van het maatschappelijk verantwoord ondernemen ontdekken. Maar een werkelijke oplossing kan slechts komen van een politiek die zich niet laat inpakken en consequent een koers van democratische globalisering vaart. Over hoe dat concreet kan gerealiseerd worden blijft Barber jammer genoeg erg vaag.

    Ook al gaat het vooral over de uit de hand gelopen Amerikaanse toestanden, het verhaal van De infantiele consument is zeer herkenbaar. De exploitatie van emoties en de manipulatie van lifestyles grijpen ook in Europa steeds agressiever om zich heen. De hallucinerende verhalen van Barber over wat er kan gebeuren wanneer ook de overheid de kaart trekt van de privatisering moeten ons alarmeren om waar mogelijk de trend te doen keren.

    Toch heeft dit boek me teleurgesteld. Barber heeft zich uitgebreid gedocumenteerd en bezit een indrukwekkende kennis over het onderwerp. Maar anders dan in zijn vorige boeken wordt de lijn van zijn betoog overspoeld door talloze illustraties – hoe sprekend en herkenbaar ook – die steeds weer hetzelfde moeten aantonen en waardoor de centrale gedachtegang geregeld ondergesneeuwd wordt. Hoofdstukken van meer dan vijftig pagina’s met een minimale indeling nodigen ook al niet uit tot het vasthouden van de aandacht.
    Geregeld kreeg ik de aanvechting om er het bijltje bij neer te leggen omdat het mij niet voldoende kon boeien. Een boek dat een echte eye-opener kon zijn schiet zo jammer genoeg zijn nobele doel voorbij.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Troost vragen, geven, ontvangen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BOSWIJK-HUMMEL, R., Troost vragen, geven en ontvangen. Haarlem, Uitg. De Toorts, 2003 (2e dr.), 238 pp. – ISBN 90 6020 794 7

    In periodes van verdriet en wanhoop kunnen mensen elkaar vaak niet opvangen. Ze weten niet hoe ze deze sombere gevoelens met elkaar kunnen delen. Partners, familie- en gezinsleden, vrienden zouden elkaar wel willen bijstaan, maar deze pogingen verlopen soms zeer stroef. Ze zijn niet in staat om elkaar te steunen en daardoor ontstaan vaak misverstanden die bij beide partijen veel frustratie en teleurstelling opleveren.

    Nogal wat mensen blijven heel lang met onverwerkte pijn zitten omdat ze die aan niemand kwijt konden. Omgaan met pijn en verdriet van anderen is verre van gemakkelijk. Troosten en getroost worden, het gaat niet vanzelf.

    Je hoeft echter geen soort psychotherapeut te zijn of een bepaalde techniek te beheersen om iemand te kunnen troosten, zegt Riekje Boswijk-Hummel. Troosten is een heel gewone menselijke activiteit. Je hoeft eigenlijk niets speciaals te doen. Troosten is communicatie over gevoelens en emoties, contact houden en oprechte aandacht geven aan de ander.

    Dat is echter niet evident, want negatieve gevoelens als pijn, verdriet, boosheid, wanhoop brengen ons van ons stuk. Het delen van deze gevoelens kost vaak moeite, zowel voor wie ze ervaart als voor wie ernaar luistert. We durven niet aangeven dat we het moeilijk hebben, of we weten ons geen raad met het leed van de ander.

    Riekje Boswijk-Hummel gaat in dit boek uitgebreid in op de wijze waarop mensen met elkaar omgaan in de sombere en lastige perioden van het leven. Ze belicht hoe goedmenende troosters de bal mis kunnen slaan zodat de klager gefrustreerd en teleurgesteld achter blijft. Sommige mensen lijken ook ontroostbaar in een slachtofferrol te blijven steken en schrikken mogelijke troosters daardoor af.

    Ze maakt duidelijk wat het verschil is tussen troost en medelijden, tussen erkennen en meevoelen, tussen aanvaarding en berusting. Ze legt uit waarom het niet voldoende is dat je jezelf kan troosten en waarom de troostende aanwezigheid van een ander mens zoveel beter werkt. En ze verheldert waarom net in een vaste relatie de partners er vaak niet in slagen elkaar troost te bieden bij gezamenlijk leed.

    In het laatste hoofdstuk verschaft ze tenslotte een paar eenvoudige, maar inspirerende praktische aanwijzingen die kunnen helpen om te ontsnappen aan destructieve communicatie en bevredigende troostgesprekken te voeren.

    Wie wil stilstaan bij het eigen leed en dat van anderen vindt in dit boek een praktische en bruikbare handleiding. Het is vlot geschreven in gewone taal en de inhoud is heel herkenbaar.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ode aan de arbeid
    Klik op de afbeelding om de link te volgen de BOTTON, A., Ode aan de arbeid. (Vert. The Pleasures en Sorrows of Work) A’dam/A’pen, Uitg. Atlas, 2009, 351 pp. – ISBN 978 90 450 1587 3

    We staan er doorgaans niet bij stil wat er nodig is opdat we ‘s ochtends van ons geurige bakje troost kunnen genieten of dat bord ontbijtgranen kunnen binnen spelen. Hoe werden de grondstoffen bewerkt, verpakt en vervoerd? En wat kwam erbij kijken voor het koffiezetapparaat in de winkel stond en we de havervlokken op temperatuur kregen?

    In musea vergapen we ons aan adembenemende kunstwerken, maar we vragen ons zelden af hoe ze tot stand zijn gekomen. We bewonderen wel het originele idee en de creatieve uitwerking, maar van de immense hoeveelheid noeste arbeid die dit alles mogelijk maakte hebben we geen flauw benul. De letterlijk adembenemende verfproductie, het nauwgezette weven van het doek, het smeden van hamer en beitel van de beeldhouwer en het geduldige precisiewerk van de instrumentenbouwer houden zich op achter de schermen, verborgen voor het onwetende kunstminnende publiek. Ook bij het lezen van een boek of krant denken wij er niet over na hoe papier of drukinkt werden vervaardigd, hoe de tekst werd gedrukt of de krant werd geredigeerd.

    Arbeid lijkt in ons moderne leven wel vanzelfsprekend geworden en heet zinvol te zijn, ze verkeert toch nog altijd in een prozaïsche mist van saaiheid en jammerlijke noodzaak. Alleen op een open bedrijvendag is het ons vergund een blik te werpen op het intrigerende proces dat de producten levert waarmee we ons leven aangenaam en comfortabel maken.

    De filosoof Alain de Botton vergast ons op een reeks bespiegelingen over werk. In zijn kenmerkende en meeslepende poëtische stijl neemt hij ons mee naar de visserij, een koekjesfabriek, een overslagplaats, de lancering van de Ariane, loopbaanbegeleiding, de hoogspanningslijn naar de Londense haven, het ogenschijnlijk saaie bestaan van de boekhouder, een uitvindersbeurs van aanstormende en tot mislukking gedoemde ondernemers-in-spe en eentje van vliegtuigbouwers. Hij wijst ons op de stille charme van doorzichtige kantoorgebouwen en de architecturale schoonheid van moderne constructies als windmolens en hoogspanningslijnen. Die reis achter de schermen is de aanleiding voor een overvloed van diepzinnige beschouwingen over de plaats en zin van arbeid in ons leven en de noodzaak om bezig te blijven.

    Weer was de duik in een boek van de Botton een zeer verfrissende ervaring. Het is niet alleen een essay over de veelzijdige kanten van arbeid, maar tegelijk een fotoreportage met werk van Richard Baker. Het boek staat bol van de spitse aforismen en beschouwingen waarvan je je afvraagt waarom je er zelf niet eerder op kwam.

    Als je het nog niet was, dan kom je bij het lezen van dit boek zeker onder de indruk van de grootsheid van de technologische arbeid achter de schermen van ons moderne bestaan.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het utopisme van de drugsbestrijding
    Klik op de afbeelding om de link te volgen TELLEGEN, E., Het utopisme van de drugsbestrijding. A’dam, Mets&Schilt, 2008, 348 pp. – ISBN 978 90 5330 583 6

    Het gebruik van drugs is een emotioneel beladen onderwerp. Gegeven hun invloed op de bewustzijnstoestand hoeft dit niet te verbazen. Een sociaal geïntegreerd gebruik van roesmiddelen wordt dan ook meestal niet als probleem gezien. Wanneer het echter als ordeverstorend wordt ervaren komen de bestrijders in actie. Eeuwenlang bleven deze acties, onderhevig aan tegengestelde belangen, geografisch beperkt. Door de globalisering zitten we nu echter opgescheept met een wereldwijde drugsbestrijding die al veel meer ellende bracht dan beheerst en gereguleerd gebruik van de betrokken drugs vroeger veroorzaakte.

    Het probleem zal bovendien op de agenda blijven staan omdat het onoplosbaar is, zegt Egbert Tellegen, socioloog en emeritus-hoogleraar. De wereldwijde drugsbestrijding blijft immers gebaseerd op het ideaal van een drugsvrije samenleving. Dit maakbaarheidsideaal, dat Tellegen vergelijkt met het communisme, is een utopie. Er zijn legio aanwijzingen dat mensen altijd stoffen gebruikt hebben om hun kijk op de wereld en hun gevoelens te veranderen en er is alle reden toe om aan te nemen dat ze dat zullen blijven doen. Veel regelmatige gebruikers kunnen ‘s morgens niet helder denken tot ze hun eerste kop koffie op hebben.

