WHEATCROFT, A., De vijand voor
de poort. (Vert. The Enemy at the Gate: Habsburgs, Ottomans and the
Battle for Europe) Adam, Uitg. Atlas, 2010, 408 pp.
In
de omgeving van het huidige station te Wenen strekte zich in juli 1683 een reusachtig
Ottomaans legerkamp uit. Anderhalve eeuw daarvoor hadden de Turken al eens vergeefs
geprobeerd om de stad in te nemen. In de hoofdstad van de Habsburgers voelde men
zich dus betrekkelijk veilig. Maar toen men lucht kreeg van de opmars van de
Ottomanen werden de verouderde verdedigingswerken van de stad in allerijl
aangepakt.
Gedurende meer dan 50 dagen werd verwoed slag geleverd om het
bezit van de stad. Wenen veranderde in een hellepoel waar onafgebroken werd
gevochten en waar ontelbare soldaten aan beide zijden op gruwelijke wijze gewond
werden of aan hun einde kwamen. Het behoud van elke meter stadsmuur moest zwaar
bevochten worden tegen een enorme overmacht van Turken. Pas op 12 september was
een inderhaast bijeen geroepen geallieerde legermacht in staat om het beleg te
breken en Wenen te ontzetten.
Na de overwinning bij Wenen sloegen de
Europese vorsten de handen in elkaar om Europa te bevrijden van de islam en
volledig christelijk te maken. In de daaropvolgende eeuw werd in Zuidoost-Europa
stad na stad, vesting voor vesting moeizaam op de Ottomanen heroverd. Pas in
1791 kwam er een definitief einde aan de Turkse oorlogen. De Ottomanen hadden de
Slag om Europa verloren. Met uitzondering van een klein gebied boven Istanbul
aan de Zwarte Zee en een paar eilanden in de Middellandse Zee was het Ottomaanse
Rijk al zijn gebieden in Europa kwijt. Aan de Turkse dreiging was een einde
gekomen. Maar de angst voor het islamitische gevaar uit het Oosten bleef zeer
lang hangen.
De angst van Europa voor de Turken was begrijpelijk. De
Ottomanen behoorden tot de nomadische Turkse stammen die al in de zesde eeuw
vanuit de steppen van Centraal-Azië de Perzische beschaving waren binnen
gedrongen. Ze veroverden het Byzantijnse Rijk en na de val van Constantinopel in
1453 beschouwde de Ottomaanse sultan zich als de wettige opvolger van de
Romeinse keizer. In het Middellandse Zeegebied waren de Turken in langdurige
oorlogen verwikkeld. Ze nestelden zich tenslotte in het verdeelde Zuidoosten van
Europa. Daar botsten ze op hun rivaal, de keizer van Heilige Roomse
Rijk.
De Ottomanen vormden voor heel Europa een ernstige bedreiging als
militaire macht, politieke kracht en als aanhangers van een rivaliserende
godsdienst. Er was in de hele Westerse wereld geen staat die zo machtig was, zo'n ingewikkelde bureaucratische structuur had en die bovendien geregeerd
werd door meedogenloze en eigengereide autocraten. Vanuit de Balkan
terroriseerden ze de Europese gebieden met roof- en plundertochten.
In de
strijd tegen de Turken kampte Europa met een ernstige handicap. Het was intern
verdeeld en verscheurd door onderlinge rivaliteiten. Daardoor hadden de
Oostenrijkse Habsburgers niet alleen te stellen met de Ottomanen aan hun
oostelijke grenzen, maar moesten ze ook bedacht zijn op vijandelijke acties van
Frankrijk in het Westen van hun rijk. Dat aarzelde overigens niet om relaties
aan te knopen met de Turken als dit hen goed uitkwam.
De Oostenrijkse
troepen waren bovendien geen partij voor de goed georganiseerde Turkse legers.
