POLMAN, L., De crisiskaravaan.
Achter de schermen van de noodhulpindustrie. Adam, Uitg. Balans, 2008, 230
pp. ISBN 978 90 5018 973 6
In de lagere school spaarden we zilverpapier
voor de arme negertjes in Congo. En als we een munt in zijn bakje stopten ging
het hoofd van de zwarte man verwoed aan het knikken. Nu gaat er geen week
voorbij zonder dat er een zending van een hulporganisatie in de bus zit.
Internationale Niet-Gouvernementele Organisaties als het Internationale Rode
kruis, Oxfam, Handicap International en Artsen Zonder Grenzen hebben de
hulpmarkt overgenomen. Op het ogenblik zijn er wereldwijd meer dan 37.000
geregistreerd.
Humanitaire organisaties helpen de slachtoffers van
natuurrampen en oorlogsgeweld overal ter wereld. In de praktijk gebeurt dit
overwegend in de arme delen van de wereld. Rond humanitaire hulp is een ware
industrie ontstaan waarin miljarden dollars omgaan. Dat geld is afkomstig van
donoren, voor een klein deel van particulieren, voor het grootste deel van de
regeringen van overwegend rijke landen. Aldus vertegenwoordigen zij het geweten
van de rijke wereld.
Toch is dat geweten niet zo zuiver als we het
wensen. Want veel van de humanitaire hulp gaat naar oorlogsgebieden waar
bijstand aan de getroffen burgerbevolking afhangt van de medewerking van
oorlogvoerende partijen. In deze omstandigheden is het voor de INGOs nagenoeg
onmogelijk om de basisprincipes van de humanitaire hulpverlening na te leven.
Het nobele uitgangspunt dat slachtoffers altijd en overal moeten geholpen worden
en slachtofferhulp alle politieke en militaire belangen overstijgt staat onder
toenemende druk.
Bijna alle moderne oorlogen zijn immers burgeroorlogen.
Die worden niet uitgevochten op slagvelden door legers van verschillende landen
maar door volksmilities, afscheidingsbewegingen, opstandelingen en rebellen in
eigen land. Daarbij worden burgers door de strijdende partijen gegijzeld en zijn
de humanitaire hulpverleners steeds vaker overgeleverd aan de grillen van de
oorlogvoerende partijen.
Linda
Polman brengt verslag uit van de gang van zaken in de humanitaire ruimtes
die ze als journaliste bezocht. Het resultaat is een schokkend en onthutsend
relaas over de patstelling waarin INGOs gevangen zitten. Met het helpen van de
burgerbevolking verlenen de hulpverleningsorganisaties willens nillens ook hand-
en spandiensten aan de krijgsheren en milities. Slachtofferhulp heeft immers
niets van doen met oorlogslogica. Daar telt alleen winnen of
verliezen.
Op indringende wijze onthult ze hoe het verlichten van
menselijk leed op de meest schaamteloze en brutale wijze uitgebuit en misbruikt
wordt door alle oorlogvoerende partijen en politici. Op talloze manieren worden
hulpverleners door de verschillende partijen uitgemolken en voor het blok gezet.
Strijders en militairen hergroeperen zich in de vluchtelingenkampen, gijzelen
burgers als levende schilden en kunnen er zelf herstellen van het strijdgewoel.
Legers, rebellen en milities stelen voedselvoorraden uit opslagplaatsen en
hulpkonvooien en gebruiken of verkopen ze om hun oorlogskassen te spekken. In
veel gevallen kunnen INGOs hun werk alleen maar doen mits ze toestemming hebben
gekocht van de leiders van rebellenorganisaties die de kampen in handen
hebben.