    De voornaamste oorzaak van de gigantische drugsproblematiek waarmee de hedendaagse wereldgemeenschap te kampen heeft is de morele veroordeling van druggebruik, zegt Tellegen. Hij toont aan hoe ‘morele ondernemers’ van allerlei slag hun maatschappelijke positie gebruiken om bepaalde morele principes aan anderen op te leggen. In die morele strijd moet wetenschappelijke kennis het afleggen tegen vooringenomenheid en moralisme. Een overweldigende hoeveelheid kennis en feiten die schreeuwt om een drastische herziening van het wereldwijde drugbeleid worden onder de mat geveegd om een allesomvattend maar contraproductief repressief beleid in stand te houden.

    In zijn boek wil Tellegen vooral de feiten laten spreken. Op basis hiervan toont hij aan hoe de repressieve drugsbestrijding net de illegale winstgevende handel in de hand werkt en daarmee de strijd tegen de drugs rechtvaardigt. Hij maakt duidelijk hoe de bestrijding en het verbod van de ene drug het gebruik van de andere aantrekkelijker maakte en in de hand werkte. Bovendien worden als gevolg van drugsverboden milde drugs vervangen door sterkere en gevaarlijkere. De recente opgang van de legaal verkrijgbare stof mephedrone bevestigt dit weer. Een repressief beleid werkt overigens selectief en treft vooral minder machtige en minder weerbare bevolkingsgroepen in de samenleving.

    Wat we over verslaving denken hangt immers in hoge mate af van wie er verslaafd is, zegt Tellegen. Over druggebruik bestaan immers een aantal hardnekkige mythes, die hij weer aan de hand van feitenmateriaal ontkracht. Uit een historisch en geografisch overzicht van het gebruik van verschillende drugs blijkt dat druggebruik vooral een probleem is wanneer het geen deel uitmaakt van de sociale structuur van een samenleving. In dat geval leren jongeren niet van ouderen hoe je op een beheerste manier met een bewustzijnsveranderend middel kan omgaan.

    De wereldwijde strijd tegen drugs wordt voor het ogenblik geleid door de Verenigde Staten, die er, zoals gewoonlijk, meteen maar een morele kruistocht hebben van gemaakt. Tellegen vergelijkt deze oorlog en haar povere resultaten met de wijze waarop diezelfde strijd in het sociaaldemocratische Zweden wordt gevoerd. Vervolgens zet hij dit repressieve beleid af tegen het relatief tolerante en op gezondheidsbeschermende gerichte drugbeleid in Nederland. Onder internationale druk wordt dit beleid nu echter bijna stelselmatig verhard zonder dat zich dit vertaalt in een navenant dalend druggebruik.

    Wie niet de tijd heeft om de vier vorige hoofdstukken te lezen, krijgt in het vijfde een instructief overzicht van alle bezwaren tegen drugsbestrijding nog eens op een rij. Daar horen, behalve de al genoemde, ook eerder onverwachte argumenten bij als belemmering van de godsdienstvrijheid en onnodige belasting van het milieu.

    Het mag duidelijk zijn dat de criminalisering en de daarmee samenhangende bestrijding van druggebruik geen zoden aan de dijk zet en op verschillende gronden af te keuren is. Als verbieden niet werkt en volledig vrij laten om verschillende redenen ook niet wenselijk is blijft het alternatief van de regulering. Tellegen noemt het een sociaal standpunt: mensen zijn vrij in het gebruik, maar de staat kan niet werkeloos toezien als mensen zich door druggebruik massaal ten gronde richten. Zo is in onze maatschappij trouwens nog ander gedrag, zoals het gebruik van een autogordel, gereguleerd. Een regulerend beleid kan op termijn leiden tot het cultiveren van beheerst druggebruik, geïntegreerd binnen een sociale context
    Over hoe dit beleid er concreet moet uitzien spreekt Tellegen zich niet uit. Wel verwijst hij naar het plan Drugsbeheersing door Legalisatie dat in 1994 werd voorgesteld.

    Dit boek heeft me aangenaam verrast. Tellegen is een fervente tegenstander van de vaak gewelddadige drugsbestrijding en spaart de voorstanders niet. Maar hij sukkelt nergens in de valkuil waarin mensen als Theodore Dalrymple, die vinden dat drugs te vuur en te zwaard moeten bestreden worden, zo vaak trappen. Zijn benadering is genuanceerd en relativerend. Hij ontkent niet de negatieve aspecten van druggebruik, zoals overlast en gevaren voor de gezondheid, maar plaatst die in een context die toelaat de voor- en nadelen beheerst af te wegen.

    Zijn stellingen zijn stevig onderbouwd en ruim gedocumenteerd. De tekst laat zich bovendien heel vlot lezen, mede door de eenvoudige taal en zeer beperkt gebruik van vakterminologie.
    Warm aanbevolen aan wie een ander beeld wil krijgen over het drugprobleem dan door de media wordt voorgeschoteld.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrijen, slapen, eten, drinken, dromen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen ACKERMAN, J., Vrijen, slapen, eten, drinken, dromen. Een dag uit het leven van je lichaam. (Vert. Sex, Sleep, Eat, Drink, Dream) A’dam, Nw. Amsterdam, 2007, 336 pp. – ISBN 978 90 486 0367 7

    Op de een of andere manier zijn we ons allemaal scherp bewust van onze fysieke buitenkant: onze rimpels, de vorm van onze neus, onze zwembandjes en de vetrolletjes op onze buik, de eerste grijze haren. Maar tot een of andere storing ons wakker schudt verkeren we meestal in zalige onwetendheid over wat zich in ons binnenste voltrekt.

    Na een nare droom gaf Jennifer Ackerman haar plannen op om dokter te worden en werd ze wetenschapsjournaliste. Ze las tientallen boeken en pluisde honderden tijdschriftartikels uit, neusde rond in laboratoria en woonde ettelijke vermoeiende lezingen en conferenties bij. In haar boek presenteert ze de resultaten van de afgelopen vijf jaren intensief onderzoek naar intrigerende aspecten van de werking van ons lichaam. Ze maakt ons wegwijs in de vele ingewikkelde processen en gebeurtenissen die in de loop van een etmaal de revue passeren. Met zwier loodst ze ons door de cruciale momenten van de dag, vanaf het ontwaken en de energieke ochtenduren, doorheen de landerige middagdip en de stresserende deadlines van de dag naar de ontspannende avond tot in het holst van de nacht.

    Haar boek verschaft een schat aan weetjes over wat er gebeurt in ons lichaam als we vrijen, eten, slapen, drinken en dromen, en nog veel meer. We leren over circadiane ritmes en het verschil tussen uilen en leeuweriken. Met het biologische ritme als rode draad maakt ze onder meer duidelijk waarom de meesten onder ons geen goede multitaskers zijn, onze aandacht in de voormiddag het scherpste is, een middagdutje toch voordelig kan zijn, we alcohol het beste in de vooravond verwerken en de jeuk van een insectenbeet en een verstopte neus ons vooral ’s nachts uit de slaap houden. Ze probeert de wonderbaarlijke complexiteit van de slaap te ontwarren, wat die voor ons lichaam betekent en hoe kunstmatig licht en het moderne leven de grenzen van het dagelijkse ritme oprekken en ons natuurlijke slaappatroon in de war sturen.

    Uit de vijftig pagina’s noten blijkt dat Jennifer Ackerman zich stevig gedocumenteerd heeft met behulp van gedegen wetenschappelijk onderzoek. Uiteraard zullen na verloop van tijd bepaalde gegevens door recenter onderzoek bijgewerkt of achterhaald worden. Voorlopig biedt dit leerzame boek een mooi overzicht van de stand van de wetenschappelijke kennis van verschillende lichaamsprocessen tijdens het verloop van een dag.

    Jennifer Ackerman schrijft met een vlotte pen, maar ze gebruikt toch nog vrij veel vaktermen. Enige voorkennis over de werking van het lichaam maakt de lectuur wat gemakkelijker. Jammer van de storende slordige vertaling.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een schreeuw om recht
    Klik op de afbeelding om de link te volgen van AGT, D., Een schreeuw om recht. De tragedie van het Palestijnse volk. A’dam, De Bezige Bij, 2009, 168 pp. – ISBN 978 90 234 5483 0

    “Het heeft lang geduurd voor ik in de greep kwam van het besef hoezeer het Palestijnse volk wordt vermorzeld onder de wielen van de geschiedenis”, aldus de Nederlandse oud-minister Dries van Agt.
    Sinds een aantal jaren kan hij echter niet meer aan de kant blijven staan. In dit zeer goed gedocumenteerde boek beschrijft van Agt de verbijsterende toestand in de door Israël bezette gebieden.

    Er bestaat nog ontstellend veel onwetendheid over wat er na de Tweede Wereldoorlog werkelijk met de Palestijnen is gebeurd en over het mateloze onrecht dat zij hebben ondergaan en waaronder ze nog steeds gebukt gaan. De schaarse infomatie die ons over Israël en de Palestijnen bereikt is zwaar vertekend. Daardoor worden veel vooroordelen in de hand gewerkt en gevoed. Die leiden tot onverschilligheid jegens het lot van het Palestijnse volk of zelfs afkeer.

    In een schokkend relaas doorprikt van Agt een hele reeks mythes over Israël en de Palestijnen, die ons in door Israël gemanipuleerde berichtgeving wordt voorgeschoteld.
    De aanhangers van de zionistische ideologie houden al decennialang heel historisch Palestina bezet en maken in de bezette gebieden het leven voor de Palestijnse bevolking ondraaglijk.
    De kolonisatiepolitiek verdreef hen van vruchtbare grond en dit proces gaat onverminderd door. Door middel van collectieve straffen voor het gewapende verzet tegen de bezetting wordt het Palestijnse volk opzettelijk in een wurggreep gehouden, in rampzalige armoede gedompeld en opgekooid in een soort openluchtgevangenis. Iedere mogelijkheid op een betere toekomst wordt aldus aan de Palestijnen ontnomen.

