OWEN, D., Zieke wereldleiders.
Hoe overmoed, depressie en andere aandoeningen politieke beslissingen
sturen. (Vert. In Sickness and in Power. Illness in heads of government
during the last 100 years) Adam, Nw. Adam, 2008, 352 pp. ISBN 978 90
468 0414 8
Politici en regeringsleiders hebben veel invloed op de levens
van mensen die ze regeren. In uiterste gevallen gaat het om leven of dood. Om
doordachte en evenwichtige beslissingen te kunnen nemen moeten ze goed
geïnformeerd worden door degelijke adviseurs en beschikken over een redelijke
lichamelijke en psychische gezondheid.
David Owen is arts en was
gedurende 40 jaar als Brits parlementslid en minister zeer nauw betrokken bij de
Britse en internationale politiek. In dit boek onderzoekt hij hoe medische
aandoeningen bij regeringsleiders van de twintigste en eenentwintigste eeuw hun
handelen beïnvloedden en het verloop van de geschiedenis bepaalden. Hij geeft
eerst een overzicht van regeringsleiders met gezondheidsklachten in de loop van
de hele twintigste eeuw. Dat blijken er heel wat te zijn.
Van de
ziektegeschiedenis van drie bekende leiders maakt hij een meer gedetailleerde
studie. Hij maakt duidelijk hoe de ernstige kwaal van de Britse premier Anthony
Eden in de Suezcrisis de binnenlandse politiek in Egypte en zijn relaties met
het Westen beïnvloedde, hoe de ziektegeschiedenis van John Kennedy, en dan
vooral de behandeling ervan, de aanpak van twee Cubacrisissen bepaalde en
tenslotte hoe de laatste koning van Frankrijk, president François Mitterrand,
met een zware ziekte het Franse presidentschap heeft ingevuld. Om verschillende
redenen hebben deze staatsleiders hun kwalen zo lang mogelijk geheim gehouden.
Volgens Owen werd hun politieke besluitvorming niet zozeer negatief beïvloed
door de ziekte zelf, maar wel door hun gebrek aan openheid over die
ziekte.
Voor deze mensen geldt dat ze hun functie ondanks de moeilijke
omstandigheden toch zeer gewetensvol hebben vervuld. Er zijn echter ook
staatshoofden die lichamelijk redelijk gezond zijn of waren, maar toch
onverantwoorde beslissingen namen omdat de macht hen naar het hoofd steeg. Owen
noemt dit het hoogmoedssyndroom. Hoogmoed is bijna een beroepskwaal van
regeringsleiders en leidinggevenden in het leger en het zakenleven. Macht doet
iets met het geestelijke evenwicht van mensen. Het is een bedwelmend middel en
niet iedere politieke leider heeft het standvastige karakter dat vereist is om
daar weerstand tegen te bieden.
In een case-study belicht hij uitgebreid
hoe de Britse premier Tony Blair en de Amerikaanse president George Bush jr.
zowel voor als na de inval in Irak verblind waren door het hoogmoedssyndroom.
Daardoor hebben ze een uitzichtloze situatie gecreëerd in het Midden-Oosten
waarvan miljoenen mensen het slachtoffer zijn geworden. Een belangrijke oorzaak
ziet hij in de evolutie van de vertegenwoordigende democratie naar een
consultatiedemocratie. Politici zijn afhankelijk geworden van de heersende
sentimenten van de dag. Voor hun eigen voortbestaan moeten ze steeds meer
rekening houden met hun populariteit en de populariteit van hun beslissingen.
Daardoor zijn ze geneigd te weinig rekening te houden met het advies van
democratisch ingestelde commissies en colleges.
Welke lessen kunnen nu
uit deze dossiers getrokken worden? David Owen pleit in de eerste plaats voor
meer openheid bij de politici zelf over hun kwalen. Uit de geschiedenis blijkt
immers dat ziekte op zich, mits verantwoord behandeld, de competentie van een
politieke leider niet negatief beïnvloedt. Indien de ziektes van staatsleiders
uit het verleden bekend waren had men het beleid daarop kunnen afstellen. De
loop der geschiedenis had zeker een andere en waarschijnlijk een betere wending
kunnen nemen. Voor een aantal landen, o.a. Iran en India, legt Owen uit hoe
zware problemen te vermijden waren indien de ziekte van de leider eerder bekend
was geweest.
Voorts hebben alle landen regels nodig die onafhankelijk
medisch onderzoek verplicht stellen en die formele procedures vastleggen voor
een machtsoverdracht wanneer het staatshoofd door medische problemen niet in
staat is zijn taken uit te voeren. Owen doet ook een oproep tot de medische
wereld om het hoogmoedssyndroom als psychische ziekte te definiëren. Dit zou het
mogelijk maken in voorkomend geval de aberraties van politici als medisch
probleem te behandelen.
Verder houdt hij een pleidooi voor internationale
procedures waarmee het mogelijk wordt een regeringsleider af te zetten wanneer
hij niet meer in staat is te regeren door ziekte of het hoogmoedssyndroom.
Tirannie en schendingen van de mensenrechten kunnen niet langer beschouwd worden
als een zaak van nationale soevereiniteit, maar zijn bedreigingen voor de
wereldvrede. Ze rechtvaardigen zonder meer een interventie van de Verenigde
Naties.
Zijn politieke ervaring heeft David Owen natuurlijk een
indrukwekkende feitenkennis opgeleverd. Als arts is hij bovendien goed geplaatst
om de invloed van ziekte en medicatie op de politieke besluitvorming te
beoordelen. Dit brengt mee dat hij met veel kennis van zaken spreekt. Zijn
betoog is gedetailleerd uitgewerkt met vermelding van namen en data en soms
zelfs de precieze tijdstippen van gebeurtenissen. Het is tevens uiterst degelijk
gedocumenteerd.
De doorsnee lezer wordt daardoor echter overspoeld door
details die hem regelmatig het spoor bijster maken. Alhoewel de tekst zich
doorgaans vlot laat lezen, vraagt het begrijpen ervan veel kennis van de
politieke situatie. Gelukkig heeft de Nederlandse uitgever het oorspronkelijke
boek in overleg met de schrijver ingekort. Toch krijgt de lezer nog een treffend
beeld van het ingewikkelde politieke bedrijf.
Het meest interessant waren
voor mij de laatste hoofdstukken waarin Owen zijn voorstellen en conclusies
formuleert. Ze liggen in de lijn van de opvattingen van andere voorvechters van
een doorzichtige en radicale democratie, zoals Farid
Zakaria en Benjamin
Barber.