In die schrijnende toestanden gaat de internationale
hulpverlening echter ook niet vrijuit. Want als onvoorwaardelijke hulp betekent
dat de oorlog verlengd wordt, moeten hulpverleners zich afvragen of men er
ongestoord mee kan doorgaan. En dat gebeurt niet of veel te weinig. De
hulporganisaties hebben het immers veel te druk met de zorg voor het eigen
bestaan. Geen enkele hulporganisatie kan het zich veroorloven te vertrekken uit
een humanitaire ruimte. Omdat ze voor hun werking afhankelijk zijn van donoren
levert media-aandacht voor rampen meerinkomsten op voor de hulporganisaties. Het
is belangrijk om in de kijker te lopen bij iedere grote humanitaire ramp. En dus
moeten ze aanwezig blijven op het veld, hoe dit er ook
uitziet.
Internationale hulpverlening is een industrie. De organisaties
zijn bedrijven vermomd als moeder Theresa, aldus Linda Polman. Ze noemt het een
morele economie, waarin de spelers voortdurend op zoek zijn naar het gat in de
markt van de goede werken. Polman beschrijft hoe de strijd om contracten met
donoren de INGOs verdeelt en hen in een concurrentiële strijd drijft. Ze varen
mee op de scoringsdrift van de media. Om fondsen te werven moeten ze zichzelf
verkopen. Er wordt een tomeloze strijd gevoerd om aandacht en geld. Zonder
geweld en verwoesting geen hulp en hoe totaler de verwoesting des te meer hulp.
Dus focust men op het leed en worden de aantallen en de ellende van slachtoffers
uitvergroot. Ondertussen blijven grote groepen mensen van hulp uitgesloten. Ze
leven in landen of streken waarmee donoren geen reclame kunnen maken voor
zichzelf of waar ze geen belangen hebben.
Bovendien zijn niet alle
organisaties betrouwbaar. Tussen het koren zit veel kaf. Kleinere, vaak
religieus geïnspireerde, organisaties gaan soms volstrekt onbekwaam te werk en
maken nog meer brokken dan er al zijn. Linda Polman klaagt ook de schandalige
manier aan waarop het hulpgeld soms wordt verkwist aan exorbitante salarissen en
het decadente luxeleven van een aantal humanitaire hulpverleners.
De
crisiskaravaan is een hallucinant en stuitend verhaal over nietsontziend
geweld, corruptie, uitbuiting en moordende concurrentie. Tijdens het lezen
bekroop mij steeds meer een moedeloos gevoel. Gaat het er echt zo aan toe in de
hulpverleningsgebieden? Hoe komen we daar ooit nog uit? Hebben mijn bijdragen
dan alleen gediend om deze schrijnende wantoestanden in stand te
houden?
En dan komt natuurlijk de vraag: hoe moet het dan wel? Linda
Polman bekent dat zij ook geen oplossing kan geven. Het probleem kan alleen door
de politiek fundamenteel aangepakt worden. Zolang dat niet gebeurt moeten de
verschillende hulporganisaties ophouden met elkaar vliegen af te vangen en meer
en beter samenwerken.
Intussen hoeven wij, de donoren, niet meteen te
beslissen onze steun te schrappen. We moeten echter veel kritischer zijn. We
kunnen vragen stellen aan de INGOs die we steunen over hun werking en wat ze
met de giften denken te doen. Daarvoor geeft Polman zelf een aantal
suggesties.
Daar kan aan toegevoegd worden dat
we ook druk kunnen uitoefenen op politici om geen steun te verlenen aan regimes
die hulp
misbruiken of de mensenrechten met de voeten treden.
Omdat de INGOs het zelf niet doen, wilde Linda Polman de
pijnpunten ervan bloot leggen. Daardoor krijgen we misschien een eenzijdig en
vertekend beeld van de internationale hulpverlening. Maar zelfs als slechts de
helft van het verhaal van Linda Polman klopt, is het alarmerend genoeg om niet
zonder meer in volle vertrouwen de zoveelste wervende brief van een
hulporganisatie te beantwoorden. Dit boek is zonder meer een
eye-opener!