    In scherpe bewoordingen veroordeelt hij de lakse en onverschillige houding van de internationale gemeenschap en haar onwil om paal en perk te stellen aan de disproportionele Israëlische agressie en de herhaaldelijke en stuitende schendingen van de mensenrechten. De termen etnische zuivering en genocide zijn volgens hem zeker niet overdreven.
    Van Agt toont ook aan hoe opeenvolgende vredesinitiatieven van de meest uiteenlopende partijen steeds weer op onverantwoorde Israëlische eisen stuitten, zodat men zich met recht kan afvragen of Israël wel vrede wil.

    Het is algemeen bekend dat de Verenigde Staten een zware verantwoordelijkheid dragen voor de onrechtvaardige en schier uitzichtloze situatie in Palestina. De Israëlische en Amerikaanse belangen zijn op een eigenaardige manier met elkaar verweven.
    Maar ook de Europese Gemeenschap heeft in verschillende opzichten boter op haar hoofd, zo toont van Agt aan. Hij laakt meer bepaald de opeenvolgende Nederlandse regeringen die zich steeds ondubbelzinnig aan de kant van Israël hebben geschaard en de Palestijnen zonder meer blijven bestempelen als terroristen en agressors.
    Wie in het Westen of in Israël zelf het lot van de Palestijnen onder de aandacht brengt of het beleid van Israël op de korrel neemt riskeert trouwens zware persoonlijke aanvallen door prominente figuren.

    Het schrijnende verhaal van Dries van Agt is gebaseerd op overtuigend bewijsmateriaal uit onverdachte hoek. De rapporten van verschillende Joodse en andere mensenrechtenorganisaties, het anders zeer terughoudende Rode Kruis, wetenschappers en professoren uit verschillende disciplines en neutrale onderzoekscommissies wijzen alle in dezelfde richting. Over het mateloze onrecht dat de Palestijnen wordt aangedaan kan men alleen diep verontwaardigd zijn.

    Het lot van de Palestijnen moet meer bekendheid krijgen in Nederland, zegt van Agt, zodat het ook op de politieke agenda komt. Met dit zeer leesbare en toegankelijke boek levert hij hieraan zeker een bijzonder waardevolle bijdrage.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De uitdaging van het populisme
    Klik op de afbeelding om de link te volgen van der ZWAN, A., De uitdaging van het populisme. A’dam, Meulenhoff, 2003, 223 pp. – ISBN 90 290 7331 4

    Sedert het begin van de jaren ’80 van de vorige eeuw is het populisme in Europa steeds nadrukkelijker aanwezig in de politiek. Het populistische discours is intussen ook door de media en de traditionele politieke partijen overgenomen.

    Populisme is een moeilijk grijpbaar politiek fenomeen dat zich niet in een of andere ideologie laat onderbrengen. Daarom is het des te belangrijker om erover te lezen en de achtergronden ervan proberen te “grijpen”, aldus van der Zwan. Die wortelen volgens hem in de problematiek van een gaandeweg machtelozer wordend politiek bestel. De mondialisering van de economie heeft aan de megabedrijven een schier onbeperkte macht gegeven over het economisch beleid van nationale regeringen. Niet alleen in de arbeidersklasse, maar ook in de middenklasse leven steeds meer mensen in werk- en bestaansonzekerheid. Momenteel houdt veertien procent van alle werknemers er bijvoorbeeld serieus rekening mee dat ze op ieder moment ontslagen kunnen worden.

    Tegenover dit mondiaal economisch geweld staan de nationale regeringen machteloos. Overheden kunnen hun beloften van zekerheid en stabiliteit niet meer nakomen. Erger is echter dat de overheid zelf - met inbegrip van de linkse partijen - te ver is meegegaan in dat economische verhaal. Minder staat was de leuze van de derde weg. De overheid heeft belangrijke onderdelen van het publieke bedrijf te veel en te lang op marktleest geschoeid. Het heeft de burger geen voordeel gebracht. Hij is een willoze speelbal geworden van onbegrepen en onbeheersbare krachten en is de overheid gaan wantrouwen.

    Deze situatie wordt gecompliceerd door de moeilijke integratie van de etnische minderheden. Die zijn in alle opzichten een sprekend voorbeeld van de aloude tegenstelling tussen onder- en bovenbouw van de maatschappij. De etnische minderheden zijn de nieuwe maatschappelijke onderlaag geworden, die door het populisme graag als zondebok voor alle maatschappelijke problemen wordt gebruikt. Bij de maatschappelijke bovenlaag bemerkt van der Zwan daarentegen een opmerkelijke onverschilligheid – hij noemt het gebrek aan ‘publiek ethos’ - voor de problemen van de midden- en onderklasse.

    De uitdaging van het populisme ligt volgens van der Zwan in de versterking en herwaardering van de staat. Niet minder maar méér staat dus. De overheid dient de voorwaarden te creëren waaronder burgers veilig kunnen leven, hoogwaardig onderwijs kunnen volgen, actief kunnen participeren in een modern productiesysteem, gebruik kunnen maken van essentiële voorzieningen en gevrijwaard worden van bestaansonzekerheid die het individuele vermogen overstijgt.

    Van der Zwan houdt daarmee een pleidooi voor verlicht modern nationalisme. De burgers moeten zich weer actief betrokken voelen bij een gemeenschappelijk project, een verbond waarvoor ze zelf gekozen hebben. Daarin is geen plaats voor ongeremd kapitalisme. Maar daarin is evenmin plaats voor etnisch nationalisme, dat zijn voedingsbodem vindt in de onzekerheid van het huidig maatschappelijk klimaat.

    De overheid staat voor een zware taak. Hoe het vertrouwen van de burgers weer winnen? Er is maar één weg volgens van der Zwan: de overheid moet zichtbare en efficiënte prestaties leveren. Hier ziet hij nieuwe kansen voor het socialisme. Als de staat een gemeenschappelijk project moet zijn, kan de overheid het zich niet veroorloven dat grote groepen mensen marginaal zijn en uitgesloten worden. Het gaat niet op de midden- en onderklasse verder over te leveren aan het geweld van de internationale concurrentiedruk en de bovenlaag hiervan te vrijwaren.

    Een radicaal sociaal-democratisch antwoord moet dus de ideologisch geladen tegenstelling tussen rijk en arm weer centraal stellen. Bescherming van de zwakkeren en herverdeling zullen weer effectief op de agenda moeten komen, ook al betekent dit dat men tijdelijk van regeringsdeelname moet afzien. Anderzijds zal men de solidariteitsgedachte van het oorspronkelijke socialisme weer nieuw leven moeten inblazen: wie wil aanspraak maken op rechten moet ook verantwoordelijkheid opnemen.

    Dit boek bestaat uit een aantal onafhankelijke essays. Sommige ervan zijn intussen al meer dan tien jaar geleden geschreven. Ze zijn niettemin nog verbazend actueel. Van der Zwan behandelt het onderwerp genuanceerd en diepgaand, zijn betoog is zeer degelijk uitgewerkt en gebaseerd op stevig onderzoek. Sommige van zijn stellingen roepen natuurlijk vragen op, maar dat is ook de bedoeling van een dergelijke publicatie.

    Ook al zijn niet alle hoofdstukken even gemakkelijk te volgen, het geheel is vrij inzichtelijk en redelijk goed leesbaar voor wie zich een beetje inspanning getroost.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom vrouwen zich meer schamen dan mannen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BANEKE, J., Waarom vrouwen zich meer schamen dan mannen. Over psychologie, criminaliteit en cultuur. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2009, 295 pp. – ISBN 978 90 351 3364 8

    Als gevolg van een bijzonder hatelijke pestcampagne tegen haar op het internet heeft de directrice van een Britse school onlangs ontslag genomen uit haar functie. Wat beweegt mensen ertoe om hen soms totaal onbekende personen op internet van de meest walgelijke zaken te betichten? Psychologen denken dat dit onder meer te verklaren is door de anonimiteit van het medium. Als niemand mij ziet of weet wie ik ben, vallen remmingen weg die mij anders weerhouden van onfatsoenlijk of schaamteloos gedrag.

    Hiermee is een belangrijke functie van schaamte gegeven. Volgens sommige auteurs zou schaamte fundamenteler zijn dan schuld. Schaamte of de vrees voor schaamte zet ons aan tot sociaal aanvaardbaar gedrag. Schaamte, zo denkt men, is ontstaan in de evolutie als sociaal signaal om het eigen gedrag af te stemmen op anderen. Baneke legt uit hoe schaamte berust op een specifiek netwerk van verbindingen in de hersenen die zeer dicht aanleunen bij het stresssysteem.

    De titel van dit boek zet de lezer op het verkeerde been. Dit boek gaat niet over verschillen tussen mannen en vrouwen en het valt helemaal niet in de categorie Mars-en-Venus. Het gaat over de emotie schaamte.

    In de psychologie en de sociale wetenschappen is het onderzoek naar schaamte pas relatief laat op gang gekomen. Joost Baneke, klinisch en forensisch psycholoog en hoogleraar aan de Universiteit Twente, heeft de afgelopen jaren onderzoek verricht naar schaamte, geestelijke gezondheid en criminaliteit. In dit boek presenteert hij het resultaat daarvan.

    Schaamte is een diepmenselijke en complexe emotie met veel functies. Er is een hele familie van aan schaamte verwante woorden. Schroom, schuchterheid, schande, verlegenheid, twijfel, minderwaardigheid, bescheidenheid zijn allemaal gevoelens en emoties die op een of andere manier met schaamte te maken hebben. Sommige ervan krijgen altijd een negatieve betekenis, andere worden, afhankelijk van de context, positiever gewaardeerd.
    In dit boek verkent Joost Baneke verschillende betekenissen en interpretaties van schaamte.

