WELKOM
Foto
Inhoud blog
  • Dagboek 1933
  • Ingelepeld
  • De reis van onze genen
  • De opgewekte nihilist
  • De meeste mensen deugen
  • De goedheidsparadox
  • De eenzame eeuw
  • De gouden draad
  • De geschiedenis van de slavernij
  • Werk. Een geschiedenis van de bezige mens
  • De mens
  • Grote verwachtingen
  • Wat bomen ons vertellen
  • De barbaren
  • Eeuwen van duisternis
  • Terug naar de feiten
  • Focus AAN/UIT
  • De mythe van de moederliefde
  • Het bestverkochte boek ooit
  • Het menselijk getij
  • 250 jaar over misdaden en straffen. Cesare Beccaria
  • De waarde van alles
  • De opkomst en ondergang van de dinosauriërs
  • Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie
  • De zijderoutes
    Zoeken in blog

    Categorieën
    Voor u gelezen
    over mens en maatschappij
    17-12-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De wetenschap van het leven
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    DE GROEF, B. & P. ROELS, De wetenschap van het leven. Over eenheid in biologische diversiteit. Leuven, Uitg. Acco, 2011, 255 pp. – ISBN 978 90 334 8476 6 

    Zeven onderzoekers, verbonden aan het Departement Biologie van de Katholieke Universiteit Leuven, ondernamen een ambitieus project. Hun doel: alle belangrijke inzichten uit de biologie in één boek gepresenteerd. Ze richten zich tot “iedereen met een stevige interesse in de biologische wetenschap”. 

    Hun verhaal start bij het prille begin van het leven, zo’n 3,8 miljard jaar geleden. Toen ontstonden moleculen en cellen, het laagste organisatieniveau van het leven. Dat weten wij omdat sporen van leven met zekerheid werden teruggevonden in gesteenten die 3,5 miljard jaar oud zijn. Ze vormen de gemeenschappelijke oorsprong van alle levensvormen. Dit verklaart waarom alle leven op aarde, hoe verscheiden ook, fundamenteel zo veel gelijkenissen vertoont. 

    Eerst geven de auteurs een inkijk in de gemeenschappelijke kenmerken van alle levende wezens op de aarde. We leren over de bouw van de cel en over het celmetabolisme. Daarmee nemen cellen energie op die ze verwerken om te leven en te overleven. We lezen hoe de eerste eencellige organismen zich organiseerden tot meercellige organismen. En we krijgen uitleg over hun genetische uitrusting. Alle levende wezens gebruiken dezelfde genetische code, het DNA, om hun eigenschappen aan de volgende generatie door te geven. 

    De primitieve oercellen legden de basis voor de gigantische verscheidenheid van het huidige leven op aarde. De evolutietheorie verklaart afdoend hoe dit proces verliep. Doordat organismen zich aan hun omgeving aanpasten kwam een verbluffende biodiversiteit tot stand. Al deze soorten van de meest verscheidene pluimage leven bovendien in nauwe interactie met elkaar. Zo vormen ze ingenieuze, complexe en daardoor kwetsbare ecosystemen. 

    Tenslotte verdiepen ze zich in de impact van een bijzondere soort, de mens. Eigenlijk is de mens slechts een jong twijgje aan de Stamboom van het Leven, maar als succesvolle soort heeft hij zeer veel invloed op zijn omgeving. Als enige soort is hij in staat om de evolutie van levende wezens gericht te sturen. Hij grijpt in via de biotechnologie en wijzigt kwetsbare ecosystemen. Bijzonder interessant vond ik het hoofdstuk over de verschillende manieren waarop de mens zijn leefomgeving belast en waarom we ons daarover zorgen moeten maken. 

    In dit boek willen de auteurs de fascinerende complexiteit en schijnbare perfectie van het leven onder de aandacht brengen. In dat opzet zijn ze zeer zeker geslaagd. Wie meer inzicht krijgt in de verfijnde processen die het leven regelen, kan niet anders dan een groot ontzag en eerbied opbrengen voor de natuur. 

    Minder geslaagd zijn ze in hun belofte dat je geen bioloog hoeft te zijn of een andere wetenschappelijke opleiding te hebben genoten om de inhoud te begrijpen. Zelfs voor wie de basisnoties in de biologie heeft verworven is het toch een taaie dobber. De auteurs hebben hun best gedaan om een aantal basisbegrippen uit te leggen, maar zijn daar slechts ten dele in geslaagd. 

    De uitgave door Acco is, zoals altijd, weer zeer verzorgd en aantrekkelijk. De tekst wordt geïllustreerd met aansprekende foto’s en duidelijke tekeningen. Ieder hoofdstuk bevat, naast de hoofdtekst, ook tekst in kaders of boxen. Daarin worden onderwerpen uit de hoofdtekst verder toegelicht of thema’s behandeld die aansluiten bij de hoofdtekst, maar die niet noodzakelijk zijn om de gedachtegang van het boek te volgen. 

    Mocht u nog twijfelen over een geschikt eindejaarsgeschenk voor een jongere die gebeten is door biologie, dan is dit studieboek een prima kandidaat. 

    © Minervaria 
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kracht van wilskracht
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    McGONIGAL, K., Wilskracht. Hoe zelfbeheersing werkt en wat je eraan kunt doen(Vert. The Willpower Instinct – How Self-Control Works, Why it Matters, and What You Can Do to Get More of It, 2012) A’dam, Uitg. Nieuwezijds, 2012, 295 pp. – ISBN 978 90 5712 365 8

    Sprong u deze ochtend bij het eerste wekkersignaal uit bed of hebt u zich nog even omgedraaid? Pakte u op uw werk meteen die lastige taak aan of nam u eerst een uitgebreide koffiepauze? Kon u laatst weerstand bieden aan dat aantrekkelijke koopje dat u eigenlijk niet nodig had?

    Te veel geld uitgeven, je tijd verlummelen, je geduld verliezen, het zoveelste calorierijke toetje. Veel mensen zouden graag ‘nee’ kunnen zeggen wanneer ze beter ‘nee’ zouden zeggen en ‘ja’ wanneer ze ‘ja’ moeten zeggen. Ze weten wat ze werkelijk willen - een slanke lijn, een vollere portemonnee, een afgewerkte agenda - maar slagen er niet in dit te bereiken. Ze stellen zichzelf en anderen teleur en voelen zich schuldig over hun gebrek aan wilskracht.

    Een wilskrachtuitdaging is een conflict tussen twee tegenstrijdige doelen. Wie te vaak kiest voor de korte termijn komt in de problemen. Zelfbeheersing blijkt een goede graadmeter voor onze gezondheid, voor ons succes in relaties en op het werk en voor onze financiële zekerheid. Maar valt daar iets aan doen en hoe?

    Kelly McGonigal is gezondheidspsycholoog en docent bij het programma gezondheidsverbetering van de Stanford School of Medicine. Ze leert mensen hoe verleidingen te weerstaan en beter met stress om te gaan. In dit boek brengt ze de beste wetenschappelijke inzichten en praktische oefeningen uit haar cursus samen. Ze ontkracht gangbare misvattingen over zelfbeheersing en reikt strategieën aan om wilskrachtuitdagingen succesvol aan te gaan.

    Wilskracht is een persoonlijkheidskenmerk, een goede eigenschap, iets wat je nu eenmaal hebt of niet en waar je weinig kunt aan doen. Dit wijdverbreide misverstand gaat als eerste voor de bijl. Uit wetenschappelijk onderzoek komt een heel ander beeld naar voor. Iedere mens is van nature tot zelfbeheersing in staat. Het is een eigenschap die ons door de evolutie werd toebedeeld. Doordat we in de groep moesten passen, samenwerken en langdurige banden onderhouden, werd ons vroegmenselijke brein immers gedwongen strategieën voor zelfbeheersing te ontwikkelen. 

    Zelfbeheersing is diepgeworteld in de hersenen. Die oefenen invloed uit op een hele reeks lichamelijke processen. Inzicht in de biologie achter zelfbeheersing verheldert hoe belangrijk de invloed van stress is voor je wilskracht en waarom de moderne wereld deze vaak dwarsboomt. Beter met stress leren omgaan is dan ook een van de beste manieren om je wilskracht te vergroten.

    Behalve stress hebben ook angst en schuldgevoel een nefaste uitwerking op zelfbeheersing. We zijn meer geneigd te zwichten voor verleiding als we ons rot voelen. We kunnen echter dingen doen waarbij we ons goed voelen zonder toe te geven aan verleidingen die op termijn nog meer stress, angst en schuldgevoel geven. We kunnen ook te moe zijn om weerstand te bieden. Wilskracht is immers beperkt en kan uitgeput geraken. Maar ook dit inzicht kunnen we gebruiken om onze wilskracht weer aan te vullen en onze zelfbeheersing te trainen en te versterken.

    Ook onze hang naar beloning kan ons in de tang nemen. Het beloningssysteem in ons brein draait ons een rad voor de ogen en zet ons aan om steeds meer en opnieuw te willen. Van die wetenschap maakt de neuromarketing handig gebruik om ons koopgedrag te beïnvloeden en ons verslaafd te maken aan sociale media en computerspelletjes. Maar als we die trucjes doorzien zijn we beter gewapend om echte beloningen te onderscheiden van schijnbeloningen, die alleen afleiding en verslaving brengen.

    En we leren nog veel meer. Over hoe het gevoel het ‘goed’ gedaan te hebben ons ertoe kan brengen om daarna een beetje ‘slecht’ te zijn. Over hoe we geneigd zijn ons geld eerder nu uit te geven dan te sparen voor later, omdat we ons de toekomst moeilijk kunnen voorstellen. Over sociale besmetting en hoe we die kunnen aanwenden om slechte gewoontes op te geven en goede aan te nemen. Dat we gemakkelijker van verboden voedsel kunnen afblijven als we de gedachte eraan aanvaarden en niet onderdrukken. En over het nut van de tienminutenregel.

    Wij hebben niet één ik, maar meerdere. Er is het ik dat onmiddellijke bevrediging wenst en het ik dat naar een hoger doel leeft. Zelfbeheersing is een kwestie van inzicht in deze verschillende aspecten van onszelf, niet van een fundamentele verandering van onze persoonlijkheid. De mensen met de meeste zelfbeheersing zijn dan ook niet voortdurend tegen zichzelf aan het vechten, zij hebben juist geleerd deze strijdige ikken te accepten en een plaats te geven.

    Ook al gaat ons irrationele zelf maar al te vaak met ons op de loop, toch kan inzicht in de processen achter wilskracht en wilszwakte helpen om jezelf in handen te nemen. En je hoeft niet eens alles echt te onthouden of toe te passen. De basisregel die overal geldt is bewuste aandacht. Door bewuste aandacht leer je keuzemomenten herkennen in plaats van op de automatische piloot te kiezen en houd je voor ogen wat je werkelijk wilt en waar je je werkelijk beter van gaat voelen.

    Dit boek richt zich niet tot asceten in de dop, maar tot gewone mensen zoals u en ik, die in een wereld vol verleidingen leven en daar niet zomaar willen aan toegeven. Het is een van die zeldzame werken die een hoog wetenschappelijk gehalte paren aan praktische bruikbaarheid. Ik kreeg een inkijk in recent onderzoek over zelfbeheersing en wilskracht in de psychologie, economie, neurowetenschappen en geneeskunde. Ik leerde mijn eigen uitdagingen beter begrijpen en kreeg bruikbare tips om mijn uitstelgedrag aan te pakken.

    Voor een absolute leek in de wetenschap is dit werk bovendien zeer toegankelijk. De tekst is onderhoudend geschreven en geïllustreerd met sprekende voorbeelden, en begrippen worden duidelijk en eenvoudig uitgelegd. De hoofdstukken zijn afzonderlijk te lezen, zodat je de tijd krijgt om de inhoud ervan goed te kunnen opnemen en in de praktijk te brengen.

    ©  Minervaria

    Deze recensie verscheen ook op Noorderlicht

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-11-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dans met kans
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    MAKRIDAKIS, S, HOGARTH, R & A. GABA, Dans met kans. Meer zekerheid door minder controle. (Vert. Dance with Chance: Making Luck Work for You, 2009)A’dam, Maven Publishing B.V., 2010, 325 pp. – ISBN 978 94 9057 904 3

    Uit een onderzoek van de filosoof Julian Baggini blijkt dat mensen het meest klagen over pech, het lot. Mensen hebben het moeilijk met toeval. Het lezen van handlijnen, tarotkaarten, Lenormandkaarten, orakelkaarten en andere waarzeggerij is dan ook een lucratieve bezigheid. De waarheid is echter dat niemand de toekomst kan voorspellen, ook niet Madame Soleil. Er zijn nu eenmaal gebeurtenissen waar je geen controle over hebt, “shit happens”. Het is een kwestie van puur geluk.

    Toch gedragen we ons vaak alsof de toekomst voorspelbaar is en we geloven graag dat we toevallige gebeurtenissen kunnen beïnvloeden door ons eigen handelen. Zo behouden we het gevoel dat we ons leven in handen hebben. Die geruststellende illusie van controle kan ons echter blind maken voor risico’s en ons beletten om doordachte beslissingen te nemen.

    Drie gedegen wetenschappers uit verschillende disciplines betogen dat we juist meer grip krijgen op ons leven als we de illusie van controle loslaten. Accurate voorspellingen zijn op veel gebieden gewoon niet mogelijk. Zelfs de beste experts hebben geen kristallen bol. We kunnen dus maar beter de grenzen van voorspelbaarheid kennen en aanvaarden dat sommige zaken buiten onze macht liggen.

    Voor wie daaraan twijfelt tonen zij eerst uitgebreid aan hoe het toeval ons bij de neus kan nemen, zelfs waar zich een keur van deskundigen beweegt. In de eerste plaats waarschuwen ze ons niet blindelings te vertrouwen op het oordeel van artsen. De medische wetenschap zit vol onzekerheden. Een kritische en meer wetenschappelijke houding stelt ons in staat betere beslissingen te nemen over onze gezondheid.

    In financiële zaken kan je je beter niet laten leiden door de valse hoop op gemakkelijk geld. Het kan een hele tijd meezitten, maar het kan evengoed plots en dramatisch tegenvallen. Misschien is het minder spannend, maar je kunt beter niet bezwijken voor hebzucht maar realistische investeringsdoelen nastreven. Voor de geïnteresseerden geven de auteurs een paar efficiëntere beleggingsstrategieën.

    Ze doorprikken ook de managementpeptalk van alwetende goeroes, die beweren ons leven of bedrijf in een handomdraai succesvol te maken. En ze doen ons een paar strategieën aan de hand om met meer kans op succes een onderneming in goede banen te leiden, zonder coaches en hoogdravende managementtheorieën.

    In de tweede helft van het boek verklaren de auteurs waarom we ons zo gemakkelijk door voorspellingen laten beïnvloeden. Ze maken ons wegwijs in de elementaire waarschijnlijkheidsleer, verschillende soorten onzekerheden en waarom we ons erdoor bij de neus laten nemen. En ze tonen aan waarom het zo gemakkelijk is om het verleden te verklaren en zo moeilijk om de toekomst te voorspellen.

    Maar de boodschap is niet dat je slechts kunt afwachten wat het toeval je brengt. Je krijgt een aantal strategieën aangereikt om die inzichten effectief te benutten. Die kunnen helpen om de onzekerheden op je pad beter in te schatten en beslissingen te nemen die meer kans hebben op succes. Zo vond ik onder andere een handig lijstje met vragen die je kunt stellen aan de arts om de wenselijkheid van een behandeling beter te kunnen inschatten.

    Dit boek is een aansporing om nuchter en realistisch te blijven in nagenoeg alle beslissingen die je neemt. Wie Misleid door toeval of De Zwarte Zwaan van Nassim Taleb gelezen heeft zal misschien niet veel echt nieuwe inzichten opdoen. Dit werk is echter toegankelijker geschreven en minstens even goed onderbouwd. De vele herkenbare voorbeelden en anekdotes maken het geheel licht verteerbaar. Ik heb dit werk met veel plezier gelezen en kan het iedereen van harte aanbevelen.

    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-10-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Op weg naar Armageddon
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DE GRAAFF, B, Op weg naar Armageddon. De evolutie van fanatisme. A’dam, Uitg. Boom, 2012, 755 p. – ISBN 978 94 6105 463 0

    Op 10 oktober schoten talibanstrijders de Pakistaanse Malala Yousafzai op de schoolbus koelbloedig tweemaal in het hoofd. De reden: ze was een onvermoeibare pleitbezorgster voor het recht op onderwijs en opleiding voor vrouwen. Ons verstand staat erbij stil. Onderwijs voor vrouwen past niet in het wereldbeeld van de Taliban, die er een hoogst selectieve en enge interpretatie van de Koran op nahouden. Wat bezielt deze mannen? Waar halen ze die fanatieke ideeën vandaan?

    Radicale gelovigen van allerlei schakering zijn er stellig van overtuigd dat een onvolmaakte samenleving nu of in de toekomst moet vervangen worden door een volmaakte wereld. Deze revolutionaire utopisten voeren een obsessieve, compromisloze strijd om hun ideeën op te leggen aan de werkelijkheid en hebben er geen moeite mee om daarvoor geweld te gebruiken en ook mensen op te offeren. Ze hebben in alle tijdperken meer onheil veroorzaakt dan alle schurken en psychopaten tezamen.