De soldaten waren in meerderheid burgers en boerenknapen die hun plicht
vervulden: het beschermen van hun huizen en land. De Oostenrijkers hadden geen
grote militaire traditie. Ze moesten het opnemen tegen een militaire staat met
een uitstekend getraind professioneel leger, dat angstaanjagende
strijdtechnieken hanteerde die sterk verschilden van de Westerse. Het Ottomaanse
leger reageerde sneller, was wendbaarder en maakte meer doden dan zijn Europese
vijanden. Het was een uiterst gevaarlijke, veelzijdige en schier
onoverwinnelijke vijand.
Dank zij de boekdrukkunst verspreidden zich over
heel Europa bloemrijke verhalen over de wreedheden, bloedbaden en barbaarse
praktijken die de Turken begingen. Ze berustten zeker op waarheid, maar geheel
volgens het gebruik werden ze ook behoorlijk bijgewerkt en aangedikt. Daardoor
werd de Turk, en meteen de islam, een metafoor voor gruwel, tirannie en
onderdrukking. In vrijwel elke West-Europese cultuurgemeenschap was een
angstwekkend en negatief beeld van de Turken gemeengoed. Zelfs mensen die het
verst verwijderd waren van het Turkse gevaar voelden zich erdoor
bedreigd.
Na de herovering van Hongarije brak een bloeiperiode aan voor
de Habsburgers en werden ze voor de Ottomanen een evenwaardige macht. Later
gingen ze ook samenwerkingsverbanden aan. Het beeld over de Turken veranderde.
Van gruwel werden de Ottomanen tot een historisch en cultureel fenomeen dat
bestudering en begrip verdiende. In 1856 werd zelfs erkend dat het Ottomaanse
Rijk tot het Europese statenstelsel behoorde. Tijdens de Eerste Wereldoorlog
waren de vroegere aartsvijanden bondgenoten, en daarna bleven de commerciële
banden zich uitbreiden.
Turkije en Europa staan al meer dan twee eeuwen
niet meer op voet van oorlog met elkaar. Maar de oude collectieve angst wordt nu
voor politieke doeleinden weer opgerakeld en aangewakkerd. De Turk, en bij
uitbreiding de moslim, wordt weer als een ongenadige agressor voorgesteld die
het christelijke Europa onder de voet dreigt te lopen. Zo wordt de mogelijke
toetreding van Turkije tot de Europese Unie door vooraanstaande personen
voorgesteld als een nieuwe fase in een oude oorlog. Deze eenzijdige beeldvorming
wil de historicus Andrew
Wheatcroft met zijn boek nuanceren.
Daar is hij naar mijn mening
slechts gedeeltelijk in geslaagd. Wheatcroft is goed vertrouwd met
dit hoofdstuk uit de Europese geschiedenis. Gedurende twintig jaar heeft hij
onderzoek gedaan naar de achtergronden en het verloop van de expansiedrang van
de Ottomaanse sultans en het Europese weerwerk. Met behulp van een
indrukwekkende hoeveelheid oorspronkelijke bronnen reconstrueert hij de laatste
periode van de Turkse oorlogen. Het zwaartepunt van zijn boek vormt het
huiveringwekkende beleg van Wenen. Met spanning las ik zijn filmisch verslag van
de strategie, de troepenbewegingen en het verloop van de gevechten in de
verschillende stadia van de Turkse oorlogen.
Op de intrigerende vragen in
het voorwoord gaat hij echter verder niet meer in. Het hoofdthema van zijn boek,
zo stelt hij, is angst. Die angst maakt hij wel begrijpelijk, maar hoe ze in het
collectieve geheugen opgeslagen werd en tot stereotypen en vervormde
geschiedschrijving leidde komt amper aan de orde. Als tegenwicht voor de
eenzijdige negatieve beeldvorming over de Turken had hij meer aandacht mogen
besteden aan de evenwaardige wreedheden van de Europese strijdkrachten en aan de
lange periode van vreedzame co-existentie vanaf het einde van de 18e
eeuw.
Als voorbereiding voor een culturele reis naar de Balkan,
Hongarije, Roemenië of Bulgarije kan ik dit vlot leesbare boek echter warm
aanbevelen.