    Hij toont aan hoe schaamte zowel een verbindende als vervreemdende kracht kan zijn. Schaamte voelen we als gevolg van vernedering, gekrenktheid, maar ze kan ook een uiting zijn van respect voor anderen. Ze kan ons ervan weerhouden, maar ook aanzetten tot agressie en geweld. Baneke maakt duidelijk hoe een schaamtecultuur of cultuur van de eer, die wij vooral op een negatieve manier kennen, ook positieve aspecten inhoudt. Schaamte of eer zijn een uiting van respect voor de ander, van onderlinge verbinding en gevoel van fatsoen.

    In zijn praktijk als forensisch psycholoog krijgt Joost Baneke ook te maken met mensen die schijnbaar geen schaamte kennen. Schaamteloosheid lijkt verband te houden met de vroegkinderlijke emotionele relaties. Hij onderzoekt dus hoe schaamte wortelt in het hechtingsproces en de ontwikkeling van het empathisch vermogen. En omdat vrouwen in het algemeen meer dan mannen gericht zijn op het leggen en onderhouden van relaties, empathischer zijn en zichzelf daardoor sneller zien door het oog van de ander, schamen zij zich meer dan mannen.

    En zo krijgt de lezer in het achtste hoofdstuk eindelijk een antwoord op de titelvraag. Of liever: dat antwoord moet je zelf vinden. Want het boek van Baneke leest als een ongeleide wandeling door een bos. Het is, zoals hij zelf zegt, het verslag van onderzoek, theorieën en beschouwingen over schaamte. Hiervoor heeft hij zich grondig verdiept in de mythologie, de filosofie, het neurologisch en wetenschappelijk onderzoek, de literatuur en de psychoanalyse.

    Wie een samenhangende en inzichtelijke visie verwacht over de emotie schaamte in haar vele gedaanten en aspecten blijft echter op zijn honger zitten. Baneke beperkt zich tot de bespreking en samenvatting van divers onderzoek en de inzichten van verschillende autoriteiten over schaamte. Om zijn betoog goed te kunnen volgen heb je echter heel wat voorkennis nodig uit uiteenlopende domeinen: de Griekse mythologie, de psychoanalyse, het hersenonderzoek, de filosofie, de cultuurstudie.

    Dit werk heeft meer weg van een studieboek en het vraagt nogal wat zelfwerkzaamheid om de rijke en gevarieerde inhoud te verwerken. Ook al heeft de auteur zich heel zeker beijverd om de tekst voor de modale lezer toegankelijk te maken, zijn betoog blijft verre van gemakkelijk verteerbaar.

    Misschien ligt dit wel aan de complexiteit van het onderwerp. Van een deskundige die daar gedurende jaren een studie van gemaakt heeft mag je echter meer verwachten. Toch heb ik kennis gemaakt met een paar interessante en verrijkende invalshoeken uit verschillende disciplines. Heel zeker zijn een aantal daarvan onvolledig of eenzijdig. Dat mannen zich in het algemeen minder schamen dan vrouwen is bijvoorbeeld betwistbaar. Het is waarschijnlijker dat ze er op een andere manier mee omgaan en er uiting aan geven (Als mannen konden praten).

    Ik mis een bronnen- of literatuurlijst, maar er zijn wel een uitgebreide notenlijst, personen- en zakenregister opgenomen.

    © Minervaria      
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De smaak van de verovering
    Klik op de afbeelding om de link te volgen KRONDL, M., De smaak van de verovering. Venetië, Lissabon en Amsterdam en de strijd om de specerijen. (Vert. A Taste of Contest. The Rise and Fall of the Great Cities of Spice – 2007) A’dam, Ambo, 2008, 366 pp. – ISBN 978 90 263 2113 9

    Vóór de Europeanen zich er op stortten bestond er reeds lang een bloeiende specerijenhandel in het Oosten. Smaakmakers en kruiden waren integraal onderdeel van de Romeinse keuken. In de donkere begintijd van de Middeleeuwen waren specerijen echter vrijwel verdwenen uit de dagelijkse kost. Maar de kruisvaarders maakten kennis met de Oosterse eetgewoonten en brachten een nieuwe trend naar het Europese continent.

    Kruiden werden de kroon op elke verfijnde keuken. Gekruid eten was exotisch, het was hip en de mensen vonden het lekker. Specerijen werden de volgende zeshonderd jaar een wezenlijk onderdeel van een luxueuze levensstijl waarmee de bovenlaag van de bevolking zich onderscheidde van de onderste lagen. Binnen de rijke klasse werden ze bovendien als medicinale voedingssupplementen gebruikt. Overvloedig gebruik van specerijen was een teken van welstand.

    Specerijen waren immers peperduur. En ondanks de hoge kosten van verhandeling en transport waren in de specerijenhandel buitengewone winsten te maken. Mensen over de hele wereld hebben fortuinen verdiend aan de Europese hunkering naar peper, kaneel, kruidnagel en nootmuskaat. Kooplieden vergaarden fabelachtige rijkdommen in de specerijenhandel, monarchen financierden hun legers met hun aandeel in de peperbranche. Maar nergens vormden de Aziatische specerijen het levensbloed van de welvaart zozeer als in de pakhuizen van Venetië, Lissabon en Amsterdam.

    Michael Krondl, docent-kok aan de New School in New York, neemt ons mee op een boeiende en intrigerende reis naar het geurige verleden van deze specerijensteden. Hij verdiept zich in het verhaal van de opkomst en ondergang van deze specerijencentra en de economische, politieke en militaire wisselvalligheden die daarin een beslissende rol speelden.

    Hij verheldert hoe de Venetianen hun succes dankten aan de overname van de maritieme activiteiten van het verzwakte Byzantijnse Rijk tijdens en na de kruistochten en hoe de godsdienstwaanzin in Europa en de dertigjarige oorlog de doodsteek gaven aan de Venetiaanse specerijenhandel.

    Het wordt ons duidelijk waarom de Portugezen voor de handel in specerijen de zware ontberingen trotseerden van de moeilijkste en zwaarste reis die de wereld toen kende. Op deze wijze verdrong een nietig en straatarm land als Portugal de Venetianen en werkte zich op tot de leider in de specerijenhandel. Uiteindelijk moest Portugal zijn heerschappij afstaan aan een opkomende macht in het noorden.

    In Amsterdam pakten de Hollanders de zaak weer anders aan. Zij bundelden de krachten in de Vereenigde Oost-Indische Compagnie en legden daarmee de fundamenten voor een specerijenimperium in Zuidoost Azië. Dit monopolie op de handel in nootmuskaat, foelie en kruidnagel was echter niet enkel te danken aan hun zakelijke aanpak maar evenzeer aan de uitbuiting en genocide van de lokale bevolking.

    Maar na verloop van tijd betraden ook de Fransen en Britten de specerijenarena. En net toen de Europese wereldheerschappij de handelswegen helemaal open legde waren de trendsetters de specerijen beu geworden. Dit maakte mede een einde aan de Hollandse Gouden Eeuw.

    De specerijenhandel bracht een stroom van mensen en goederen over de hele aarde op gang. Misschien is het wel niet overdreven als Krondl stelt dat de oorsprong van de globalisering direct tot de specerijenhandel kan worden herleid. De verschrompelde besjes in onze pepermolen gaven immers de opmaat voor Europa’s entree op het wereldtoneel en zijn uiteindelijke verovering van de wereld. Dit boek vertelt het fascinerende verhaal hoe de specerijenhandel een nieuwe wereld vormde.

    Wij denken gemakkelijk dat de wereldgeschiedenis zich voortbeweegt op grote wielen, op napoleontische ego’s, op revoluties van de massa’s, op enorme economische verschuivingen en technologische verandering. Michael Krondl toont overtuigend aan hoe schijnbaar onbeduidende details in het dagelijkse leven, zoals de voorkeur voor bepaald voedsel, kunnen leiden tot opschudding van de wereldorde. Hiermee stelt hij de geschiedenis van de Europese veroveringen en ontdekkingstochten in een ander daglicht.
    Krondl heldert ook een aantal misverstanden op over het gebruik van specerijen. Hij toont aan dat men ze niet nodig had waren om het voedsel te bewaren, maar dat ze pure luxeproducten waren die slechts langzaam in het bereik kwamen van de gewone man.

    En dat doet hij allemaal op een zeer vlotte en onderhoudende wijze. Als een volleerde stadsgids laat hij ons de sfeer opsnuiven van het meer en minder roemrijke verleden van iedere stad, geeft hij ons een rondleiding langs de historische plaatsen en vertrouwt hij ons heel wat pittoreske details en anekdotes toe. Hij brengt ons ook in contact met een paar markante figuren die zich inzetten om het specerijenverleden van de stad in ere te houden. Michael Krondl is bovendien zelf kok en laat ons meeproeven van typische gerechten.

    Als toetje vergast hij ons op een heerlijk gekruid renaissancerecept uit iedere stad. Al is Michael Krondl geen historicus, zijn verhaal is uitstekend gedocumenteerd met een uitgebreide bronnenlijst. Een handig register maakt je snel wegwijs.
    Voor liefhebbers van geschiedenis is het smullen geblazen!

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De valkuil van het egoïsme
    Klik op de afbeelding om de link te volgen NUBER, U., De valkuil van het egoïsme. Zelfverwerkelijking en eenzaamheid. (Vert. Die Egoismus-Falle – 1993) A’dam, Ambo, 1994, 172 pp. – ISBN 90 263 1296 2

    Na de rampzalige aardbeving op Haïti schoten alom de benefietconcerten en –evenementen als paddenstoelen uit de grond. Nog geen maand later is het feestgedruis helemaal verstomd en moet je weer naar de vijfde pagina van de krant om nog iets te vinden over de getroffen mensen in het straatarme Haïti.