    Het verhaal van Bob de Graaffhoogleraar Geschiedenis van de Internationale betrekkingen aan de Universiteit Utrecht, start met het Bijbelboek Openbaring dat op het einde van de eerste eeuw werd geschreven door Johannes van Patmos. Tot en met de 17e eeuw was dit de belangrijkste inspiratiebron voor een bonte reeks eindtijdverkondigers. Vooral vanaf het einde van de Middeleeuwen manifesteerden zich in Europa verschillende groeperingen met een gewelddadig verlangen het rijk van God op aarde te vestigen. Deze sekten werden door de autoriteiten fel bestreden omdat ze een bedreiging vormden voor de openbare orde.

    Dit religieuze fanatisme werd in de 18e eeuw door de Verlichting verdrongen. Het idee van de maakbaarheid van de samenleving leidde echter tot het ontstaan van een nieuw soort fanatisme. De Franse Revolutie was de eerste gewelddadige omwenteling die geïnspireerd was door een seculiere ideologie. De terreur van Robespierre en Saint-Just, de coryfeeën van de Franse Revolutie, was gebaseerd op de ideeën van Jean-Jacques Rousseau. Die blijken veel minder onschuldig dan doorgaans wordt voorgesteld.

    Ze legden immers de basis voor de denkbeelden van filosofen, die de brandstof leverden voor de totalitaire ideologieën van de 20e eeuw. Het ideologisch fanatisme van de Russische intelligentsia baseerde zich op de ideeën van Hegel en Marx en ontwikkelde zich tot het communisme. Het anarchisme en de filosofie van Nietzsche inspireerden dan weer het Italiaanse fascisme en het Duitse nationaalsocialisme.

    Staat met het einde van de tweede wereldoorlog de ideologische variant voorlopig op een laag pitje, het religieuze fanatisme is weer helemaal terug van weggeweest. Aan het einde van de 20e eeuw kenden de Verenigde Staten, het toevluchtsoord van  een onoverzichtelijke wirwar van christelijke milities met apocalyptische ideeën. Sommige van die stromingen liepen rampzalig af.

    Maar het zwaartepunt van het religieus fanatisme bevindt zich op het ogenblik in de islamitische wereld. De moslimbroederschap, het wahhabisme, de groep rond Osama Bin Laden en het theocratische regime in Iran zetten abstracte politieke ideologieën en doelstellingen om in een religieus gebod. In dat opzicht is er geen verschil tussen de christelijke milities in de VS en de islamitische in het Midden-Oosten.

    Dit boek laat zien hoezeer, ondanks alle verschillen, de verschillende fanatieke stromingen uit hetzelfde vaatje putten. Ideeën komen immers niet tot stand in een vacuüm. Mensen leven in een geestelijke traditie en bouwen voort op een gedachtegoed dat door eerdere denkers is geformuleerd. Dit wil echter niet zeggen dat een gelovige, filosoof of ideoloog verantwoordelijk gehouden kan worden voor het gedachtegoed dat op het zijne voortbouwt, aldus de Graaff.

    Dit boek beperkt zich tot de succesnummers onder de fanatieke ideeën. Wat met een sisser afliep haalt meestal de annalen van de geschiedenis niet. Misschien is het ook maar goed dat niet nog méér fanatieke apocalyptici in hun levensproject slaagden. Het is immers erg verontrustend te beseffen welke desastreuze gevolgen een fanatieke utopie kan hebben voor de bevolking en de toekomst van hele landen en zelfs de hele wereld. Het is een waarschuwing tegen iedere bevlogen beweging die aan personencultus doet, met opgeblazen en meeslepende retoriek irrealistische heilsverwachtingen propageert en daarvoor ingrijpende maatschappelijke veranderingen nodig acht. Het is zeker opletten geblazen wanneer die veranderingen ten koste moeten gaan van bepaalde mensengroepen.

    Hoe wenselijk ook, het fanatieke ideeëngoed zal in de toekomst niet verdwijnen. Fanatici mogen door nuchtere mensen als geschift beschouwd worden of op de lachlust werken, voor de gewelddadige utopist is het letterlijk bloedige ernst. Fanatisme gaat uit van hooggestemde idealen, een gevoel van onbehagen met de bestaande orde. De verkondigers van fanatisme zijn dromers die zich niet kunnen verzoenen met een onvolmaakt bestaan. Ze zoeken gerechtigheid voor de verdrukking van het aardse bestaan en menen die te zullen vinden in een radicale omwenteling. Misschien is dit meteen ook een antwoord op de vraag waarom zoveel mensen zich kritiekloos op sleeptouw laten nemen door volksmenners die drastische verandering beloven. Dit is beangstigend, omdat denken vroeg of laat tot handelen leidt.

    En meteen is dit boek een pleidooi voor de twijfel, of de overtuiging dat andere gedachten en opvattingen misschien even geldig en waardevol kunnen zijn als de eigen ideeën. “Ze vormt de basis voor twee zaken die ik noodzakelijk vind voor een menswaardig bestaan: democratie en wetenschap”, aldus Bob de Graaff. Een uitspraak die ik helemaal onderschrijf.

    Voor zijn onderzoek heeft de Graaff heeft zich diepgaand gedocumenteerd, getuige de uitgebreide notenlijst en literatuuropgave. De tekst is zeer inzichtelijk en onderhoudend geschreven. Dit monumentale werk heeft me van begin tot eind kunnen boeien. Het was een openbaring, maar dan met een kleine letter.

    ©  Minervaria 

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-10-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het is maar een peiling
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    THEVISSEN, F., Het is maar een peiling. Opiniepeilingen in de media: van wetenschap tot wichelarij? Kalmthout, Uitg. Pelckmans, 2011, 337 pp. – ISBN 978 90 289 5104 4

     

    Werd u in de aanloop naar de komende gemeenteraadsverkiezingen uitgenodigd om mee te delen voor wie u van plan bent te stemmen? Kreeg u een inkijk in de keuken van dat onderzoek? Vraagt u zich ook af hoe men aan de resultaten komt? En wat moet u ervan denken als de resultaten van de ene peiling een paar dagen later helemaal anders zijn in een andere? Aan dit boek begon ik dus met hooggespannen verwachtingen. Als docent Strategische Communicatie aan de Vrije Universiteit Brussel had de auteur immers zelf een omvangrijke opiniepeiling ontwikkeld.

     

    Peilingen naar politieke voorkeur geven de politici behoorlijk wat kopzorgen. Politici zijn dus steeds op hun hoede voor de beeldvorming die electorale peilingen kunnen veroorzaken. De resultaten worden immers lang en breed in de media uitgesmeerd. Maar is dat terecht? Is een peiling beter dan het lezen van horoscopen of het voorspellen van de toekomst uit de lever van een schaap?

     

    Wat is de waarde van een peiling naar de politieke voorkeur van mensen? Wie peilt wat en welke obstakels lonken daarbij om de hoek? Waarom voorspellen peilingen de verkiezingsuitslagen zelden correct en nooit nauwkeurig? En beïnvloeden ze daadwerkelijk onze politieke voorkeur? Hoe betrouwbaar zijn de resultaten, hoe vakbekwaam zijn de opiniepeilers en hoe onafhankelijk de media die over peilingen berichten? En welke mogelijkheden bestaan er om beter te peilen naar onze politieke houdingen en electorale voorkeuren?

     

    Het is maar een peiling bundelt voor het eerst de antwoorden op deze en veel andere netelige vragen, zo kondigt Frank Thevissen met veel aplomb aan. We krijgen een rondleiding in de achterkamers van onze opiniepeilingenindustrie en de onthulling van de machinaties achter politieke peilingen. Hij belooft populaire en diepgewortelde clichés te doorprikken, die over peilingen de ronde doen en de wetenschappelijke pretentie van academici te demystificeren. Hij zal de gebrekkige methodologische en deontologische hygiëne blootleggen die bij opiniepeilingen aan de dag wordt gelegd. En dat alles zal hij doen op een manier die toegankelijk is voor de statistische leek.

     

    Behalve de laatste worden die beloften uitgebreid waargemaakt. Thevissen ontkracht een aantal wijdverbreide misvattingen over opiniepeilingonderzoek. Hij legt uit hoe het komt dat de resultaten van peilingen zo sterk van elkaar kunnen verschillen. Hij onthult de problemen en valkuilen die een electorale peiling kunnen teisteren en doet aanbevelingen voor oplossingen. Hij dompelt ons vooral onder in de onverkwikkelijke en verbeten strijd tussen politici, de pers en wetenschappers achter de schermen van electorale peilingen. Voor wie er nog aan twijfelde wordt het duidelijk waarom de meeste peilingen geen enkele voorspellende waarde hebben.

     

    Niettemin heeft dit boek mij zeer teleurgesteld. Waar de eerste hoofdstukken nog redelijk informatief zijn, verzandt het betoog gaandeweg steeds meer in een persoonlijke afrekening met de pers en met een hele reeks politici en collega-wetenschappers. Thevissen laat geen gelegenheid voorbij gaan om bepaalde mensen, vooral proffen en journalisten, een veeg uit de pan te geven. Al heel snel vroeg ik me af of hij soms ergens naar buiten gebonjourd was. Dat vermoeden bleek te kloppen.

     

    De titel suggereert een objectief boek over het reilen en zeilen van een peiling. De helft is echter een smeuïg roddelverhaal vol ressentiment en persoonlijke ruzies dat niet zou misstaan in Story of Panorama, maar dat weinig bijdraagt aan het onderwerp zelf. Wat heeft de lezer die meer wil weten over peilingen eraan om tot in de kleinste details deelgenoot gemaakt te worden van de vetes en het onderling gepest bij De Stemmenkampioen, het eigen peilingproject van de auteur?

     

    Natuurlijk is Thevissen als insider goed geplaatst om de lezer wegwijs te maken in de netwerken, de intriges en de cijferzwendel die de media ons niet vertellen. Maar kon dit niet op een andere manier? Thevissen zou toch moeten weten dat wie, al dan niet terecht, met zoveel ijver het vizier op anderen richt, zelf argwaan oproept? Sommige passages in het boek blijken met peilingen zelfs niets van doen te hebben. Wat komt de affaire De Gucht bijvoorbeeld doen in dit boek?

     

    De beloofde toegankelijkheid blijkt bovendien een brij van ondoorzichtige vaktaal, die op de duur alleen nog te volgen is voor wie behoorlijk wat kaas gegeten heeft van statistiek. Dat kan de begrippenlijst achteraan in het boek nauwelijks verhelpen. En de tekst wordt ontsierd door een onaanvaardbaar groot aantal taal- en tikfouten (bv. ‘richten ze hun peilen op’ - blz. 231) en slordigheden, zoals verkeerd geplaatste komma’s. 

     

    Van het hele boek is het besluit het meest waardevol. Over de resultaten van peilingen moeten we ons niet druk maken. Ze zijn niet meer dan een momentopname en hun voorspellende waarde is gering. Peilingen zetten voornamelijk de besloten wereld van marktonderzoekers, politiek en journalistiek in rep en roer. Maar om dat te weten hoefde ik dit boek niet  te lezen. De resultaten van de echte verkiezing zijn daarvoor meestal voldoende verrassend.

     

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-09-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De uitvinding van de mensheid
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    STUURMAN, S., De uitvinding van de mensheid. Korte wereldgeschiedenis van het denken over gelijkheid en cultuurverschil. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2009, 573 pp. – ISBN 978 90 351 3493 5

    All humans are born free and equal in dignity and rights. They are endowed with reason and conscience and should act towards one another in a spirit of brotherhood.

    De Universal Declaration of Human Rights laat er geen twijfel over bestaan: alle mensen zijn gelijk en moeten behandeld worden als medemensen. Van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens gaat een groot internationaal gezag uit. Nagenoeg alle landen op de wereld hebben deze verklaring ondertekend. Organisaties die de naleving ervan bewaken en overtreders op de vingers tikken, zoals Amnesty International en Human Rights Watch, genieten overal veel ontzag.

    Wat wij nu als vanzelfsprekend beschouwen is dit echter lange tijd niet geweest. Dat alle mensen gelijk zijn is immers geen feit maar een idee dat geleidelijk in de geesten heeft postgevat. En wanneer een idee eenmaal denkbaar wordt, evolueert het geleidelijk naar werkelijkheid, zegt politicoloog Siep Stuurman. De ‘mensheid’ kan dus beter gezien worden als een uitvinding, een voorstel om de menselijke verhoudingen op een nieuwe manier te bekijken en te waarderen.

    Hoe was het mogelijk dat mensen vreemdelingen, die andere gebruiken hebben, andere goden aanbidden en er anders uitzien, als medemensen en zelfs als gelijken zijn gaan beschouwen? In dit boek onderzoekt Stuurman hoe de gelijkheidsgedachte in verschillende culturen en beschavingen ontstond, geëvolueerd is en tenslotte vaste grond heeft gekregen. Zijn verkenningstocht omvat bijna 3000 jaar ideeëngeschiedenis vanaf de tijd van Homeros tot nu.

    De eerste ons bekende denkbeelden over gemeenschappelijke menselijkheid ontstonden in stedelijk-agrarische schriftculturen die zich moesten verdedigen tegen de nomaden aan hun grenzen. Toen al erkenden schrijvers en dichters over de cultuurverschillen heen dat deze gevreesde stammen, hoe anders en afschrikwekkend ook, eveneens mensen waren. De grote religieuze en filosofische stromingen zoals het christendom, de islam, het confucianisme, het boeddhisme en de Griekse en Romeinse filosofie maakten vervolgens denkbaar dat alle mensen deel uitmaakten van eenzelfde schepping. Toch was men nog ver van de gelijkheidsgedachte zoals wij die kennen. Gelijk was iemand als hij het ‘goede leven’ leidde volgens de juiste religieuze of filosofische stroming.

    Ook de wetenschappelijke nieuwsgierigheid naar andere culturen groeide snel. Al in de oudheid brachten avontuurlijke figuren ettelijke jaren door bij andere culturen. Hieruit besloten ze dat die geen verzameling bizarre en afwijkende geplogenheden waren, maar een samenhangend en rationeel geheel van instellingen en gebruiken. Tegen het einde van de middeleeuwen was men van mening dat, over de culturen heen, alle mensen mensen zijn.

    Dat belette de Europeanen echter niet om de inheemse volkeren in de pas ontdekte nieuwe wereld te decimeren en op mensonwaardige manier uit te buiten. Hun leefwijze was zó anders dat ze door de meesten als ronduit inferieur werden bestempeld. Sommige moedige mannen verhieven echter hun stem tegen de onderdrukking en de uitroeiing van de inheemse bevolking. Hun pleidooi voor respect voor de menselijkheid van de ‘indianen’ deed in Europa nieuwe denkvormen over gelijkheid en cultuurverschil ontstaan.

    Het hedendaags denken over gelijkheid en ongelijkheid werd vooral door de Verlichting ingrijpend en onherroepelijk veranderd. Die stelde de traditionele vormen van ongelijkheid tussen de standen, de seksen, de religies en de volkeren ter discussie. Alle mensen werden geacht begiftigd te zijn met rede en gevoel. De waarneembare maatschappelijke verschillen tussen de mensen werden verklaard uit de materiële en sociale omgevingsfactoren. Die gaven de mensen meer of minder ruimte om hun natuurlijke vermogens te ontplooien. Op grond van deze visie ontstond dan weer een nieuwe vorm van ongelijkheid. Men onderscheidde immers twee categorieën van mensen: de ‘verlichte’ burgers, zij die al ‘gelijk’ waren en de groep die dat nog niet was en moest ‘opgevoed’ worden.

    Deze zienswijze werd ondersteund door het wetenschappelijk racisme en de filosofische geschiedenis. Met behulp daarvan probeerden de Europese kolonisten de slavernij en hun machtspositie in de kolonies te handhaven. Zo ontstond een soort ‘kleurbarrière’ die tot in de helft van de 20e eeuw bleef bestaan. Deze theorieën werden door een aantal strijdvaardige Amerikaanse en Aziatische activisten tegen slavernij met klem bestreden en weerlegd.

    Na de afschaffing van de slavernij moest de pedagogische beschavingsmissie bij de gekleurde volkeren het kolonialisme rechtvaardigen. De antikolonialistische tegenstemmen gingen echter steeds luider klinken. Hun kritiek legde de basis voor het ideeëngoed dat na het debacle van de tweede wereldoorlog gemeengoed geworden is. Tegenwoordig fungeren de mensenrechten als de normatieve code voor een geglobaliseerde wereld.

    Toch zijn hiermee gelijkheid en gelijke rechten niet echt vanzelfsprekend geworden. In een wereld van grootschalige migratie steken ideeën over ongelijkheid massaal weer de kop op. Verschil en superioriteit worden weer benadrukt. Gelijkheid, pluraliteit en verdraagzaamheid moeten weer bevochten worden.

    Dit lijvige boek heb ik met groeiende belangstelling gelezen. Het was een opfrissing van de standpunten en inzichten over gelijkheid en menselijkheid van bekende denkers, wetenschappers en activisten, zoals  Herodotus, John Stuart Mill, Franz Boas, Mahatma Gandhi. Maar bovenal haalt Siep Stuurman een aantal minder bekende of vergeten figuren van onder het stof der geschiedenis. Ik maakte kennis met niet-westerse pioniers van de antropologie, Ssu-ma Ch’ien en Ibn Chaldun, en met de vurige pleidooien voor een menselijke behandeling van inheemsen en tegen slavernij van gedreven mannen zoals Frederick Douglas, Bartholomé Las Casas, Dadabhai Naojori.

