STERN, J., Terreur in naam van
God. Waarom religieuze terroristen doden. (Vert. Terror in the name of
God) Utrecht, Uitg. Spectrum, 2004, 384 pp. ISBN 90 712 0627 0
Met
terrorisme kan je op twee manieren omgaan. Je kan het bestrijden en je kan
proberen het te begrijpen. De tweede benadering geniet de minste populariteit.
Als we echter het terrorisme effectief willen bestrijden, moeten we ons kunnen
verplaatsen in het leed en de frustraties die eraan ten grondslag liggen, zegt
Jessica Stern. Ze is
hoofd van de afdeling terrorisme aan Harvard Law School en een van s werelds
belangrijkste terrorismedeskundigen, en ging met terroristen
praten.
Veruit de meeste terroristische aanslagen worden tegenwoordig
gepleegd uit naam van een, bij voorkeur monotheïstische, religie. Daarbij spant
het Islamitisch terrorisme de kroon. Dat was ook al zo toen Stern onderzoek deed
en haar boek schreef. Ze reisde vier jaar lang de wereld rond en interviewde
leiders en leden van christelijke, joodse en islamitische extremistische
groeperingen. De beweegredenen van religieuze terroristen blijken zeer
gelijkaardig te zijn.
In het eerste deel van haar boek onderzoekt ze
waarom iemand zich aansluit bij een religieuze terroristische beweging en er bij
blijft, zelfs als de activiteiten indruisen tegen de eigen strikte morele
waarden. Waarom doen religieuze terroristen wat hun geloof hen
verbiedt?
Mensen worden terrorist om zeer verschillende redenen, die
bovendien in de loop van de tijd kunnen veranderen. Die hebben nagenoeg altijd
te maken met wrok en persoonlijke grieven van verschillende aard. Binnen de
groepering krijgen mensen het gevoel dat ze waardevol zijn, omdat ze kunnen
bijdragen tot een verheven missie: de zuivering van de wereld. De overtuiging
een geestelijke roeping te hebben bezorgt hen bovendien een geluksgevoel, een
soort roes.
Soms wordt een terreurdaad gesteld door een eenzame wreker,
maar meestal gaat het om de actie van een kleine of grote organisatie. In het
tweede deel onthult Stern hoe deze organisaties omgaan met hun leden, hoe ze aan
geld komen, hoe ze zich organiseren en hoe ze leden rekruteren en warm houden.
Het belangrijkste aspect is de missie: het verhaal van Wij tegen Zij, van zuiver
tegen onzuiver. De Ander wordt afgeschilderd als een vijand, een monsterachtige
bedreiging. Het vermogen van een rekruut om mee te voelen met zijn slachtoffer
wordt daarmee tot zwijgen gebracht.
Zonder dit mission statement zou de
organisatie zich nauwelijks onderscheiden van een georganiseerde misdaadbende.
Leiders zijn tegelijk baas over en inspiratiebron voor hun volgelingen. Ze
versterken welbewust gevoelens van vernedering en vervreemding om jongemannen te
betrekken in een heilige oorlog.
Het leiden van een terreurorganisatie
vergt vaardigheden die vergelijkbaar zijn met de vereisten voor het leiden van
een bedrijf of een niet-gouvernementele organisatie. De multinationale
terroristenleider van nu is een ondernemer die missie, geld en marktaandeel bij
elkaar brengt. Heel veel energie gaat naar de fondsenwerving en de banden met
andere, vaak criminele, organisaties.
In een aantal gevallen kwamen
individuele leden er achter dat hun leiders niet zozeer toegewijd waren aan de
goede zaak, als wel aan hun eigen financiële welzijn. Voor veel strijders uit
het middenkader, die Stern voor haar boek ondervroeg, vormt de heilige oorlog
een lucratieve onderneming. Ook als ze niet meer in de missie geloven zijn ze
uiteraard niet geneigd de zaak te verlaten. Heilige oorlogen worden alleen maar
voortgezet als organisaties en individuele mensen daar baat bij hebben, hetzij
psychologisch hetzij financieel.
De grootste en meest succesvolle
terroristische organisaties bloeien daar waar er een groot aanbod is van
jongemannen die zich vernederd en achtergesteld voelen, waar gewone banen
moeilijk te vinden zijn en een alledaags burgerbestaan hen niet het gevoel geeft
dat ze waardevol en belangrijk zijn. Dit is vooral het geval in staten met
zwakke en corrupte regeringen, die er niet in slagen een economisch en sociaal
beleid te voeren waarbij de bevolking baat heeft. Als daar dan leiders opstaan
die weten hoe ze die gevoelens moeten uitbuiten, en als een deel van de
samenleving om welke reden dan ook bereid is hen te financieren, is de basis
voor een heilige oorlog gelegd.
Stern formuleert tenslotte zeer
gevarieerde besluiten en aanbevelingen voor het beleid. Dat moet in de eerste
plaats aan actieve terrorismebestrijding doen. Maar de verantwoordelijken moeten
evenzeer beseffen dat het eigen beleid de grieven van mogelijke terroristen kan
rechtvaardigen. Economisch en politiek beleid dat in de kaart speelt van
corrupte machthebbers en falende staten, geeft hen alleen maar meer redenen tot
actie.
Het speelt bovendien in de kaart van terroristische leiders als
men de verschillen tussen mensen benadrukt of groepen mensen in een samenleving
gaat demoniseren. Daar spinnen ze alleen maar garen bij. Dit past immers
volkomen in hun missie en verschaft hen argumenten voor de enige weg die hen
voordeel oplevert, die van het geweld.
Gegeven het feit dat dit boek in
2003 verscheen, hebben de inspanningen en inzichten van Jessica Stern in ieder
geval niet veel invloed gehad op de binnen- en buitenlandse politiek van het
Westen, de Verenigde Staten op kop. Ongetwijfeld is er intussen veel
veranderd op de concrete terroristenscene. De algemene inzichten en conclusies
van Stern blijven echter leerrijk en zijn nog altijd brandend
actueel.
Dit werk levert een onthutsend beeld van individuen en
organisaties die religie gebruiken om nietsontziend en willekeurig geweld te
rechtvaardigen in hun streven naar politieke macht. De terreurbusiness blijkt
een ongelooflijk ingewikkelde onderneming met belangenverstrengeling in alle
geledingen van een samenleving.
Het boek houdt het midden tussen een
journalistiek verslag en een theoretische uiteenzetting. Voor mij mocht het
laatste aspect wat nadrukkelijker uitgewerkt zijn.