    Twee decennia geleden was het niet anders. Het typeert de huidige samenleving, zegt Ursula Nuber, psychologe en psychotherapeute. Een van de redenen waarom catastrofen onze hulpvaardigheid aanzwengelen is dat iedereen dan ziet hoe groot ons hart wel is. Het kost ons echter bitter weinig en vraagt slechts een minimale inspanning. Zolang onze leefstijl en onze gemakzuchtige welstand niet echt worden ingeperkt, zijn we graag bereid iets voor anderen te betekenen. Maar als we echte offers moeten brengen, hoe gering ook, worden we algauw onwillig. Voor een serieus medemenselijk engagement ontbreekt het ons aan tijd, we hebben het per slot van rekening veel te druk met onszelf.

    Natuurlijk zijn er in onze maatschappij mensen die zich op ethische gronden inzetten voor anderen, die een engagement aangaan en hun leven in dienst stellen van een sociaal ideaal. Maar de meerderheid in het Westen is vooral met zichzelf bezig en laat zich aan de noden van anderen weinig gelegen liggen. Onrustbarend is ook de toegenomen politieke onverschilligheid voor flagrante schending van mensenrechten of ernstige sociale ongelijkheid. Dan wordt er algauw gezegd ‘De boot is vol’, ‘Wie echt wil vindt wel werk’ of ‘We betalen al zoveel belastingen’.

    In de afgelopen decennia is het individu het gouden kalf van onze maatschappij geworden en individuele vrijheid, zelfverwerkelijking en autonomie de hoogste doelstellingen van ons leven. Bindingen van familiale of institutionele aard zijn barrières op de weg naar het te verwerkelijken Zelf en moeten overwonnen worden. Op het podium van ons leven werken wij aan ontplooiing, persoonlijke welstand en persoonlijk geluk. We hebben daarbij volledig uit het oog verloren dat we zonder de anderen niet eens kunnen bestaan. En onze samenleving is getuige van een toenemende onverschilligheid en vereenzaming van de zelfverwerkelijkte individuen.

    Het klinkt als de slaapverwekkende klaagzang van een oerconservatieve zeur over de ‘goede oude tijd’, toen de wereld zogenaamd nog goed was. Aan dit soort doemdenken wil Ursula Nuber echter niet doen. Met dit boek probeert ze enige afstand te nemen en te onderzoeken hoe wij egoïsten zijn geworden.

    Ze beschrijft hoe de strijd voor vrijheid en het recht op zelfstandig denken en handelen, die een overwinning was op beperkende traditionele bindingen en instellingen, haar doel voorbijgeschoten is. Het oorspronkelijke individualisme is verworden tot propaganda voor een opgeblazen en onrealistisch Zelf dat de eigen behoeften centraal stelt. Een van de belangrijkste redenen is ongetwijfeld dat de vorm van onze maatschappij en economie groot belang heeft bij mensen die met zichzelf bezig zijn. De moderne psychologie en psychotherapie stelden de individuele ontplooiing centraal en weekten de mens los uit zijn sociale omgeving. Hiermee sloten ze naadloos aan bij het heersende economische systeem.

    Op weg naar zelfverwerkelijking en autonomie hebben we iets belangrijks overboord gezet: het vermogen om leven en lot met andere mensen te delen. Het lijkt erop of de vroegere heerschappij van Staat en Kerk over het individu vervangen is door de tirannie van een economisch systeem dat de enkeling regelrecht conditioneert tot egoïstisch denken en handelen.

    Nuber toont aan hoe deze evolutie een nefaste invloed heeft gehad op de waardering van verantwoordelijkheidszin en zorg, de typisch vrouwelijke inbreng in een samenleving. Vrouwen én mannen in zorgverlenende beroepen worden onderbetaald, en de onbetaalde zorg wordt schromelijk ondergewaardeerd. In een samenleving waar competitie en individuele prestaties je maatschappelijke status bepalen, delft echter iedereen het onderspit. Want de voordelen van concurrentie en consumptie zijn op de lange duur schadelijk voor elke afzonderlijke burger van die maatschappij.

    Wij geloven daarbij graag dat wij die zelfverwerkelijking nastreven uit vrije wil. In werkelijkheid zijn we, veel meer dan we zelf willen toegeven, marionetten in een toneelstuk waar de regie door andere personen en instanties wordt gevoerd. Vrijwel al onze beslissingen zijn slechts in schijn individueel. Ze maken deel uit van een collectieve trend. Wij definiëren onszelf meer dan ooit als individu, als anders dan de anderen, maar we realiseren ons niet dat we ook dààrvoor van de anderen afhankelijk zijn.

    Tenslotte roept Ursula Nuber op tot herwaardering van verbondenheid en gemeenschapszin. Alleen een ethiek van individuele en maatschappelijke verantwoordelijkheid kan het tij keren. We moeten ons weer bewust worden van de samenhang van ons eigen geluk en dat van anderen. Het is jammer dat ze erg vaag blijft over hoe dat concreet te realiseren valt. Zoals alle analyses van een maatschappelijke evolutie is ook deze onvolledig en inaccuraat. Ursula Nuber laat een aantal alternatieve zienswijzen onbenut. Was de mens ‘vroeger’ dan altruïstischer? Kan meer egoïsme ook een reactie zijn op de overvloed aan ellende in de wereld?

    Het is altijd interessant om een maatschappijkritisch boek ‘te laat’ te lezen. Het hindsight-voordeel stelt je in staat om een aantal stellingen op hun waarde te toetsen. Op twee decennia tijd is onze maatschappij natuurlijk veranderd. De cocooning rage ligt alweer een paar jaar achter ons, we hebben nu een klimaatprobleem en een economische crisis. In een aantal opzichten is dit boek inderdaad gedateerd.

    Maar het fundamentele probleem is volgens mij nog altijd actueel. De inflatie van het individu gaat niet minder stevig door. Het consumentisme scheert ongeziene toppen, de algemene betrokkenheid bij de wereldproblematiek blijft erg lauw en maatregelen om de klimaatverandering in te dijken mogen ons niet teveel kosten. Op het podium van de netwerksites moeten je talrijke vrienden vooral aantonen hoe populair je zelf bent. En de profilering van het individu is in de eenentwintigste eeuw geëvolueerd tot een soort groepsegoïsme. De vraag is dan minder wie je zelf bent maar of je wel ‘bij ons’ hoort.

    Dit dunne boekje is vlot leesbaar en mag er, gelezen door een geactualiseerde bril, nog best zijn.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het maakbare brein
    Klik op de afbeelding om de link te volgen SITSKOORN, M., Het maakbare brein. Gebruik je hersens en word wie je wilt zijn. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2008 (2e  dr.), 216 pp. – ISBN 978 90 351 3227 6

    Als er één orgaan is in ons lichaam waarbij we zelden stil staan zijn het onze hersenen wel. En toch zijn ze 24 uur per etmaal zeer actief en verbruiken ze 25% van de energie die we opnemen. Ze hebben dan ook heel veel omhanden. De hersenen ontvangen de onophoudelijke stroom van informatie van binnen en buiten ons lichaam, verwerken en slaan die op en zetten ons aan te handelen.

    Het moderne hersenonderzoek heeft duidelijk gemaakt hoezeer de hersenen een allesbepalende rol spelen in ons gedrag. Denken, leren, sporten, dromen, musiceren, film kijken, verliefd zijn, alle andere emoties en nog veel meer worden gestuurd door onze hersenen. Ongeveer 35% van alle ziektes in Europa hebben betrekking op het brein. Hoe we leven wordt in belangrijke mate door onze hersenen bepaald.

    We hebben het dus bij het verkeerde eind als we onze hersenen negeren, zegt neuropsychologe Margriet Sitskoorn. Onze hersenen bepalen niet alleen wie we zijn en wat we doen, het werkt ook andersom. Ze worden op hun beurt ook door ons gedrag gevormd. Onafgebroken organiseren zij zich op basis van de informatie die ze binnen krijgen.

    Dat de hersenen zich onder invloed van opvoeding en onderwijs tijdens de jeugd ontwikkelen en vormen nemen we geredelijk aan. Het brein van een violist verschilt van dat van een zwemkampioen, ook en vooral als ze al heel jong begonnen te oefenen.
    Maar dat dit proces ook doorgaat als we eenmaal volwassen zijn is veel minder bekend. De plaats waar je geboren bent en de opvoeding die je gekregen hebt zijn min of meer toevallige factoren die een enorme invloed hebben. Daar valt niet meer aan te veranderen. We hoeven ons daar als volwassene echter niet bij neer te leggen. Door gerichte training kunnen we onze hersenen verder vormen en alsnog worden zoals we zouden willen zijn, aldus Margriet Sitskoorn.

    Kennis van de werking van de hersenen kan je in het dagelijks leven veel opleveren, zegt ze. Je kunt nieuwe inzichten in je eigen gedrag ontwikkelen, je gedrag sturen en begrip voor en inzicht in het gedrag van anderen krijgen.

    Daarom legt ze eerst uit hoe onze hersenen in elkaar zitten, hoe ze werken en ons gedrag bepalen. Als je het te moeilijk vindt mag je dit hoofdstuk ook overslaan, stelt ze je gerust, want het is niet noodzakelijk om de rest van het boek te begrijpen. Ik vond het, zelfs met voorkennis, inderdaad niet eenvoudig. Dit mag niet verbazen, gezien de ongelooflijke complexiteit van onze hersenen.