    Als actief lid van Amnesty International liggen gelijke rechten mij uiteraard nauw aan het hart. Dit inhoudelijk zeer rijke werk heeft mij dan ook van begin tot eind kunnen boeien. De tekst is zeer vlot geschreven en dus voor de doorsnee geïnteresseerde leek zeer toegankelijk.

    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De natuurwetten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    PICKOVER, C.A., De natuurwetten. Van Archimedes tot Hawking. (Vert. Archimedes to Hawking: laws of science and the great minds behind them, 2008) Uitg. Veen Magazines BV, 2010, 511 pp. – ISBN 978 90 857 1294 7

    Het meest onbegrijpelijke aan de wereld is dat ze begrijpelijk is.
    Albert Einstein

    De brekingswet van Snellius, de wet van Coulomb, de gaswet van Boyle, de wetten van Faraday, het onzekerheidsbeginsel van Heisenberg, de uitstroomwet van Torricelli, de boltzmannverdeling, … Hoort u een belletje rinkelen, maar kan u niet zeggen waarover het gaat? Of hebt u er nog nooit over gehoord?

    De ontdekking van deze en veel andere natuurwetten heeft ons dagelijkse leven en ons begrip van het universum diepgaand beïnvloed. Deze wetten zijn mijlpalen in de vooruitgang van de natuurwetenschap. Ze verschaffen een raamwerk waarmee we de wereld steeds beter begrijpen en ze stellen wetenschappers in staat om voorspellingen te doen over het universum. Hun ontdekking kunnen beschouwd worden als de grootste intellectuele prestaties van de mensheid.

    In dit lijvige boek stelt de wetenschapsjournalist Clifford Pickover een groot aantal natuurwetten voor die in de loop van de eeuwen zijn ontdekt. Ze zijn het resultaat van belangrijke waarnemingen, creatieve proefopzetten en diep inzicht, maar ook van hard werken en volgehouden inspanningen van gedreven wetenschappers. Tegenwoordig wordt fundamentele wetenschap met grote teams uitgevoerd, maar in het verleden was dit niet het geval. De meeste wetten zijn het werk van een enkeling die lang en in afzondering heeft gewerkt of die een eureka-moment had. Deze wetten dragen vaak de naam van hun ontdekkers.

    Om wetenschappelijke vooruitgang te begrijpen moeten we kijken naar de levensloop van de mensen die de ontdekkingen deden, meent Clifford Pickover. Ieder hoofdstuk bevat daarom twee delen. Eerst wordt de natuurwet toegelicht met de definitie en de wiskundige formule, die de natuurwet in een enkele vergelijking uitdrukt. Daarna komt een korte levensbeschrijving van de ontdekker of bedenker.

    Zo maken we kennis met vaak fascinerende en soms excentrieke personages. Ze waren begenadigd met een schier onbegrensde nieuwsgierigheid en energie. Velen waren zeer begaafd en veelzijdig en van alle markten thuis. Sommige wetenschappers ondervonden veel weerstand tegen hun ideeën, tegenwerking en ongeloof van collega’s en verwanten. Anderen hadden te stellen met ernstige lichamelijke kwalen. Het is ronduit bewonderenswaardig hoe zij ondanks zware tegenslagen hun werk met koppige vastberadenheid volhielden.

    Clifford Pickover is niet de eerste de beste. Hij is wetenschapsjournalist en schreef meer dan 40 boeken over zeer uiteenlopende onderwerpen als wetenschap, kunst en wiskunde. Vooral wiskundige puzzels en computergrafiek genieten zijn bijzondere belangstelling. Voor het onderzoek naar de wetten in dit boek heeft hij een enorm aantal handboeken en websites bestudeerd.

    Dit boek schreef hij om een breed publiek te voorzien van een bondige gids over belangrijke wetenschappelijke ideeën en denkers. Van iedere wet wordt de essentie weergegeven. Toch is het begrijpen van deze wetten niet zo eenvoudig als de auteur het voorstelt. Gelukkig zijn de hoofdstukken inderdaad kort genoeg om in enkele minuten gelezen te worden en kan men de inhoud van dit boek met mondjesmaat opnemen. Mij spraken de levensbeschrijvingen van de ontdekkers het meeste aan.

    Zo biedt dit boek voor elk wat wils. Het is te raadplegen als naslagwerk over natuurwetten en men kan het lezen uit interesse voor hun ontdekkers. Het is een ode aan de fascinerende complexiteit en orde van de natuur en aan de grootheid van de geïnspireerde wetenschappers die haar proberen te doorgronden. En de lezer krijgt een duidelijk beeld van de vooruitgang van de natuurwetenschappen in de loop van verschillende eeuwen.

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-08-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lof der twijfel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BERGER, P. &  A.C. ZIJDERVELD, Lof der twijfel. Hoe we overtuigingen kunnen koesteren zonder daarbij fanatiek te worden. (Vert. In Praise of Doubt) A’dam, Cossee, 2010 (2e dr.), 204 pp. – ISBN 978 90 5936 266 6

    Twijfel is het begin van de wijsheid. – René Descartes

    Is dat werkelijk zo? Werkt twijfel niet juist verlammend? Belet ze ons niet om daadkrachtig op te treden en keuzes te maken? En kunnen we praktijken die indruisen tegen onze morele opvattingen en intuïties dan zomaar toelaten?

    In een halve eeuw tijd is de relatief eenvoudige en eenduidige Europese maatschappij veranderd in een samenleving met een grote verscheidenheid aan culturele, etnische en religieuze achtergronden. In deze pluralistische samenleving zijn voor de moderne mens bovendien de vroegere religieuze en levensbeschouwelijke zekerheden weggevallen. Hoe men moet leven wordt niet meer van hogerhand aangegeven. Mensen moeten hun leven zelf inrichten en worden bestookt met een kleurrijk palet van overtuigingen en levensbeschouwingen, waaruit gekozen moet worden.

    Deze ontwikkelingen zorgen voor een aantal lastige kwesties. Beknotten hoofddoeken de vrijheid van de vrouw? Kunnen we het goedvinden dat jonge meisjes tijdens de vakantie in het land van oorsprong uitgehuwelijkt worden aan een verre neef? Is het aanvaardbaar dat jonge kinderen besneden worden omdat hun godsdienst dat vereist? Mogen mensen zelf beslissen wanneer en hoe ze willen sterven? Zijn alle seksuele voorkeuren evenwaardig?

    Als zekerheden wegsmelten kunnen mensen op twee tegengestelde manieren reageren. Ze kunnen kiezen voor een radicale terugkeer naar premoderne zekerheden. Dat doet bijvoorbeeld het religieus fundamentalisme. Ze kunnen alles ook relativeren en het bestaan van waarheden ontkennen. Zo omarmen ze het postmodernisme, waarin alles kan en moet kunnen.

    Beide posities zijn fanatiek en bovendien een gevaar voor de maatschappij. Hoe kan deze tegenstelling overbrugd worden? Hoe kunnen we in de hypermarkt van levensbeschouwelijke opvattingen onze overtuigingen blijven koesteren zonder daarbij fanatiek te worden? Het antwoord ligt in serieuze en consequente twijfel, zeggen de sociologen Peter Berger en Anton Zijderveld. Waarheid is immers helemaal niet zo absoluut als de ‘ware gelovige’ het graag wil. Waarheid wordt voortdurend overschaduwd door twijfel en onzekerheid.

    Serieuze twijfel behoedt voor haastige en voorbarige oordelen en vooroordelen. Wie twijfelt weegt af en stelt een oordeel uit. In de meeste situaties hoeft er immers niet zo nodig be- of veroordeeld te worden. Alleen wanneer de menselijke waardigheid op het spel staat mag er niet getwijfeld worden. Dan past geen cynisme of extreme relativering, maar moet een moreel oordeel met zekerheid uitgesproken worden.

    Ook in de politiek zijn er grenzen aan de twijfel. Over de vrijheid en de rechten van het individu kan niet gemarchandeerd worden, die vormen de kernzekerheid binnen de liberale democratische rechtstaat. Maar geen enkele politieke ideologie heeft het alleenrecht op de wijze waarop die het best gegarandeerd kunnen worden. Een liberale democratie gedijt alleen op een politiek van matiging die gebaseerd is op twijfel. Dit betekent dat radicaliserende stromingen binnen de politieke ideologieën, die een absoluut ware ideologische overtuiging aanhangen, geen kans mogen krijgen.

    Zowel in de morele als in de politieke sfeer moet er stelling genomen worden. In dit essay houden Berger en Zijderveld een warm pleidooi voor afgewogen oordelen binnen duidelijk afgebakende grenzen. Hun betoog is niet steeds gemakkelijk te volgen en het is niet altijd duidelijk waar de auteurs naartoe willen. In een tijd waarin een belangrijk deel van de bevolking radicaliseert is het thema echter zeker actueel. Alleen al de rijkdom aan begrippen en interessante theorieën (bijvoorbeeld over de democratische driehoek) maken de lectuur van dit boekje ruimschoots de moeite waard.

    ©  Minervaria

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Overlevers
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    STRINGER, C., Overlevers. Hoe het komt dat wij de enige mensachtigen op aarde zijn. (Vert. Lone Survivors. How we Came To Be the Only Humans On Earth, 2012) A’dam, Nieuw Amsterdam, 2012, 382 pp. – ISBN 978 90 468 1130 6


    Hoe komt het dat wij zijn zoals we zijn? Wat weten we over de oorsprong en ontwikkeling van onze eigen soort, Homo sapiens? Af en toe haalt een opmerkelijke vondst, zoals de dwergmens op het eiland Flores, het nieuws. Veel van de nieuwe ontdekkingen en bijbehorende discussies zijn echter alleen te vinden in zeer technische publicaties in diverse gespecialiseerde tijdschriften en boeken.


    Dit boek schreef Chris Stringer voor de doorsnee geïnteresseerde lezer. In de afgelopen dertig jaar was Stringer als onderzoeker verbonden aan het Natuurhistorisch Museum in Londen. In die functie was hij van dichtbij betrokken bij het onderzoek naar de oorsprong en evolutie van de mens.


    Lang moesten onderzoekers genoegen nemen met schaarse fossiele vondsten van vroege mensensoorten, maar de afgelopen decennia leverden veel meer gegevens op. Niet alleen werden overal ter wereld bijzondere fossielen gevonden, bovendien werden talloze nieuwe technieken ontwikkeld om ze te dateren en te onderzoeken. Inmiddels beschikken we zelfs over DNA uit fossielen van Neanderthalers. En de nieuwste methodes uit de genetica onthullen onze verwantschap met vroegere mensensoorten.


    Bijna alles van wat we weten over de afstamming van de mens is afgeleid uit fossiele overblijfselen die vaak toevallig werden gevonden. De informatie die fossielen leveren is echter zelden eenduidig. Er bestaan dan ook zeer uiteenlopende zienswijzen over de wieg van de mensheid en haar verspreiding over de wereld. Tegenwoordig zijn de meeste paleontologen het er intussen over eens dat de mens in Afrika is ontstaan en vervolgens is weggetrokken naar aangrenzende delen van de wereld.

     

    Maar wanneer is dat gebeurd en hoe? Hoe passen de verschillende mensensoorten in het plaatje? Hoe verhoudt de moderne mens zich tot zijn naaste verwant en mogelijke concurrent, de Neanderthaler? En als alle nu levende mensen afstammen van dezelfde Homo sapiens die destijds vanuit Afrika de wereld veroverde, hoe kunnen we de raciale of regionale verschillen dan verklaren? Het is fascinerend om te zien hoeveel fossielen ons daarover kunnen vertellen.


    Verfijnde analyses van de grootte en vorm van oude schedels en van verborgen structuren, zoals de botjes in het binnenoor, vertellen ons heel wat over de houding, de manier van voortbewegen en de zintuigen van de archaïsche en vroegmoderne mensen. Fossielen vertellen echter niet alleen iets over hun fysieke kenmerken, maar ook over de ontwikkeling van menselijk gedrag en de wijze waarop vroege mensen leefden. Ze zeggen ook iets over de verschillen met andere menselijke soorten zoals de Neanderthalers.


    Een reeks interessante technieken onthullen hoe deze vroege mensensoorten hun leefomgeving gebruikten, wat ze aten, hoe hun kinderen een miljoen jaar geleden opgroeiden en hoe ze zorg droegen voor hulpbehoevenden. De fossiele vondsten tonen aan dat ze zich goed staande hielden tegen gevaarlijke dieren. Hieruit valt dan weer af te leiden dat ze beschikten over samenwerkingsvaardigheden en intelligentie. Ze konden zich verplaatsen in de wereld van anderen en beschikten over taal en symboolgebruik. En die leverden hen dan weer een aantal nuttige complexe overlevingsmechanismen.


    Uit genetisch onderzoek weten we met redelijke zekerheid veel over de trektochten van de vroege mens, de grootte van de groepen en over mogelijke verwantschappen. Hun technologische ontwikkeling was veel verfijnder dan populaire afbeeldingen ons voorstellen. Het DNA van luizen vertelt ons bijvoorbeeld dat onze voorouders niet in berenvellen rondliepen maar reeds vroeg geweven kleding droegen. Ze moeten ook beschikt hebben over manden en draagdoeken. Hoe konden vrouwen anders hun baby’s bij zich houden terwijl ze voedsel verzamelden?


    En weten we nu ook hoe de moderne mens erin slaagde om alle andere mensensoorten te overleven en de dominante soort te worden? Op deze hamvraag is er nog steeds geen sluitend antwoord. Verder dan hypothesen over de evolutie van de mens in Afrika en de migratie en verovering van de wereld is men nog niet gekomen. Het is niet eens duidelijk hoe en waardoor de mens ontstond en wat de aanzet gaf tot de evolutie van de moderne mensen. De vraag is of we dat ooit met zekerheid zullen weten.

     

    Stringer gelooft niet dat er één enkel correct antwoord is op de vraag waar, wanneer en waardoor de mens ‘modern’ werd. Onze soort heeft een ingewikkelde evolutionaire voorgeschiedenis. Wat we zien is een vlechtwerk van ontwikkelingen die leiden tot menselijk gedrag. Veel van de kenmerken die wij nu als uniek menselijk beschouwen delen we in min of meerdere mate met inmiddels uitgestorven soorten als Homo erectus en de Neanderthalers. Er zijn zelfs aanwijzingen dat er nog neanderthalerbloed door onze aderen stroomt.


    Wij zijn de enige overlevende vertegenwoordigers van uitgebreide evolutionaire experimenten met menselijke eigenschappen, die op verschillende plekken en op verschillende momenten tot ontwikkeling kwamen. Die elementen voegden zich geleidelijk samen tot de vorm die wij tegenwoordig kennen. De evolutie had talloze andere wegen kunnen bewandelen. Wij zijn de enige versie van menselijkheid die het heeft overleefd.


    De moderne mens is bovendien geen eindproduct, maar nog volop aan het evolueren. Al is dat op het eerste zicht niet duidelijk, er zijn legio aanwijzingen dat de evolutie van de mens eerder versneld dan vertraagd verloopt. De meeste veranderingen hebben te maken met vatbaarheid en weerstand tegen ziekten. Maar men stelt ook vast dat de gemiddelde herseninhoud van de mens aan het afnemen is. De recente evolutie van de mens wordt steeds meer beïnvloed door cultuur en technologie.


    Het ‘definitieve handboek’ over de oorsprong van de mens, zoals het in  The Guardian wordt genoemd, is Overlevers niet. Daar zou een wetenschapper als Chris Stringer het beslist niet mee eens zijn. Ook al is er veel meer bekend dan een paar decennia geleden, de puzzel is bijlange nog niet gelegd en er blijven nog veel vragen over. Maar een standaardwerk is dit boek wel. Het biedt een inzichtelijke en hoogst leerrijke synthese van de huidige stand van het onderzoek naar ons verre verleden.  

     

    Afgezien van enkele vrij technische passages, is het betoog bovendien erg toegankelijk geschreven en laat zich lezen als een roman. Het heeft mij van begin tot einde kunnen boeien. Warm aanbevolen!

     

    ©  Minervaria 

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het idee M/V
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ten BROEKE, A., Het idee M/V.  Ontmaskering van een hardnekkig denkbeeld. A’dam, Maven Publishing B.V., 2010, 246 pp. – ISBN 978 94 9057 404 8

    Jongens zijn beter in wiskunde dan meisjes. Mannen verwerken hun problemen liever op hun eentje, vrouwen willen vooral praten. Vrouwen kunnen beter multitasken dan mannen. Mannen weigeren de weg te vragen en vrouwen kunnen niet kaartlezen. Vrouwen zijn empathischer dan mannen en daardoor beter geschikt voor zorgende beroepen en bezigheden.

    Verschillen tussen mannen en vrouwen blijven sexy en worden derhalve nog steeds breed uitgesmeerd in populaire bladen. Uiteraard verschillen mannen en vrouwen lichamelijk van elkaar. Dat is echter niet waar mensen op kicken. Ze blijven gefascineerd door emotionele en psychische verschillen. Maar zijn die wel zo groot als ze vaak voorgesteld worden? En waar komen ze vandaan?