    Een belangrijke ontdekking is dat onze hersenen beschikken over verschillende vormen van plasticiteit. Door het verwerken van de prikkels die ze krijgen worden de verschillende hersengebieden gevormd. Daardoor kunnen defecte functies door andere gebieden worden overgenomen. Als je maar genoeg oefent hoeft verlies van mogelijkheden dus niet noodzakelijk definitief te zijn.

    Op een inzichtelijke manier legt Margriet Sitskoorn uit hoe in het hersennetwerk voortdurend verbindingen en vertakkingen gevormd en versterkt worden en hoe ze worden verwijderd. In de jeugd gebeurt dit voor een deel door spontane processen zonder invloed van buitenaf. Hierdoor kan een kind telkens nieuwe vaardigheden leren. De ontwikkeling zelf van vaardigheden vormt weer nieuwe en versterkt bestaande verbindingen. Ongebruikte verbindingen worden verwijderd. Sitskoorn toont aan hoe dit proces in de volwassenheid doorgaat. Om in een bepaalde richting te ontwikkelen moet je dus datgene trainen wat je belangrijk vindt. Dat wat je stoort en waar je vanaf wilt moet je laten.
    Zo maakt ze duidelijk waarom en hoe oefening kunst baart, lichaamsbeweging onze hersenen fit houdt en andere gedachten en activiteiten angst en depressie kunnen verlichten en je gezonder en gelukkiger kunnen maken.

    Het is dus belangrijk om je hersenen goed te onderhouden, zegt Margriet Sitskoorn. Je hersenen zijn immers maakbaar. Door ze te vormen kun je worden wie je wilt zijn. We geven onszelf echter niet meer de tijd om te leren wat we willen leren. Training vraagt immers volgehouden inspanning en die brengen we vaak niet op. We worden hierdoor eerder een gebruiker dan een architect van onze hersenen. We consumeren ons leven in plaats van het te produceren. Dat is natuurlijk prima, als je je maar realiseert dat je ook architect en producent kunt zijn.

    Dit boek is didactisch opgezet en helder geformuleerd, de terminologie wordt duidelijk en herhaaldelijk uitgelegd. Sitskoorn illustreert haar betoog met levendige verhalen van opmerkelijke mensen. De tekst is vlot leesbaar, maar wordt regelmatig ontsierd door storende taalfouten.
    Er is een uitgebreide literatuurlijst en handig register voor het opzoeken van kernbegrippen.

    Al bij al levert Margriet Sitskoorn een interessant, wetenschappelijk correct en aantrekkelijk en optimistisch verhaal. Op een goed verteerbare wijze verschaft het vooral inzicht en daardoor staat het ver boven de gemakkelijke zelfhulpboeken met kant-en-klare recepten voor een beter leven.

    We kunnen onze hersenen door middel van training en gestuurde gedachten heel zeker vormen in de richting die we willen. Maar het is een illusie te denken dat dit grenzeloos kan. Het verhaal van Sitskoorn is een beetje bedrieglijk. Het lijkt alsof we onze hersenen kunnen vormen zoals we willen als we ons maar genoeg inspannen. We hoeven ons inderdaad niet neer te leggen bij een tanend geheugen of minder snel denken. Maar ze gaat wel voorbij aan de reële beperkingen waarmee talloze mensen worden geconfronteerd door ziekte of handicap. Heel wat functies kan je oefenen tot je pimpelpaars ziet, ze komen nooit terug zoals je het graag wil. Het is jammer dat ze daar in dit boek geen aandacht aan besteedt.

    © Minervaria 
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een waardig levenseinde
    Klik op de afbeelding om de link te volgen DISTELMANS, W., Een waardig levenseinde. A’dam/A’pen, Uitg. Houtekiet, 2009 (5e herz. dr.), 304 pp. – ISBN 978 90 8924 026 2

    In België overlijden iedere dag 300 mensen. Ze sterven helemaal niet allen zoals ieder van ons graag wenst. Een snelle en vooral pijnloze dood na een lang en gezond leven is jammer genoeg voor weinigen weggelegd. De meeste mensen sterven na een min of meer lange chronische levensbedreigende ziekte. Als het levenseinde dichterbij komt willen zij dit zo waardig mogelijk beleven.

    Toch sterven nog te veel mensen op een mensonterende wijze. Hoewel het stervensproces de meest voorkomende aandoening is en iedereen overkomt, krijgt het in de gezondheidszorg de minste aandacht. De genezing van acute ziekten krijgt onevenredig veel aandacht en middelen terwijl de meeste gebruikers van de gezondheidszorg lijden aan chronische, ongeneeslijke aandoeningen. Met de vergrijzing van de bevolking zullen die nog talrijker worden.

    Wim Distelmans, oncoloog en professor in de palliatieve geneeskunde aan de Vrije Universiteit Brussel, stelt kritische vragen bij de wijze waarop geneeskunde wordt ingezet. Leiden de toegenomen medische mogelijkheden wel steeds tot een toename van het menselijk welzijn of vormen ze een belasting voor de patiënt? De meeste energie en middelen gaan immers nog altijd naar de curatieve geneeskunde en de medische spitstechnologie. Dank zij deze mogelijkheden kan men het leven van ongeneeslijk zieke mensen soms beduidend verlichten en verlengen. Maar op een bepaald ogenblik is dit niet meer zinvol en kan men enkel nog proberen om de kwaliteit van het leven zo goed mogelijk te verbeteren en te houden. Onaangepast gebruik van de medische technologie werkt echter vaak stervensverlengend in plaats van levensverlengend.

    In dit boek trekt Distelmans ten strijde tegen mensonterende doorgedreven therapeutische hardnekkigheid. In de meeste artsenopleidingen wordt de aandacht eenzijdig gericht op genezen. Daardoor zetten nog altijd teveel artsen alle zeilen bij om een ongeneeslijke en terminale aandoening te behandelen. Dit leidt vaak tot schrijnende toestanden van ondraaglijk lijden. Op een bepaald ogenblik moeten zorgverleners én patiënten onder ogen zien dat een aandoening ongeneeslijk is en de eindigheid van het leven accepteren.

    Wim Distelmans behoort tot de pioniers in België in de erkenning van de palliatieve zorg en de strijd voor het recht op euthanasie. Dit boek steunt op jarenlange trainingen en voordrachten over palliatieve zorg en de beslissingen bij het levenseinde. Het wil bijdragen tot een veranderde houding tegenover alle ongeneeslijke zieke patiënten. Sterven zonder vermijdbare ellende moet het hoofddoel zijn binnen de zorg voor ongeneeslijke en terminale zieken. In behandelingen aan het levenseinde dient therapeutische hardnekkigheid kost wat kost vermeden worden. Comfort en levenskwaliteit moeten centraal staan.

    In dit werk komen alle aspecten van een waardig levenseinde aan de orde in. Distelmans geeft een overzicht van de mogelijke beslissingen bij het levenseinde. Hij legt uit wat palliatieve zorg inhoudt en hoe ze werkt. Hij verheldert het verschil met euthanasie en doorprikt de eenzijdige tegenstelling tussen palliatieve zorg en euthanasie die levensbeschouwelijke groepen proberen ons in de maag te splitsen. Hij gaat ook uitgebreid in op de verschillende actieve behandelingen van ongeneeslijke zieken en op de mogelijkheden van en misverstanden over pijn- en symptoomcontrole.

    Kwaliteitsvolle geneeskunde steunt op een open en deskundige communicatie tussen zorgverlener en patiënt, stelt Distelmans. Hij pleit ervoor om de gehele mens in rekening te nemen en de patiënt centraal te stellen in de patiënt-artsrelatie. Dit wordt ook mogelijk gemaakt door de recente Belgische wet op de patiëntenrechten, waarvan nog te weinig mensen gebruik maken.

    Begeleiding mag zich bovendien niet beperken tot strikt medische hulp. Er dient evenveel aandacht te zijn voor de psychosociale en spirituele noden van de patiënt. Alleen een multidisciplinair team waarin zorgverleners uit verschillende disciplines gelijkwaardig zijn en elkaar aanvullen kan hieraan tegemoet komen.

    Met lijden en dood houden we ons liever niet bezig. Toch is het goed daar af en toe bij stil te staan. Want vroeg of laat overkomt het ons ook, en dan zijn we maar best goed voorbereid. We kunnen niet weten hoe het ons zal vergaan, maar we kunnen wel nadenken over hoe we willen behandeld worden als we ongeneeslijk ziek worden of voor het einde van ons leven staan. België en Nederland behoren gelukkig tot de weinige landen waar mensen daarin zoveel inspraak hebben. Een en ander is nog voor verbetering vatbaar maar de publieke opinie evolueert in de goede richting. Toch weten nog veel te weinig mensen wat er mogelijk is.

    Deze uitgebreide en geactualiseerde druk verschaft alle belangrijke informatie over de mogelijkheid om het levenseinde zo menswaardig mogelijk te laten verlopen. In de bijlagen worden een aantal tips en technieken gegeven om de nevenwerkingen van de meest voorkomende medische behandelingen te verzachten. Een uitgebreide lijst van nuttige adressen en websites sluit het werk af. Het is echter jammer dat Distelmans het ondraaglijk lijden van mensen die onder een ongeneeslijke psychische aandoening gebukt gaan buiten beschouwing laat.  