    Hierover wordt al een paar decennia lang door twee partijen geruzied. In het ene kamp zitten de feministen, die vinden dat alle man-vrouwverschillen aangeleerd zijn tijdens de opvoeding of bepaald worden door de cultuur. Het andere kamp herbergt diegenen die ervan uitgaan dat de verschillen tot stand gekomen zijn tijdens de evolutie en dus ingebakken zitten in onze natuur.

    In dit uitermate vlot geschreven boek legt Asha ten Broeke deze populaire theorieën onder de loep. Talloze waarnemingen tonen aan dat het steentijdscenario van de uithuizige jagende man en de thuisblijvende zorgende vrouw niet klopt. Een kritische analyse van wetenschappelijke gegevens wijst uit dat de stereotiepe denkbeelden over man-vrouwverschillen ons door onze omgeving ingeprent zijn. De verschillen tussen individuen zijn veel groter dan de groepsverschillen tussen mannen en vrouwen.

    Maar hoe zijn die hardnekkige denkbeelden dan ontstaan? Asha ten Broeke heeft daar haar eigen visie op. Ze maakt duidelijk hoe die vooroordelen zich konden nestelen in de periode, inmiddels dertienduizend jaar geleden, waarin de mensheid het nomadische jager-verzamelaarbestaan ruilde voor een landbouwsamenleving. De landbouw veranderde de relatief egalitaire jager-verzamelaargemeenschap in een hiërarchische samenleving zoals we die nu kennen. En we rechtvaardigen die sociale ongelijkheid door haar uit te leggen als de onvermijdelijke consequentie van natuurlijke verschillen.

    Die hardnekkige onbewuste ideeën beperken onze kansen en keuzevrijheid. We doen iedereen tekort met onze vooroordelen, omdat we de helft van het potentieel kortwieken voordat het aan hoogvliegen toekomt. Het goede nieuws is dat we niet tot die tradities veroordeeld zijn. In onze moderne maatschappij is er al veel meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen dan pakweg 50 jaar geleden. Maar onze vooroordelen, ons onderbewustzijn, onze meningen en ideeën willen nog niet zo mee.

    Hoe komen we af van die vooringenomen ideeën over mannen en vrouwen? Hoewel het niet gemakkelijk is en het moeite, tijd en oefening kost, zijn vooroordelen gewoontes die doorbroken kunnen worden. Daarvoor is alleen nodig dat mensen zich bewust anders gaan gedragen en op verschillende manieren hun stereotiepen te lijf gaan. Op termijn vormen we dan wellicht een samenleving waarin niet de sekseverschillen tellen, maar de échte verschillen tussen mensen. Die vinden we niet tussen groepsgemiddelden, maar tussen individuen.

    Het optimisme van Asha ten Broeke is hartverwarmend. Als ik dan echter de commentaren lees op nieuwsberichten over maatregelen voor meer evenwichtige genderverhoudingen in bedrijven of aan universiteiten, ben ik heel wat minder hoopvol gestemd. Er is nog heel veel werk aan de winkel voor de ingebakken ideeën over man/vrouwverschillen en oude rolpatronen verleden tijd zullen zijn.

    Voor dit warme pleidooi om onze vooroordelen over man-vrouwverschillen om te buigen heeft Asha ten Broeke zich gebaseerd op gedegen wetenschappelijk onderzoek. Ten behoeve van de leesbaarheid heeft ze geprobeerd om vaktaal zo veel mogelijk te vermijden. Ze is erin geslaagd om complexe kwesties zeer inzichtelijk en toegankelijk voor te stellen. Zelden heb ik een werk gelezen waarin bijvoorbeeld de werking van de genen zo duidelijk en inzichtelijk wordt voorgesteld.

    Met zijn pittige en bijwijlen humoristische stijl heeft dit boek mij van begin tot eind weten te boeien. Het leest als een roman. Zo zouden er veel meer concurrenten moeten zijn voor  de verzameling Mars en Venusliteratuur.

    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De depressie-epidemie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DEHUE, T., De depressie-epidemie. A’dam, Uitg. Augustus, 2008 (8e dr.), 333 pp. – ISBN 978 90457 0430 2

    In welvarende landen, waar de primaire levensbehoeften steeds beter zijn vervuld, heeft depressie epidemische vormen aangenomen. Talloze psychiaters, psychologen, moleculair biologen, neurologen, endocrinologen, ethologen en epidemiologen hebben zich al over het probleem gebogen maar de stoornis lijkt steeds meer om zich heen te grijpen.  De leeftijd waarop mensen voor het eerst een depressie krijgen komt juist lager te liggen. Dertig jaar geleden was dat nog op je veertigste, vandaag is dat tussen je veertiende en je twintigste, aldus onderzoeker Koen Raes.

    Hoe is het zover kunnen komen? Gaat het om een biologisch bepaalde stoornis, die al eeuwenlang bestaat en overal voorkomt, maar pas nu in rijke landen goed gediagnosticeerd en behandeld wordt? Is de sterke toename van depressie een product van de farmaceutische industrie, die geld en macht vergaart door de bevolking stoornissen aan te praten? Of heeft de verzorgingsstaat de mensen te kleinzerig gemaakt, waardoor ze niet meer gewapend zijn tegen het leven?

     

    In dit boek onderwerpt Trudy Dehue, hoogleraar wetenschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, deze verklaringen aan een kritische analyse. Ze laat zien dat deze niet afdoende zijn. Zij besluit dat de depressie-epidemie niet aan één enkele factor toe te schrijven is, maar aan een complex patroon van ontwikkelingen. En ze oppert een alternatieve verklaring.

     

    Een historische verkenning leert dat de ‘moderne’ depressie niet zonder meer terug te brengen is tot de melancholie uit vroeger tijden. Toen hadden neerslachtigheid en depressiviteit een andere betekenis en stonden voor andere gedragingen en emoties dan wat wij nu onder depressie verstaan.

     

    Depressie als biologische stoornis is een product van de psychiatrie en de farmaceutische industrie en dat beeld wordt versterkt door de neurowetenschappen, de journalistiek, de overheid en de hulpverlening. Dat heeft grote gevolgen voor de behandeling en de perceptie van de patiënt of cliënt. Alhoewel het beeld van depressie als lichamelijke ziekte nog helemaal niet bewezen is, worden somberheid en futloosheid tegenwoordig algemeen gezien als een veel voorkomende ziekte die de dokter moet verhelpen.


    Velen wijzen met een beschuldigende vinger naar de farmaceutische bedrijven. Zij zouden de ziekten ‘aanprijzen’ die hun medicijnen moeten verhelpen. De farmaceutische industrie is echter niet de enige die het beeld van depressie als biologisch verankerde stoornis onder het publiek verspreidt. Wetenschappelijk onderzoekers moeten hun producten evengoed zien te verkopen. Geprivatiseerde onderzoeksbedrijven zowel als universitaire laboratoria moeten opdrachten van het bedrijfsleven binnenhalen of zelf de gang maken naar de beurs.


    Trudy Dehue ontkracht tenslotte de verklaring dat de depressie-epidemie een product is van de hedendaagse verzorgingsstaat, die de gepamperde burger zou hebben ’verwend’ en ‘verwekelijkt'. De depressie-epidemie heeft eerder te maken met een verharding dan met een verzachting van de samenleving. In de afgelopen decennia maakte het ideaal van de maakbare samenleving plaats voor dat van het maakbare individu. Waren voorheen omstandigheden meestal nog de oorzaak van voorspoed of ellende, nu richt de aandacht zich op de persoonlijke inzet.

     

    Daarbij zijn mensen niet minder maar juist méér verantwoordelijkheid voor zichzelf gaan dragen. Volgens de logica van de markt hebben mensen immers de plicht het lot in eigen hand te nemen. Mensen zijn hun eigen onderneming geworden. Ze moeten hun best doen om mee te kunnen in een concurrentiemaatschappij, want economisch succes wordt gezien als maatstaf voor slagen in het leven. Steeds meer mensen voelen zich in deze opgave tekortschieten.


    In deze verfrissend kritische en tevens zeer leesbare studie legt Trudy Dehue de vinger op een steeds dieper etterende wonde. In ver doorgevoerde vorm laat het neoliberale systeem veel mensen volledig aan hun lot over. De verliezers hebben het aan zichzelf te wijten dat ze niet slaagden. In een systeem dat iedereen leert primair uit te zijn op eigenbelang kan niemand rekenen op substantiële hulp van anderen. Dat is alleen goed te verdragen voor de echte winnaars die niemand nodig hebben. 


    Sedert de eerste publicatie van dit boek is het er beslist niet beter op geworden. In onze maatschappij moeten talloze mensen verwoede pogingen doen om zich te handhaven. Wie zich niet dagelijks opgewekt en uitgebreid profileert op verschillende netwerksites telt niet meer mee. Wie zich niet kan beroepen op een flitsende carrière heeft het niet gemaakt. En het aantal coaches en cursussen, die ons zullen helpen om onze eigen praktijk te doen slagen, is nauwelijks bij te houden.


    Terecht bekroonde de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek dit boek met de Eurekaprijs van 2009 voor een populairwetenschappelijke publicatie.

     

    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Politieke geschiedenis van België
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    WITTE, E., CRAEYBECKX, J. & A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden. A’pen, Standaard Uitgeverij, 2010 (10e dr.), 584 pp. – ISBN 978 90 02 21937 5

    Na 541 dagen intensieve en moeizame onderhandelingen was er in 2011 eindelijk een regeerakkoord in België. Daarmee werd een nieuw record gevestigd dat door het Guinness Book of Records erkend werd als de langste formatie ter wereld ooit. Deze uitermate spannende periode deed ons bijna vergeten dat het land in zijn geschiedenis wel vaker problematische regeringscrisissen doormaakte.

    In een periode waarin het bestaan zelf van het land door een deel van de politieke elite in vraag wordt gesteld, is het leerrijk om meer zicht te krijgen op de wordingsgeschiedenis van de actuele spanningen in de Belgische politiek. In dit boek krijgen we een grondige uitwerking gepresenteerd van de politieke gebeurtenissen en evoluties in België vanaf 1830 tot kort voor 2010.

    Zeker als er geen duidelijke cesuren aanwezig zijn, moet er gezocht worden naar een manier om de geschiedenis in te delen. De auteurs hebben gekozen voor een thematisch-chronologische indeling in periodes die als eenheid kunnen beschouwd worden. De revolutionaire leuze van het prille België, ‘Eendracht maakt macht’, bleek algauw een aantal fundamentele breekpunten te verbergen. De hoofdthema’s in de Belgische politiek zijn terug te brengen tot drie conflictzones: sociaaleconomische, levensbeschouwelijke en communautaire tegenstellingen. Ze bepalen nog altijd in meer of mindere mate het politieke reilen en zeilen in België.

    De politieke keuzes en gebeurtenissen zijn natuurlijk nooit los te zien van economische en maatschappelijke veranderingen. Daarom beperken de auteurs zich niet tot de strijd om de macht over de inrichting van de maatschappij in enge zin, maar belichten zij ook de sociale evoluties en de pressiegroepen die de politieke veranderingen doordrukten.

    In de nieuwste editie van 2010 werden de laatste hoofdstukken geactualiseerd in het licht van de evoluties aan het eind van de twintigste eeuw. De eeuwwisseling vormt in België op meerdere gebieden een overgangsperiode naar een ‘nieuwe politiek’ en een ‘nieuwe economie’. In het allerlaatste hoofdstuk worden de basismechanismen toegelicht die het Belgische bestel in de laatste decennia beheersten.

    Dit werk biedt een grondige studie van de politieke geschiedenis van België. Alle hoofdstukken zijn grondig uitgewerkt door academici met een gedegen kennis van de materie. In de twee bijlagen krijgen we een interessant overzicht van de electorale verhoudingen van 1847 tot 1997 en een chronologisch overzicht van de regeringen sinds 1830. Het werk voorziet in een uitgebreide bibliografie, een handige lijst van afkortingen en een personen- en zakenregister.

    Door de academische taal en moeilijk te volgen gedachtegang zijn niet alle bijdragen vlot leesbaar. Vooral het hoofdstuk over de economische en sociale politiek sinds de jaren vijftig, toch een belangrijke periode om de huidige spanningen te begrijpen, was een taaie brok. Dit is heel jammer, want voor een goed begrip van de huidige politieke ontwikkelingen is een historisch perspectief toch belangrijk.

    De Tijd noemt dit boek niettemin met recht een standaardwerk over de Belgische geschiedenis.

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De cultuur van middeleeuws Europa
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    LE GOFF, J., De cultuur van middeleeuws Europa. (Vert. La civilisation de l’Occident médiéval, 1984) A’dam, Uitg. Wereldbibliotheek, 1987, 503 pp. – ISBN 90 284 1521 1

    Rijzige belforten en kathedralen, imposante burchten en vestingen, verfijnde miniaturen, prachtige schilderijen en beeldhouwwerken. Een aanzienlijk deel van ons erfgoed dateert uit de middeleeuwen. Maar wat zeggen gebouwen, geschriften en kunstwerken over de mensen zelf? Hoe leefden en dachten de middeleeuwers? En hoe kunnen wij daar een beeld van krijgen?

    De nagelaten teksten onthullen slechts de cultuur van een zeer beperkte groep in de middeleeuwse samenleving. De doorsnee middeleeuwer, zowel edelman als boer, was immers ongeletterd. In De cultuur van middeleeuws Europa doet Jacques Le Goff een poging om door te dringen tot deze wereld, die niet de mogelijkheid bezat om zich schriftelijk uit te drukken. Hij maakte dan ook niet alleen gebruik van de gangbare schriftelijke bronnen, maar verwerkte de bevindingen van verscheidene wetenschappen, zoals de archeologie, de sociale wetenschappen, de antropologie en de etnologie. Ook de elitaire kunstuitingen, de schilderijen, boekverluchtingen, de reliëfs en majestueuze gebouwen, onthullen ons heel wat over de leef- en denkwereld van de middeleeuwse mens.

    In dit monumentale werk krijgen we een zeer uitgewerkt beeld van de wijze waarop de  mensen van hoog tot laag zich handhaafden in een schaarstemaatschappij. De middeleeuwen waren niet alleen een donkere periode voor de wetenschap, maar vooral voor de doorsnee middeleeuwer. De meeste mensen leefden voortdurend op de rand van het bestaansminimum en kregen te stellen met herhaalde misoogsten, ziekten, natuurrampen en oorlogsgeweld. Dit sombere beeld van de middeleeuwen druist regelrecht in tegen de negentiende-eeuwse romantische voorstellingen van de middeleeuwen als lichtende bakermat van de christelijke beschaving.

    In het eerste deel schetst Le Goff de hoofdlijnen van de economische, sociale en  politieke geschiedenis van het Westen van de vierde tot de veertiende eeuw. Middeleeuws Europa verrees op de ruïnes van het Romeinse rijk. Aan het eind van de 5e eeuw stortte het ineen onder druk van de massale invallen van de Germaanse stammen aan zijn grenzen. Het gevolg was dat de bevolking uit de steden wegtrok en zich vestigde op het platteland. De rijke stedelingen verschansten zich op hun domeinen en de armen zochten hun toevlucht op de domeinen van de rijken. Zo werd de basis gelegd van de middeleeuwse feodale samenleving.

    De structuur en het functioneren van dat soort samenleving maakt de cultuur van de middeleeuwen begrijpelijk. Die wordt in het tweede deel van het boek uitgebreid geëxploreerd. De middeleeuwse mens leefde in een hiërarchisch geordende gemeenschap waarin het individu totaal ondergeschikt was aan de groep: de familie, de clan, de heerlijkheid. Iedere mens zat aan alle kanten verstrikt in een netwerk van verplichtingen dat hem dwong tot gehoorzaamheid, onderwerping en solidariteit. De middeleeuwer had geen enkel besef van vrijheid in de moderne betekenis van het woord.

    In deze uitermate behoudsgezinde samenleving had iedereen een voorbeschikte plaats en bestemming, een idee dat door het christendom gretig werd ondersteund. Het christelijke geloof legitimeerde de onwrikbare standenmaatschappij, de tweehoofdige leiding op aarde van paus en keizer, de verhouding tussen het individu en de gemeenschap, de gezinsrelaties en de positie van man, vrouw en kind. Le Goff bespreekt de machtsverhoudingen in steden en dorpen, de positie van de stedelijke gemeenschap ten opzichte van het platteland, de rol van de Kerk en de kerken als instituten en de functie van het koningschap. De brandpunten van het sociale leven komen uitgebreid aan de orde: kerken, kastelen, molens, kroegen als ontmoetingsplaatsen. Ook de marginalen, de ketters, leprozen, joden, tovenaars, homoseksuelen, zieken, vreemdelingen en maatschappelijk onaangepasten hadden een functie in de christelijke middeleeuwse maatschappij.

    Jacques Le Goff geeft een indingend beeld van de volkscultuur van een analfabete massa in een hoogst wisselvallig bestaan. Voor de middeleeuwers was de wereld een tranendal waarin men zo goed en zo kwaad moest zien te overleven. Hun mentaliteit en belevingswereld werden bepaald door onzekerheid en onveiligheid en door de noodzaak om zijn angsten onder controle te krijgen. Mensen waren zeer gevoelig voor symboliek, geloofden rotsvast in buiten- en bovennatuurlijke werelden en zochten houvast in mirakels en godsoordelen. De middeleeuwers stelden al hun hoop op het hiernamaals, waarin uiteindelijk rechtvaardigheid zou heersen.