    De tekst is zeer vlot te lezen, en alle gebruikte medische termen worden zorgvuldig uitgelegd. Distelmans behandelt dit delicate onderwerp zonder schroom en op een serene en zeer respectvolle wijze.
    Dit boek is een ‘must’ voor iedereen.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Misleid door toeval
    Klik op de afbeelding om de link te volgen TALEB, N.N., Misleid door toeval. Over de rol van geluk in de economie en het leven. (Vert. Fooled by Randomness: The Hidden Role of Chance in Life and in the Markets) A’dam, Uitg. Nieuwezijds, 2009, 278 pp. – ISBN 978 90 5712 278 1

    Op 12 januari 2010 legde een zware aardbeving de miljoenenstad Port-au-Prince op Haïti in puin. De balans: minstens 100.000 doden, misschien wel dubbel zoveel. Voor de straatarme Haïtianen is dit een ramp zonder weerga.

    Port-au-Prince ligt op een gekende breuklijn in de aardkorst. Bewoners en politici wisten dat het risico enorm groot was want al meer dan tien jaar geleden hadden wetenschappers een catastrofe voorspeld. Toch dijde de stad in de laatste decennia uit tot meer dan 2,5 miljoen inwoners.

    Het is niet de eerste keer dat een stad door een aardbeving, vulkaanuitbarsting of cycloon vernield wordt. De Nicaraguaanse hoofdstad werd op een tijdsspanne van iets meer dan 100 jaar liefst twee keer door een aardbeving verwoest. En toch wonen daar nu weer meer dan 2,5 miljoen mensen.
    Hoe komt het dat mensen steeds weer op zo’n gevaarlijke plaats gaan wonen?

    Daar zijn natuurlijk goede economische en politieke redenen voor. Maar een belangrijke oorzaak is wel dat aardbevingen en vulkaanuitbarstingen zelden voorkomen. Het kan vele decennia of zelfs eeuwen duren voor er zich weer een ramp voordoet. En in die tijd leven mensen met de illusie dat het hen niet kan gebeuren. Zo’n zeldzame gebeurtenis noemt Nassim Taleb een ‘zwarte zwaan’. Als je toevallig op het verkeerde moment op de verkeerde plaats bent slaat het noodlot toe.

    Het lot van een mens kan zeer wisselvallig zijn. Dingen die dankzij geluk verkregen werden kunnen even gemakkelijk door pech verloren gaan. Toeval en kansen spelen een veel grotere rol in ons leven dan we denken en willen inzien, zegt Taleb. Over het algemeen onderschatten we bij zo ongeveer alles hoe groot het aandeel geluk of toeval daarin is. Dingen hadden anders kunnen lopen, de wereld had er anders kunnen uitzien. Daar staan we te weinig bij stil.

    Maar mensen willen niet aan het toeval, ze hebben er een weerstand tegen. Het inschatten van kansen is mensen nog nooit goed af gegaan. Onze hersenen zijn niet toegerust om met probabiliteit om te gaan en al helemaal niet met toeval in het leven. We staren ons blind op de winnaars in de loterij van het leven en schrijven succes spontaan toe aan capaciteiten of verdienste en mislukking aan tekort. We verwarren ruis met informatie en in toevallige gebeurtenissen herkennen we patronen en symbolen.

    Als beurshandelaar heeft Nassim Taleb een passie ontwikkeld voor waarschijnlijkheid en toeval. In geen enkele beroepssector, zegt hij, wordt geluk meer verward met vakmanschap dan in de beurshandel. Onvoorspelbaarheid is inherent aan de economische en financiële wereld. Toch zoeken beleggers en handelaren permanent naar manieren om van onzekere perspectieven voorspelbare processen te maken. Al hun strategieën zijn echter gebaseerd op ervaringen uit het verleden. Maar het verleden is even (on)waarschijnlijk als de toekomst, aldus Nassim Taleb.

    Dit is één voorbeeld van de spitsvondige en originele invalshoeken van deze auteur. Hij legt bloot hoe mensen in het algemeen, en vooral in de beurshandel, geluk verwarren met vakmanschap en deskundigheid en hoe ze toeval spontaan vervormen en waarnemen als bepaaldheid en determinisme. Hij belicht ook de meest voorkomende veronderstellingen of biases waarmee we het toeval spontaan te lijf gaan. In de psychologie worden ze ook cognitieve illusies genoemd.

    Taleb voert in zijn boek een aantal goed doordachte en originele logische gedachte-experimenten uit met waarschijnlijkheidsberekening. Met nietsontziende helderheid doorprikt hij de talloze theoretische constructies, met name in de beurswereld, die het toeval eronder moeten krijgen. We krijgen interessante lessen over statistische begrippen, over onze spontane en onbewuste veronderstellingen in verband met toeval, over wetenschappelijke theorieën en nog veel meer. Hij onderbouwt en lardeert zijn inzichten met de uitkomsten van onderzoek in zeer gevarieerde disciplines.

    Dit boek is geen verhandeling of wetenschappelijk werk, zo waarschuwt hij. De verschillende inzichten zijn niet systematisch gepresenteerd of uiteengezet maar verweven in verhalen uit zijn leven als beurshandelaar. Hij noemt het een persoonlijk essay met gedachten en waarnemingen over de praktijk van het risico nemen.

    Als we ons bewust zijn van onze beperkingen zijn we overigens niet overgeleverd aan onze illusies. Taleb past een eigen risicomanagementstrategie toe. Een eerste vereiste is voortdurend kritisch na te denken over het eigen handelen. Hij doet ons ook een paar trucs aan de hand waarmee we ons minder gemakkelijk op het verkeerde been laten zetten.
    Meevallers moeten we op hun echte waarde schatten: ze kunnen door een tegenvaller teniet gedaan worden. We kunnen ons beter toeleggen op dingen die zonder veel geluk tot stand komen. Die zijn beter bestand tegen toeval.

    Taleb noemt zichzelf een probabilistische scepticus. Dit mag geen wonder heten voor iemand die zich laat inspireren door de Griekse stoïcijnen. Zijn belangrijkste les luidt dat het ware succes niet te meten is aan spectaculaire resultaten, maar aan de wijze waarop men leeft en die resultaten heeft bereikt.

    Dit onderhoudende boek laat zich zeer vlot lezen. Het doet je zeker anders kijken naar glamour en succesverhalen. Een aanrader voor iedereen die het leven bewust wil leven en een 'must' voor wie actief is in het zakenleven in het algemeen en in het bijzonder op de beurs!

    © Minervaria

    Gerelateerd:
    Onvermijdelijke illusies. Hoe beredeneringsfouten ons denken beheersen.

    Beslissen! De kunst om snel beslissingen te nemen.

    Illusies van causaliteit
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De begrafenis van God
    Klik op de afbeelding om de link te volgen WILSON, A.N., De begrafenis van God. De ondergang van het geloof in de westerse beschaving. (Vert. God’s Funeral. The Decline of Faith in Western Civilization) A’dam, Prometheus, 2000, 418 pp. – ISBN 90 5333 889 6

    “De kwestie-God wil maar niet verdwijnen”, stelt Andrew Norman Wilson. Tien jaar later is dit nog altijd zo. God blijft stevig overeind. Uit opiniepeilingen blijkt dat de meerderheid van de mensen nog steeds in God gelooft. Voor veel mensen telt en werkt het oude verhaal nog steeds. Ongeacht of het bestaan van God kan bewezen worden heeft godsdienst voor de meeste mensen nog zin.

    En toch staat het bestaan van God in het Westen al een paar eeuwen onder druk. Vanaf de 17e eeuw werden steeds meer wetenschappelijke ontdekkingen gedaan die twijfels opriepen over de waarheid van de aanspraken van het godsdienstig geloof. De fatale klap voor het creationistische wereldbeeld was de publicatie van The Origin of Species door Charles Darwin
    in 1859. Deze gebeurtenis veegde de religieuze grond onder de voeten van het intellectuele Westen weg.

    Voor wie in de tweede helft van de 20e eeuw geboren is valt het moeilijk zich voor te stellen hoe groot toen de ontreddering was bij de intellectuele en later ook de gewone mens. Konden eerlijke mannen en vrouwen in alle eerlijkheid nog volhouden dat ze geloofden in de onfeilbare waarheid van de Heilige Schrift als het geïnspireerde woord van God? Tussen 1908 en 1910 schreef de Engelse dichter Thomas Hardy een gedicht waarin hij zich verbeeldde dat hij de begrafenis van God bijwoonde. Het is een immens verdrietig gedicht waarin het besef van een groot verlies de boventoon voert.

    In De begrafenis van God beschrijft Andrew Norman Wilson hoe onder andere de filosofen Karl Marx en Herbert Spencer, de schrijver George Elliot en de psychiater Sigmund Freud heftig worstelden met het verlies van hun geloof in God en hun strijd met de kerk. God en godsdienst waren in de 19e eeuwse Victoriaanse samenleving zo sterk verankerd dat leven zonder religie verre van eenvoudig was. Het overboord gooien van de traditionele geloofsovertuigingen was voor velen een uitdagend avontuur en de verkenning van nieuwe horizonten. Maar voor velen was het ook een pijnlijk afscheid en besef van een diep verlies.

    De vraag hoe religie kon behouden worden zonder het opofferen van intellectuele integriteit mondde op het einde van de 19e eeuw uit in de modernistische beweging. De modernisten streefden ernaar religie en het moderne leven verenigbaar te maken. Zij werden echter door de katholieke kerk met kracht bestreden. In de heksenjacht onder Pius X hebben ze de strijd met de kerk uiteindelijk verloren. Verschillende vertegenwoordigers werden geëxcommuniceerd, in die tijd een verschrikkelijke straf. Het verhaal klinkt bekend: wie in de kerk van binnenuit veranderingen wil bewerkstelligen komt meestal van een koude kermis thuis.