    Verder rekent Le Goff af met het wijdverspreide romantische idee dat de middeleeuwse wereld een eenheid vormde en dat de middeleeuwer een wereldburger was. Middeleeuwers waren weliswaar veel minder honkvast dan de moderne Europeaan, maar dat had niet zozeer te maken met een kosmopolitische instelling als wel met een hoogst onzeker bestaan en het feit dat men toch al zeer weinig bezat. Het middeleeuwse Europa was een lappendeken van relatief autonome streken, de mensen leefden vooral in kleine entiteiten en er werden tientallen verschillende talen gesproken. De werkelijkheid was veel banaler dan bevlogen nationalisten, die zich vaak beroepen op een groots middeleeuws verleden, het graag voorstellen.

    Hoewel dit werk reeds meer dan 30 jaar geleden werd geschreven, is het de moeite meer dan waard. Het is geschreven door een eminente historicus, op basis van een diepgaande studie van veelzijdig en origineel bronnenmateriaal. De tekst laat zich zeer vlot lezen en wordt geregeld verlucht met zeer instructieve illustraties, zoals geografische kaarten, plattegronden van abdijen en kerken, steden en dorpen, kaarten van slagvelden. Dit werk heeft me van begin tot einde kunnen boeien.

    @  Minervaria

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Groene filosofie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SCRUTON, R., Groene filosofie. Verstandig nadenken over onze planeet(Vert. Green Philosophy. How To Think Seriously About the Planet, 2012) A’dam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2012, 320 pp. – ISBN 978 90 468 1123 8

     

    De milieubeweging wordt doorgaans zowel door aanhangers als door tegenstanders omschreven als ‘iets van links’. Volgens de Britse conservatieve filosoof Roger Scruton zijn milieubeschermers en conservatieven echter bondgenoten, want ze hebben gelijklopende doelen. Beiden willen een bedreigde erfenis beschermen tegen plundering en streven naar een langetermijnbeleid dat gericht is op het zuinig omgaan met natuurlijke hulpbronnen.

     

    Maar de milieubewegingen motiveren de gewone burger niet om zijn leven te veranderen. Hun alarmkreten over nakende milieucatastrofes jagen hem angst aan en stuiten op wantrouwen en verzet. Ze leggen de nadruk bovendien teveel op politiek activisme, ingrijpende mondiale programma’s en grootschalige overheidsprojecten.

     

    Het klopt dat mondiale problemen als klimaatverandering, olievervuiling, bergen plastic afval en verlies aan biodiversiteit niet aangepakt kunnen worden zonder regeringsbemoeienis. Maar als we problemen aan regeringen overlaten, geven we ze uit handen. Grootschalige projecten gaan bovendien spoedig een eigen leven leiden zonder verantwoording aan de burger.

     

    Bovendien zijn mensen van nature zelfzuchtig en gaan ze niet spontaan zorgzaam om met hun leefmilieu. Individuele consumenten zijn vooral gericht op voordelen op de korte termijn. Dus moeten we zoeken naar niet-zelfzuchtige prikkels die sterk genoeg zijn om onze begeerten in te tomen en die mensen kunnen bewegen om milieubewust te leven.

     

    Die wortelen volgens de conservatieve visie in de natuurlijke gehechtheid van mensen aan het eigen thuis en grondgebied, door Scruton oikofilie gedoopt. Deze gehechtheid zet hen ertoe aan om het leefmilieu te beschermen tegen erosie en verspilling. Wanneer mensen hun omgeving niet langer beschouwen als hun thuis dragen zij er minder zorg voor.

     

    In zijn boek belicht Scruton wat oikofilie kan betekenen voor milieubescherming, onder welke voorwaarden ze ontstaat en hoe ze gestimuleerd kan worden. Hij verdedigt plaatselijke initiatieven tegen mondiale programma’s, burgerverenigingen tegen politiek activisme, en kleinschalige, op vriendschap gebaseerde instellingen tegen grootschalige campagnes. Hij staat kritisch tegenover regelgeving van bovenaf en tegenover milieubewegingen die een algemeen doel nastreven zonder overleg met de plaatselijke gemeenschappen.

     

    Een conservatieve milieupolitiek berust op rentmeesterschap, overleg en gemeenschapszin. Conflicten dienen opgelost te worden door onderhandeling in plaats van door regelgeving van bovenaf. Door zelf op te treden haalt de staat het gevoel van verantwoordelijkheid bij de burgers weg. De overheid zou zich ertoe moeten beperken de voorwaarden te scheppen waaronder mensen zorg gaan dragen voor hun lokale milieu.

     

    Scruton kant zich daarmee niet helemaal tegen overheidsregulering. De overheid moet alle nodige maatregelen nemen om de kosten van een vrije markteconomie te beperken en te beletten dat ze ten laste komen van de gemeenschap en de toekomstige generaties. Hij bestrijdt en ontkracht een aantal wijd verspreide ideeën over conservatisme en verzet zich met klem tegen het soort conservatisme dat alles ondergeschikt maakt aan het primaat van de economische vrijheid. Dit is alvast een interessante correctie op het gangbare beeld van de conservatieve politiek.

     

    Politiek rechts wordt inderdaad niet meteen aan milieubescherming gekoppeld. Ik was dus reuzebenieuwd wat een oerconservatieve filosoof als Roger Scruton over ‘groen’ te zeggen heeft. Met zijn voorkeur voor lokale initiatieven en de nadruk op de verantwoordelijkheid van burgers voor hun eigen leefmilieu en dat van hun nakomelingen heeft hij een sterk punt. Mensen moeten zelf zorg dragen voor hun leefmilieu. Regelgeving over de hoofden van de burgers heen roept vaak verzet en onverschilligheid op. Van de overheid mag je inderdaad verwachten dat zij de voorwaarden schept waaronder de burgers het rentmeesterschap over hun eigen grondgebied kunnen uitoefenen.

     

    Scruton onderkent wel dat milieuproblemen de nationale grenzen vaak overstijgen en derhalve niet altijd op lokaal niveau op te lossen zijn. Maar ingewikkelde en grootschalige internationale verdragen vormen een aanslag op de vrijheid en op de lokale gebruiken, zo stelt hij. Zijn alternatief is duidelijk toegesneden op de Angelsaksische landen en klinkt pover: burgers kunnen zich verenigen en via juridische weg hun rechten opeisen.

     

    Hij gaat daarbij echter voorbij aan de machtspositie van internationale concerns waartegen burgers zeer weinig vermogen. Zelfs de nationale regeringen zijn in onze wereld de speelbal van ondernemingen die mondiaal opereren en zich de wet niet laten dicteren door nationale regelgeving. In niet-democratische landen of landen waar de burgergemeenschap zwak staat hebben deze multinationals vrij spel.

     

    Scruton richt bovendien zijn pijlen ongenuanceerd op alles wat maar enigszins naar links ruikt. Hij noemt ‘links’ zonder onderscheid ‘oikofoob’ en laat geen gelegenheid voorbijgaan de linkse bewegingen van alle zonden Israëls te betichten. Voor een filosoof van zijn klasse is het uitermate zwak dat hij daarbij communisme, marxisme en socialisme zonder meer over dezelfde kam scheert. Hij zou beter moeten weten.

     

    Scruton verkondigt nog meer straffe opvattingen. Als we hem moeten geloven, dan bestaat de mensheid uit twee categorieën: de goeden die de liefde voor de eigen thuis beoefenen, en de slechten die ofwel verslaafd zijn aan technologie of die een afkeer hebben van hun eigen thuis. Zo cultiveert hij kunstmatige tegenstellingen en verschillen tussen mensen. En in zijn nostalgisch verlangen naar een idyllische plattelandssamenleving, die in een snel verstedelijkende wereld steeds zeldzamer wordt, beschuldigt hij de wetenschap ervan dat ze de mens losweekt van zijn gehechtheden.

     

    Als het de bedoeling was een breed lezerspubliek te bereiken, dan heeft Scruton de bal tenslotte behoorlijk mis geslagen. De lezer wordt overstelpt met eindeloze herhalingen en een onnodig ingewikkelde woordenvloed. Alle hoofdstukken bestaan uit lopende tekst zonder indeling, soms dertig bladzijden lang. Na het eerste hoofdstuk heb ik mezelf moeten verplichten om verder te lezen.

     

    Ondanks voorgaande bedenkingen heb ik uit dit boek toch veel opgestoken. Het was een kennismaking met een gedachtegoed dat het mijne niet is. Het brengt een aspect van milieubeheer aan de orde waar ik tevoren weinig aandacht aan gaf. En het verschafte mij een beter inzicht in het succes van de huidige populistische en nationalistische stromingen.

     

    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hij had beter dood kunnen zijn
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    van LOENEN, G., Hij had beter dood kunnen zijn. Oordelen over andermans leven. A’dam, Van Gennep, 2009, 222 pp. – ISBN 978 90 5515 393 0

    Bij ondraaglijk en uitzichtloos lijden mogen mensen in Nederland en België kiezen voor de dood. Als belangrijkste reden wordt de zelfbeschikking aangevoerd: wie lijdt, mag zelf beslissen te sterven. De praktijk valt echter tegen. Het publiek denkt dat mensen recht hebben op euthanasie of hulp bij zelfdoding. Maar als ze dat recht vervolgens opeisen bij hun arts, blijken ze het niet te kunnen afdwingen. Want de zelfbeschikking van de patiënt is theorie. In de praktijk geeft het oordeel van de arts over het uitzichtloos en ondraaglijk lijden de doorslag.

    Maar als bij opzettelijke levensbeëindiging het argument lijden belangrijker is dan zelfbeschikking, kun je dan toelaten dat mensen blijven lijden, enkel en alleen omdat ze niet om euthanasie kunnen vragen? De redenering luidt dan ‘Jan ligt al zoveel jaren in coma, zelf zou je dat toch nooit willen? Ik vind dat we hem waardig moeten laten sterven.’  Geleidelijk is zo de weg vrijgemaakt voor het ongevraagd verlossen van mensen uit hun lijden, voor levensbeëindiging zonder verzoek.

    Journalist Gerd van Loenen maakt een kritische analyse van de beweegredenen van artsen om niet te reanimeren, om medische behandelingen te staken bij mensen in vegetatieve toestand en bij zieke of zwaar gehandicapte pasgeborenen, of om dodelijke middelen toe te dienen aan uitbehandelde patiënten die daar niet om hebben verzocht. In de meeste gevallen is er geen sprake van ondraaglijk en uitzichtloos lijden, maar luidt de rechtvaardiging dat het zinloos is om het leven van deze patiënt nog langer te rekken.

    Wat bedoelt een arts als hij zegt dat behandeling ‘medisch zinloos’ is? En wie beslist dat en op grond waarvan? Oordeelt men in werkelijkheid niet te snel dat sommige mensen beter dood kunnen zijn, zelfs al lijden ze niet ondraaglijk en uitzichtloos maar zijn ze gehandicapt of zien ze een leven met beperkingen tegemoet? Het is zeker zo dat het leven van en met een gehandicapte mens zwaar is. Maar het is iets heel anders om te zeggen dat die mens daarom beter niet meer zou leven.

    Als anderen in de plaats van de betrokken persoon gaan bepalen wat uitzichtloos en ondraaglijk lijden is, zitten we snel op een hellend vlak, zegt van Loenen. Artsen, maar ook mantelzorgers en ethici, oordelen over het leven van een ernstig zieke of gehandicapte persoon vanuit hun eigen levensbeschouwing. Ook de media gaan niet vrijuit. In de meeste documentaires en films over het thema wordt steevast een mensvisie naar voor geschoven die het leven met handicaps of beperkingen als minder gelukkig of waardevol acht.

    Gehandicapt leven leidt voor deze beslissers en opiniemakers kennelijk enkel tot leed en niet tot geluk, en bestaat alleen uit kosten en niet ook uit baten. Niemand komt op het idee om gehandicapten, die dankzij reanimatie of medisch ingrijpen nog leven, te vragen hoe ze hun leven met beperkingen waarderen of om te observeren of ze een gelukkige indruk maken. Beperkingen leiden niet vanzelf tot uitzichtloos en ondraaglijk lijden, en als iemand dat goed kan beoordelen dan is het wel degene die zelf gehandicapt is.

    We kunnen ons beter gewoon aan de euthanasiewet houden: levensbeëindiging op verzoek mag, levensbeëindiging zonder verzoek mag niet. Mensen kunnen zeker vanwege hun lijden afstand doen van het recht op leven, en liever sterven. Maar dat kunnen ze alleen vrijwillig doen. Als het om andermans leven gaat moeten we ons terughoudend opstellen en erin berusten dat iemand voortleeft in een situatie waarin we zelf misschien om euthanasie zouden vragen. We moeten accepteren dat iemand leeft zolang hij leeft, ook als we niet weten wat voor zin dat heeft.

    Dit boek stelt een aspect van opzettelijke levensbeëindiging aan de orde, dat de inzet is van een vurig debat tussen voorstanders en tegenstanders van euthanasie en waarover in de media zelden gesproken wordt. Doorgaans worden de argumenten tegen euthanasie en de uitbreiding van de wet door religieuze groeperingen geclaimd. Daardoor vallen ze bij vrijzinnigen vaak in dovemansoren. Van Loenen toont aan dat deze waarschuwingen gegrond zijn, niet om religieuze redenen, maar omdat artsen zich voorbehouden te bepalen wat ondraaglijk en uitzichtloos lijden is.

    Deze vaststelling roept bij mij twee bedenkingen op, die buiten het bestek van dit boek vallen. Ten eerste oordelen artsen, behalve over de ernst van het lijden, ook vaak voor een patiënt dat hij niet in staat is zelf te beslissen. De meeste psychiaters weigeren euthanasie of hulp bij zelfdoding omdat ze vinden dat de wens van hun patiënt om te sterven kan voortkomen uit zijn psychische ziekte. Daarmee is hulp bij zelfdoding voor psychisch zieken in de praktijk vrijwel onmogelijk. Geen zelfbeschikking dus voor wie psychisch ziek is. Het dramatische gevolg is dat psychisch zieke mensen met een stervenswens soms enkel een gruwelijke zelfdoding rest in mensonterende omstandigheden.

    Niemand mag noch kan in de plaats van een ander oordelen dat zijn lijden zo ondraaglijk en uitzichtloos is dat het leven onleefbaar wordt, en daarom het leven van deze persoon opzettelijk bekorten of beëindigen. Deze duidelijke stellingname is meteen de aanleiding voor mijn tweede bedenking. Als zelfbeschikking, en niet medelijden, de ultieme grond is voor opzettelijke levensbeëindiging, dan kunnen artsen of mantelzorgers ook niet voor een ander oordelen dat zijn lijden niet uitzichtloos of ondraaglijk genoeg is. Zij kunnen hem of haar op deze grond dan ook euthanasie of hulp bij zelfdoding niet ontzeggen.

    Dit waardevolle boek zet je aan het denken over het grijze gebied in de gezondheidszorg waar moeilijke beslissingen moeten genomen worden over leven en dood. Het is geheel toegesneden op de Nederlandse situatie, maar het thema – de verdediging van de onmondige mens tegen de medische almacht – is grensoverschrijdend. De tekst is toegankelijk geschreven en laat zich vlot lezen.

    @  Minervaria

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrouwen en mannen in België
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vrouwen en mannen in België. Genderstatistieken en genderindicatoren. Instituut voor de gelijkheid van Mannen en Vrouwen, 2011, 395 pp.

    Zijn meer vrouwen dan mannen betrokken in een auto-ongeval? Hoeveel langer leven vrouwen gemiddeld dan mannen? Zijn plegers van geweld meestal mannen en de slachtoffers hoofdzakelijk vrouwen? Hebben vrouwen echt meer slaapproblemen dan mannen en hoeveel vaker lijden zij aan depressies? Hoeveel tijd besteden vrouwen en mannen aan taken in het huishouden en waaraan besteden zij het meeste tijd?

    Op deze en nog veel meer vragen krijgen we een antwoord in deze publicatie van het Instituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen. Hierin worden een groot aantal statistische gegevens samengebracht over de meest diverse aspecten van het leven van mannen en vrouwen in België. We krijgen een beeld van hun levensverwachting, hun meest voorkomende aandoeningen, hun familiale situatie, hun vrijetijdsbesteding, hun surfgedrag op internet, hun werksituatie, hun aandeel in de criminaliteit, het aantal mannen en vrouwen in topfuncties en nog veel meer.

    Het Instituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen is een federale overheidsinstelling. Het doel is de gelijkheid van vrouwen en mannen te beschermen en bevorderen. De verzamelde statistieken geven een objectief beeld van de positie van vrouwen en mannen in onze maatschappij. Beleidsmaatregelen moeten het immers in belangrijke mate hebben van statistieken.

    De samenstellers focussen niet alleen op de man/vrouwverschillen. Die zijn immers afhankelijk van andere factoren, zoals de leeftijd, het opleidingsniveau of de gezinssituatie. Zo zien we bijvoorbeeld dat genderverschillen zich al op jonge leeftijd aftekenen en het aantal mannen resp. vrouwen dat betaalde arbeid verricht samenhangt met het opleidingsniveau.

    Men heeft veel aandacht besteed aan de toegankelijkheid van de statistieken. De tabellen en grafieken zijn overzichtelijk en worden telkens bondig maar begrijpelijk toegelicht. Vooraan is een lijst opgenomen van veelgebruikte afkortingen en achteraan een index met trefwoorden voor het gericht zoeken.