    Op basis van de titel en de achterflap verwachtte ik een thematische studie van de teloorgang van het godsgeloof in de 19e eeuw. Wilson beperkt zich echter tot de beschrijving van de individuele zoektocht van meer en minder notoire figuren uit de Victoriaanse tijd. Op zich is dit een ambitieuze onderneming, want ze vereist grondige kennis en studie van de (auto)biografische geschriften van deze personen. Maar het zegt niet zo veel over de ondergang van het geloof in de Westerse beschaving als geheel, omdat hij zich beperkt tot de intelligentsia van die tijd.

    Wilson levert het bewijs van een haast encyclopedische kennis van het literaire en filosofische leven in de Victoriaanse tijd. Voor een biografische specialist is dit natuurlijk niet eigenaardig. Dit maakt het boek naar mijn mening echter alleen te smaken door wie grondig vertrouwd is met het – vooral Britse - filosofische en culturele leven in de 19e eeuw. Over die specifieke voorkennis beschikt de doorsnee lezer niet.

    Al kan de zwierige literaire stijl van Wilson me wel bekoren, hij slaagt er niet in zijn gegevens ordelijk te presenteren. Hij verliest zich voortdurend in anekdotes die hij, zeker voor de minder onderlegde lezer, onvoldoende kadert.

    De lectuur van dit boek heeft wel een onbedoeld effect gehad. Ik heb me voorgenomen een paar Britse Victoriaanse romans te lezen die al heel lang op mijn leeslijst staan.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Morele helderheid
    Klik op de afbeelding om de link te volgen NEIMAN, S., Morele helderheid. Goed en kwaad in de 21e eeuw. (Vert. Moral Clarity. A Guide for Grown-Up Idealists) A’dam, Uitg. Ambo/Anthos, 2008, 472 pp. – ISBN 978 90 263 2155 9

    "In de Westerse seculiere cultuur hebben morele uitspraken geen duidelijke plaats", stelt de in Berlijn wonende Amerikaanse filosofe Susan Neiman vast, "en het doen van zulke uitspraken geeft velen een ongemakkelijk gevoel."

    Toch is onderscheid maken tussen goed en kwaad een vermogen dat hoort tot het wezen van de mens. Ook al is de wereld zelf helemaal niet moreel, mensen hebben de aangeboren behoefte om de wereld in morele termen te zien. Wij hebben een diep geworteld rechtvaardigheidsgevoel. Talloze mensen op deze planeet leiden een leven dat wordt vergald door ziekte, armoede, verdrukking, gewelddadige conflicten, een ongelukkig huwelijk of een combinatie van dit alles. Het leven is oneerlijk en onrechtvaardig. Wanneer onschuldige mensen lijden en het slechte mensen voor de wind gaat komen we spontaan op zijn minst innerlijk in opstand.
    Kunnen wij met die onrechtvaardigheid ongestoord verder leven? Of is er een meer menswaardige reactie mogelijk?

    Volgens Susan Neiman kunnen we kiezen. Eerste mogelijkheid: we leggen ons bij de feiten neer en zoeken de verklaring in de aard van de dingen zelf. Je kan onheil en ellende weg redeneren door te stellen dat dit nu eenmaal de realiteit is of de wil van God of de natuurlijke orde of de schuld van slechte machthebbers. Het is de gemakkelijke, eenvoudige weg en het cynische antwoord van politiek en conservatief rechts. Zoals ik recent op een forum las: "Kortzichtig misschien, maar zo werkt de wereld van tegenwoordig nu eenmaal."

    Toch bevat deze uitspraak een glimp van morele helderheid. Want de term ‘kortzichtigheid’ doet vermoeden dat er een andere weg is. Je kunt je blijkbaar al dan niet vaag voorstellen dat het ook anders kan. Je bent niet gedwongen je neer te leggen bij onrechtvaardigheid want je zou die kunnen bestrijden. Is dat iets anders dan wat politiek rechts pretendeert? Ja, want je niet neerleggen bij onrecht en onrechtvaardigheid wordt door conservatief rechts op hoongelach onthaald en smalend kinderlijk of puberaal dromen over een onbereikbare fantasiewereld genoemd. "Word volwassen", roept conservatief rechts, "en zie de realiteit onder ogen." Waarmee ze bedoelen: leg je bij de feiten neer.

    Volgens Susan Neiman is het echter net andersom. Uitgerekend je neerleggen bij moreel onrecht getuigt van onnadenkendheid en gebrek aan redelijkheid. Een ideaal koesteren van een betere wereld en je daarvoor metterdaad inzetten is geen teken van onvolwassenheid maar juist van rijpheid en van het vermogen tot oordelen. Verandering is de kernboodschap van links. Helaas heeft het debacle van de grote vooruitgangsideologieën van de 20e eeuw links de grond onder de voeten weggeslagen. Links kijkt bedremmeld toe en speelt stommetje in het waardendebat dat rechts helemaal voor zich heeft opgeëist.

    Met haar betoog wil Neiman de idealen van de verachte ‘wereldverbeteraars’ nieuw leven inblazen en funderen. Idealen zijn allerminst ondoordachte bevlogenheden zonder voeling met de werkelijkheid, zo betoogt ze, maar een uitdaging om onze menselijke creativiteit in te zetten voor iets beters dan de wereld die we kennen.

    Maar welke idealen zijn de moeite van het nastreven waard en hoe weten we dat we hierop kunnen bouwen? De antwoorden zijn volgens Susan Neiman te vinden in de ideeën van de Verlichtingsfilosofen uit de achttiende eeuw. De Verlichting staat model voor de door conservatieve kringen zo verguisde moderniteit. Zo vereenzelvigt men de Verlichtingsfilosofie ten onrechte met individualistisch egoïsme, en beschuldigt haar ervan dat ze gevoelens en emoties vervangt door kille rationele kennis en verheven betrachtingen door plat materialisme.

    Susan Neiman, die zich heeft verdiept in de Verlichting en het denken van Immanuel Kant, de Verlichtingsfilosoof bij uitstek, bestrijdt deze typering met klem. De Verlichting heeft ons bevrijd van bijgeloof en een onrechtvaardig aristocratisch systeem dat door de religies nagenoeg overal werd gesteund. En in haar kielzog heeft de moderniteit op uiteenlopende gebieden vooruitgang gebracht.

    De Verlichting zegt ons immers dat we ons niet moeten neerleggen bij de wereld zoals ze is, maar dat we alles op alles moeten zetten om de universeel menselijke aspiraties op geluk en verbetering van de eigen toestand te vervullen. Het hoort tot de aard van de mens om te streven naar geluk, redelijkheid, eerbied en vooral hoop. En omdat dit universeel menselijke streefdoelen zijn mag niemand daarvan wetens willens uitgesloten worden. Het besef dat wat ik voor mezelf wens ook de wens is van de andere moet ons ertoe brengen om die andere niet anders te behandelen dan wij zelf zouden behandeld willen worden.

    Dit zijn de fundamentele waarden van links, zegt Neiman, en die moeten we weer helder krijgen en uitdragen. Hoe dit moet en kan gebeuren beschrijft ze in het laatste deel. De linkerzijde moet weer helden hebben, en daarvoor durven uitkomen. Verlichtingshelden zijn geen supermensen of halfgoden die de waarheid in pacht hebben, maar gewone mensen die twijfelen en fouten maken. Daarnaast denken zij redelijk na en spannen zij zich in door persoonlijke keuzes en inspanningen zichzelf en moeilijkheden te overwinnen. Susan Neiman beschrijft in haar boek een aantal voorbeelden van moderne Verlichtingshelden. Wat hen kenmerkt is de wetenschap dat vooruitgang in kleine stapjes verloopt, en dat het niet zozeer belangrijk is wat of wie je bent of hoe je het bedoelt maar wat je doet. Die helden kunnen mensen tonen dat je dichter bij het ideaal kunt komen als je je niet neerlegt bij de feiten maar zelf handelt en dat niet overlaat aan anderen of machtiger instanties.

    Niet voor niets stond Susan Neiman op het podium aan de zijde van Barack Obama bij zijn inauguratie als president van de Verenigde Staten. We hebben politici nodig die weer durven uitkomen voor de echte waarden van links, die zich niet neerleggen bij een onrechtvaardige realiteit en de schuld niet in de schoenen van anderen schuiven. Ze roepen iedereen op om verantwoordelijkheid te nemen voor een wereld waarin het voor iedereen goed leven is en zij nemen daarbij het voortouw door zelf aan de slag te gaan.

    Die boodschap had de zeer erudiete Susan Neiman naar mijn mening veel helderder en compacter kunnen formuleren. Ze heeft enorm veel zorg besteed aan een stevige en ruime onderbouwing van haar pleidooi voor heldere waarden. Diezelfde bekommernis maakt het voor de lezer echter lastig om de lijn van haar betoog te volgen. Door de veelheid van invalshoeken en argumenten wordt de kern ervan vaak ondergesneeuwd. Ook al is dit boek niet voor het grote publiek bestemd, ook voor een beperkt publiek had het doorzichtiger en leesbaarder mogen zijn.

    Niettemin heb ik dit veelzijdige en buitengewoon rijke boek met bewondering en frisse moed doorworsteld. Susan Neiman heeft mijn kennis over de Verlichting en haar belangrijke filosofen opgefrist, verruimd en verdiept. Maar bovenal heeft het mij herinnerd aan het enorme belang van hoop en persoonlijk engagement, hoe gering ook, voor een betere wereld voor iedereen.

    © Minervaria

    Interview met Susan Neiman

    Op dinsdag 19 januari 2010 krijgt Susan Neiman het woord in Grote denkers over de toekomst
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    BESTE BEZOEKER
    Foto


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Mijn favorieten
  • Minervaria
  • Dit is POTS
  • Geen dag zonder lach
  • Gedachten

  • Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2006
  • 2005
  • 2004
  • 2003
  • 2002
  • 2001
  • 2000
  • 1999
  • 1998
  • 1997


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!