    De publicatie is gratis te bestellen op de website van het Instituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen. Ze kan ook als PDF-bestand gedownload worden.

    Dit is een interessant naslagwerk.

    @ Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beschaving
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    FERGUSON, N., Beschaving. Het Westen en de rest. (Vert. Civilization, 2011) A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 2011, 431 pp. – ISBN 978 90 254 3276 8

    Vorig jaar nam Geely Volvo Car Corporation over van Ford. Twee Chinese autobedrijven deden al een bod op het Zweedse Saab. Als de deal doorgaat verzeilt een tweede Zweedse autobouwer onder Chinese vleugels. En onlangs hebben Geely en een andere Chinese autofabrikant hun oog laten vallen op de Opelfabriek in Antwerpen.

    De opkomende macht van China wordt met argusogen gevolgd. Terwijl de ontwikkelde wereld op de rand van een tweede Grote Depressie wankelde, ervoer China niet veel meer dan een kleine vertraging in de groei. Luidt dit het einde in van het Westen en de komst van een nieuw Oosters tijdperk, zoals Kishore Mahbuhbani voorspelde in De eeuw van Azië? Beleven we dan toch het einde van 500 jaar Westerse dominantie?

    Misschien kunnen we meer doen dan koffiedik kijken als we die lange periode van Westerse suprematie kunnen verklaren, zegt historicus Niall Ferguson. Hij is zeker niet de eerste. Anderen, waaronder David Landes en Jared Diamond, gingen hem voor. Maar Ferguson meent dat hij aan hun bevindingen een aantal essentiële zaken kan toevoegen. Volgens hem heeft de 500-jarige voorsprong van West-Europa niet enkel te maken met geografische ligging, culturele kenmerken of de ontwikkeling van techniek, maar met een complex systeem van instituties, dat hij beschaving noemt.

    Beschavingen zijn veel meer dan majestueuze gebouwen, schitterende kunstwerken of een verfijnde leefstijl. Een beschaving is de grootste eenheid van menselijke organisatie. Het is een praktische en culturele reactie van menselijke populaties op hun omgeving, vaak met een gedeelde religie en taalgemeenschappen. Iedere tijdsperiode kent slechts een beperkt aantal beschavingen. De interacties van deze beschavingen waren altijd een belangrijke drijvende kracht van historische verandering.

    Vanaf de vijftiende eeuw brachten de kleine staatjes van West-Europa een beschaving voort die de hele wereld kon veroveren en onderwerpen. Ze slaagden er bovendien in om volkeren over de hele wereld tot de westerse manier van leven te bekeren. In de praktijk is het grootste deel van de wereld inmiddels geïntegreerd in een Westers economisch systeem. En de Westerse politieke organisatie wordt door steeds meer landen min of meer overgenomen.

    Wat had de beschaving van West-Europa na de 15e eeuw dat haar in staat stelde de superieure Rijken van het Oosten te overtroeven? Zes instituties zijn kenmerkend voor de wijze waarop het Westen de uitdagingen aanging waarvoor iedere beschaving staat. In evenveel hoofdstukken toont Ferguson aan hoe deze instellingen de West-Europese staten een voorsprong gaven op andere beschavingen.

    In de eerste plaats stimuleerde de politieke versplintering van West-Europa de concurrentie tussen de staten. De Europeanen zochten economische, geopolitieke en religieuze kansen in verre landen. Het toen superieure China sloot het land en zijn inwoners echter op in zelfgenoegzaamheid. De ontwikkeling van de natuurwetenschappen leverde het Westen een tweede voordeel. De moslimwereld daarentegen raakte haar wetenschappelijke voorsprong kwijt door de schier onbeperkte heerschappij van de religie. De derde sterkte bestaat uit de rechtsorde, een representatieve regering en particuliere eigendomsrechten. De uiteenlopende ontwikkeling van de beide Amerika’s illustreert hoe het Britse model van breed verspreide eigendomsrechten en democratie beduidend beter werkte dan het Spaanse model van geconcentreerde rijkdom en een autoritair systeem.

    De vierde Westerse institutie, de moderne geneeskunde, heeft de levensverwachting van mensen overal ter wereld beduidend verhoogd. Het vijfde kenmerk is de mogelijkheid voor grote groepen mensen om zich consumptiegoederen aan te schaffen. Dit is het resultaat van de voortschrijdende technologische ontwikkeling, die begon met de Industriële Revolutie in West-Europa. Het Westerse arbeidsethos is het zesde kenmerk. Die maakt de vrije markteconomie mogelijk, waarin steeds meer mensen kunnen sparen en over kapitaal beschikken.

    Ferguson noemt de opkomst van het Westen het belangrijkste historische verschijnsel in de tweede helft van het tweede millennium van onze tijdrekening. De triomftocht van de Westerse instellingen is echter geen doorslaggevend argument om ongenuanceerd de loftrompet te steken over de Westerse beschaving. Die was immers niet mogelijk geweest zonder de toevallige gelijktijdige zwakte van haar rivalen.

    Maar beschavingen hebben niet het eeuwige leven. Ook de Westerse beschaving is al eens eerder in verval geraakt en ten onder gegaan. Staat ons dat binnenkort ook te wachten? Het is moeilijk om dat te voorspellen. Beschavingen zijn complexe systemen, en als zodanig vergelijkbaar met complexe natuurkundige systemen. Ze functioneren ergens tussen orde en wanorde en hebben de neiging om tamelijk plotseling van stabiliteit naar instabiliteit over te gaan.

    Kan er iets ondernomen worden om de westerse beschaving voor zulk onheil te behoeden? Niall Ferguson blijft hoopvol. Wat we nu doormaken is het einde van 500 jaar van westerse dominantie. Maar we hoeven niet te overheersen om te blijven bestaan. De westerse beschaving is verre van perfect en haar geschiedenis omvat zeer veel zwarte bladzijden. Toch nemen steeds meer samenlevingen vrijwillig de kenmerken ervan over. Het lijkt erop dat dit Westerse pakket voorlopig de best beschikbare reeks economische, sociale en politieke instituties biedt voor individuen en samenlevingen.

    Ferguson besluit: “Misschien is de echte dreiging niet de opkomst van China, de islam of CO2-emissies, maar het verlies van ons geloof in de beschaving die we van onze voorouders hebben geërfd.”.

    Veel van de inzichten in dit boek zijn niet nieuw. Bij verschillende hoofdstukken beleefde ik een déja-vu. De meeste thema’s werden ook al door onder andere David Landes, Jared Diamond en Francis Fukuyama aangesneden en uitgewerkt. Het is de verdienste van Niall Ferguson dat hij ze in de ruimere context van een beschaving heeft geplaatst. Zijn werk was echter heel wat toegankelijker geweest indien hij zich wat minder had vastgebeten in gedetailleerde beschrijvingen en meer aandacht had gehad voor het globale plaatje. Van de boeiende vergelijking tussen beschavingen en natuurkundige systemen heb ik daarentegen volop genoten.

    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.John Stuart Mill. 150 jaar Over Vrijheid
    Klik op de afbeelding om de link te volgen VERHOFSTADT, D (Red.), John Stuart Mill. 150 jaar Over Vrijheid. A’pen/A’dam, Uitg. Houtekiet/Atlas, 2009, 240 pp. – ISBN 978 908918 023 0   

    In 2009 was het 150 jaar geleden dat de Britse politieke filosoof John Stuart Mill On Liberty publiceerde. Vrijheid, voor ons vanzelfsprekend, was toen slechts voor een kleine elite weggelegd. De strijd voor vrijheid is nog steeds actueel. Zeker in niet-Westerse landen is ze nog steeds niet gestreden. Maar ook in het Westen roept de kwestie van de vrijheid heftige discussies op. Kunnen alle meningen zonder meer geuit worden? Mogen mensen zelf beschikken over eigen leven en dood?     

    John Stuart Mill was op veel vlakken een voorloper op eenzame hoogte. Centraal staat het verdedigen van de persoonlijke autonomie. Iedere mens is vrij om zelf over zijn leven te beschikken. Aldus staat het gedachtegoed van Mill lijnrecht tegenover ideologieën die het individu ondergeschikt maken aan een gemeenschap, een volk, ras, natie of geloof. Conservatieven, populisten en nationalisten claimen ten onrechte delen van zijn gedachtegoed.   

    Maar ook libertariërs, met hun absoluut geloof in de laisser-faire economie, kunnen zich niet op de ideeën van Mill beroepen. Hij verdedigde immers niet alleen de vrijheid, maar had ook duidelijke ideeën over de voorwaarden die vervuld moesten worden zodat ieder individu werkelijk vrij zou zijn. De grondvoorwaarde is dat de vrijheid van de een ophoudt waar die van de ander geschaad wordt. Vrijheid, autonomie en zelfbeschikking kunnen slechts gerealiseerd worden in combinatie met rechtvaardigheid, solidariteit en herverdeling. Daarom stond hij op de bres voor een aantal socialistische strijdpunten.   

    In dit boek geven twaalf auteurs uit België en Nederland hun kritische beschouwingen over een aantal thema’s die Mill belangrijk vond. Zo lezen we onder meer hoe hij dacht over de vrijheid van meningsuiting, over het socialisme, het feminisme, het populisme, de religie en het onderwijs. Zij tonen aan waarom veel van zijn stellingen nauwelijks aan waarde hebben ingeboet.   

    Drie van de bijdragen vallen op door hun helderheid en toegankelijkheid. Patrick Loobuyck vat de kernideeën in het standaardwerk On Liberty samen. Vrijheid is voor Mill geen waarde op zich, maar staat ten dienste van zelfontplooiing. Mensen moeten vrij zijn om hun talenten te ontwikkelen en een geestelijk hoogstaand leven te leiden dat bij hen past. Dirk Verhofstadt wijst ons erop dat individualisme geen vrijbrief is voor egoïsme, narcisme of onverschilligheid, maar een pleidooi voor zelfbeschikkingsrecht en tegen de ondergeschiktheid van het individu aan een collectiviteit. En Koen Schoors vergast ons op een zeer inzichtelijke uitleg over de implicaties van Mills ideeën voor de vrijemarkt-economie.   

    John Stuart Mill kan beschouwd worden als de belangrijkste liberale filosoof uit de geschiedenis. Sommige bijdragen in dit boek zijn zeer geschikt als eerste  kennismaking met zijn ideeëngoed. Wie daar reeds mee vertrouwd is zal in andere hoofdstukken opfrissing en verdieping vinden. Het voordeel van bundels als deze is dat de verschillende hoofdstukken afzonderlijk te lezen zijn. 

    ©  Minervaria      
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over geneeskundigen en geneeskunst
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BROOS, P., Over geneeskundigen en geneeskunst. De evolutie van het medische denken door de eeuwen heen. Leuven, Uitg. Davidsfonds, 2011, 335 pp. – ISBN 978 90 5826 837 2   

    Ziek zijn was nooit een pretje. Toch kun je maar beter ziek zijn in deze tijd dan vijftig jaar of langer geleden. De technologische vooruitgang stelt artsen in staat nauwkeurige diagnoses te stellen. Met snelle en veilige pijnstilling, adequate wondverzorging en een batterij effectieve medicatie kan men de ellende van ziekte zoveel mogelijk beperken. En heel wat aandoeningen, die mensen vroeger met een ernstige vorm van invaliditeit belastten, kunnen dank zij spitstechnologie binnen redelijke grenzen worden gehouden.   

    Paul Broos leidde jarenlang de afdelingen heelkunde en traumatologie van het UZ Leuven en is emeritus hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hij vat voor ons de geschiedenis samen van het medisch denken en handelen vanaf de prehistorie tot de huidige tijd.   

    Soms wordt er beweerd dat mensen vroeger gezonder waren omdat ze natuurlijker leefden. Niets is minder waar. Zelfs de oudste mummies leden reeds aan aandoeningen die we vandaag nog kennen: tuberculose, botziekten, parasitaire infecties, nier- en blaasstenen, longontstekingen en zelfs aderverkalking. De voeding was meestal eenzijdig, men had vitaminegebrek en de levensverwachting was laag. Maar de geneeskunde, voor zover er al sprake van was, stond machteloos.   

    Tot ver in de 18e eeuw had men slechts een rudimentair inzicht in de oorzaken en het verloop van ziekteprocessen. Geneeskunde en geneeskundig handelen waren vooral een zaak van gissen en missen. De medicijnman, en later de arts, kon de ziekte hoogstens vaststellen en het verloop voorspellen. Voor de behandeling was het aanmodderen. Het therapeutische arsenaal bleef beperkt tot enkele eenvoudige ingrepen, zoals aderlaten en het zetten van botbreuken, die zeker niet zonder gevaar waren. Er was geen adequate pijnbestrijding en geen inzicht in oorzaken en aard van wondinfecties. De kennis van geneesmiddelen bleef beperkt tot de werking van enkele plantenextracten. Genezing was vooral een kwestie van geluk hebben.   

    De Verlichting bracht wel een aanzienlijke vooruitgang in de kennis van fysica en chemie, maar die bleek slechts beperkt toepasbaar in de geneeskunde. Pas in de negentiende eeuw begon de vooruitgang van de wetenschap voluit door te dringen in de geneeskunde. Men kreeg een juist inzicht in de oorzaken van infecties en dit leidde tot preventieve acties zoals vaccinatie.  Geavanceerde technieken lieten toe steeds betere medicijnen te ontwikkelen. De ontdekking van efficiënte pijnbestrijding en sterilisatie stelde chirurgen in staat ingrepen met meer kans op succes uit te voeren.   

    We zijn de wonderen van de moderne geneeskunde vanzelfsprekend gaan vinden en vergeten gemakkelijk dat die niet mogelijk waren geweest zonder de noeste inspanningen van een keur van onderzoekers en artsen in de voorbije eeuwen. Met vaak zeer beperkte middelen brachten ze de geneeskunde stap voor stap op een hoger peil. Sommigen onder hen deden grote ontdekkingen en kregen daarvoor erkenning gedurende hun leven. Anderen leverden minder spectaculaire prestaties die soms slechts lang na hun dood op waarde werden geschat.  

    In dit boek wordt evenveel aandacht besteed aan de kanonnen als aan de stille werkers. Hun prestaties zouden nog beter tot hun recht zijn gekomen indien de auteur die niet alleen vermeld had, maar meer aandacht had besteed aan hun betekenis in de overheersende opvattingen van hun tijd.   

    Wie een vlot leesbaar boek zoekt over de geschiedenis van de geneeskunde zal in dit boek echter zeker zijn gading vinden.   

    ©  Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nul empathie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BARON-COHEN, S., Nul empathie. Een theorie van de menselijke wreedheid. (Vert. Zero Degrees of Empathy – A new theory of human cruelty, 2011) A’dam, Uitg. Nieuwezijds, 2012, 239 pp. – ISBN 978 90 5712 343 6   

    Een kampbewaker dwingt een man om de strop rond de hals van zijn vriend te leggen, dokters amputeren de handen van een vrouw en hechten ze verkeerd-om weer aan, rebellen slaan kinderen voor de ogen van hun moeders dood tegen de muur, een man verkracht zijn dochter bijna dagelijks terwijl hij haar meer dan 20 jaar in een kelder gevangen houdt. Bij zoveel horror staat ons verstand stil, we kunnen er niet bij. Hoe is het mogelijk dat mensen andere mensen zo beestachtig kunnen behandelen?    

    Door zijn Joodse achtergrond maakte Simon Baron-Cohen reeds vroeg in zijn leven kennis met de gruwelijke gevolgen van de nietsontziende barbaarsheid waarmee mensen andere mensen kunnen behandelen. De verklaring van filosofie en religie, het ‘kwaad’ zit in de mens, heeft hij altijd ontoereikend gevonden. Als je de menselijke wreedheid echt wilt begrijpen dan moet je inzien waarom mensen elkaar als objecten behandelen.   

    Gedurende dertig jaar deed Baron-Cohen onderzoek naar empathie. In Nul empathie presenteert hij een wetenschappelijke invalshoek voor het debat over de menselijke wreedheid. Mensen zijn onverschillig voor het leed van anderen omdat hun natuurlijke gevoelens van medeleven met een lijdende medemens uitgeschakeld zijn. Wanneer iemand een ander mens als een object behandelt, komt dat niet door het ‘kwaad’ maar door afwezigheid van empathie.   

    Empathie is ons vermogen om ons in te leven in de gedachten of gevoelens van anderen. Dat vermogen is niet bij iedereen even groot. We bevinden ons allemaal op een empathiespectrum dat van hoog naar laag loopt. Deze verschillen kunnen teruggebracht worden tot de werking van een aantal gebieden in de hersenen, het empathiecircuit.    

    Het vermogen tot empathie is vrij stabiel maar kan veranderen naargelang de omstandigheden. Als we opgeslorpt worden door ons werk zijn we meer bezig met onszelf dan met anderen. In een vlaag van woede of een dronken bui kunnen we iemand kwetsen. Dit zijn tijdelijke toestanden van empathie-erosie.   
    Er zijn echter mensen die altijd moeite hebben om zich in anderen in te leven. Voor hen is het zeer lastig, soms bijna onmogelijk om bevredigende relaties te onderhouden. Ze behandelen hun medemensen nagenoeg altijd als objecten en zijn bijna uitsluitend op zichzelf gericht. Deze mensen bevinden zich aan het laagste uiteinde van het empathiespectrum, ze hebben nul empathie.   

    Voor sommigen van hen heeft dit tekort uitsluitend negatieve gevolgen. Hun leven is bezaaid met moeilijkheden en mislukkingen. De psychiatrie noemt hun probleem een persoonlijkheidsstoornis. Vanuit het empathieperspectief zijn zij nul-negatief. Bij anderen is het gebrek aan empathie de tegenpool van een positieve eigenschap. Mensen met Asperger en klassiek autisme missen empathie, maar munten vaak uit in het systematiseren en het herkennen van patronen. Zij zijn nul-positief.   

    Baron-Cohen exploreert uitgebreid hoe deze mensen in het leven staan en maakt ons attent op de problemen waarmee zij geconfronteerd worden. Hij stelt vast dat bij hen het empathiecircuit inderdaad anders functioneert dan bij de modale mens, en wel met een specifiek patroon bij iedere vorm van nul empathie. De oorzaak ligt in een ingewikkelde wisselwerking van erfelijkheid met de omgeving, meer bepaald in de mogelijkheid om een veilige hechting te ontwikkelen.   

    Tenslotte zet Baron-Cohen zijn bevindingen op een rijtje. Aan de resultaten van zijn onderzoek koppelt hij een aantal interessante bespiegelingen over de menselijke wreedheid. We hoeven geen genoegen te nemen met machteloze verzuchtingen over het ‘kwaad’ in de mens. De wetenschap biedt een veel hoopvoller perspectief dan religie of filosofie.   

    Een aantal psychiatrische stoornissen, zoals borderline, psychopathie en anorexia nervosa, worden begrijpelijker en beter te behandelen als je ze bekijkt vanuit het standpunt van empathie. De bril van empathie zou kunnen leiden tot meer menselijke en effectieve vormen van rechtspraak en straf. In de plaats van mensen te laten rotten in gevangenissen zouden we hen trainingsprogramma’s in empathie kunnen laten volgen. Er zijn immers aanwijzingen dat iemand ook op latere leeftijd nog empathie kan ontwikkelen.                 

    Het boek bevat twee interessante bijlagen. De eerste is de empathievragenlijst voor volwassenen en voor kinderen, waarmee je je eigen empathiequotiënt kunt berekenen. De tweede is een handleiding waarmee je kunt herkennen of iemand tot de groep mensen met nul empathie behoort. Wie zich verder in het onderwerp wil verdiepen zal heel zeker inspiratie vinden in de uitgebreide literatuurlijst.   

    Net als Frans de Waal is Baron-Cohen ervan overtuigd dat empathie een van de meest waardevolle hulpbronnen van onze wereld is. Begrip voor de positie van de andere partij is de enige manier om voortslepende conflicten op te lossen. Hij eindigt daarom met een emotionele oproep om meer medeleven te betonen en te gebruiken. ‘Ondergedompeld in empathie wordt ieder probleem oplosbaar.’, stelt hij. ‘Het is gratis en kan niemand onderdrukken.’   

    Nul empathie is geen horrorboek en verdrinkt niet in de verontwaardiging. Op een serene wijze laat het ons kennis maken met een reeks vernieuwende inzichten over gedrag dat voor de meesten van ons onbegrijpelijk is. Daarnaast worden oude, vertrouwde begrippen, zoals gehechtheid, door een wetenschappelijke onderbouwing uit de intuïtieve sfeer gehaald. Zo krijgen ze een rechtmatige plaats in een frisse benadering van het menselijk gedrag. Dit is de grote verdienste van dit boek.   

    Daarom is het jammer dat het betoog nogal slordig opgebouwd is en warrig geschreven. Ten behoeve van de leesbaarheid had de vertaling de oorspronkelijke tekst bovendien wat meer mogen loslaten. Een belangwekkend en actueel onderwerp als dit verdient een betere uitwerking.   

    @  Minervaria            
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wij zijn ons brein
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SWAAB, D. Wij zijn ons brein. Van baarmoeder tot Alzheimer. Uitg. Contact, 2011 (11e herziene druk), 480 pp. – ISBN 978 90254 3522 6

    Het brein is in. De afgelopen jaren werden we overspoeld met boeken over hersenonderzoek en het brein. Neurowetenschappen zijn over hele wereld een topprioriteit geworden van universiteiten en onderzoeksinstituten. Hersenen zijn hip. Maar zijn ze ook meer dan een  hype?

    De gerenommeerde hersenonderzoeker Dick Swaab is daar in ieder geval van overtuigd. Onze hersenen zijn geëvolueerd om het individu en de soort in stand houden. Ze besturen de meest uiteenlopende aspecten in ons leven. Hersenonderzoek is daarom het antwoord op de vraag waarom we zijn zoals we zijn, een zoektocht naar onszelf.

    Ons brein werkt als een ingewikkeld commandocentrum. Het verwerkt een niet aflatende informatiestroom en stuurt die in alle richtingen. De bouw van deze fantastische machine bepaalt onze mogelijkheden, onze beperkingen en ons karakter. Alles wat we denken, doen en laten gebeurt door onze hersenen, zegt hij. In dit boek laat Swaab zien hoe ze dit gedurende ons gehele leven klaarspelen.

    Voor de geboorte worden onze hersenen geprogrammeerd door een combinatie van erfelijke factoren en de omstandigheden in de baarmoeder. Wij komen ter wereld met hersenen waarin onze karaktereigenschappen, talenten en beperkingen al voor een belangrijk deel zijn vastgelegd.

    Zo wordt het duidelijk dat we niet vrij zijn om onze seksuele oriëntatie te kiezen en waarom therapieën om die te veranderen veel ellende veroorzaken. Recent onderzoek leert dat veel psychiatrische stoornissen wortelen in de hersenontwikkeling voor de geboorte, zelfs als ze pas veel later tot uiting komen.

    Als kinderen recalcitrante pubers worden doen zich weer complexe en belangrijke veranderingen voor in de hersenen. Deze maken begrijpelijk waarom een derde van de jongeren tussen de 10 en 17 jaar een delict pleegt. Dit betekent dat pubers slechts beperkt verantwoordelijk kunnen gesteld worden voor hun gedrag.

    Swaab laat ons verder zien hoe onze hersenen het mogelijk maken om gebeurtenissen te onthouden. Zo vormen ze de basis voor onze identiteit en zelfgevoel. Hij maakt ook duidelijk hoe onze hersenen verouderen, hoe het dementeringsproces verloopt en wat er gebeurt als we dood gaan.

    Er wordt aandacht besteed aan stoornissen van bewustzijn, hersenschade door agressieve sporten als boksen, en hersenziekten zoals verslaving, autisme en schizofrenie. Met deze wetenschap kan opnieuw de vraag gesteld worden hoe verantwoordelijk iemand is voor daden die hij heeft gepleegd door een hersenafwijking.

    Ook de relatie tussen de hersenen en het ‘onstoffelijke’ komt aan de orde. De hersenen genereren het bewustzijn. Uit de hersenen kunnen religie en de ziel verklaard worden. En de manier waarop onze hersenen werken maakt duidelijk waarom wij ons er misschien beter bij neerleggen dat een volledige vrije wil een illusie is.

    Een aantal lezers zullen moeite hebben met de naturalistische en deterministische visie van de neurowetenschapper Swaab. Aan de wetenschappelijke bevindingen over de hersenen verbindt hij bovendien soms gedurfde conclusies met betrekking tot maatschappelijke, ethische en politieke vraagstukken en evoluties. Religieuze levensbeschouwingen en politieke ideologieën met een repressieve agenda krijgen geregeld een veeg uit de pan.

    In tegenstelling tot wat er in de pers gesuggereerd wordt is dit geen gemakkelijk boek. Met hun verschillende gebieden, die bovendien geleerde Latijnse benamingen hebben, vormen de hersenen het meest ingewikkelde orgaan van ons lichaam. Met behulp van illustraties, voorbeelden en anekdotes heeft Swaab zijn betoog wel zoveel mogelijk verteerbaar gemaakt. En gelukkig zijn de verschillende hoofdstukken afzonderlijk te lezen, zodat men de inhoud met mondjesmaat tot zich kan nemen.

    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bekocht of behandeld
    Klik op de afbeelding om de link te volgen SINGH, S & E. ERNST, Bekocht of behandeld. De feiten over alternatieve geneeswijzen. (Vert. Trick or treatment? Alternative medicine on trial, 2008) A’dam, Uitg. De Arbeiderspers, 2010, 393 pp. – ISBN 978 90 295 7313 9

    Met het aanbreken van het verkoudheidsseizoen gaat Oscillococcinum weer vlot over de toonbank. Een chiropractor verlost in een handomdraai van je rugpijn. Met behulp van acupunctuur verdwijnt je tenniselleboog als sneeuw voor de zon. En je zult geen last meer hebben van zure oprispingen als je altijd barnsteen bij je draagt.

    De populariteit van alternatieve geneeswijzen neemt wereldwijd hand over hand toe. De remedies staan torenhoog opgestapeld in elke apotheek, worden in elk tijdschrift beschreven, op miljoenen webpagina’s besproken en door miljarden mensen gebruikt. Met alternatieve behandelingen wordt geleurd alsof ze enorm veel baat bieden. Maar doen ze dat werkelijk? 

    Simon Singh en Edzard Ernst gaan op zoek naar de waarheid over de drankjes, de watertjes, de pillen, de naalden, het kloppen en het energetiseren. Is alternatieve geneeskunde boerenbedrog of juist buitengewoon effectief? Wie is betrouwbaar en wie draait je een poot uit? Wat werkt en wat niet? Wat zijn de geheimen en wat zijn de leugens? Welke therapieën zijn veilig en welke zijn gevaarlijk?

    Alternatieve geneeswijzen zijn therapieën die door een meerderheid van toonaangevende artsen niet worden aanvaard. Zij maken gebruik van onderliggende processen die doorgaans biologisch onaannemelijk zijn en niet aantoonbaar. Het zou echter van vooringenomenheid getuigen als ze alleen op grond daarvan verworpen zouden worden. Het grootste deel van de geschiedenis baseerde de geneeskunde zich immers ook op theorieën die nu als hopeloos achterhaald beschouwd worden. Pas na de introductie van de wetenschappelijke methode is de geneeskunde met rasse schreden vooruit gegaan. 

    Aangezien de alternatieve geneeskunde beweert dat ze dezelfde ziekten en aandoeningen kan behandelen als de reguliere geneeskunde, moet ze langs dezelfde meetlat worden gehouden. Haar werkzaamheid dient bewezen te worden aan de hand van de methodes die voor de reguliere geneeskunde worden vereist. Een alternatieve geneeswijze blijft een dubieuze behandeling tot ze zich in hooggekwalificeerde proeven heeft bewezen. 

    De empirisch onderbouwde geneeskunde is gebaseerd op grondig wetenschappelijk onderzoek. Door middel van experimenteren en observeren kunnen wetenschappers vaststellen of een bepaalde therapie doeltreffend is. Nieuwe feiten worden onderzocht en conclusies worden regelmatig herzien. Voor een goed begrip daarvan geven de auteurs in het eerste hoofdstuk een snelcursus in de wetenschappelijke methode. Meer in het bijzonder leggen ze uit hoe die in de geneeskunde wordt gebruikt. 

    In de volgende hoofdstukken kijken de auteurs wat er gebeurt wanneer de wetenschappelijke aanpak wordt toegepast op de alternatieve geneeskunde. Achtereenvolgens worden acupunctuur, homeopathie, chiropraxie en kruidengeneeskunde op hun wetenschappelijke bewijskracht getoetst. Op basis van het beschikbare bewijsmateriaal van verschillende onderzoekers trekken zij conclusies over de werkzaamheid en de mogelijke gevaren van iedere geneeswijze.

    Er bestaan echter nog tientallen andere therapieën, soms met potsierlijke pretenties, die veel minder uitgebreid getoetst werden, en met de regelmaat van de klok komen er nieuwe bij. In een aanhangsel evalueren de auteurs zesendertig andere alternatieve behandelingen, zoals antroposofische geneeskunde, Bach Bloesem Remedies, Feng Shui en oorkaarsen. 

    Is alternatieve geneeskunde doeltreffend voor het behandelen van ziekten? Het antwoord is teleurstellend. De meeste vormen van alternatieve geneeskunde zijn ofwel onbewezen, ofwel onwerkzaam en sommige zelfs gevaarlijk. Een bewijsbaar veilig en effectief alternatief medicament is overigens helemaal niet alternatief maar in feite een regulier medicament. Patiënten die zich aan alternatieve geneeskunde wagen riskeren uitgebuit te worden, hun geld te verliezen en hun gezondheid te schaden.

    Het feit dat deze geneeswijzen de wetenschappelijke vergelijking met de empirisch onderbouwde geneeskunde niet doorstaan, betekent echter niet dat ze geen goed kunnen doen. Hun werkzaamheid berust op het placebo-effect, een medisch fenomeen met een lange en omstreden geschiedenis. De auteurs geven een zeer interessante en uitvoerige uiteenzetting over de aard, de ontdekking en de studie van het placebo-effect. Het is een van de meest omstreden kwesties met betrekking tot de alternatieve geneeskunde.

    Kunnen we vrede nemen met het succes van alternatieve remedies enkel omdat ze verlichting en hoop bieden door overtuiging en vertrouwen? De auteurs ontkennen formeel. We hebben in de geneeskunde geen placebo nodig om een placebo-effect op te roepen. Het placebo-effect berust niet zozeer op de behandeling, maar op het vertrouwen van de patiënt in de arts. Als de patiënt merkt dat de arts onwerkzame middelen voorschrijft kan dit vertrouwen geschaad worden. Een patiënt zou geen genoegen moeten nemen met een remedie die alleen werkt op basis van het placebo-effect.

    De auteurs geven nog andere steekhoudende argumenten tegen de alternatieve geneeswijzen, zoals de kosten en de veiligheid. De gezondheid van een patiënt wordt in de waagschaal gelegd door elke onwerkzame behandeling als deze in de plaats komt van een reguliere behandeling. In het licht van de resultaten van hun onderzoek houden de auteurs een pleidooi voor meer toezicht en reglementering van de geneeskunde. Wetenschappelijke normen, beoordeling en reglementering zouden standaard moeten opgelegd worden aan alle typen geneeskunde. 

    Dit boek pretendeert ‘s werelds eerlijkste en accuraatste onderzoek naar de alternatieve geneeskunde te zijn. Of deze boude stelling klopt kan ik uiteraard niet verifiëren. Je kunt ze in ieder geval niet negeren. De conclusies zijn gebaseerd op zo’n 4000 onderzoeksstudies naar alternatieve geneeskunde, die duizenden medische onderzoekers over de hele wereld gedurende tientallen jaren hebben verricht. Het moet een titanenwerk geweest zijn om die allemaal bij elkaar te krijgen. 

    De auteurs kunnen in ieder geval stevige geloofsbrieven voorleggen. Ze zijn beiden geschoolde wetenschappers, en geen van hen is ooit in dienst geweest van een farmaceutisch bedrijf. Edzard Ernst is een insider die jarenlang de geneeskunde heeft beoefend, waaronder ook enkele alternatieve therapieën. Hij is ’s werelds eerste hoogleraar alternatieve geneeskunde en zijn onderzoeksgroep heeft vijftien jaar lang geprobeerd uit te vissen welke behandelingen werken en welke niet. De andere auteur, Simon Singh, is een outsider die bijna twintig jaar als wetenschapsjournalist bij de geschreven pers, de televisie en de radio heeft gewerkt. 

    Om overtuigd te worden van ‘de waarheid over alternatieve geneeswijzen’ had ik dit boek niet nodig, maar een betere kennis van de feiten heeft die overtuiging veel beter onderbouwd. Daarnaast heb ik heel wat opgestoken. Ik leerde over de ontstaansgeschiedenis, de achterliggende visie en de recente ontwikkelingen van de best onderzochte alternatieve geneeswijzen. Ik verwierf een beter inzicht in de redenen waarom mensen alternatieve geneeskunde verkiezen boven de reguliere geneeskunde en in de drogredenen die door alternatieve genezers aangevoerd worden om wetenschappelijke toetsing af te wijzen. Ik kreeg een opfrissing over het placebo-effect met een aantal gefundeerde argumenten waarom het niet toereikend is. En dank zij een handige tabel met de bewezen werkzaamheid en de gevaren van de meest gebruikte medicinale kruiden kan ik die met meer kennis van zaken aanwenden. 

    De auteurs hebben hun uiterste best gedaan om hun gegevens inzichtelijk voor te stellen. De geïnteresseerde lezer mag zich niet laten afschrikken door de omvang van het boek. Vaktermen worden goed uitgelegd en de vlot leesbare tekst maakt het toegankelijk voor een breed publiek.  

    ©  Minervaria    
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De evolutie van de oorlog
    Klik op de afbeelding om de link te volgen VAN CREVELD, M., De evolutie van de oorlog. Van de Marne tot Irak. Utrecht, Uitg. Het Spectrum, 2007, 368 pp. – ISBN 978 90 274 4550 6
       
    Wordt de volgende oorlog uitgevochten met Iran? In ieder geval zijn reusachtige Amerikaanse, Britse en Franse oorlogsbodems al door de Straat van Hormuz gevaren. Tegen die technologische en materiële overmacht maakt Iran geen schijn van kans. Tenzij het kernwapens kan inzetten, maar dan zou het land diep in de eigen huid snijden. En laten kernwapens nu net de inzet zijn van het conflict.   

    Sedert het bestaan van de atoombom is de wijze waarop internationale conflicten militair worden beslecht ingrijpend veranderd, zegt Martin van Creveld. In dit boek verheldert hij hoe de razendsnelle technologische vooruitgang het aanzien van de oorlog grondig heeft veranderd en de wil om oorlog te voeren juist heeft afgezwakt. 

    De oorlogen van de twintigste eeuw waren een rechtstreekse voortzetting van de oorlogen die sinds de tweede helft van de zeventiende eeuw in Europa gevoerd waren. Oorlog werd zonder meer als een volstrekt legitiem instrument van de internationale politiek beschouwd. De verschillende Europese grootmachten hadden in de loop van eeuwen een enorme concentratie van militaire kracht opgebouwd.   

    De eerste WO kwam als een verrassing, maar de betrokken landen waren al een decennium bezig met zich te bewapenen op een gigantische schaal zoals nooit eerder in de geschiedenis vertoond was. Toen de oorlog effectief uitbrak was men ervan overtuigd dat het allemaal niet lang zou duren. Tot ver in de negentiende eeuw trokken ruziënde landen immers gewoon tegen elkaar ten strijde. Zelfs al sleepte het conflict gedurende jaren voort, het werd in een aantal min of meer beperkte veldslagen beslecht.   

    Maar de romantische ideeën over heldendaden in een heftige veldslag werden al spoedig hardhandig de kop ingedrukt. De oude, vertrouwde strategieën bleken door de moderne technologie niet meer te werken. De oorlog mondde uit in een langgerekte uitputtingsslag, en de overwinning was voor de partij die de grootste troepensterkte kon inzetten. Aan weerszijden waren miljoenen slachtoffers gevallen, zowel onder militairen als burgers.   

    Ook de Tweede Wereldoorlog liep, met een veel meer geavanceerde uitrusting, op een stellingenoorlog uit. Aan beide kanten werkte de militaire industrie op kruissnelheid technologische vernieuwingen uit en de getalsterkte van de betrokken legers was nog nooit zo groot geweest. Spitstechnologie maakte finaal korte metten met de oorlog. Op 6 augustus 1945 maakte de atoombom op Hiroshima minstens 75.000 slachtoffers in één klap.   

    Met de atoombom werden zowel de internationale verhoudingen als de oorlogvoering grondig door elkaar geschud. De uitwerking van twee verwoestende oorlogen had het martiale vuur van de belangrijkste Europese mogendheden gedoofd. De potentiële vernietigingskracht van kernwapens noodzaakte de supermachten tot een afschrikkingstrategie in plaats van oorlog. Tijdens de Koude Oorlog gingen ze gewoon door met de productie en verbetering van hun kernwapens.   

    Ze hielden ook niet op met de ontwikkeling en productie van conventionele wapens. Die werden ingezet en getest in verschillende conflicten die sinds 1945 werden uitgevochten tussen derde- of vierderangslanden. Decennium na decennium was iedere nieuwe generatie van wapensystemen veel krachtiger dan de vorige. De ontwikkeling ervan bracht de supermachten aan de rand van het bankroet. Maar anders dan ze verwacht hadden bleken die technologische finesses niet doorslaggevend bij de uitkomst van de oorlogen na 1950. Als er gewonnen werd was dat vooral te danken aan hun materiële overwicht.   

    Tegen de nieuwste uitdaging, de opstandige bewegingen en het terrorisme, hebben die legers met hun geavanceerde uitrusting helemaal het nakijken. Pogingen van geoefende strijdkrachten om guerrillastrijders en terroristen uit te schakelen zijn uitgelopen op een lange, bijna ononderbroken reeks mislukkingen. Tegen het soort dreigingen als de spectaculaire aanslagen van Al-Qaeda op het World Trade Center en het Pentagon hebben noch tanks, noch oorlogsschepen, noch gevechtsvliegtuigen, raketschilden of wat voor andere esoterische vormen van oorlogvoering ook, enig nut.   

    Dit boek is lang op de plank blijven staan. De vernietigingen en gruwelijkheden van een oorlog zijn niet meteen het meest aantrekkelijke onderwerp om over te lezen. Maar de lectuur is best meegevallen. Het was een leerrijke kennismaking met een wereld waarover ik zeer weinig afwist. Voor zover het onderwerp het toelaat beschrijft Martin van Creveld, een van de meest gereputeerde krijgshistorici ter wereld, de militaire ontwikkelingen en operaties in de twintigste eeuw op een serene manier. Hij onderwerpt het hele militaire gebeuren bovendien aan een zeer kritische blik.   

    De auteur hoedt zich voor al te veel vakjargon. Zelfs de passages met veel technische uitleg laten zich door de onderhoudende stijl vlot lezen.   

    @  Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De onzichtbare vijand
    Klik op de afbeelding om de link te volgen MOOIJ, A., De onzichtbare vijand. Over de strijd tegen infectieziekten. A’dam, Uitg. Balans, 2007, 255 pp. – ISBN 978 90 5018 889 0   

    Vogelpest, Mexicaanse griep, SARS, varkensgriep, de ziekenhuisbacterie, het West-Nijlvirus, de ziekte van Lyme. Wie dacht dat de mens de strijd tegen de besmettelijke ziekten definitief gewonnen had komt bedrogen uit. Toch eisen deze ziekten bijlange niet zoveel slachtoffers als de oude infectieziekten die in vroeger tijden massa’s mensen wegmaaiden.   

    Van oudsher worden mensen belegerd door ziekten als gevolg van een invasie van vreemde micro-organismen in het lichaam. Pest, pokken, lepra, cholera, malaria, difterie, tuberculose, gele koorts, syfilis, mazelen en roodvonk zijn in het collectieve geheugen gegrift. Epidemieën van besmettelijke ziekten behoorden zonder twijfel tot de ergste verschrikkingen. Er hoeft maar weinig te gebeuren of die angsten komen weer tot leven.   

    Voor de zeventiende eeuw werd in deze rampzalige epidemieën de hand van God ontwaard. In De onzichtbare vijand vertelt Annet de Mooij hoe de strijd tegen infectieziekten steeds meer een zaak werd van de wetenschap. Vanaf de zestiende eeuw groeide de belangstelling voor de werking van de natuur. In de volgende eeuw werd in het denken over ziekten en epidemieën gaandeweg meer gewicht toegekend aan aardse invloeden. De autoriteiten begonnen maatregelen te nemen die het besmettingsgevaar moesten indammen. De vroeger vrijwel onbegrensde greep van religie en magie op de geneeskunde verslapte.   

    De ontdekking van eencellige wezens door Antoni van Leeuwenhoek was de allereerste stap. Hij legde echter nog geen verband met mogelijke ziekten. De eerste besmettelijke ziekte die op een moderne manier werd benaderd waren de pokken. Op het einde van de achttiende eeuw verblijdde de plattelandsarts Edward Jenner de wereld met de koepokinenting of vaccinatie. Het succes van deze ingreep – de pokken zijn de eerste ziekte die wereldwijd werd uitgeroeid - vormde de start van de preventieve geneeskunde.   

    De ontdekkingen van Pasteur en Koch in de negentiende eeuw legden de basis voor de bacteriologie. Toch betekende dat niet meteen een doorbraak in de bestrijding van infectieziekten. Bij epidemieën moest de geneeskunde vaak machteloos toekijken. In de tweede helft van de negentiende eeuw nam de betekenis van infectieziekten als doodsoorzaak vooral af door de verbetering van de voeding en van de sociale en sanitaire leefomstandigheden en door de effecten van voorlichting en onderwijs.   

    De echte triomfen van de geneeskunde over infectieziekten manifesteerden zich pas in de twintigste eeuw. De keuze aan beschikbare vaccins werd ruimer en men ontwikkelde nieuwe geneesmiddelen. De komst van antibiotica was een medische doorbraak zonder weerga. Rond 1950 waren de infectieziekten van doodsoorzaak nummer één veranderd in een onbeduidende restcategorie. Hier en daar viel er nog wat op te ruimen, maar het grote werk was gedaan.   

    De euforie was echter van korte duur. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw werd de wereld opgeschrikt door een nieuwe groep van ziekten, de hemorragische koortsen zoals Ebola. Toen die onder controle waren, zette aids de infectieziektebestrijding weer op de kaart. Oude ziekten als tuberculose kwamen weer op. En ieder jaar duikt er wel een of andere nieuwe besmettelijke variant op waartegen bacteriologen en virologen koortsachtig een remedie zoeken.   

    In de strijd tegen infectieziekten is iedere vooruitgang voorwaardelijk. Tussen mens en bacteriën en virussen zal er altijd evolutionaire competitie zijn om te overleven. Bacteriën en virussen worden resistent tegen de gangbare medicijnen, waardoor er steeds nieuwe moeten gevonden worden. De vraag is niet óf zich weer nieuwe grote pandemieën zullen voordoen, maar wanneer dit zal gebeuren.   

    Met dit boek heeft Annet de Mooij een spannend, en nog altijd actueel, hoofdstuk in de geschiedenis van de geneeskunde en gezondheidszorg toegankelijk gemaakt voor een ruim publiek. Ze heeft zich degelijk gedocumenteerd en besteedt, behalve aan de evolutie in de geneeskunde, ruim aandacht aan politieke keuzes en maatschappelijke ontwikkelingen. We leren ook hoe de wetenschap niet lineair vooruitgaat, maar met vallen en opstaan en in sprongen.   

    Een uitermate vlot lezende tekst zorgt bovendien voor waar leesplezier.  

     ©  Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De oorsprong van onze politiek
    Klik op de afbeelding om de link te volgen FUKUYAMA, F., De oorsprong van de politiek. Van de prehistorie tot de Verlichting.  (Vert. The Origins of Political Order: From Prehuman Times to the French Revolution, 2011) A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 2011, 572 pp. – ISBN 978 90 254 3221 8   

    Tussen 1970 en 2000 was het aantal staten met een representatieve democratie gestegen van 30 naar 60 procent. In ongeveer één op vijf landen, die in deze periode democratisch waren geworden, brokkelden de democratische instellingen echter af of kwam er weer een autoritair bewind. En hoe het met de Arabische lente van 2011 zal aflopen is nog erg onzeker.   

    Onze politieke instellingen zijn niet zo vanzelfsprekend als we denken. Wij zijn gemakkelijk geneigd te vergeten hoe belangrijk een goed werkende overheid is en hoe het zou zijn om te leven zonder. We beseffen onvoldoende dat er in onze samenlevingen ook een tijd was dat de overheid haar werk niet deed.   

    We geloven graag dat onze liberale democratieën de tand des tijds zullen doorstaan. Daar kunnen we echter niet zeker van zijn. Samenlevingen organiseren zich om het hoofd te bieden aan hun omgeving. Als de context verandert is het niet zeker dat de politieke instellingen blijven werken. Wanneer systemen er niet in slagen zich aan te passen aan de omstandigheden vindt er politiek verval plaats.   

    In het belang van de toekomst van de democratie is het noodzakelijk te begrijpen hoe democratische instellingen tot stand gekomen zijn, meent Francis Fukuyama. Kennis van de oorsprong van politieke instellingen in het algemeen en de dikwijls onvoorziene, toevallige krachten waardoor ze zijn ontstaan, kan ons helpen om effectieve politieke instellingen te creëren en te behouden.    

    In dit boek wordt de politieke ontwikkeling beschreven van voormenselijke tijden tot aan de vooravond van de Franse en Amerikaanse Revolutie. Op dit moment was de basis gelegd voor de drie belangrijkste politieke instellingen: de staat, de rechtsorde en een overheid die zich diende te verantwoorden tegenover de burgers. In een tweede boek zal Fukuyama de politieke ontwikkeling uitdiepen zoals die zich in de huidige wereld voltrekt.   

    De fundamenten van de politiek liggen in de biologische conditie van de mens. Het organiseren van een samenleving zit mensen in het bloed. Daarbij volgen ze een diepgewortelde drang om de belangen van nazaten, vrienden en cliënten te beschermen en te bevorderen. Ook in staten met hoogontwikkelde onpersoonlijke instellingen is er altijd de verleiding tot patrimonialisme. In verschillende gebieden van de wereld worden pogingen om een onpersoonlijk staatsverband te creëren doorkruist door hardnekkige verwantschaps- of stamrelaties.   

    In sommige delen van de wereld evolueerde de tribale samenleving naar meer omvattende verbanden waarin de instellingen onpersoonlijker werden. Er werd een staat gevormd, de eerste pijler van de moderne politieke ontwikkeling. Op eigen kracht en met wisselend succes gingen China, India, de islamitische wereld en Europa van verwantschap en tribalisme over op staatsinstellingen. In hun huidige vorm dragen deze staten nog altijd het stempel van de wijze waarop ze, onder invloed van toevallige omstandigheden, tot stand kwamen en evolueerden.   

    Aan het eind van de achttiende eeuw waren de drie bestanddelen van een moderne politieke orde – het bestaan van een sterke, capabele staat, de ondergeschiktheid van de staat aan een rechtsorde, en politieke verantwoording van regeringen aan hun hele volk – in een of ander deel van de wereld ingevoerd. Fukuyama beschrijft omstandig hoe dit in de verschillende staten gebeurde.     

    Het wordt duidelijk waarom het communisme wortel kon schieten in China, een sterke staat die gebaseerd was op oorlogvoering en militaire verovering en waarin de bevolking geen inspraak had. India, waar het brahmanisme de drijvende kracht was achter de politieke ontwikkeling, ontwikkelde daarentegen een zwakke staat met een ingewikkelde structuur. Door een unieke instelling, de militaire slavernij, lieten de Arabische en Turkse gemeenschappen het tribalisme achter zich. In Europa ondermijnde het christendom de uitgebreide verwantschapsgroepen.     

    In het versnipperde Europa ontleenden de vorsten hun macht en legitimiteit meer aan het vermogen om recht te spreken dan aan militair vertoon. Reeds  vroeg vormde zich de tweede pijler van de politieke ontwikkeling, de rechtsorde, die de macht van de heerser beperkte. Daarin speelde de katholieke kerk een cruciale rol. Ook in de andere prille staten kwam er een rechtsorde tot stand, maar ze was nooit zo stevig uitgebouwd als in Europa. Het wordt begrijpelijk waarom de rechtsorde in China zwak is en in India gefragmenteerd en waarom er in de huidige Arabische wereld geen rechtsorde bestaat.   

    De derde pijler, politieke verantwoording, kwam slechts laat en enkel in bepaalde landen van Europa tot ontwikkeling. We leren waarom er in Frankrijk en Spanje een zwak absolutisme was, Rusland een absolutistische staat werd en nog is en waarom een aantal Oost-Europese landen door hun zwak staatsapparaat steeds weer ten prooi vielen aan agressie van buitenaf. Het wordt duidelijk waarom Engeland en sommige Scandinavische landen een verantwoordelijk bestuur konden uitbouwen dat model stond voor de latere liberale democratieën.   

    Na dit historische overzicht onderneemt Fukuyama een poging om uit de voorgaande gegevens een theorie op te stellen over politieke ontwikkeling en politiek verval. Politieke systemen ontwikkelen zich op een manier die in grote lijnen vergelijkbaar is met de biologische evolutie. De grondslag ervan ligt in de menselijke aard. Ideeën, vooral religieuze overtuigingen, vormen de drijfveer voor de vorming van politieke eenheden. Politiek verval vindt plaats wanneer de instellingen niet functioneren en wanneer verwantschapsbanden weer gaan overheersen. En in sommige gevallen is de vernieuwing en hervorming van instellingen alleen mogelijk met gebruik van geweld.  

    In het laatste hoofdstuk wordt inzichtelijk gemaakt dat de politieke ontwikkeling zich in de moderne wereld onder heel andere omstandigheden voltrekt dan tot de achttiende eeuw het geval was. In de malthusiaanse omstandigheden waarin mensen leefden waren roof en gebiedsuitbreiding vaak de minst kostelijke weg om te overleven. In bepaalde gebieden van de derde wereld gebeurt dit nog met regelmaat. De Industriële Revolutie maakte aanhoudende intensieve economische groei en sociale mobilisatie mogelijk. Die scheppen totaal andere omstandigheden voor de politieke ontwikkeling.   

    Een studie van de wereldwijde politieke ontwikkeling mag zonder meer een ambitieuze onderneming genoemd worden. Maar dat is Francis Fukuyama, een van de meest gezaghebbende stemmen in de politieke wetenschappen, wel toevertrouwd. Dit boek kun je met recht een meesterwerk noemen. Het is grondig gedocumenteerd en gebaseerd op inzichten uit zeer uiteenlopende vakgebieden. In dit uitermate boeiende boek maak je kennis met een keur van theorieën over politieke, sociale en economische ontwikkeling, alsook inzichten uit de antropologie en biologie.   

    De tekst is bovendien zeer begrijpelijk en onderhoudend geschreven. Het mag een duur boek zijn, het is zijn prijs meer dan waard. Ik kijk al uit naar het vervolg.  

    @  Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    BESTE BEZOEKER
    Foto


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Mijn favorieten
  • Minervaria
  • Dit is POTS
  • Geen dag zonder lach
  • Gedachten

  • Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2006
  • 2005
  • 2004
  • 2003
  • 2002
  • 2001
  • 2000
  • 1999
  • 1998
  • 1997


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!